Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
26 Mei '23. - No. 2396
Teekening voor de Amsterdammer"
door O. Roland
E. COUÉ,
de apostel van de auto-suggestie
lllflIIIIH Illllllll
HET NIEUWE GEBOUW DER
NEDERLANDSCHE
HANDELMAATSCHAPPIJ
(Slot)
VLAKKE GEVELAFDEKKINGEN.
Horizontale gevelafdekkingen, zooals deze
den laatsten tijd als het rationeele gevolg
der vlakke daken (beter gezegd: in 't geheel
geen daken) steeds meer in zwang komen,
zijn voor onze steden niets nieuws.
Na den vroegeren schuinen topgevelbouw,
die in wezen nog volmaakt middeleeuwsch is,
deed in navolging veler klassieke en Renais
sance voorbeelden, de rechte gevelafsluiting
in den loop der 17de eeuw haar intrede in
ons land.
Bij deze laat-17de en 18de eeuwsche af
dekking liet de eerlijkheid in de bouwkunst
echter veel te wenschen; zij was vér van ratio
neel, daar de schuine daken, zoo goed en kwaad
het ging, achter de rechte gevellijstcn weg
gemoffeld werden. ELMI blik, naar de overzijde
der grachten op de oude daken geworpen,
kan ons daar ook nu nog dadelijk van over
tuigen.
Dergelijke gevels waren in zooverre het 't
boyengedeelte ervan betreft, toen dus slechts
sfW/'n-gevels, loutere decoraties, daar zij het
inwendige der gebouwen niet eerlijk ver
tolkten. Wat echter het aesthetische effect
aangaat, dient erkend, dat de meeste dezer
fa^aden om hun edele verhoudingen bewonde
ring verdienen. Dat het zeer wel mooglijk is,
ook horizontale gebouwen harmonisch af te
sluiten, bewezen trouwens verschillende
Oostersche volken eveneens afdoende.
Totaal anders echter ligt het geval, wanneer
ernaar gestreefd wordt, een kunstvolle water
pass e afsluiting door een nuchter stuk
vlak metselwerk te verkrijgen, gelijk dat
bij moderne bouwwerken steeds meer in de
mode dreigt te komen. De een volgt hier ge
dachteloos den ander; en deze navolging, moge
ze al modern" zijn, geeft weinig blijk van
een eigen kijk op de dingen (dus van oor
spronkelijkheid).
Of men Inocrates al navolgt of Berlage,
Paladio of Lloyd Wright, 't is alles hetzelfde.
Zonder inzicht, zonder overtuiging, blijft het
navolging inden slechtsten zin, een modegril
van korten duur.
Neen ! zóó eenvoudig is het vraagstuk niet.
Want niet afdoende is 't, zonder meer, steenen
op elkaar te stapelen als waren het nog onver
werkte tassen, hetzij dan van boven al of niet
door een laagje lood of natuursteen afgedekt.
Dat mag flink, het mag gedurfd schijnen,
't is grof-bot; meer brutaal dan werkelijk
moedig.
Hierbij wordt blijkbaar uitgegaan van de
verkeerde premisse, dat, waar de boveneinden
der stadsgebouwen zoo hoog liggen, fijnere
details toch niet voldoende waarneembaar
zijn. Alsof alles tot in de puntjes bezien en
ontleed zou moeten kunnen worden. !
De natuur toch verfijnt alles naar boven
toe. Onveranderlijk rust het lichtere (het
meer luchte) op het zwaardere, ook in
aesthetischen zin. En wel ver, dat hierdoor het
geheel aan monumentalitait verliezen zou !
Het wint er slechts door. Hoe zien wij de
grootheid'van den woudreus juist door het
ragfijn kantwerk van zijn bladcrenkroon te
schitterender naar voren komen? En zoo
behoeft ook in een bouwwerk niet a'les tot
in de kleinste details ontleed te kunnen worden.
Wij gevoelen de werking der fijnere
onderdeelen, de noodzaak hunner aanwezigheid,
hun tintelend schemerleven. Dat is voldoende.
De Bazel heeft dit beginsel in al zijn werken
steeds erkend en hoog gehouden. Dit is zijn
verdienste, b'.n ook in dit zijn jongste werk
wordt dit principe gehuldigd.
De toepassing van vlakke daken is voor
onze steden even praktisch als oeconomisch,
daar hierdoor de bij schuine daken onvermijde
lijke, scheve en verbrokkelde zolderruimten
komen te vervallen. In den gewonen woning
bouw werd zij door Heussler's vinding van
'iet z.g. Houtcement" (een steeds
elasfischblijvend asfaltnraeparaat) mooglijk gemaakt.
De laatste 30. jaar werden dan ook in onze
steden bijna geen schuine daken meer ge
bouwd. Hoe heb ik het nu?" zal de
nietdeskundige lezer wellicht uitroepen. Wat
zie ik dan overal in onze nieuwe straten?
-- Niets dan schijnverloon !" is h'jt antwoord.
Ai deze stukjes met dakpannen bekleede
schuiHet geraamte van het gebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij,
zooals het thans is
ne vlakken, zijn slechts magere voorschootjes
of boezelaartjes, welke de inwendige, overi
gens volkomen rechte ruimten moeten
vermoffelen. De aloude schijn dient immers
gered! Doch zie maar eens naar de achter
zijden van dergelijke huizen. Daar komt de
aap uit den mouw ! Alles recht toe, recht aan.
Daar vindt men geen schuine stukjes schijndak.
m den meer monumentalen bouw van
voorname bouwwerken ontstond de toepassing
der vlakke dakafdekking op groote schaal
eerst na de uitvinding van het gewapend
beton, eveneens een 30 a 40-tal jaren geleden.
Het gewapend beton toch, stelt in staat
groote ruimten zonder steunpunten vlak af
te dekken.
Dat men, ondanks deze prachtige construc-'
tie-mooglijkhoid, heden ten dage bij monumen
tale bouwwerken nog vaak kappen (en zelfs
zeer groote kappen) ziet toegepast, vindt
zijn grond in de omstandigheid dat de
meeste architecten het weglaten van den
kap nog niet aandurven. Ze huiveren er
voor, van hun eeuwen en eeuwen ouden
hoed afstand te doen. En toch zal dit
móéten! Want zeker in 9 van de 10 ge
vallen dienen die enorme kappen nergens
voor. Men bezigt ze gedeeltelijk als berg
zolders (zeer gevaarlijk waar het houten
kappen betreft!) of bergt er de centrale
verwarming en ventilatie gedeeltelijk in op
(wat op echt-moderne wijze meestal veel
praktischer zonder kapruimte geschieden kan).
Overigens zijn het verloren ruimten.
Om kort te gaan: de schuine daken zijn
voor de meeste gevallen op den duur ten doode
opgeschreven en de huivering van menig
architect om er afstand van te doen, zal dienen
overwonnen te worden....
De eenige troost, welken we hem geven
kunnen, is deze: dat hij maar uiterst zijn best
moet doen, fraaie, zeer verfijnde, vlakke
afsluitingen tegen de hjcht te ontwerpen.
Voor ons persoonlijk is dit het moeilijkst
acsthetisch-architectonisch vraagstuk van de
zen tiid. Want aan de juiste oplossing man
keert nog zoowat alles !
In verband hiermede was het van architect
de Bazel goed gezien, zijn gevels aan Heeren
en Keizersgracht in aansluiting met het
karakter der oude gevels vlak te houden.
De lange gevel aan de Vijzelstraat deed hij
echter op vier plaatsen terugspringen; waar
door het 100 Meter lange gevelvlak onder
broken wordt, en tevens een grooter levendig
heid door de hierdoor ontstaande licht
en schaduwwerkingen ontstaat. Vooral van
benedenaf uit de straat gezien zullen deze
verspringingen de svlhouetwerking tegen de
lucht aanmerkelijk verhoogen.
Di: HOOG n: VAN iu-:i Bou\\ \VKRK IN
\T:KB\M> MICT ui-:r (ÏKACIITENSCIIOON.
Maar nu iets minder aangenaams. We
dienen namelijk over de groote hoogte van
het gebouw te spreken. Het zou van struis
vogelpolitiek getuigen, indien over deze
voor het grachtenschoon zoo gewichtige
kwestie gezwegen werd. De werkelijkheid valt
niet te verbloemen. Deze zal maar al te
spoedig in 't licht treden.
Reeds elders schreven we in een uitvoeriger
studie 1), dat, zoo door deugdelijke wijziging
onzer Bouwverordeningen de bouwhoogte
langs de grachten niet spoedig beperkt wordt,
hun schoonheid onvermijdelijk verloren gaat.
Op verschillende punten ziet men dit
reeds duidelijk gedemonstreerd.
In deze laatste paar malaise-jaren kon de
langzaam maar zekere verwoesting van het
grachtenschoon nagenoeg geen voortgang
vinden. Er wordt bijna niet gebouwd. Men
zal echter iets gaan beleven, zoodra (naar
we hopen spoedig) de ellendetijd achter den
rug is ! Het is gelukkig daarom nu nog tijd,
door degelijke verordeningen het gevaar te
bezweren. Later zal dat onmooglijk blijken.
Kr zal dan niets meer aan te veranderen
vallen; we zouden voor de zooveelste maal
kunnen gaan joedelen :
Komt, zingen wij en dansen blij
Om 't kalfje in de put,
En daarna gauw weer ingedut.
Het is bekend, hoe vele groote instellingen
sleehls op gunstiger tijd wachten om langs
onze grachten te gaan bouwen. Verschillende
perceelen werden daartoe reeds aangekocht.
Niet dat we dit bouwen zouden willen zien
tegengaan. Geenszins ! Buitendien zou zulks
niet gelukken. Doch we achten een rationeele
beperking der bouwhoogte noodzaaklijk;
anders schiet er van het grachtaspect niet
veel over.
Reeds meermalen wezen we erop, hoe het
evenwicht der grachten niet van de meerdere
DE AMSTERDAMSCHE PARKEN
Teekening voor ,,de Amsterdammer" door George van Raemdonck
^-i v*o***A ^cxAvvAxaüo^xc^*
(De Gemeenteraad van Amsterdam heeft besloten voor hare drie parken bewakingsdiensten in te stellen.)
De parken: Gelukkig!"
iiiiiiiiiimmininMMinniiminnniiimiiinimmnni iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiitiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiniiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiii
fraaiheid der afzonderlijke gevels afhankelijk
is in de eerste plaats; maar hiervan: dat de
harmonie tusschen water, walkant, boomen,
huizenwanden, met de lucht daarboven, ver
wezenlijkt wordt. Al wat boven de
boomenlijnen te zeer uitsteekt, verbreekt, vermoordt
dit kostlijk effeet.
En deze beperking der bouwhoogte kan
door niets anders dan door een bindende
verordening verkregen worden.
Men zal zeggen: degenen die bouwen
moesten uit zichzelf verstandig handelen en
niet hooger willen gaan dan het
grachtenevenwicht dit gedoogt. Hoe naief. Hoevelen
interesseert dit evenwicht, zoodra zij door
het verstoren ervan hun eigenbelang gebaat
achten? In theorie geven ze ons gelijk, maar..
. .in de praktijk. Met het enkele afdoende
argument ruimtegebrek" worden alle beden
kingen in den hoek gedrukt.
En bovendien, groote lichamen kunnen
niet anders handelen op 't moment. De bouw
grond moet zooveel mooglijk uitgebuit worden.
Hij is zoo duur ! En waar uitbreiding niet
in de breedte gezocht kan worden zonder
ontzaglijke kosten, daar kan de meerdere
ruimte "uitsluitend uit de hoogte komen.
Vandaar,, Immer hooger!"
Heeft men nu strenge bepalingen waarvan
niet afgeweken kan worden, dan beïnvloeden
deze den kostprijs der terreinen automatisch.
Want men weet nu eenmaal, dat een zaak
bestaanbaar moet zijn, dus, dat er een grens
moet wezen aan de kosten.
In een stad als New York, waar de grond
prijzen in 't centrum tot in 't belachelijke
stegen, begon men dit in te zien en tracht men
den bouw van Wolkenkrabbers tegenwoordig
tegen te gaan.
Waarom zullen we langer nog zóó op een
hoop kruipen, als dit de laatste tijden ge
schiedde? begint men zich ernstig af te
vragen. Deze kluwenvorming heeft veel goeds,
dit kan niet ontkend; de voordeelen schijnen
op den duur echter niet tegen de nadeelen
op te wegen. Dit laatste blijkt men hoe langer
hoe meer te gevoelen.
In 't kort: zoo staat het ook, hoewel in
mindere mate, met onze grachten. Het is
tegenwoordig absoluut niet noodig, dat men
op een hoop samendringt. Ook gelooven we,
waar de exploitatiekosten van liften enz.
niet onbelangrijk zijn en vervoermiddelen
en telefonie haast daaglijks nog worden
verbeterd, dat belangrijke instellingen zelf
ook voorstander eener beperkte bouwhoogte
zouden zijn, indien de grondprijzen maar
niet zoo buitensporig hoog werden.
Men vergete toch niet: de huizen in de
groote steden waren van den beginne af reeds
buitensporig hoog; hetgeen oorspronkelijk door
de fortificaties veroorzaakt werd. die haar als
in ijzeren vuist bekneld hielden.
Het nieuwe gebouw der
Handelmaatschappij werd geprojecteerd op een hoogte van 30M.,
dit is dus ongeveer dubbel zoo hoog als de
huizen in de omgeving.
Om deze hoogte eenigszins te breken, heeft
de architect de beide bovenste verdiepingen
eenige meters trapsgewijze achteruit gebracht.
Voor het grachtaspect in de nabijheid der
gebouwen is deze achtemitsprong uitstekend.
Op een afstand echter gezien, van de brug
voor Leidschestraat, wordt het bouwwerk
boven de boomen voor een groot gedeelte zicht
baar.
Dat ook deze zijde serieus afgewerkt wordt,
hiervoor staat het talent van den ontwerper
ons borg.
Ondanks deze bezwaren met betrekking
tot de hoogte, was het ons een genoegen deze
schets aan de Bazel's laatste schepping, welke
voor onzen modernen Stedebouw van groote
.beteekenis is. te wijden.
Zoodra het bouwwerk uitwendig voltooid is,
hopen we er nader op terug te komen. Dat
het voor de nieuwe Vijzelstraat een sieraad
zal worden, daarvan houden we ons overtuigd.
H. J. M. W A I. i: N K A M F C.7.
1) ,.De Toekomst onzer drachten". Alge
meen Handelsblad.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittitiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiitiintiiiiiimtiiiiiiittiiiiiiiiiiiii.tmmtim
Minimi i mijn nni iiiiiiiiiimiiiiiiiiiniiiiiiimiiiiiiii"""»"""""
RABINDRANATH TAGORE. Huis en Waereld,
Vert. Frederik van Eeden. Amster
dam, W. Versluys.
Een van de moeilijkste dingen is het be
grijpen van den tijd, waarin men leeft. Wij
missen het relief in de feiten, omdat wij er
te dicht bij staan. Merkwaardig is daarom
al- dadelijk dit boek van Tagore, omdat de
gebeurtenissen, genomen uit den eigen tijd,
er in gezien zijn zonder het
benevelend-bevooroordeelde, dat haast niet te ontkomen lijkt.
De schrijver vond de stof voor zijn roman
in de toestanden van zijn eigen land, de
kentering in de verhouding tusschen Hindoe
en Westerling, en meer bepaald in de
Swadeskibeweging, naar een noot onderaan bldz. 21,
de nationalistische beweging, oorspronkelijk
meer economisch dan politiek, die het be
vorderen der inlandsche nijverheid bedoelde".
In twee personen zien we een strooming uit
den verwarrenden drang der tijden belichaamd:
Nikhil, een adellijke Hindoe, hoog
regeeringsambtenaar bij het binnenlandsche bestuur in
Engelscli-Indië, en Sandip, de volksleider,
incarnatie van schijn-schoon egoïsme, dat
wel heersenen maar niet dienen kan, en dat
geen andere idealen kent, dan die in de eerste
plaats dienstbaar gemaakt kunnen worden
aan eigen verheffing.
Tusschen Nikhil en Sandip staat een vrouw.
Haar diepe, groote liefde gaat uit naar Nikhil,
haar man, maar de drang van haar ontwaakte
persoonlijkheid drijft haar naar het brandende
leven der wereld, "als Nikhil, die de oude
vormen in hun betrekkelijke waarde ziet, de
deuren van het vrouwenvertrek heeft open
gesteld en haar vrijheid geeft, deel te hebben
aan alles wat haar tot nog toe vreemd en
ver was. Dan verdwaalt haar schuchtere
ziel in de rhetoriek van de schijn-hervorming,
en, wel zeer vrouwelijk, vindt zij haar ideaal
niet in de om haar golvende beweging zelf,
maar in den man, die haar de ziel en de stuw
kracht van die beweging schijnt: Sandip. Tot
de ontgoocheling komt en het radelooze berouw.
Met zeldzame zuiverheid en volkomen be
grip van het vrouwelijk gemoed is deze
figuur door den grooten schrijver behandeld.
Het werk is geschreven in den vorm van
dagboek-fragmenten. Beurtelings doen Bimala,
Nikhil en Sandip hun verhaal". Deze vorm
was uiterst geschikt, om de beide richtingen,
die zich in Nikhil en Sandip incarneeren,
objectief te behandelen. Sandip wordt niet ver
oordeeld zonder meer; hij verdedigt het
recht om te zijn zooals hij is; als hij huichelt,
liegt, steelt, dan doet hij het bewust en be
redeneerd, naar de levensopvatting die het
begeeren het hoogst stelt.
In scherpe redeneeringen komt het ver
schil in levensopvatting tusschen Nikhil en
Sandip uit. Het ideaal van Nikhil,
culmineerend in de kracht tot ontzegging, is voor
Sandip onbegrijpelijk; ja het bestaat niet
voor hem. Want deze kracht is zwakheid
voor dengene, die alleen gelooft in de kracht
van de begeerte.
De drie ik-vormen, waarin het boek ge
schreven is, waren voor de Oostersche
kunstenaarsziel wel zeer geëigend tot uiting.
Er is veel bespiegeling in, veel contemplatie,
veel beeldend opgezet vergelijken. Het lijkt
niets op een Westerschen roman. In de eerste
plaats verschilt het werk daarvan, doordat
nergens een poging wordt gedaan, het
menschelijkc denk- en gevoelsleven te analyseeren om
de analyse alleen, als doel dus. Het andere
ijronte verschil met den Wesierschfn roman is
van technischen aard. Men kan hier van
techniek nauwelijks spreken. De heele gang
van het werk is van een zuiveren en ver
heven eenvoud. De verwikkeling aan het slot
waar Bimala het geld van haar man weg
neemt en het aan Sandip schenkt voor een
politiek doel, kan nauwelijks spanning"
geven; maar die verlangen wij hier ook niet.
Het is in dit boek te doen om andere waarden.
Het is schoon, omdat wij er den drang in
voelen van een door liefde bewogene, om uit
te zeggen wat hij om zich heen zag werken en
woelen in het maatschappelijke leven. En het
is verrassend om te zien, hoe het daar, in het
Oosten, in menig opzicht om dezelfde
strijdvragen gaat als bij ons. Dat kan alleen een
wijs man, die onbevooroordeeld de dingen
aanziet, aantoonen; en omdat deze Wijze
dat doet, is zijn boek ook voor ons van de
hoogste beteekenis.
V'. BLASCO IBANF.Z. Een Heide o/i
tl e Balearen. Zalt-Bommel, 1022'. N.V.
Uitg. Mij. v.h. P. M. Wink.
Het merkwaardige van dezen roman zit in
de entourage. Waar niet mee gezegd wil zijn,
uat het verhaal op zieh-zelf onbelangrijk zou
Duin en Daal"
Centraal verwarmd. Vaste waschtafels, koud- en warm water
lllillllllllMIIIII
iiemiriimiini minimi nn
OMNIBUSSEN
VORM. AUSTRO FIAT'
12-24 PERSONEN
Uit voorraad leverbaar. Billijke prijzen.
Aanvragen bij den Importeur:
N. V. AUTOGARAGE ARCHIPEL"
KONINGINNEGRACHT 110-112. 'i-GRAVENHAGE,
Telefoon II. 3063-2348.
zijn. laime Febrer, de hoofdpersoon, is de
laatste afstammeling van een beroemd
Mallorkijnsch geslacht, een verarmde, levens
moede edelman. Hij wordt verliefd op de
dochter van een zijner pachters, en krijgt
doodsvijanden onder zijn landelijke mede
minnaars. Het verloop van dezen strijd om
de vrouw, waarin de edelman ten slofte
overwint, is spannend, en vol romantische
bekoring.' Maar meer nog heeft mij geboeid
het kader waarin het verhaal is gevat; de
eigenaardige tegenstelling tusschen het
feudale verleden, waaraan Don Jaime met ban
den van traditie en overtuiging is vastge
hecht, en het democratische, de oude vormen
miskennende en vernietigende heden. Er is
tweeërlei strijd in dit verhaal: die van den
minnaar met zijn rivalen, en die van den edel
man met de schimmen uit zijn verleden, de
dooden die heersenen, en die ten slotte slechts
voor de hoogste macht, de liefde, onderdoen.
Prachtig zijn de natuurbeschrijvingen in
dit boek. Ook hierdoor weet de beroemde
Spaansche schrijver uitnemend de atmosfeer
in zijn werk te scheppen, die hij noodig heeft,
die het heele verhaal doordringt en het tot een
eenheid maakt, tot een stuk boeiende roman
tiek.
L. J. M. EEBKR. /// de schaduw der
warin»ins. Amsterdam, z.j. Van Munster's
Uitg. Mij.
Deze over het geheel in uitnemend proza
geschreven bundel bevat werk van tweeërlei
aard, en ongelijk van waarde. De reisschetsen
behooren naar mijn meening, tot het beste
wat ooit over Indit' geschreven is, naar den
indruk althans die zulk werk maakt op een
lllllinilll illiitlilllnlliinillliftiiilliliiiiiiiiiiiiitlfliliiililllllllniiiiiiitiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittnH
Westerling, die nooit in de tropen geweest is.
Men zou den stijl een enkele maal iets eenvou
diger wenschen; de heer Feber schrijft nu
en dan een tikje gemaniereerd, met een
woordenkeus en het aanwenden van geni
tieven en superlatieven, die wat cerebraal
aandoen, en waarbij de intellectueel zich
gedeeltelijk plaatst voor den gevoelsmensch,
die ons in de eerste plaats zijn indruk wil'
weergeven van de grootschheid der Indische
natuur, der Indische monumenten, ons de
tragiek wil doen voelen van het verval der
oud-tijdsche cultuur.
Overigens vormen deze reisverhalen boei
ende en aantrekkelijke lectuur, indrukken
van ten waarlijk schoonheidsgevoelig mensch,
die de ziel van volk en natuur heeft verstaan
als --- en hier moet ik weer bescheidenlijk
bijvoegen: naar den indruk van een Wester
ling, die Indiëhelaas nooit heeft bezocht
?- als weinig kunstenaars vóór hem.
Het andere deel van het bock, het verha
lende gelukkig verreweg het^ kleinste
is veel minder.
Episch vermogen toont de schrijver weinig
en zijn vis comica is niet van dieii aard, dat
hij er in artistieken zin, veel mee bereikt.
Al zal een verhaaltje als dat van Pa Endro
zeker wel zijn bewonderaars vinden; vooral
onder hen, die met Indische toestanden op
de hoogte zijn.
HER M A N Mi D r> t- \ n a R i>
TABAK.
no:g altijd de beste.