De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 26 mei pagina 8

26 mei 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

ft r DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Mei '23. - No. 2396 lijden ontving, Shinshi", oprechten mensch". Hij ligt op een kerkhof van zakenmenschen, handelaren en arbeiders, en aan dit triestig gezelschap immers zakenmenschen en handelaren zijn veracht in Japan, geeft hij, als aan Kanagawa, een bijzonderen luister. ELLEN FOREST JAPANSCHE KUNST. HOKUSAI, BRUG JAPANSCHE KUNST Evenals bij de Italiaansche meesters uit den Renaissance-tijd, vinden we bij de Japanners van de Oude school de wanhopige naamsverwarring door het aannemen van den naam van een leermeester of simpelijk van iemand, dien ze bewonderen of \rolgen. Hokusai was zeer enthousiast weinig egoist, wat waarschijnlijk verklaart, hoe graag en grif hij den naam aannam van wien hem im poneerde. Op jeugdigen leeftijd, leerling van een graveur, noemt hij zich Tetsuro. Toen hij eindelijk bij zijn eersten leermeester kwam, stierf hij als Tetsuro en noemde zich nu naar den nieuwen meester, Shunsho. Onder dezen naam illustreerde hij verscheidene boeken, die zoozeer zijn werk zijn, dat zelfs voor hen, die van al de naamsveranderingen niets weten, dit werk altijd herkenbaar is. Dan komt de tijd, dat de illustratie afge daan heeft en nu. vinden we werk van hem onder de namen Gumatei, Shunro en Sono. Ook Hishigawa Sori en Taito en Shiba Kokan waren een tijd zijn pseudoniemen, dit in den tijd dat zijn werk beïnvloed lijkt door de schilders der Chineesche Mingdynastie. China, Europa en het Russisch element in Nagasaki beïnvloedden hem om beurten. Een nieuwe invloed bij hem beteekende niet een oude verloochenen dat beteekende voor hem, in onbewust geestelijk streven eenheid te brengen in het zoo totaal verschil lend schoone, de gemeenzame kern te ont dekken, in wat uiterlijk verscheiden leek. Niet uit eerzucht, niet uit malle verwaand heid koos hij tenslotte zijn bekendsten naam Hokusai Shinsei (noorderster), veeleer trok hem de poëzie in die koele ster, schijnend in het Noorden. Wat was" vraagt men mij zijn fort?" Zoo'n man heeft geen fort". Voor hem was alles wat bij het leven hoort op verschillende wijzen belangrijk. Hij was niet een mensch met n facet, hij had er honderd. Bovenal was hij een stemmingsmensch met sterken zin voor humor, die natuurlijk bij overdrij ving oversloeg in het pathetische. De Japanners konden dit niet aan. De maat van kunst bij den Japanner isde aesthetiek. In Kunst is voor Ethiek geen plaats in Japan. Ethiek in kunst ontroert den Japanner niet. Soms heb ik wel eens gedacht, dat deze hem ten eenen male vreemd bleef. Kunst in Japan, hooge kunst, kent en er kent slechts drie onderwerpen: Geloof, Poëzie en Symboliek. Zoo begrijpelijk ais we bedenken, dat wie de kunst uit China brachten priesters en prin sen waren, voor wie al wat vulgair was, tevens was vijandig aan de kunst. Wat Hokusai karakteriseert is wel zijn overgroote kracht, zijn gemak en volkomen beheersching der techniek, zijn eenvoud en tevens zijn intensiteit, die zelfs zijn eenvoud doet uitstaan in glorierijken luister. In zijn schilderingen is het of de tijd inge schakeld is. Waarin dat ligt, weten we niet te ztggen, maar de tijd en de duur van den tijd doen in zijn werk mee. Voor alles is zijn werk sterk. Zelfs bij het fijnste détail veroorlooft hij u niet te vergeten, dat tenslotte zijn eerste werk was het snijden der houten blokken bij zijn eersten baas". Hokusai's werk is soms als een subtiele uiting van overborrelende levensvreugde door een vaste hand in breedc, eenvoudige lijnen vastgelegd. Ge kent dezen levensvreugdigen mensch uit zijn werk ge ziet hem aan 't werk hij denkt niet en berekent niet, hij leeft en voelt en geeft weer.... met een breed en gul pen seel. Soms, in zoo'n levensdronken stemming, exagereert hij alles, is hij als een heidensch God, die uit overvloed en levensvreugde iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii EEN NEDERL. HANDBOEK OVER KUNSTGESCHIEDENIS (naar aanleiding van E. H. Korevaar-Hesseling. Kunstgeschiedenis. Rotterdam, W. L. en J. Brusse's Uitgevers-Mij., 1923). De verschijning van dit boek mag een welkome verrijking heeten van de reeks Hollandsche geschriften over kunstgeschiede nis. Tot nu toe moesten we ons, wilden we een overzicht krijgen van de ontwikkeling der beeldende kunsten, behelpen met Duitsche of Fransche boeken. Het meest worden nog steeds Lübke, Springer en dergelijke gebruikt, of Nederlandsche bewerkingen daarvan, die uiteraard de frischheid van oorspronkelijk werk missen. Er was dus wel behoefte aan een Nederlandsch overzicht en hierin voorziet het boek van Mevrouw Korcvaar grootendeels. Niet geheel: immers de schrijfster heeft zich niet slechts tot deEuroneesche kunsten beperkt doch van deze ook buiten beschouwing gelaten de kunstnijverheid (met de kostuumgeschie denis) en, hoewel noode, ook den stedeboiiw, die een 7.00 belangrijk onderdeel is van de geschiedenis der bouwkunst. Slechts de kunst van die beschavingen, die men kennen moet om het ontstaan der Europeesche kunst te begrijpen", is mede behandeld. Waar het boek een leiddraad moest worden voor wie beginnen wil met zich op de hoogte te stellen, schept. Niet in overdaad van kleur of lijn moet men zijn exuberantie zoeken; 't is in die diepe, sterke lijnen zelf, in het onverwachte wat ze voor ons hebben, in de verrassing en soms in de duidelijk voelbare ingehoudenheid en in de manier, waarop hij plotseling loslaat. Als wie dan ook, op zich genomen had, de brug van Arashyama te schilderen vanwaar hij dat deed, was het waarschijnlijk een onoogelijk rommeltje geworden. Hokusai maakte er een meesterstuk van, omdat zijn ziel uit sloot wat niet hoorde bij zijn schoonheidsconceptie. De Japanner beschuldigt Hokusai van ge brek aan distinctie. Als met distinctie alleen gemeend wordt de traditioneele distinctie, die de Chineesche school propageerde, dan mogen de critici hier gelijk hebben, maar, waarom distinctie vast te leggen in n tijd perk en niet iederen tijd een eigen opvatting hiervan te laten? Voor ons, die door geen oude traditie gebonden zijn, heeft Hokusai een heel eigen, sterke maar onloochenbare distinctie. Voor ons Westerlingen, geldt hij als het ware als de stichter van een nieuwe Japansche school. Een golf, als de bekende, van Hokusai, met in zijn gebrokenheid zóó sterke eenheid, met zijn losbandige fantasie in zoo strakke lijnen vastgelegd, met den durf, van in den golf als het ware, de beweging, ziel van alle leven, te verheffen boven de schoonste en allerhoog ste verstardheid, die zijn symbool vindt in de, door den golf even zichtbare Fuji Yaroa, is een openbaring. De Mannen Bashi" van Tokyo is n van de oude bruggen van Tokyo, zooals er vroeger zooveel waren, zooals ze nu stuk voor stuk plaats moeten maken voor het nieuwere" en lang niet mooiere... Hokusai's bruggen verdwijnen, maar wat onder en over die bruggen ging is niet ver anderd. De vorm van de booten is nog als in zijn dagen, de manier van ze voort te be wegen ook nog. De Fuji Yama, als op zijn werk, staat daar nog, teeken van uitgewerkte kracht, wier re sultaat ns voor al, geketend en onbeweeg lijk daar ligt. Voor Ken die oogcn hebben om te zien is Hokusai overal in Japan. De mensch, als samenstel van lichaam en geest, had voor hem geen raadselen of gehei men meer. Ze zijn geen fiere abstracties, zijn menschen, geen symbolen van een stand die ze vertegenwoordigen. Hij maakte geen trotsche Samurais in oude gecompliceerde wapenrustingen, maar menschen gaf hij, menschen van vleesch en bloed, menschen die zwoegden, leden of ge noten. En zooals hij den mensch begreep, zoo be greep hij het dier. Hij bespiedde het en stal dan voor een moment zijn leven om het vast te leggen voor hen die geen gelegenheid hadden het zelf te observeeren. Hokusai is voor ons, Westerlingen, een van Japan's grootste kunstenaars. Hij werd geboren in 1760 in Hongo, waar zijn vader bronzen spiegels maakte. Zijn ouders waren arm en nederig. Hij vertelde graat, dat hij, van zijn moeders kant, behoorde tot de leenmannen van Kira, een van de zevenen veertig Ronins, maar dat vertelt iedere Japanner en daaraan kan men geen al te groot geloof hechten. Hij stierf op 88jarigen leeftijd. Een tijd lang heeft hij gewoond in Kanagawa bij Yokohama en Mrs. Kato, een Amerikaansche, die een Japanner trouwde, kon mij, met bijna Japanschen trots, de plaatsen aan wijzen, die hij geschilderd had. Een beetje van zijn glorie verlicht en verblijdt het saaie Kanagawa. Zijn begrafenis was simpel, hoewel hem veel sympathie betoond werd. Zijn lijk rust in het Buddhistische klooster Sekiyoji en op den grafsteen staat de naam, dien hij bij zijn over MUZIEK (NIEUWE UITGAVEN) Jui.ius RÖNTGEN, Techniek en voordracht, Studies voor klavier. Deel I, opus 69, Deel I! en 111 opus ó"7. Amsterdam, S. L. van Looy, 1921. Een genoegen is 't steeds in den componist Julius Röntgen den noten-strateeg te kun nen begroeten, wiens percuteerend tempera!ment, gekroond door een hoog opusgetal aan stonds bevredigd wordt, zoodra de zwarten" izich met de open" noten in compositie-gelid voor hem opstellen. Dan evenwel wordt dat genoegen minder, van stratcpischen aard, zoodra men Röntgen's bekende verknocht heid aan z'n lieflingsinstrument, het klavier. stelt boven het componist-zijn in den universeelen zin. Zoo is 't inderdaad met de hiervoor ge noemde Studies voor klavier", welke werden samengevoegd onder den titel Techniek en Voordracht". Een in 't oog springend feit is 't, dat de deelen 11 en III het opuscijfer 67 dragen, waarna blijkbaar het eerste deel als opus 69 ontstond. Dit geval op zichzelf doet vermoeaen, dat hier met een weloverwogen paedagogischen arbeid rekening dient te worden gehouden. En dat vermoeden wordt inderdaad bevestigd na serieuze beschouwing der vijfentwintig, tot drie reeksen saamgevoegde, klaviercomposities. Op dezen laatsten naam mogen de, in technisch zoowel als in muzikalen zin progressief bijeenge brachte werkjes, welke gezamenlijk aan dr. Ferruccio Basoni opgedragen werden, ongetwijfeld aanspraak maken. Een afzonderlijken titel kreeg alleen no. 2: The Bonny Lass --- old English. Hoe de verklanking van dit nummer is, behoeft geen nader betoog. Wij kennen R. als de recreator van zoovele oud-Hollandsche danswijzen",welken R., gelijk aan trouwens geen van zijn geestes kinderen, het gevoel van alleen-staan-in-deeenzaamheid medegeeft. Op dezelfde wijze werd no. 17 eene studie voor J. S. Bach's Chromatische Phantasie", terwijl no. 20 nader wordt aangeduid als eene studie voor het 2de pianoconcert (Ie deel) van Johs Brahms." In beide laatste kan de muzikus" Röntgen zich 't meest voldaan gevoelen. Voorts wordt ons in no. 5 nog eene phonetische verfrissing opgediend, waar een noot onderaan de pagina den volgenden raad schaft : Ter verkrijging van den Cembaloklank legge men een strook cartonpapier op de snaren: a?a'?." De componist beoogt hiermede blijk baar volgens eigen bijschrift een quasi Cem balo". Een dergelijk experiment doet in dezen overigens serieus bedoelden klavier-lust hof" vreemdsoortig aan, al moge 't bepaalde piano-maniakken welgevallig zijn, 't geliefd toetsenkind onder alle mogelijke omstandig heden als daar zijn om, als onthullingen te hooren. Welaan, hun wacht dan nog eene ver rassing in nummer 18: eene Studie over D. F. S., opgedragen aan dr. D. F. Scheur leer". En moge 't ook aan ingewijden muziekequilibristen welgevallig zijn dat een serieus musicus als Julius Röntgen zulk eene muzi kale aardigheid debiteert, de witz is al te goedkoop en uit den tijd. Oneerbiedige wijsneuzen (die er ook stellig op muzikaal gebied zijn) zouden allicht er toe kunnen komen, te denken, in verband met den gekozen toonaard, dat het stuk de(n) kleine g" gewijd zou zijn. Evenwel niet aldus de intenties van den toondichter, welke zijn ernstige bedoelingen demonstreert in een: VOORWOORD. De titel Techniek en Voordracht'' duidt aan, dat de 24 Studies deels uit stukken, die technische problemen behandelen, deels uit stukken zonder bepaald technische doel einden bestaan. De Studies zijn verdeeld in drie bundels, waarvan elk bedoeld is als een cyklus van acht opeenvolgende nummers. De 24 groote en kleine terts-toonsoorten zijn daarvoor gebruikt. In de eraan toege voegde 25e atonale studie worden de twaalf chromatische tonen in opvolging van heele tonen gebruikt als ondergrond voor ver schillende thematische, rhythmische en har monische combinaties, die geen bepaalde tonaliteit hebben". Aldus schrijft de componist Als organisch geheel bezien, is dit studie materiaal in technisch opzicht voortreffelijk opgesteld en ontsproten op raszuiver-pianistischen bodem. Den Amsterdamschen uitgever S. L. van Looy komt alle eer toe voor zijn voortreffelijk verzorgde uitgave. Geheel andere dan de hierboven behandelde symptomen doen zich voor bij de noviteiten: JAPANSCHE KUNST. HOKUSAI, GOLF. TabaFantasie opus 4 voor Piano en Twee Klavierstukken opus 5: a-Beo'slied. b-Karo zang van B. TIDEMAN VVYERS. Uitgegeven bij A. A. Noske te 's Gravenhage in 1923, waarbij de noot-commentaren: Het Tobameer is een grootsch kralermeer op Sumatra", het eerstgenoemde stuk en de Beo is een In dische vogel, die zeer helder fluiten kan de Karo's zijn een Bataksche Volksstam,"de beide laatste composities een zekere descriptive toelichting beooger te zijn. De Toba-Fantasie is technisch vrij van eenige moeilijkheid en kan, mits goed uitge voerd, wél klinken. Dit op zichzelf is een ver dienste. Als compositie streeft het werk er naar, een zeker locaal coloriet te overleveren. Het gebied der tradacties werd voorzoover 't Insulindc betreft, niet al te vaak betreden en daarom is het willen van B. Tideman Wijers toe te juichen. Het beste wat wij onge twijfeld op het punt van bedoeld componeeren bezitten, is nog steeds de Javaansche Rhapsodie op een gamalang-motief van Dirk Schater. Intusschen is ook hier door T. W. niettemin een lofwaardig musiceeren bewezen, waarbij vooral het streven naar intresseerende vormen op den voorgrond treedt. Afgezien van een ietwat monotoon rythmeeren in de Fantasie is ook bij de twee klavierstukken in het opzicht van vorm, zin naar kleur en lijn waar te nemen . In n opvallend punt echter toont de componist 't nog lang niet steeds met zich zelf eens te zijn. Maar wat beteekent het ook, of wij als onze meening hieromtrent uitspreken dat waar de Fantasie phonetisch meer doet" dan optisch, dit voor de twee klavierstukken juist in omgekeerde verhouding gelden kan? Overigens een goeden raad aan primeurcomponisten 'Tge laat toch eerst uw werken in 't openbaar uitvoeren en luistert dan nauw lettend toe, alvorens aan den drukker te denken, niet waar? ! R I C U A R O H Ii U C K H R O T H LIMBURGSCHE TYPEN PA P A AT.] E. Van de school, waarop ik mijn middelbare studies aanving, was in eo tempore directeur een schoone, breed geschouderde man, die grijsaard te worden reeds begonnen was. Wij, bonkige jongens van de sextaals de rhetoricijnen, noemden hem papaatje. Want we hielden van hem en eerbied lag in ons wezen, wanneer ie voor ons trad 'n enkele maal, vol kalme waardigheid, om te prijzen of te laken. Beiden deed ie met even grooten takt en wie ie onder handen nam, was eerder ontroerd dan beangst of gegriefd. Hij leefde stil voor zich heen op 'n kamer met veel sierlijke dingen, alle groot, passend bij zijn eigen gestalte. Vandaar, waar ie peinsde en arbeidde dagen en lange avonden, bestuurde ie z'n school niet zekere hand. Geen tred klonk er of die was hem bekend; geen geluid weer galmde of hij wist er van de herkomst. 'n Enkele maal slechts draaide de groote deur van zijn kamer, alson zichtbaar bewogen open, wanneer we voorbijkwamen en stond ie daar, met zachten glimlach om de lippen, toe te zien en onze blikken te vangen. Hij was 'n groot peinzer ! We wisten 't uit boeken, die ons van hem iu handen kwamen en waar hij in klare taal de rekenkunst ons leerde. Hoe leidde hij ons rund in den doolhof van geheele getallen en breuken. Het Fransen was hij meester als de tale zijner moeder en in wonder sierlijke zinnen zei hij ons z'n schoone gedachten, vol hoog heid en levenskennis. Zoo gingen we veilig onder zijn goede hoede en maar zelden zette er een de verzenen tegen de prikkels. En die had 't bij hem nooit geheel verkorven. Want als vriend wist ie alle verzet te breken en kwam slechts zelden tot 'n maatregel. Zijn gezag was zoo groot en hoog als hij zelf boven ons gerezen ! En toch stond hij ons nader dan een zijner collega's. Een glimlach van hem was ons een groote voldoening en zijn prijzende woorden gingen niet meer uit onze gedachten. Papaatjes welzijn ging ons oprecht ter harte. Was hij ongesteld, we waren ongerust en z'n beterschap was ons een nieuwe vreugde. Toen ik in de quarta zat, begon Papaatje te sukkelen ! We bemerkten 't aan zijn gang en z'n oogopslag, maar vooral aan z'n weelderige ravenzwarte lokken, die merkbaar vergrijsden. Ook was de glimlach van zijn trekken verdwenen, lag er iets onrustigs en zorgelijks in z'n groote, schoone oogen. Wat hem den rug krommen deed en 't hoofd buigen, hebben we pas vernomen, toen de dood hem voor goed had weggehaald en wij waren gegaan hem begraven op 't afgelegen kerkhof, waar te middeln der aan zienlijke praven 'n diepe kuil was gegraven voor hem. Wat wij voor onmogelijk gehouden hadden, gebeurde toen. Naar z'n kamer trok kort na z'n overlijden de notaris, met klerk en oproeper, en bracht de dingen, waartusschen papaatje eens leefde, onder den hamer. En 't lekte al spoedig uit. dat dit had moeten gebeuren. Want schulden had ie nagelaten, meer zelfs dan uit den boedel te betalen waren. Voor 'n broeder en 'n neef was ie leenend in de bres gesprongen en die hadden hem met ijdele beloften van terugbetalen laten zitten. Z'n machtig inktstel met den bronzen, wildwijigen arend heb ik toen gekregen en jaren lang is ifc m'n trots geweest en 'n goede herinnering tevens. En velen hebben gezorgd door iets uit zijn nalatenschap, dagelijks aan hem te worden herinnerd. Een van hen heeft bij eigen dood tot zijn aandenken het schoonste gedaan, wat hij kon doen: alle gebleven schulden van papaatje gedelgd. Maar niemand heeft er nog met de daad aan te denken getoond, dat onze beminde leeraar daarginds te rusten ligt op dat af gelegen kerkhof in 'n graf, waarover gras en kruid voortgewoekerd zijn en dat on herkenbaar geworden is. A N D R l'; S C H I L L I N (i S IIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII11I IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIII" RUMOERBESTRIJDING De firma Martinus Nijhoff deelt ons mede, dat het door den heer Cannegieter genoemde werk Neumann, Der Larm in den Stadten und seine Verhinderung" (door den heer C. zeldzaam genoemd) overal in den boekhandel verkrijgbaar is. Martinus Nijhoff noemt nog de volgende Duitsche uitgaven op dit gebied: TH. LESSING, Der Larm. Kampfschrift gegen die Geratische unseres Lebens. Wiesbaden, 1908. S. AUERBACH, Der Kampf gegen dem Larm. Vortrag. Frankf. a. M., 1910. L. ASCHER, Die Ranch?und Geratischplage vom sanitatspolizeilichen und zivilrechtlichen Standpunkte. Berlin, 1912. H. HASSE, Die internationale Larm-Scliutzbewegung. Göttingen, 1913. daar was allereerst geboden, alles te vermijden wat tot verwarring kan leiden. Zulk een boek moet, wil het zijn nut hebben, niet al te ge compliceerd zijn. Het is dan beter, op sommige markante punten meer nadruk te leggen, waar tegen dan andere, vaak zelfs belangrijke, moeten worden verwaarloosd. Het wil ons voorkomen, dat de schrijfster er in 't algemeen in geslaagd is, zulk een niet al te samengesteld overzicht te geven, binnen de in hare sympathieke inleiding duidelijk afge paalde perken. Zij heeft de stof ontleend aan de nieuwste handboeken-literatuur, hare ken nis aanvullende met het lezen van tal vau werken en opstellen over speciale onderwerpen. Zoo is bijv. aan den Italiaanschen schilder Cavallini zeer terecht de aandacht gewijd, die hem toekomt, en is de juiste evenwichtsverhouding tusschen de rol, die Frankrijk en Duitschland afwisselend vervullen in de ontwikkeling der Europeesche bouwstijlen en ruimte-opvattingen, goed uiteengezet, hetgeen verre van gemakkelijk is. Met zeer veel smaak en kunstzin heeft Mevrouw Korevaar, niettegenstaande zij streng blijft binnen de perken van de geboden systematiek, de verschillende kunstverschijnselen gegroepeerd en besproken. Het boek, dat een zevenhonderd bladzijden telt (waarom wij het liever in twee deelen zouden hebben zien verschijnen), geeft, na een inleiding, eerst algemeene beschou wingen «ver het zien van kunst (waarin onderscheid wordt gemaakt tusschen het visueele en het geestelijk element in ieder kunstwerk) en over de beteekenis der ver schillende soorten vau kunst in 't algemeen: bouwkunst, ornament, kunstnijverheid, beel dende kunsten. Onder de laatste vat Mevr. Korevaar slechts samen de beeldhouwkunst en schilderkunst, in afwijkihg van de gangbare opvatting, die ook de .?irchitectuiir tot de beeldende kunsten rekent. Op de algemeene beschouwingen volgen zes afdcelingen, elk in hoofdstukken verdeeld. leder hoofdstuk behandelt achtereenvolgens bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst. De eerste afdeeling behandelt de Kunst van de oudheid" (Egypte, Assyriëen Babylonië) de kunst van eenige andere Oostersche mo narchieën, Griekenland, Etruriëen Rome). In de tweede afdeeling wordt de Christelijke kunst tot de elfde eeuw besproken, in de derde de kunst der middeleeuwen vau de elfde tot en niet de veertiende eeuw. De vierde af deeling geeft de Renaissance, de vijfde den Barok, de zesde eindelijk de 19e eeuw en de eerste jaren der twintigste. Een beknopt gehouden literatuuroverzicht, een lijst van afbeeldingen en een voorbeeldig register vor men het besluit. A's geheel kan dit boek worden genoemd een betrouwbaar overzicht van den stand van nze kennis betreffende de behandelde kunst perioden. Het feitenmateriaal is goed verwerkt en de zeer moeilijke taak, het minder belang rijke weg te laten, is op lofwaardige wijze ver vuld. De beschouwing b.v. over onze 17e eeuwsche schilderschool is in dit opzicht be paald goed geslaagd. Hier en daar is even wel hoe kan het anders - even gezon digd. De regels, aan de stadsgezichten der Beerstraatens gewijd (bldz. 551) zouden wij bijv. gaarne hebben yien opgeofferd, om daarvoor elders iets in de plaats te krijgen als een vermelding van de sculpturen in Brou, waarvan alleen maar Meit's grafmonument wordt genoemd, terwijl wij een behandeling van het geheel zeer noode missen. Hoezeer het de schrijfster te doen is om dui delijkheid, blijkt bijv. uit de heldere uiteen zetting van diverse constructie-kwesties, en uit de talloo/e plattegronden en schema's. alsmede uit de voortdurend terugkeerende onderlinge vergelijking van kunstwerken. Dit vergelijken vooral geeft frischheid aan het boek. en doet het uitteraard compilatorisch karakter dan telkens weer eenige oogenblikken vergoten. Hierdoor is er iets persoonlijks in de/e nijveren arbeid gekomen, dat afwijkt van de buiteiilandsche handboeken. Dit persoonlijke komt vooral op gelukkige \vij/.L' i'it in het aan de moderne tijden gewijde «ed'jelte, dat tot het beste behoort van dit met r-nverilauwde werkkracht geschreven boek. Wat al te sterk uit persoonlijken smaak ge boren is de keuze der illustraties. De beginner krijgt daardoor niet zoo gemakkelijk als door den tekst den indruk van hetgeen in een pe riode, objectief beschouwd,het belangrijkst is. De Italiaansche renaissance wordt, om maar iets te noemen, inplaats van door een afbeel ding naar Leonardo of Rafaël, ingeleid door een buitentekstplaat naar een kerk van Antonio da San Gallo. En voorin het bock vinden wij als titelplaat niet een afbeelding van een der allergrootste meesterwerken van alle tijden, maar van een fresco van Melozzo da Forli, die, nu j a, een zee r belangrij k schilde r is, m aar wiens scheppingen door menig geniaal kunstwerk van anderen een heel eind worden overtroffen. In 't algemeen zijn de 576 afbeeldingen goed geslaagd. Het boek is helaas gedrukt in een spelling, die afwijkt van de gangbare. Juist in een voor algemeen gebruik bestemd werk valt dit te betreuren, omdat toch het doel moet zijn het leveren van een gemakkelijk leesbaren tekst. Een assvries relief en een korinthies kapiteel van zooveel vóór Kristns in 't Brits museum ... .het ware te wenschen. dat deze en derge lijke verschrikkingen verdwenen in een vol genden druk, waarvan wij spoedig de ver schijning zoowel aan de schrijfster als aan de uitgevers, die aan druk, illustratie en band veel zorg hebben besteed, van harte toewenschen. W. IV. A R i > N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl