Historisch Archief 1877-1940
2 Juni '23. - No. 2397
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
VROUWEN IN DEN AMSTERDAMSCHEN GEMEENTERAAD
Schetsen voor de Amsterdammer" door E. Wouterzen?van Doesturgii
A. M. Koek?Mulder (Vrijh. Bond).
N. Crielars'(R.K.) H. v. Zelm?v. d. Berg(Comm. Partij). C. F. Katz (Christ. Hist.) A. van Blitz?Bonn (S.D.A.P.) C. Pothuis?Smit (S.D.A.P.) L. Tilanus (S.D.A.P.)
iiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHi
BUKOMSTIGHEDEN
LX XV
In het kleine eethuis kwamen ze eiken mid
dag samen, een clubje jonge vrouwen, die in
verschillende deelen van de stad ieder haar
verschillend-soortig werk hadden, en die om zes
uur moe en voldaan zich om de lange tafel bij
het raam kwamen schikken, vervuld van de
eigen ondervindingen van dierf dag en met
fleurige belangstelling voor de verhalen der
anderen. Het gesprek was dan ook van het
eerste oogenblik af druk en luid, er werd ge
lachen en geplaagd, en de artiste van het
gezelschap, die natuurlijk het minste ver
diende en daarom het meeste aan geld moest
denken, beweerde wel eens, dat zij eigenlijk
gratis gevoederd moesten worden. Wij zijn
de echte Animirleute. Als de voorbijgangers
ons hier zoo gezellig zien zitten, krijgen ze alle
maal lust om naar binnen te gaan".
En omdat ze iederen dag terugkwamen, en
alles prezen, wat hun werd voorgezet, omdat
ze snel hun keus maakten uit het menu en te
veel aan haar hoofd hadden, om te zeuren over
een raam, dat tochtte of een klok, die niet
gelijk was, werden ze weldra graag geziene
gasten. Als de kok met zijn witte muts op, hen
in de gang tegenkwam, moest hij hun altijd
even toevertrouwen, welke spijs hem dien dag
buitengewoon goed gelukt was, zoodat hij die
de dames bepaald kon recommandeeren"; als
ze eenmaal aan het eten waren, kwam de
mevrouw eens voorbij drentelen, om te vragen
of ze nog wat jus wilden, en of er misschien
iemand was, die bizonder van rhabarber
hield; er was nog een beetje over van den
vorigen dag, en dat konden ze er dan graag bij
krijgen En als ze weg gingen, zaten het
kleine jongetje en het kleine meisje op den
parapluebak met groote, verwachtende oogen,
want er was altijd wel n tasch, waar
chocolaadjes of pepermuntjes of caramels uit te
voorschijn kwamen.... Zoo liet de stemming
van alle kanten niets te wenschen over. Ze
noemden het een ideaal eethuis", maar ze
waren er in stilte van overtuigd, dat zij ook
ideale gasten" werden gevonden, en omdat
z« dat voelden, trachtten zij onderbewust het
niet steeds meer nadrukkelijkheid te worden.
Maar het volmaaktste van het huis, de
parel" zooals ze haar eenstemmig noemden, dat
was de kleine Servirmamsel" met het smalle
gezichtje en de cordate voetjes, die, naarmate
het voller werd in de twee zaaltjes, in steeds
sneller tempo over de gladde vloer roffelden;
de Servirmamsel met de groote, bruine oogen,
die den bezoeker ernstig en belangstellend
aanstaarden, als hij zijn zielstrijd tusschen
kalfsfricandeau-met-spinazie of
runderhaasmet-worteltjes uitvocht; die, al liep haar
hoofd om van het bonnen-schrijven, toch
altijd tijd vond meegevoel te toonen voor de
zenuwachtige juffrouw, die alleen aan een
tafeltje zitten midden in de zaal zoo eng"
vond, of, zonder zelfs haar wenkbrauwen te
fronzen, de bieten, waar de damp nog afsloeg,
op verlangen van het prikkelbare meneertje
weer mee te nemen naar het loket, omdat ze
niet warm genoeg waren".
Zoo'n goed humeur is niet meer normaal,
niet meer gezond", verzekerde de medica bij
die gelegenheid, een gezond mensch zou hem
de bieten in zijn gezicht hebben gegooid en
gezegd hebben: Uitgedroogde kikker, jij
kunt de warmte niet eens meer voelen".
Maar zij stond, met haar tengere ruggetje ge
bogen, al weer met een dame, die aan een
maagkwaal leed, te overleggen, of het beter
zou zijn flensjes toe" te nemen, of compóte.
h Eens beweerde n van de club, dat ze ge
trouwd was. Ik hoorde haar duidelijk zeggen
mijn man", toen ze dien grijzen meneer aan
zijn jas hielp". Onmogelijk, je hebt 't ver
keerd verstaan". Ik weet het zeker, wat wed
je?" Om die vijf gulden, die ik nog van je
krijg". Best.... juffrouw, juffrouw, bent
u getrouwd?"
Het teere gezichtje achter een stapel borden
en servetten glimlachte geduldig: Nee, me
vrouw; ja, meneer, ik kom bij u; n
victoriawater".
,,Zie je wel; dat wist ik wel. Je hebt 't ver
loren. Zoo'n tenger kind. Eigenlijk is ze wat
te mager."
En toen ze kwam om af te rekenen, zei zij,
die de weddenschap gewonnen had, moeder
lijk: U moet niet zóó hard draven.. Laat de
menschen maar een beetje wachten. U ziet
vandaag heusch bleek".
Maar als ze een volgenden keer niet on
middellijk op hun roep reageerde, dan hielden
ze met grapjes aan, tot ze toesnelde: Kom
juffrouw, dan maken we weer ruimte voor
anderen". Kom juffrouw, dan raakt u ons
kwijt". En ze haastte zich dravend, om de
ideale gasten" terwille te zijn.
Op Pinksterzondag pleegde het drukker en
roeziger te zijn dan ooit in het kleine eethuis.
Ze waren daarom allemaal dien dag een uur
vroeger dan gewoonlijk gekomen, om klaar
te zijn, voordat de groote stroom begon, en
zoo vonden ze de zaaltjes nog in blanke af
wachting, met versche bloemen, glanzend
damast, en tegen de lange aanrechttafel ge
leund het teere juffertje-in-het-zwart met
haar mooiste witte schortje voor en groote,
ernstige oogen. Iets aan haar, iets plechtigs en
lichtends, trof hen in het voorbijgaan, en ter
wijl ze de eerste bestellingen aan het loket
afgaf, trachtten ze uit te vinden, wat er voor
bizonders aan haar was. Ze heeft haar haar
laten wasschen" . 't Is een nieuw schortje".
Ze is nog met haar gedachten in den roman,
dien ze net heeft zitten lezen".
Maar toen ze de servetten kwam rondgeven,
legde opeens de woninginspectrice met een
joviaal gebaar haar groote, warme hand op
het smalle handje onder de zwarte manchet.
Dit is het bizondere, dat we zagen", zei ze
goedmoedig, en ze wees op den gladden gouden
ring. Het meisje, schichtig, trok haar hand
terug. Die beteekent anders niet zooveel",
weerde ze zachtjes af. Beteekent die niet
veel?" hielden de anderen aan, U hebt 'm
toch pas?" Ik heb 'm u nog nooit zien dra
gen". Ik heb 'm al zes jaar, -- maar ik draag
'm alleen bij feesten. Vier jaar heb ik verkee
ring gehad; toen is m'n verloofde weg gegaan;
naar Amerika, zei hij, ik weet niet waar,
ik had m'n uitzet al bijna af; zoodra hij vast
werk had, zou hij me schrijven, dat ik over
moest komen. Nooit heb ik meer van 'm ge
hoord; misschien is-tie wel dood, misschien
is-tie me vergeten; maar z'n ring kan ik niet
wegdoen, ik neem toch nooit een ander...."
Haar smalle gezichtje trok ineens wit in
elkaar, alsof het bloed er uit werd geknepen,
en ze wendde zich naar de deur om weg te
loopen, wég, wég; maar tegelijk kwam er een
gezellige, groote familie binnen met twee
kleine jongens, die nauwelijks tot aan den
tafelrand reikten. Even stond ze, om zich
te bezinnen; toen hurkte ze snel bij het
muurkastje om een paar dikke muziekboeken
te krijgen waarop de kinderen zitten konden,
en met moeilijk-bewegende lippen begon ze
een overleg over spiegeleieren aan twee kanten
gebakken, en soep met of zonder rijst.
Aan de fleurige eettafel viel een stilte. Had
ik dat kunnen denken," zuchtte de woning
inspectrice, en voor het eerst scheen de
gedachte bij hen te dagen, dat hun hartelijke
belangstelling, hun behoefte om mee te leven
met hun medemenschen, hun, bijna
professioneele, vriendelijkheid van cordate, sociaal
voelende vrouwen, bij tijd en wijle opdrin
gerig kon worden en door botte jovialiteit
pijnlijk te kort schieten.
Als we maar op eenige manier konden
toonen" zuchtte het artistje; maar de
traditioneele fooi te verhoogen was te grof;
excuses te stamelen zou de situatie nog maar
pijnlijker maken.
In ongewoon stilzwijgen aten ze af; ze hoor
den niets anders dan het beheerschte stem
metje, dat raad gaf, geduldig beaamde, zelfs
op een grapje een antwoord wist, en ze zagen
het rappe figuurtje telkens voorbij schieten,
angstig-bleek, met groote. ernstige gespannen
oogen en een gednldigen mond.
Toen ze stilletjes-beschaamd en verslagen
weggingen, het geld op tafel achterlatend,
omdat ze den moed misten haar nogeens in
het gezicht te zien, legde de jongste haar bosje
viooltjes verstolen in het loket.
A N N i E S A i, n M o N s
EEN ZONNIGE MIDDAG
VRUCHTENKOEKJES
VAN
SIFEES HAARLEM
gijn voortreffelijk van kwaliteit
en aangenaam van smaak
In de Grand'Rue de enève wriemelden
en wiegelden voor de groote glasruiten van
de modehuizen, wijfjes uit allen stand. Een
zacht rumoer klom op naar de zon, die door
stof en gerucht heen probeerde te dringen
op de gepleisterde straat. In de buitenwijken
werkte een tramgerinkel als begeleiding van
het zoemige geruisen en hield de stemming
van den zonnigen middag, de versch uitge
stalde mode-nieuwigheidjes levendig. In de
winkels was het vol en tegen de buitenramen
smolt en kneedde zich een wisselende massa.
Een speelman met een orgeltje op een klein
karretje, liet stemmige wijsjes afdreunen,
die welbehagen en voldaanheid met een
licht kleurtje van aangename ontroering
tusschen het gekoop en gekijk deden
doordruppelen. Er kwam iets in de lucht als het
doffe parfum van een oude lang gesloten kerk,
waarin op Zondagmorgen het volle zonnelicht
kan stroomen.
Achter een rij van drie vier dik, die voor het
Palace d'Ete" was opgesteld, stond goed
moedig, zonder drukte Madame Vinon; ze
wachtte geduldig tot het haar gelukken zou,
op haar beurt, de winkelramen te benaderen.
Ze kon niets zien, want ze was heel klein en
rond, en vergenoegde zich dus den hals van
een dame'voor haar te bekijken. Ze bemerkte
dat het een mager nekje was te midden van
veel tulle en prutserijtjes, zooals het stengeltje
van een slanke prima vera uit veel groen
omhoog schiet. Madame Vinon had een goed
hart, daarom bewonderde ze de pareltjes van
blauwachtig zilver op het chemisetje van kant
en de groene bollen op een verschoten bruinen
hoed, die wat waggelde.
Te midden van haar gekijk, werd madame
Vinon met een behagelijk gedrangetje door
het uitwringen van eenige menschen uit den
compacten kring naar voren gestooten en zij
bevond zich plotseling tegenover een stijve
dame, die met een verstarden glimlach op
haar houtigen lakschoenen keek en vaag haar
beige-toilet onder de aandacht der koopers
bracht. Madame Vinon haalde diep adem en
verbreedde zich een beetje om het kijken
voor de etalage-wijdte te genieten. Haar
buurvrouw rechts, een bewegelijk dametje
ratelde zonder ophouden, telkens Madame's
Vinon's oogen en neus bedreigend met een
ivoren-knop-paraplu. Maar Mme Vinon's
gezichtje, goedig en wat dom, straalde er
niet minder door, te meer daar ze veel plezier
beleefde van de buurvrouw links, die stijf
en strak op de plaats vastgemetseld scheen
en niemand hinderde.
Toen begonnen de vormen en kleuren wer
kelijkheid te worden voor Mme Vinon; zij
zag hoe alle japonnen en mantels lage ge
borduurde tailles hadden en zonder uitzon
dering lange mouwen, die chinees-achtig wijd
uitvielen. Zij voelde iets als een beklemming
bij het bewonderen van de chic", die zich
scheen te concentreeren op de driehoekig
wijde mouwen. Daar was het nu, ze had het
altijd wel geweten dat alle elegance" daarin
gelegen was en het schipvormige halsje, de
langere rok slechts bijzaken. Een golf van
weemoed trok door haar heen: want hoe was
het mogelijk breede en ruime mouwen uit
smalle en knap getnetene te tooveren? Voor
haar geestesoog, zag ze haar Zondagsche
japonnetje van eerverleden jaar, met slappe
armen en ingevallen, gekreukelde schouders.
Met trieste wellust liet ze al de leelijkheidjes
en gebreken van een verouderde mode
en veel dragen opduiken en van alle zijden
belichten. Ze zuchtte ingehouden. Ze wist
eenmaal dat er dit jaar geen nieuw kleedje af
kon; kleine Henri had nieuwe schoentjes
noodig en haar man ook een nieuw pak. Een
ondeelbaar oogenblik drukte haar benepen
bestaan van ambtenaarsvrouwtje met volle
gewicht op haar, haar oogen verstarden even
van diep inzichzelf schouwen, het pijnlijk
berekende leventje thuis. Maar haar oogen
moesten weer hun aandacht vestigen op de
schrille kleuren van de uitgestalde voorwerpen,
die door alle gepeins heen, schreeuwend op
haar voorstelling hadden blijven werken.
Ze stond nog stil, niets voelend van het
zachte gedein en gedoe rond haar.Plotseling
had ze genoeg van het gekijk, een vaag gevoel
van misselijkheid kwam over haar. Haar
linkerarm hing slap, terwijl ze zich omdraaide
om zich uit den knoop te wringen. Ze voelde
hoe achter haar elke centimeter, die ze vrij
had gewonnen, begeerig gegrepen werd. Op
het trottoir bleef ze even staan, het zonnelicht
verblindde. Ze probeerde over te steken,
en hoorde nog steeds den orgelman zijn wijsjes
stootend draaien. Een dame met een grooten
hoed bonsde geweldig tegen haar aan. Tranen
sprongen in haar oogen, maar het getinkel
van haar taschje herinnerde haar aan het
iiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiinmiiiiiiiiim IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIII
IIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Illllllllllllll
VOORZOMER AAN ZEE
Op sommige dagen is het strand zoo ledig
dat ge van Zandvoort tot IJmuiden kunt
wandelen zonder een levend we
zen te zien, vooral wanneer ge
niet oplet en niet weet, wat er
in de wereld alzoo te koop is.
De verlatenheid maakt dan een
zeer zonderlingen indruk, wan
neer ge pas uit het duin zij t
gekomen, waar nu alle boschjes
schallen van vogelzang en waar
de Mei, hoe kil ook, dank zij de
overvloedige regens, tenminste
een deel van de bloemenpracht
van voorheen weer te voorschijn
heeft 'getooverd. Wij krijgen
weer betere tijden.
Maar nu dat leege strand. In
den winter waren er nog bonte
kraaien en zilvermeeuwen en
mantelmeeuwen jong en oud,
maar die zijn nu naar hun
broedplaatsen, getogen of hebben,
voorzoover ze dit jaar niet broe
den, waarschijnlijk ergens een
productiever stukje zee en strand
ontdekt dan hier. In April
was het een korte poos druk van
scholeksters, die zijn nu ook het
duin in getrokken of naar de wei
den, waar de ritnaalden zijn en
het duurt nog eenige weken eer
ze in gezelschap van hun jongen weer kleur
zullen brengen langs de branding. Trouwens
morgen reeds kan een troepje zwervelingen
van allerlei soort hier weer ronddartelen,
want aan zee zijn alle dingen mogelijk.
Onwillekeurig loopen we weer langs de
aanspoelsellijn, een oude strandjutters-ge
woonte, vroeger op Texel verworven. De
brokken wier en de stukjes hout, de schelpen
en de krabbenschalen, zeeëgelgruis en
kokerwormpjes, een ui, een oude zak, een
koeienbot, een doode bruinvisch, alles is er als altijd.
Sommige dingen rotten, andere verdrogen,
vervliezen, verstuiven, en als we hier en daar
de broeierige massa omscheppen dan wemelt
het er soms van vlugge strandspringers of
van trage, wriemelige maden. Strandvliegen
zetten zich te zonnen op verbleekte brokken
kurk, een bronzig bruine zandloopkever rent
over de vlakte en spreidt vlug zijn groote
vleugels als wij hem willen grijpen. Waarom
eigenlijk, ik ken hem toch al sinds jaren.
die gewone grijze strandloopertjes, de
froekies van Texel, de griltjes van Terschelling.
't Zijn kleine grijze steltloopers, alleen in de
nekstreek hebben ze wat zwart en wit, een
onvoltooide halskraag. Doordat hun onder
zijde lichter is dan de bovenkant geven zij op
de vlakte ook weinig relief en als ze niet druk
heen en weer renden dan zouden we ze zeker
niet zien. Ze loopen hier bij tweeën, hier
een paar, anderhalven kilometer verder
misschien nog een paar, maar op de eilanden
en aan de Beer op Rozenburg zien we ze
Eieren van het Strandpleviertje.
Foto Red. Brotliera.
Hetzelfde nest, veertien d;.gen later.
Liever nu nog eens ver vooruit gezien lanps
de aanspoelsellijn, want waar zoo teel leven
is van klein gedierte, daar moeten toch ook
wel grootere zijn. En jawel hoor, juist waar
een zwin den strandwal bespoelt en een hooge
blauwe brandingsgolf gaat kopjebuitelen, daar
zweven bleeke schimmetjes over het natte,
bruine zand. Ho, ho, die ken ik ook al sinds
jaren, maar ik zie ze iederen keer toch weer
met evenveel genoegen en bewondering,
wel bij honderden tegelijk.
Daar is het ook geen kunst hun nest te
vinden, maar hier is dat anders. Alleen weet
ik, dat we de meeste kans hebhen, het te
vinden in de buitenste helmrij, tot waar liet
hoogwater in den zomer zelden of nooit
oploopt en waar de grashalnien en grasbladen
beschutting geven tegen wind en vlieg/and.
We verlaten dus ou/e aanspoelsellijn en
stappen door het hooge droge zand
duinSTREEPSTOFFEN
120 c.M. breed. - Vanaf Fl. 1,10 per Mr.
pond suiker dat ze nog mee moest brengen.
Stil liep ze voort en een voor een kwamen de
dagelijksche trekjes weer terug op haar
vriendelijk gezichtje, verdreven de strakheid,
die glad gestreken had en geëffend van ernst.
Op haar klein bevenhuisje bedrijvigde ze
rond. Uit de hooge hangkast haalde zij haar
japonnetje. Ze hing het in de zon en bekeek kri
tisch al de plooitjes en rimpeltjes van het
dragen. Zóó slecht washet ten slotte toch nog
niet. De stof was goed en de blauwe kleur
nog helder en warm. Alleen die mouwen!
Die móest ze hebben. Even bleef ze staan
en repte zich toen naar boven. Met ongedul
dige vingers zocht ze in een doos vol oude
lappen, twee stukken blauw fluweel, nog
over van een af getornd en hoed. Vergetend
te sluiten en op te bergen, sprong ze meer
dan ze liep naar beneden. Hijgend begon ze
aan de mouwen te frommelen. Kijk dat zou
net kunnen, groot genoeg waren de lapjes
in elk geval. Een mouw, half stof, half fluweel
zag je wel rneer, was zoo gek nog niet. Ze
ging naar het kleine keukentje en zette water
op.
Met de hand op het fornuisje keek ze
naarde zomerlucht en de vervloeiende bergen.
Het groen van een paar populieren zag ze
heen en weer winden. Ze dacht alweer aan
andere dingen. Het water begon te- koken,
maar haar enthousiasme was weg. Een moe
heid kwam plotseling in haar knieën maar
ze bleef toch staan. Haar hand werd slap en
bijna zonder heffen tilde ze den ketel wat naar
achteren. Een flauw wasempje krinkelde om
hoog. Ze zag het wel, doch realiseerde het
eerst eenige seconden later. Ze hield de lappen
erboven, wild vloog de stoom er tegenop
en brak tegen de ondoordringbaarheid der
stof in een wolkig hemeltje. Zorgvuldig trok
ze heen en weer, nu weer geheel huisvrouw.
Ze zag hoe het fluweel opleefde, met de hand
streek ze over het vochtige bovenlaagje. Ze
draaide het gas uit en ging naar de voorkamer
terug. Het japonnetje met de half geopende
mouwen hing hulpeloos en week te schom
melen in het zonlicht, dat door de gordijnen
geel naar binnen viel. Mme Vinon nam het
van den haak en prutselde in den hoek bij
het raam. Handig knipte ze en hechtte met
losse steekjes het fluweel op de stof. In de
zonnestille straat hoorde ze een hond blaffen
en ergens ver weg het zachtjes huilen van een
kindje. Haar handen liet ze rusten en lagen
als twee vreemd gevormde bloembladen op
het fluweel. Ze boog haar hoofd en begon te
snikken, stil en kinderlijk zooals haar wezen.
En ze wist niet waarom.
NEL L Y KKUIZE
iiiiiliiiiiiiiliiiiinimi
iiiiiiniiiiitii
waarts. De duinrand is lang zoo scherp niet
als hij uit de verte lijkt, maar verloopt in
kleine heuveltjes en delletjes en richels en
geulen die soms heel diep in 't duin indringen
Dat is allemaal begroeid of bestoken met helm,
schaars afgewisseld met bicsgras in de laagte
en breedbladige blauwberijpte zandhaver
omhoog en daar groeit ook het roode
zwenkgras, ook al berijpt: alles dof en blond en
licht en wazig, harmonieerend met het
bleekgele zand en de bleekblauwe lucht.
Daar moeten we nu zoeken naar bleekgrijzc
onze voetstappen uit, vertrouwend dat de
wind de rest wel zal vervagen, nemen goed de
positie op en verdwijnen. n niets is aar
diger dan nu over een paar dagen eens te
gaan kijken of ze er nog zijn en dan eindelijk
dag voor dag er even heen stappen om ook
het oogenblik te treffen dat uit die vale
eitjes de vale schimmige, met hun spierwit
en spikkelig grijs ook haast onzichtbare
jongen te voorschijn te zien komen Twee
jongen liggen al onbeweeglijk in 't zand en
wachten misschien op het derde. De oude
vogels houden op een afstand weer hun
angstvertooning. Eigenlijk moesten ze al aan ons
gewend zijn, maar de instincten lijken soms
onoverwinnelijk. Straks, als wij verdwijnen,
nadat dat derde jong te voorschijn is gekomen,
rennen zij nader, dragen de leege doppen
weg en dan verbergt de heele familie zich
in de helm, om al spoedig hun zwervend
bestaan langs slikken en stranden te beginnen.
Als ge nu het ieege strand voor u ziet en
den eindeloozen, eentonigen duinenrand, denk
er dan maar aan, dat er per kilometer altijd
wel een of zelfs meer van die bekoorlijke
huishoudinkjes van strandpleviertjes of,
mooier nog, van bontbekpleviertjes kunnen
worden aangetroffen. Doe als wij, en laat
ze met rust, die blonde idyllen.
J AC. P. T H ij ss i:
llllllllllllllllllllllllllllimilllllllllllllllllflimillllllllllllltimilllllMIIIIIII
niiHiiiiiiiiuii n
Foto Red. Brothers.
eitjes, soms blauwig en met meer of minder
stippels, sommige duidelijk, andere ver
doezeld. Als de strandloopertjes /.elf niet
angstig om ons heen kwamen vliegen en zelfs
eens strompelend en met de vleugels sleepend
vtmr ons uit liepen, dan /.ouden wij het nest
nooit gevonden hebben, maar nu zien wij
ze daar liggen, onbeschermd in het rulle
/and, onureven door i;le pollen helm.
Nu yaan wij spoedig verder en trappen
MOERHEIM"
DEDEMSVAART
40 H. A.
KWEEKERUEN MLT
VASTE PLANHN, ROZEN enz.
Catalogus en condities op n .in vraag.