De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 2 juni pagina 6

2 juni 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 2 Juni '23. - No. 2397 SCHILDERKUNSTKRONIEK TOOROP II. BIJ KLEYKAMP, DEN HAAG. Tot de meest bijblijvende werken van deze tentoonstelling behooren voor mij niet de Madonna's, hoewel de stadsgezichten er achter van de bekoring zijn, die ieder levend, orga nisch geheel bezit. Sterker in hun realistische psychologie zijn de portretten van prof. van Ginneken en van Mevrouw Scheltema; breeder, grooter zijn de twee Oosterlanders, symboliseerende figuren van Berusting en Opstand, waar, kenmerkend voor Toorop, de Opstand belangrijker is dan de Berusting. Scherp van ingespannen peinzing is de (kleine) Dante uit 1913 tegen een blauwe zee geteekend; curieus afzonderlijk maar daarom niet ver wonderlijk, is de teekening van de twee vrouwenfiguren in S-vorm, met den neger, die koffie op een blad aandraagt. Onver wacht ten opzichte van het voltooide werk is de eerste schets der drie Bruiden (uit 1891); met een der weinige Christuskoppen, die Toorop gelukten, is de aanbidding van het kruis (uit 1920). Heroïsch zijnde figuren op den achtergrond bij den Ijzergieter (1922); stijlvolvast is het détail van het raam der Drie koningen (uit 1923), dat Toorop ontwierp voor de Jacobskerk in den Haag, en waarop ge den kop van Djodjana, den Indischen danser, vindt onder den zwarten helm. 't Geschilderd mansportret (No. 25) is maar een levendiger Hart Nibbrigjde levenszee (No. 24) is een zinnelijke vereeniging van den golf in 't gele haar der vrouw met het golven van de zee. Beheerscht op innige wijze door het meisjesportret is de Hymne van Reinhilde met het zebra-achtige paard; verfijnd van gevoel, verfijnd van teekening en ietwat verbleekt als een herinnering is de beeltenis van Miss Janet Hall (uit 1899). De Narcissus poëticus (uit 1919) is niet boeiend door de kleur, maar door de twee portretten van de kinderen van Van Schendel; van strakte, volheid en gestijlden eenvoud is de teekening met de twee koppen, en de beschermengelen in de lucht (uit 1923). Twee figuren zitten in een boot bij een zeil; ge ziet een stuk van den mast, een stuk zee, een stuk lucht, maar de felle kracht der koppen (waarvan n zwart is) maakt deze teekening tot de belangrijkste der vele, die hier zijn; belangrijker dan een bijna eendere (uit 1923) waar de eene figuur een witten baard heeft. Fel is ook de acti viteit op een teekening uit 1923, levenswijs is daar de kop van den oudachtigen man (No. 13); groot als em vasteland is liet hoofd van den kunstenaar met naast hem de inspireerende engel. Drift is er in La Belgique Sanglante; psychologie is in de Zusters van Bethaniëen Reinilda met de verzorgd worden de kinderen evenals in het Heerenportret (uit 1920) tegen den groenen grond, (hoe eindeloos veel levender, krachtiger is zoo'n mensen dan een mensen bij Veth!) In een wrange kleur, ietwat a la Fauconnier zijn de figuren bij de bloemen (uit 1920); niet geheelen-al typisch Toorop is Trots (1921); van bekend en geerd'gehalte is het kind, slaande inde lier, met de vrouwenfiguur er achter.... Ge vindt hier Toorop in vele zijner vele schakeeringen, en altijd levend en altijd psycholoog. Van enkele zijner uitingen bestaan sterker voorbeelden, maar ook hier vindt ge Toorop nu en dan als een maximum. En verwend als wij aan hem zijn, vergeten we soms niet, dat in tegenstelling met hoe velen niet, Toorop altijd boeit. DE RUSSISCHE TENTOONSTELLING. I. Als tweeërlei kan een ongewone tentoon stelling werken: als prikkel van het geziene te evenaren, als erkenning dat wij hetzelfde bezitten, hetzelfde kunnen als wat voor d'oogen hangt, en dat wij slechts op 't wekken wachten en ten tweede kan zij versterkend werken, doordat wij inzien, dat een aantal hoedanigheden, zichtbaar geworden door een ongewone tentoonstelling, ons niet passen, niet innerlijk eigen zijn, en ons dus slechts kunnen verwonderen, maar nooit inspireerend inwerken op ons omdat wij anders zijn, omdat onzes landesaard anders is. Wat ongewone tentoonstellingen betreft en excessen der phantaisie, we zijn niet meer schrikachtig van aard. De Hollander heeft na den oorlog zich bijgewerkt, zich bij kunnen werken, want er is van alles gebracht en van alles was te bereiken. Merkwaardig is dan ook te zien, in vergelijking met vroeger, hoe rustig de gemiddelde beschouwer zich ver houdt, hoe gewillig hij is zonder ongedurig heid, hoe koel, hoe kritisch hij bezig is, hoe weinig hij wordt overrompeld. En de I S M E A, door Dr. Frederik van Eeden (ten tooneele gebracht door het Romantisch Tooneel) Teekeningen voor De Amsterdammer" door O. Roland. Mevrouw ERFMANN HENRIBRONDGEEST ANNY SURIG GRETA HARZ E. ERFMANN ROLIEN NUMANN iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiuifiiiiiiiiiiiiii iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiii """ >""" mm "m iliiiiiimiiimiiiiiimiiiiiiiiiimii mmiiiiiimm vraag rijst dan ook: was er op deze Rus sische tentoonstelling veel, dat ons baten kon en veel dat ons overrompelde? Wij kunnen niet anders dan groot zijn als realisten, die het tot een innige klaarte brengen, en de uitzonderingen op deze waar heid zijn zij die den regel bevestigen; wij kunnen niet anders, en dat is onze houvast tegen de overrompelingen van een land, dat niet onze werklijke schildersaard ver toont. PLASSCHAERT EEN STERK KOLONIAAL BEDRIJF De tegenwoordige tijdsomstandigheden stel len ons wel in de gelegenheid te onderscheiden, welke de intrinsiek sterke bedrijven zijn en welke zich gedurende den oorlogstijd en de na-oorlogsjaren slechts in een periode van kunstmatigen bloei hebben mogen verheugen, die zoodanige conjunctuur-ondernemingen evenwel niet in staat stelde zich tot krachtige, op sterke financiëele basis rustende bedrijven te ontwikkelen. Zoo ergens dan is op dit ge bied bewaarheid geworden het bekende dich terwoord : Was gla'nzt ist für denAugenblick geboren, das Echte bleibt der Nachwelt unverloren". Gebleken is dan, dat tot de intrinsiek sterke bedrijven ongetwijfeld moet gerekend worden de Internationale Crediet- en Handelsvereeniging Rotterdam", doorgaans kortweg ge noemd de Internatio". Dit jaar zal het 60 jaren geleden zijn, dat de instelling werd in het leven geroepen. Zij zal zich er dan op kunnen beroemen meer dan 50 jaren achtereen dividenden op hare aandeelen te hebben kunnen uitkeeren en wel de laatste 15 jaren nimmer onder 10 pCt. Over de oorlog jaren 1915?1918 was het dividend zelfs be langrijk hooger en over het na-oorlogsjaar 1919 kon zelfs 23 pCt. dividend worden uit gekeerd, maar ook daarna waren de dividen den nog bij voortduring bevredigend en wel over de boekjaren 1920?1922 resp. 16 10 en 12pCt. Zooals hieruit blijkt was de instelling in staat het dividend over het laatst verloopen boekjaar weder hooger op te voeren, hetgeen reeds voldoende aanwijzing is voor hare krach tige positie, daar zij zulks vermoedelijk wel niet zou gedaan hebben, indien er geen goede grond bestond voor de verwachting, dat het dividend op het verhoogde niveau gehandhaafd kon blijven. Deze dividendsverhooging is een gelukkig gevolg van drie oorzaken. Vooreerst kon het onkostencijfer verlaagd worden. Wel was deze verlaging niet van ingrijpende beteekenis, maar het feit, dat deze toch altijd nog ruim / 120.000 bedroeg, is een bewijs, dat de leiders zich niet aan de algemeene strooming, welke vermindering van het onkostencijfer noodza kelijk acht, willen onttrekken. Het cijfer der Indische tanti eines is hooger dan het vorige jaar, maar dit is een natuurlijk uitvloeisel van de stijging van het winstcijfer en dienten gevolge op zich zelf een gelukkig verschijnsel, waar aandeelhouders zich slechts over kunnen verheugen. Een tweede oorzaak van het zooveel gunsti ger resultaat is gelegen in de aanzienlijk betere uitkomsten van den producten- en importhandel. Leverden deze in 1921 nog een verlies van / 366.000 op, het vorige jaar kon uit deze bron van inkomsten reeds weder een bate van meer dan / 1.673.000 geboekt wurden. De derde oorzaak eindelijk bestaat in de omstandigheid, dat voor afschrijvingen ?300.000 minder benoodigd was dan het vorige jaar, hetgeen, mede in verband met de omstandigheid, dat voor belastingen ruim een ton minder behoefde te worden uitgetrokken, ten slotte van genoegzamen invloed bleek om het dividend van een 10 pCt. op een 12 pCt.basis te brengen. Immers waren beide eerstgenoemde fac toren niet geheel toereikend om de verminder de inkomsten uit hoofde van commissie, in terest en dividenden ten volle goed te maken. Het laat zich overigens gereedelijk verklaren, dat de in 1922 ontvangen interest en dividen den een groot nadeelig verschil in vergelijking met het cijfer van 1921 moesten te zien geven, daar in laatstgenoemd jaar de hooge suikerdividenden, welke over 1920 gedeclareerd waren, geincasseerd werden. De inkomsten uit dien hoofde toonden dientengevolge in 1922 een grooten achteruitgang en om die reden is het nog te meer opmerkelijk, dat de financiëele resultaten per saldo zoo gunstig zijn. De Internatio" bezit zelf slechts drie cultuurondernemingen (tabak, rubber en koffie), terwijl hare overige cultuurbelangen begrepen zijn in het bezit aan aandeelen in diverse sui kerondernemingen tot een nominaal bedrag van circa / 2.200.000 (te boek staande tot ge middeld circa 102 pCt.), terwijl zij voorts nog ongeveer / 600.000 aandeelen en obligatiën in verschillende cultntirondernemingen tot ge middeld circa 68 pCt. op de balans heeft staan. Uit de belangrijkheid van de cultuurbe langen der Internatio" vloeit voort, dat zij met een groot aantal plantages in relatie staat. Zoo onderhoudt zij betrekkingen met 13 suikerondernemingen, welke in 1922 ruim 2 millioen picols suiker produceerden. Van andere ondernemingen ontving de instelling verder nog o.m. bijna 2 millioen halve K-Gtabak, ruim IJ millioen halve K.G- thee, meer dan l millioen halve K.G. rubber, 46.200 picols koffie en 950.000 picols suiker riet ten verkoop. In de omzetcijfers der Internatio" komt de invloed van den grooten teruggang in de con junctuur duidelijk tot uitdrukking. Terwijl de omzet van in--en uitvoer en van den plaatselijken verkoop van producten in Indiëin 1920 nog meer dan ? 146 millioen bedragen had, maar in 1921 reeds tot beneden ? 124 millioen was teruggeloopen, vond in 1922 een verdere verlaging tot nog niet ?82.3 millioen plaats. Het is een verblijdend verschijnsel, dat de winstcijfers, welke de Internatio" toont, ondanks dezen zeer belangrijken teruggang van den omzet, toch nog zoo bevredigend zijn. De hoogere prijzen van producten droegen hier toe bij, evenals de gunstige uitkomsten van den importhandel. In het verslag wordt gewezen op de afneming van den invoer in Indië, zoowel wat betrelt hoeveelheid als waarde. In den manufacturenhandel, welke voor de Internatio" met hare sterke relaties tot de Twentsche katoennijver heid van zoo groote beteekenis is, deed de concurrentie der Japansche industrie zich sterk gevoelen. Als gevolg daarvan was het afgeloopen jaar voor genoemde Twentsche nijverheid verre van bevredigend, hetgeen het bestuur der instelling aanleiding geeft de wenschelijkheid uit te spreken, dat de katoen industrie hier te lande moge gespaard blijven voor protectionistische maatregelen in den geest van die, welke voor de schoenenindustrie zijn genomen. Immers zouden, zoo nog meer dere van dergelijke maatregelen werden in gevoerd, de kostprijzen nog verder stijgen, waardoor andere landen, die thans veelal toch reeds onder gunstiger productievoorwaarden verkeeren dan onze industriëelen, nog groote ren voorsprong zouden verkrijgen. De hoogere prijzen toch voor verschillende artikelen van dagelijksch gebruik, welke uit die protectio nistische maatregelen zouden voortvloeien, zouden op haar beurt weder aanleiding geven tot een stijging der kosten van levensonder houd en daarmede een nieuwe verhooging der arbeidsloonen te voorschijn roepen, hetgeen voor de welvaart van een groot aantal indu strieën fnuikend zou kunnen zijn. De balans der instelling per begin 1923 doet hare groote liquiditeit duidelijk uitkomen. De post kasmiddelen en effecten toch steeg in 1922 met circa / 2.7 millioen, welke toe name samenhangt met een vermindering van de posten goederen en producten. Zoowel de post crediteuren als debiteuren verminderden met ongeveer ?7 millioen, hetgeen de inkrim ping van het bedrijf weerspiegelt, terwijl in overeenstemming daarmede ook het totaal cijfer der balanstelling van ? 50.7 millioen tot beneden /44 millioen terugging. Deze bedrijfsinkrimping komt ook tot uit drukking in de opheffing van het eenige jaren geleden te Kobe geopende agentschap, hetgeen geschiedde, omdat de kosten te drukkend waren in verhouding tot den omvang van de belangen der instelling in Japan, welker waar neming thans aan derden is toevertrouwd. Te vermelden valt nog de gunstige ont wikkeling van het nieuwe agentschap te Padang en de voltooiing der papierfabriek te Padalarang, welke in samenwerking met de papierfabriek Geld|rland" te Nijmegen in de omgeving van Bandoeng werd gebouwd. Van de exploitatie dezer fabriek, welke reeds in bedrijf is gesteld, verwacht men gunstige resultaten. De Directie der Internatio" is van meenmg dat er teekenen zijn, welke wijzen op een lang zaam herstel van den economischen toestand, waarbij zij dan in de eerste plaats aan de toe standen buiten Europa denkt. Op grond hier van laat zij zich vol vertrouwen uit over de toekomst, hetgeen met het oog op de sterke positie van dit prachtige koloniale bedrijf zeker geen verwondering behoeft te wekken. Ook over het eerste decennium van de tweede halve eeuw van haar bestaan kan de Internatio" ruimschoots tevreden zijn. tl, P A u L S A B E i. TABAK nog altijd de beste. iiiiiiiiiiiimmittimm iittiimimtimmmiiimmii Stadsschouwburg, HET ROMANTISCH TOO NEEL. Ismea, of de stervende vlinder, een sprookje voor het tooneel in drie bedrijven door Dr. Frederik van Eeden, met persoonlijke toelichting door den auteur. Nadat, zoo hoopten we, het laatste woord over onze fantaisie" voor dit seizoen ge vallen was, heeft daags na Pinkster nog Dr. Frederik van Eeden het podium betreden om de zijne toe te lichten". Hij noemde haar een gave Gods" en vertelde aan deze gave te laboureeren", hetgeen in het Hollandsch wil zeggen: diep lijden, of (van een schip) aan den grond schuren. De woordenkeuze herin nerde mij aan wijlen een bekend dominee, die, zoodra hij in een kring van niet-orthodoxen verkeerde, gelijk men dat toen noemde: dier baar vloekte. Hij gebruikte termen om een brigadier te doen blozen, doch zijn stem en houding bleven daarbij wei-eerwaardig en men begreep allengs dat hij met deze hartige knoopen een offer bracht aan den anders denkende, en dat zijn rechterhand ook in deze niet wenschte te weten wat zijn linker deed. Van een soortgelijke deemoed en offer vaardigheid leek mij Dr. van Eeden's laatste proeve voor het tooneel doortrokken; zelfs zijn erkend dichterschap gaf hij er aan om zich met den rotrommel" hier beneden in naam des Heeren te encanailleeren, en ons op elk ideaal des duivels vingerafdrukken te toonen. Als vertegenwoordiger der Theosofie" vinden we in dit sprookje een ouden schninsmarcheerder (professor Eng ne Darbo), die de ongelukkige opgedirkte en geverfde schepsels" zijner keuze lief en roerend vindt, om de verneedering 1) waartoe ze vervallen zijn", doch de Theosofie behoeft zich dit compromitteerend familielid niet te zwaar aan te trekken, waar de schrijver ook de heilige huisjes zijner jongste bekeering niet ontziet en bijv. over het klooster dicht in dezen trant: ,,Een klein gezellig klooster, liefst gemengd, Voor dames en voor heeren. Ieder brengt Wat mee, wat wij?heid of wat liefs en schoons. Alles gedistingeerd, vol smaak en gratie; Ik heb nog matjes voor de meditatie, Echt perzische arbeid, een- en twee-persoons, En nu en dan een smaak'lijke tractatie Fijn en exquis, met oesters en patrijzen, Opdat wij niet te snel ten hemel rijzen Een kleine koffie toe » en dan naar keuze Nog wat bénédictine of chartreuze. . . ." Bovendien maakt hij in het laatste bedrijf weder veel goed" door juist het ploertig heerschap voornoemd, in een gezin van nogergere-christenen, als verdediger der belaagde onschuld te doen optreden, hetgeen behalve het eerherstel voor de Theosofie, vermoedelijk ook de les inhoudt, ons door de bloem op de mestvaalt" alreeds geleerd: het hoogste" in het laagste". Even ruim als op het terrein der religie, stelt de schrijver zich op het standpunt deirassen. Biedt het eerste bedrijf, naar aanleiding van een Duitsch jonkman (Winfried von Wegener?Wilcox) de mannelijke hoofdpersoon van liet stuk, hem gelegenheid van zijn be kende gezindheid jegens .,de Moffen" te doen blijken, te halverwege vernemen wij plotseling onuitputtelijk is een sprookje" dat deze Winfried eigenlijk een volbloed Engelschman is, die slechts door een Duitschen stief vader werd groot-gebracht, zoodat thans ter compensatie de valsche Brit schijnheilig van nature en opvoeding" al deze qualificaties worden even argeloos gelanceerd zijn beurt krijgt en 's schrijvers ziel van alle smetten der partijdigheid kuischt. Geven en nemen, leven en laten leven, de aarde geen paradijs, nochtans een enkele uftiiimiiiiiiiiiimiiiiiim imiiii verkorene, vele booze tongen op n gelouterd dichter. AI.F.TF.IA. Ooveral zijn wij door mensclien omgeeven Dnor die leeliike, wreede, boosaardige Hatelijke en onwaardige.... 1SMFA. Zoo ziin ze niet allen, niet allen Ik zag er wel, <He mij bevallen." Indra's Dochter, ach,het kon niet uitblijven, heeft in Nederland school gemaakt. Dit nakomcrtje daalde intusschen niet uit de wolken, zij komt uit het elvenrijk, dat zij verlaat om zich uit liefde (Charitas) voor een blonden jongeling, den Duitscher van Engelschen bloede, dien zij slapend onder een boom vond, als inensch onder de menschen te begeven, er God te zoeken en de, voor een elf niet weggelegde onsterfelijkheid langs dien weg te erlangen. Toe, laat m? zuster*. Als ik de stad zie, word ik al geruster."Een wijzeFee biedt haar de behulpzame hand, doch ook deze stelt haar een en ander niet at te animeerend voor: ,,Het Weezen (lees Opperwezen) waarvan wij tien naam nooit liooren, Heeft eens een ras vóór allen uitverkooren En het doen proeven van Zijn zaligheid Omdat Hij niet allén zich wou verblijden. Dat maakt den inensch verlekkerd voor altijd." In de Scheveningüche villa, waar Winfried na den oorlog strandde, bij een uiterst twijfel achtige daeme" (Mevrouw Soestermans) en haar dochter Blanche", waar ook de schun nige professor over den vloer ligt, treft zij het inderdaad niet bijzonder. Zelfs van diefstal wordt de onnoozele Ismea in dit huis verdacht, schoon zij in onze verbeelding nauwelijks een spinragje aan heeft om de portefeuille" in te verbergen. Maar daar voor is het alweer een sprookje en gelukkig heeft al deze rare praat op haar elvenzieltje weinig vat en kan zij ten slotte ook de ver loving van haar onstandvastige!! vriend Winfried met de neuswijze Blanche in gela tenheid aanschouwen, aangezien de Fee Atirélia haar immers Ie vuren gewaarschuwd iiiniiuiiitiiiiiiiiiiiiiiHiiiuiiiuiiiiiHiiiiiiiiiniiiiniiiiiinnninii inniiiirinninirriMiiiiMiiMiiiiMiiiitniiiiiiMinn heeft dat elven tot den Burgerlijken Stand niet worden toegelaten. Op het toppunt van dit aardsch geluk, tevens het hoogtepunt van het stuk, vindt de versmade Ismea bovendien hetgeen zij zocht, in een voor ons niet on middellijk helder verband: Mevrouw SOESTERMANS : ..Kornt kinders, nu aan tafel, er is gescheld. Komt eer de patrijzen koud worden de de ijspudding smelt. ISMEA.... Meer en meer begin Ik te verstaan de wonderzoete stem, Die in mij spreekt en zeeker komt van Hem, Oe Man van 't kruis...." Eerst als zij na dit avontuur weer in het elvenrijk terugkeert om daar te sterven, en de Fee daarbij declameert: Door 't lichtend vuur van Oolgotha geleid, Vond zij den weg naar de Onvergang'lijkheid." komt het ons begrijpelijk voor al hebben wij van dit lichtend vuur niet veel gemerkt dat mevrouw Soestermans voor haar ijspudding wel wat beducht was. En men waagt het nauwelijks te denken waar, aan welke zijde van het Heelal, bij deze persiflage de klappen vallen.... Het stuk eindigt met een epiloog, wederom uitgesproken door de Fee Aurélia met sterke stem en grootsch gebaar", doch oji haar rechtstreeksche vraag: Kindren der aard, hebt gij mi wel verstaan De sprooke van Ismea en haar poogen?" moet ik eerlijk antwoorden: Neen, van pogen met een noch met twee oo's, verstond ik in dit stuk niets. Ik heb de elf zien schrijden door het huis, haar kennis zien maken met de telefoon en daar een grapje hoorendebiteeren uit een revvie, ik heb vernomen dat zij het tooverbrood, haar door Aléteia aange raden om den geliefden Winfried alsnog verraderlijk aan zich te binden (op de wijze van Shakespeare's Puck met het bloemensap) afwees.... maar waarom zij voor deze, in onze oogen niet meer dan fatsoenlijke, gedra gingen nu de onsterfelijkheid verdient? De opvoering, onder artistieke leiding van Henri Brondgeest, mogen we als een gelegenheidsvoorstelling beschouwen. Toen we in een vorige kroniek spraken over een oorspron kelijk dichtwerk, dat zijn metteur-enscène nog moest vinden, en daarbij Lioba" noemden, droomden wij van deze gevleugelde bonbonnière-elfjes in het bordpapieren Leidsche-pleinbosch niet, doch ik geloof, dat een en ander voor Ismea" wel naar den eisch was, terwijl ook het spel ons deed beseffen, hoeveel tooneeljaren er liggen tusschen voorheen" en thans". Brondgeest zelf speelde de rol van Winfried von Wegener?Wilcox met den moed der overtuiging, dat onder onze ambu lante acteurs geen mooye jongen van even twintig" te vinden zou zijn geweest met meer jeugdig vuur en mannelijk aplomb in de liefde dan hij. Etaerhard Erfman zat inmiddels niet de rol van den theosofischen na-neef van Schnitzler's von Sala" tamelijk verlegen, en lachte dan maar eens vriendelijk tegen den souffleur; en voor de Haegsche daeme in peignoir met face-a-main is in ons land mevrouw ErfmanSasbach de aangewezene. Toch was er een voldoening: Alida Nagtegaal als Ismea". Wat. zij, slecht gekleed en met een ongeschoolde stem, door innigheid en overgave van het elvenkind wist te maken bekoorde, herinnerde aan het debuut van Lily Bouwmeester in IJsbrand", en wanneer de schrijver het haar aldus geleerd heeft, komt hem daarvoor onze erkentelijkheid toe. Voor het overige is al ons acquit de conscience" jegens den dichter van de kleine Johannes"er aan te pas moeten komen om, als mede mensen, Zijn ze niet grof en plomp, en hun «ezangen leelijker dan het dom geloei van koeyen?" dit menschenwerk tot het1 einde, waarbij de auteur ten tooneele verscheen, aan te hooren. TOP N A E F r 1) Spelling Fred. van Eeden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl