Historisch Archief 1877-1940
N°. 8399
Zaterdag 16 Juni
A°. 1W8
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Verhooging van Collegegel
den, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp
Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Byvanck De
internationale puzzle, door Brandaris
2. Rumoerbestrijding, teekening door George
van Raemdonck Israël's wezen en willen,
door J. Ornstein-Hoofiën Spreekzaal
3. Vol au Vent,door Hans Ludificor 5. Voor
Vrouwen (red. Elis. M. Rogge):
Bijkomstigheden, door Annie Salomons Tentoonstel
ling Cizek", door J. te Winkel Uit
Kinderleven, door C. Dozy Uit de Na
tuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. Onder
wijs in Spanje, door Huib Luns De nieuwe
Amsterdamsche bruggen, door H. J. M. Walen
kamp De Belgische tentoonstelling te
Parijs, door Mr. M. F. Hennus 7. Nieuwe
Engelsche boeken, door W. van Doorn
Vert. boeken, door Herman .Middendorp
Joannes Reddingius, teekening door O.
Roland 8. Muziek in de Hoofdstad, door
Richard Henckeroth, met teekeningen door
B. van Vlijmen Boekbespreking, door
Mr. G. Das Dramatische Kroniek, door
Top Naeff 9. Het Haagsche Schouwburg
conflict, teekening door Joh. Braakensiek
Charivaria, door Charivarius
Ontcijferkunst, door Frima Onze Puzzle Losse
bladen uit Italië, door Carel Scharten
10. Krekelzang, door J. H. Speenhoff
't Schietgat en Rijmkronyck, door Melis
Stoke Uit het Kladschrift van Jantje
Kleine Misères, door Minca Verster-Bosch
Reitz Omslag: Bridge, door B. M.
Bijvoegsel: De revolutie in Bulgarije, tee
kening door Joh. Braakensiek.
VERHOOGING VAN
COLLEGEGELDEN
Van een Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, en vooral
van iemand als Minister de Visser, die
reeds in verrukking geraakt wanneer hij
maar spreekt van het Ware, het Goede
en het Schoone, zou het te begrijpen
zijn, wanneer zijn ontvankelijkheid voor
het ideëele hem de handen verkeerd
aan het lijf deed staan, zoodra hij in
aanraking moet komen met de
materieele dingen.
Men zou dan ook de slapheid der
argumenten, waarmede hij de verhoo
ging der collegegelden heeft verdedigd,
willen toeschrijven aan ingeschapen af
keer om een retributie te vragen voor
geestelijke zegeningen, en de indiening
van het ontwerp wijten aan den hem
door zijn ambtgenoot van Financiën
opgelegden dwang, wanneer hij niet
uitdrukkelijk het vaderschap ervan
voor zich had opgeeischt.
Zoo kan de verontschuldiging van
force majeure dus niet voor hem gelden
en blijft alleen deze over, dat de in zijn
onderbewustzijn sluimerende overtui
ging van de slechtheid der zaak, die hij
voorstond, hem beroofd heeft van de
overredingskracht.die anders zijn deel is.
Van de twee argumenten, die de
Minister in het geding bracht, luidde het
eerste, dat de collegegelden beschouwd
moeten worden als een retributie voor
de diensten, die aan bepaalde personen
of groepen door het Rijk worden be
wezen, en dat een bedrag van / 300
hiervoor niet te hoog is.
De Minister heeft niet precies uit
gerekend, hoeveel elk student aan het
Rijk kostte. Dit placht vroeger te ge
beuren in de sociaal-democratische
pers; het diende dan als een der be
wijzen voor de klasseregeering. Bij het
Kamerdebat over de verhooging dei
collegegelden werd het argument echter
niet meer uitgespeeld.
Voor een deel zal dit het gevolg hier
van zijn, dat ook voor onbemiddelden
de gelegenheid om te studeeren ge
makkelijker is gemaakt, dan zij vroeger
was, en dat, door de veranderde maat
schappelijke omstandigheden, er thans
ook studenten voortkomen uit kringen,
voor wie het hooger onderwijs vroeger
gesloten was.
Maar voor een ander, en laat ons
hopen grooter deel, zal het ook hier
aan moeten worden toegeschreven, dat
de sociaaldemocraten hebben leeren
inzien, dat het hooger onderwijs aan
de geheele maatschappij ten goede komt
en niet slechts aan hen, die colleges
volgen.
Naarmate deze overtuiging veld wint,
verdringt zij eenerzijds de meening,
dat de studenten den ,,kostenden prijs"
voor het hooger onderwijs moeten be
talen, maar stelt zij daarnaast den eisch,
dat het hooger onderwijs nu ook toe
gankelijk worde gesteld voor elk, die
waard is ervan te genieten. De kosten
ervan moeten worden opgebracht door
het geheele volk; een goed geregeld,
progressief belastingstelsel doe elk, naar
de mate van zijn inkomsten, daarin
bijdragen; progressieve schoolgeldhef
fingen, onverschillig bij welken tak
van onderwijs, zijn onrechtvaardig,
want zij treffen dezelfde personen dub
bel of driedubbel.
Wie de meening zijn toegedaan, dat
het al of niet studeeren niet uitsluitend
afhankelijk moet zijn van iemands
financieele omstandigheden, dienen
zich te verzetten tegen elke poging van
den Staat om het studeeren bezwaar
lijker te maken dan het, afgescheiden
van het bedrag der collegegelden, reeds
is. Men behoeft werkelijk niet te vree
zen, dat iedereen" zal gaan studeeren,
als er geen collegegelden meer worden
gevorderd; ook dan zullen de mecsten
het niet verlangen, of niet kunnen.
Maar heeft de Minister dan geen
schrikbarend beeld opgehangen van
den toevloed van studenten in de laat
ste jaren en van de onmogelijkheid,
waarin vele afgestudeerden verkeeren
om een maatschappelijke betrekking te
krijgen?
Zeker, wij allen kennen de verhalen
MYSTERIES VAN AZI
III
IN DEN MAALSTROOM
Ik wist dat ik u terug zou zien, het is mij
geopenbaard geworden," met die woorden
ontving het heilige kloosterhoofd van
Narabanchi de vluchtelingen. Hartelijk nam hij
hen op, toen zij na een paar dagen verblijf
bij de bandieten voor de genezing van hun
aanvoerder, den terugweg hadden aangeno
men over Mongolië, en onderkomst hadden
gevraagd om te herstellen van hun beproe
vingen der laatste tijden.
De tocht was wel gemakkelijker geworden,
omdat men zich aan kon sluiten bij groote
karavanen, maar de krachten waren bijna
geheel uitgeput en de hulpmiddelen verbruikt
toen men Uliassutai bereikte, een der drie
steden waarop Mongoliëkon bogen. Vier
leden van de oorspronkelijke expeditie waren
op Tibetaansch grondgebied gesneuveld bij
den aanval der bandieten, de rest nam dienst
in het witte Russische leger van Mongolië,
maar Ossendowski en zijn reusachtige kame
raad, de agronoom, hoopten nog altijd hun
vrijheid op een andere manier terug te vinden.
Eerst langzamerhand werd hun de toestand
duidelijk.
Tot 1921 had China door zijn stadhouders
zijn invloed in Mongoliëdoen gelden, toen
moest het door pressie van Rusland zijn macht
daar opgeven; maar later handhaafde het
die weer als ten gevolge van den oorlog de
Russische aandacht van Aziëwerd afgeleid.
Op dat oogenblik van 1920/21 hcerschte er
een algemeene verwarring. Niemand wist
waar de steunpunten waren voor eenig ge
zag. Vandaag werd een inval gedaan, morgen
waren de troepen verstoven, geregeld ver
keer, noch van berichten, noch van"
troepenzendingen, had plaats.
Het v/as toch rustiger in de woestijn,"
merkte de agronoom op, al liepen wij gevaar
van achter een rots te worden doodgeschoten,
dan hier te moeten luisteren naar aile geruch
ten die ons over worden gebracht van roode
spionnen en andere menschen die niemand
vertrouwt".
Onder de Mongolen was een groote haat
tegen de Chineezen opgezameld. 'Die hadden
sinds 1917 alle onafhankelijke bestuurders
verwijderd en hun eigen handlangers aange
steld, zij eischten zware belastingen en be
roofden arsenalen en voorraadschureu.
Tegenstand was niet mogelijk want de voor
naamste Mongolen werden gedood of opge
sloten. Chineesche troepen trokken door het
land; de vreedzame en onhandige Mongolen
konden zich niet redden. Het"uiterstèvan
vernedering scheen voor hen gekomen toen
Zijn Heiligheid , het geestelijk en wereldlijk
hoofd van Mongolië, de levende Boeddha, in
zijn paleis werd gevangen gehouden. Uit
Siberiëwerd een befaamd Russisch krijger,
Baron van Ung;rn Sternberg, opgeroepen
om zijn diensten te komen wijden aan de Mon
goolsche zaak. Hij nam op zich Ocrga en de
hoofdsteden van Mongoliëvrij te maken. Tot
nu toe was hij wel nog niet geheel geslaagd;
maar een andere geest was over de menschen
gekomen; men begon aan tegenstand te
denken.
Wat moesten Ossendowski en zijn vriend
doen? Er waren in Uliasutai een paar
Poolsche families en twee Amerikaansche firma's
die telkens gereed stonden hun have op te
laden en een nieuwe wijkplaats te zoeken,
gewoon als men in Mongoliëwas aan het ver
huizen en trekken. Met hen traden onze
vluchtelingen in verbinding en zij vormden
te zamen een raad die voor de veiligheid be
sluiten nam. Het groote gevaar bleef altoos
dreigen van de rooden.
van jonge ingenieurs,* die" als
wagenbestuurder op een tram dienst doen;
wij weten ook, hoeveel jonge meesters
in de rechten rondloopen zonder em
plooi.
In dezen tijd van algemeene malaise
zijn de omstandigheden vooral moeilijk
voor hen, die hunne loopbaan nog moe
ten beginnen; en zij zullen het een
schralen troost vinden, wanneer men
hun verzekert, dat zij een beter geslacht
zullen worden dan de vorige generatie,
voor wie de tafel gedekt stond.
Maar al ziet de toekomst voor vele
afgestudeerden er nu somberder uit dan
ooit te voren het is toch werkelijk
niet de eerste maal, dat voor een ambt
of bedrijf het aanbod de vraag overtreft.
Wanneer dat gedurende eenige jaren
is gebleken, pleegt het aanbod zich
weldra te regelen naar de vraag. En
blijft dan daarbij weer achter, als de
vraag plotseling ruimer wordt; totdat
zij die na een poos weer heeft ingehaald
en voorbijgesneld. En zoo herhaalt zich
het spel.
Reeds nu is het waarschijnlijk, dat
de stijgende lijn van het aantal ge
studeerden over eenige jaren zal be
ginnen te dalen. In Utrecht bijv. heeft
zich dit jaar een geringer getal leerlin
gen voor de meeste inrichtingen van
middelbaar en voorbereidend hooger
onderwijs opgegeven dan vroeger het
geval was. En dat men hier niet met
een plaatselijk verschijnsel te doen
heeft, maar niet een, dat zich over het
geheele land vertoont, bleek uit een
mededeeling op de laatste vergadering
der vereeniging van leeraren bij het
M. O.
Intusschen gesteld dat het
wenschelijk ware, den toevloed van stu
denten te doen verminderen, verdient
het dan aanbeveling, daartoe het mid
del van verhooging der collegegelden te
gebruiken?
Volgens Minister de Visser wel; im
mers, hij zei: in dit oplicht" (wat het
probleem betreft, dat vele afgestudeer
den geen maatschappelijke positie kun
nen krijgen) zal het ontwerp niet on
gunstig werken".
Inderdaad de verhooging van
collegegelden zal een aantal ouders
ervan doen afzien, hunne kinderen te
laten studeeren.
Maar welke categorie?
Niet de gegoeden al is, bij den
tegenwoordigen belastingdruk, het aan
tal menschen, wie het onverschillig laat,
of zij / 100 collegegeld meer moeten
betalen, niet zoo heel groot; maar er
zijn er in elk geval nog verscheidenen,
die zich hierdoor niet zullen laten weer
houden hunne kinderen naar de uni
versiteit te sturen.
Ook niet de geheel onbemiddelden
want die kunnen met kans op succes
naar een beurs dingen.
Maar juist bij de intellectueele mid
delklasse zal men voortaan moeten
overwegen, of de vermeerdering van
studiekosten het toelaat, dat men zijne
kinderen naar de universiteit of
hoogeschool laat gaan.
En juist uit die middelklasse komen
de meeste studenten voort. De heer
Vliegen zei in de Kamer, dat, volgens
een te Amsterdam gehouden onderzoek,
de meerderheid der studenten tot de
zeer gegoede kringen" behoorde;
slechts bij een vijfde deel der studenten
spande" het. Vermoedelijk heeft men
te Amsterdam een andere opvatting
van het begrip zeer gegoed" dan el
ders; en zoo de bewering van den heer
Vliegen al juist ware, dan gaat zij niet
op voor elke andere universiteit.
Ook bij de middelklasse zal de ver
hooging van collegegeld voor velen
geen reden behoeven te zijn, om hunne
kinderen van academisch onderwijs te
versteken. Maar voor een aantal toch
wel. Want juist hier, in deze kringen,
vindt men de grensgevallen, waar elke
verhooging van studiekosten de nood
zakelijkheid kan doen ontstaan, van de
studie af te zien.
Dit zal dan de, volgens den Minister,
niet ongunstige" uitwerking van den
nieuwen maatregel zijn. Er zal een
selectie plaats hebben maar de ruwst
mogelijke. Waarbij het geld beslist, niet
de aanleg.
Ongetwijfeld is het aantal studenten
te groot, ook al laat men buiten be
schouwing, of zij later een maatschap
pelijke positie kunnen krijgen. Een
selectie zou zeer gewenscht zijn, maar
met een anderen maatstaf dan het in
komen van de ouders. Een selectie vol
gens de geschiktheid en den lust tot
studie. De hemel beware er ons voor,
dat die eigenschappen zouden moeten
blijken uit een vergelijkend examen,
zooals de geneeskundige medewerker
van de N. Rott. Cour. wil ! De schifting
moet geschieden op de H. B. Scholen
en de gymnasia; vooral in de drie laag
ste klassen, op den leeftijd dus, als het
veranderen van koers nog niet zoo
moeilijk is.
Maar de Kamer zal, als deze regels
in druk verschijnen, wel reeds hare
goedkeuring hebben gehecht aan de
selectie volgens het systeem-de Visser.
Bij de stemming over het amende
ment-Boon dat de verhooging niet
wilde toepassen op hen, die hunne stu
die te Delft of aan een Rijksuniversi
teit reeds begonnen zijn is al ge
bleken, dat de partijen van rechts den
Minister steunen; het werd verworpen
bij nagenoeg zuivere partijstemming,
rechts tegen links.
Zoo zal met uitzondering misschien
van enkelen, en zeker van Prof.
Visscher, die het ontwerp krachtig heeft
bestreden de meerderheid van rechts
ook bij de einclstemming den Minister
wel getrouw blijven.
Onder de leus van: bezuiniging, ter
wijl men in werkelijkheid alleen weer
hoogere lasten oplegt.
Maar had men in elk geval met deze
zoogenaamde bezuiniging niet kunnen
wachten, totdat het rapport van de
Commissie is verschenen, die o.a. zal
moeten onderzoeken of, en zoo ja,
door welke maatregelen, kostenbespa
ring op het openbaar hooger onderwijs
kan worden verkregen, zonder het peil
daarvan te verlagen"?
KERNRAMP
IIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIII
DE INTERNATIONALE
PUZZLE
IIIIIIIHIIIIII9III
" n l UMI
Op een konden \vintermorgen gingen d
twee vrienden met een voortreffelijke]! gids
op weg, om te verkennen hoe ver en hoe
diep de ronde garde reeds was gevorderd.
Den volgenden dag tegen den avond naderden
zij een yoerta, een ruime tent, waar een bui
tengewoon moei paard voor stond geposteerd
en direct kwam uit de opening een ruiter die
op het paard sprong en heenijlde, maar genoeg
had men toch onder het overkleed van zijn
kleeding ge/ien om naar het gele gewaad een
voornaam hoofd te raden.
Wie w.ns dat?" werd aan den herder ge
vraagd; en toen hij niet antwoordde en de
opmerking moest hooren dat het zeker een
slecht man was wiens naam men moest verzwij
gen, kwam er een heftige tegenstand. Hei
is een goede groote man. de wet verbiedt ons
zijn nriam te zeggen".
Niet lang duurde het of de tent werd weer
opengeschoven, een krachtig gebouwde
Mongool kwam binnen, schitterend als goud
in zijn gele lamakleed, toen hij zich van xijn
zwaren mantel had ontdaan. De anderen
maakten eerbiedig plaats, de vreemdeling
ging bij het vuur zitten: Laat ons Russisch
spreken," zeide hij.
Hij begon te klagen over de weinige be
richten die overkwamen, zij verhinderden iede
re gczamelijke actie. De Cliineezen konden wel
overal heen boden zenden, maar wij niet.
Waarom niet?
Zullen de Chineezen Oerga (de hoofdstad)
inderdaad tegen Ungern Sternberg kunnen
helpen? vroeg Ossendowski.
Ik heb hun brieven opgevangen," zei de
vreemde, en ook wie ze brachten, de ge
zanten, die heb ik onder den grond gestuurd1'.
Hij gaf daarop zijn eigen inlichtingen over de
bewegingen van benden. Ossendowski hoefde
zijn tocht niet verder voorttezetten, beter dan
wie ook was de aangekomene zelf op de hoogte,
en het was daarenboven een gevaarlijke onder
neming om op uit te gaan, binnen weinige
dagen zou op enkc-le plaatsen een groot bloed
bad worden aangericht.. . .
Had hij ook maar raad kunnen geven in
Tibet, verklaarde hij, toen hij van den zwerf
tocht der Siberiërs daar hoorde, hij bezat den
toegang tut het geheele land. Ik ben
Tushigoen Lama".
De lama-wreker !
Het noodige zelfgevoel begeleidde die be
kentenis. De naam was door geheel Azi
bekend, Van Mongoolsche afkomst was hij
niet, hij behoorde tot den Kalmukken stam
van Rusland, zijn weg had hij in verschillende
streken van Aziëgevonden, in Lhosa was hij
de leerling van den Dalai-Lama geweest en
tot in Turkestan erkende men zijn gezag.
De geheime Boeddhistische leer was hem ge
openbaard en er bestonden geen krachten die
zich niet tot zijn beschikking stelden. Vooral
de ftaminen die over de hoogvlakten van
Midden Aziëzwierven, vreesden zijn invloed:
de wondennan kon naar zijn zin alle onheilen
over hen bezweren. . . .
Dacht Ossendowski aan den panischen
schrik dien de Lama in staat was te verwekken,
of luisterde hij naar het gehuil vanden storm?
,,Och," zeide de vreemde tooveruian,
zooveel kunnen wij niet begrijpen", hij zag
zijn gast scherp aan, stroopte zijn mouwen
on, nam zijn mes, en stootte het in de borst
van den herder der hut. Voordat de ander
het nog had kunnen verhinderen opende hij
het lichaam - het was niet om aan te zien ....
Maar toen Ossendowski na ecnige
oogenblikken bijkwam, zag hij den herder rustig
liegen slapen en den lama kalm /.ijn pijp
rooken, met diep gepeins in 't vuur starend.
Wonderlijk!" riep hij Waarover spreekt
ge?" vroeg de ander, ik heb nooit gezegd
dat ik een wonder zou doen".
Den volgenden dag bij het afscheid nemen
sprak hij alleen van zijn onbeduidende demon
stratie. Was het u, twijfelzieke Europeanen,
mogelijk de oefeningen van den Allerheilig
ste te zien, wanneer op zijn bevel de oude
Boeddha-beelden beginnen te lichten en te
profeteeren, dan zoudt ge andere dingen gaan
gevoelen. Eu toch is er nog een hoogere macht
op aarde...."
Hoezeer hij ook onder den indruk was
Half Jnni 1923
Een paar stapjes vooruit ! Maar: nog wat
stapjes te doen !
Zoo kan de toestand van het oogenblik
geteekend worden. Er zijn er die hopeloos
ook op het nieuwe geschrift van de Duitsche
regeering kijken. Er zijn er, die er veel uit
zien voortkomen.
Er kan inderdaad vél uit voortkomen;
maar dan zullen nog een paar moeilijke stap
pen moeten worden gezet. Wie de behoefte
? heeft met optimisme daarover heen te den
ken, raakt achterop. Evenals wie geene reke
ning houdt met wat op het oogenblik nog
mogelijk, wat onmogelijk is.
Naar die mogelijkheden en onmogelijk
heden zal de naaste toekomst zich, gewillig
of niet, richten.
Twee onmogelijkheden beheerschen den
toestand. Ten eerste deze: dat Frankrijk
zoovele milliarden zal toegezegd krijgen, als
het wel zou wenschen. Ten tweede: dat de
regeling van het groote hangende geschil ter
hand kan worden genomen,zonder dat
Duitschland tegenover het feit der Ruhrbezetting
Kan-tiiii maakt.
Dit zijn twee bittere pillen te slikken. Maar
wat nut het, daar nog afwerende gebaren
tegen te maken?
Het is de verdienste van het jongste
Cunodocument, in beide opzichten tot resignatie
te naderen. Het groote diplomatieke gewicht
van dit document ligt immers in wat er niet
in gezegd wordt.
Er wordt niet in herhaald, dat het verzet
tegen de Ruhroccupatie een toestand is, waar
aan de Duitsche regeering geen eind maken
kan, en dat het voortduren der Ruhroccu
patie voor Duitschland al het verdere
beheerscht.
En: er wordt nie^ meer een bepaald aan
schadevergoeding te betalen eindbedrag ge
noemd.
De bedoeling hiervan is, en ziet hier de
gewicntige stappen welke thans door Duitsch
land zijn gezet, dat den geallieerden nu wordt
verklaard: zegt gij het dan maar".
Het is een zich neerleggen, in zoo verhuld
mogelijken, verzachten en waardigen vorm.
De Duitsche regeering heeft hieraan wijs
gedaan. Zij was zeer ver gegaan in het onder
steunen, zoo niet aanwakkeren, van het
verzetsvuur. Zij heeft dit gedaan in
onvoorzichtigneid, haar eigen vermogens óver-, die van
den tegenstander onderschattend; den tegen
stander, die juist daarom thans zoo bitter
wordt gehaat.
Zij staat nu voor de noodzaak, van binnen
en van buiten gedrongen, er een eind aan te
maken. De opgeroepen geesten te bezweren
zal zoo zeer gemakkelijk niet gaan; daartoe
zijn wat heel veel verwachtingen gewekt.
Maar 't baat niet meer, evenals de moeder van
Uriah Heep, in den eenmaal aangenomen toon
te blijven voortgaan, wanneer de zaken hare
wending hebben genomen.
IMII Illll l II .IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHiii
geweest, Ossendowski moest toch toonen dat
ook hij geen geheel oningewijde was.
Bedoelt gij den Koning van de Wereld in
Agharti?" vroeg hij.
Een poos merkte hij was deLama overbluft;
maar hij herstelde zijn zelfvertrouwen:
Hebt ge van dien gehoord? Er leeft nog maar
n die zijn heiligen naam kent, maar n
die ooit in Agharti is geweest. Dat ben ik.
Daarom eert mij de Dalai Lama in Lhasa en
de Levende Boeddha in Derga vreest mij.
Waarom? Ik ben geen monnik, zou ik naar
hun plaatsen dingen? Ik ben een krijger en
een wreker".
En met een oogje onder het vooroverbuigen
bij het afscheid nemen: Gij behoeft niemand
te zeggen dat ge mij hier liebt gezien, ik be
weeg me door de lucht".
De vrienden trokken terug naar Uliassutai;
onderweg vertelde de gids de legenden die er
van Lama Tushegoen in omloop waren. Hoe
bij hun onafhankelijkheidsoorlog tegen de
Chineezen in 1912 de Mongolen de hoofdstad
vergeefs bestormden, totdat Tushegoen, inge
roepen, de soldaten had bijeen vergaderd om
toch niet bang te zijn voor den dood en wel
te weten wat aan Mongoliëwas voorbestemd.
Ziet!" zeide hij enkel met een handzwaai;"en
op eenmaal was er voor hen een wijde vlakte
met uitgelezen yoerta's en kudden en
riikgetuigde paarden, en de in fijnste zijde gekleede
vrouwen.
Dat is de toekomst, toonde hij, en weet ge
wat is gebeurd met in den slag gevallenen?
Daar ontplooide zich een Paradijs van
verheuging. Wij zien het!" riepen de Mongolen;
zij hadden niets anders te doen dan er naar te
kijken. En daarna zoo hardnekkig te strijden
dat de stad voor hen bleef.
Een driehoek van drie lansen werd den
aanvoerder vooruitgedragen. Het was het
teeken dat een plundering der Chineezen
van drie dagen werd toegestaan. Niets bleef
over. De tijden van Dschengiskhan herleefden.
W. G. C. B Y v A N c K,