De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 16 juni pagina 8

16 juni 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Juni '23. - No. 2399 Teekening voor ,,de Amsterdammer' door B. van Vlijmen FEESTCONCERT OP DINSDAG 5 JUNI 1923 TER GELEGENHEID VAN HET 70-JARIG BESTAAN DER KON. LlEDERTAFEL APOLLO" TE AM STERDAM IN HET CONCERTGEBOUW. De jubeldagen zijn voor Apollo voorbij. Nu mag men zich afvragen of het noodig is den lof te zingen van deze zangvereeniging. Men kan 't er over eens zijn: wat het concert gebouw met Mengelberg is voor de instru mentale kunst, beteekent Apollo met Roeske voor het Liedertafelwezen in Amsterdam. Tegelijk met onze felicitatie verklaren wij hier graag geen uilen naar Athene te willen dragen. Apollo is Roeske" is er gezegd en Apollo moge hem eeren en in eere houden ! Hij weet zijn mannen kranig tot de overwinning te voeren. En zoo kwam Apollo uit", met Mendelssohn's Festgesang", Groot is de Heer" van Roeske, Landerkennung" van Grieg, waarin deze componist toont welk een kleuren rijkdom met een mannenkoor te bereiken is, ondanks het cirkeltje noten waarin de mannenzang gedoemd is zich te blijven wentelen. Deze capaciteit is ook Richard Hol toe te dichten, die, als gezaghebbend koorleider, zijn tijd vóór zich wist te veroveren en met diezelfde waardeering ook in onzen tijd staat. Het koor zong nog Dies Irae van A. B. H. Verhey. Roeske verwierf een groot succes, stralend van geluk, en bracht dit over op zijn zangers, die in hem weten te waardeeren welke offers hij voor hen bracht, toen hij de Vereenigde Zangers" opgaf. Nog kan Roeske aan de schoone dagen van Verviers terugdenken, mét hen beleefd in 1905. Alleen degene die eens een offer bracht ge'ijk Roeske, weet wat de 'iefde vooreene instelling beduidt. En dan alleen heeft zich de geheele mensen gegeven, gelijk het hier geschiedde. Wanneer wij dan ook nog terugdenken aan Teekening voor ,,de Amsterdammer" door B. van Vlijmen JOS NELISSEN (bariton) het voorjaar van 1898, toen Roeske te Bussurn op het Toonkunst-muziekfeest, Glück's Orpheus met Tyssen-Bremerkamp, Corn. van Zanten en Antoinette Sohns (toendertijd de ideaalste bezetting voor dat werk) opvoerde, schijnt het niet ondenkbaar, dat wij hem hier ter stede zullen mogen begroeten als dirigent van eene oratorium-uitvoering. Zijn uitvoeringen met de (sedert het uit breken van den oorlog opgeheven) Residentie gemengde zangvereeniging, in den Haag, openden ons in die richting schoone uitzichten. Mevrouw Koolhoven-Èyre Ashe, als zan geres van een aantal liederen en de mede werking van den zich meer en meer in goede populariteit verheugenden barytonzanger |os. Nelissen, zetten zeer stellig het concert iuistsr bij. De tranendichtjes" van Philips Loots liggen ons nog te karakteristiek in 't geheugen van 'Messchaert in 1912 en in de uitvoeringen van den createur Jos. M.Orelio. Voor Diepcnbrock's ,,Jesu Dulcis" zijn wij Nelissen bijzonderen dank verschuldigd. De verder medewerkenden: het concert gebouworkest, de organist Simon Kroon en de pianist-accompagnatcur Willem Doortmont zijn door hunne prestaties voldoende ter goeder naam en faam bekend. RICHARD H E u c K i; K o r n FRED. J. ROESKE Dirigent dtr Kon. Liedertafel Apollo' Officieel Gedenkboek uitgegeven namens de huldigingscommissie 1923 ter gelegenheid van het vijf-en-twintigiarige regeeringsjubileum van H. M. KONINGIN WILHELMINA. Uitgave van Holkema en Warendorf te Amsterdam. Wel is onze tijd gelukkig te prijzen, zoo is men geneigd te denken na lezing van de eerste bladzijden van dit Gedenkboek. Maurits, Willem III, Willem V, zij allen waren langer dan vijf en twintig jaar aan het bewind, maar van een bepaalde vii ring van hun zilveren jubileum was geen sprake. Ons daarentegen liggen de feesten 1813?1913 nog versch in het geheugen en reeds zijn we druk met de voorbereiding tot een nieuwe herdenking, het vijf en twintigjarige feest van onze Koningin. En dat niet alleen. Gaf reeds de troonsbe stijging van H.M. aanleiding tot het uit geven van het belangrijke werk Een halve Eeuw, in 1913 volgde een heele reeks geschrif ten, waarvan er verschillende nog steeds warme waardeering ondervinden. Ik denk b.v. aan het aardige werk van Te Lintum Een eeuw van Vooruitgang, waarvan velen een herdruk zouden wenschen en aan het tot een lijvig historie-werk geworden Ofjicicele Gedenkboek i S13. En nu ligt al wederom het eerste stuk van het Officieel? Gedenkboek 1898?1923, dat in vier deelen verschijnen zal, vóór ons. Gelukkige tijd? - Zoo we verder lezen in Brugmans' inleiding voelen we wel, dat daar toch iets aan hapert. Stellig zijn er op geestelijk en zedelijk gebied allerlei verschijn selen, die niet van hoogc en fijne levensopvat ting getuigen. Het leven van velen gaat geheel voorbij in de verzorging van stoffelijke be langen; in overeenstemming daarmede is de levensbeschouwing van zeer velen, zelfs van geheele groepen onzer bevolking, materia listisch door en door". En zoo is het. Ook zonder ons met angstige toekomstdroomen te kwellen is er meer dan genoeg, dat beklemt. Maar troosteloos laat Brugmans' inleiding ons niet: staat niet naast angstwekkende vervlakking geestelijke ver dieping? Is niet een tijd als de onze in vele opzichten gunstig te achten voor den groei der geestelijke waarden van ons leven? Is niet, zoo zouden we er aan toe willen voegen, een der meest bewogen tijden uit de geschie denis tevens de tijd van Goethc en Beethoven? Zóó wordt rustig het een gezegd en het an der niet verzwegen en de verwachtingen, door de inleiding gewekt (ook over de latere jaren van Willem III wordt met groote eerlijk heid gesproken : er zijn tusschen 1870 en 1890 ministers geweest, die de koning alleen bij hun beëediging toeliet") worden in dit eerste stuk niet teleurgesteld. De taak van Santilhano. in een werk als dit de financiën van de voorbijgegane kwart-eeuw te behandelen, zal men weinig benijdens waardig achten. Van 1088 millioen in 1898 is de gevestigde schuld van het Rijk tot bijna 3000 millioen aan het einde van 1922 gestegen, (ingerekend nog een vlottende schuld, die in 1898 nog een nagenoeg onbekende groot heid was, van ca. 800 millioen". Maar toch, ook hier vindt men veel, dat vertrouwen in de toekomst geeft: onze financiën zijn niet slechter dan die van het financieel zoo krach tige Engeland. En bij het geweldige tekort rekcne men toch ook met de vele aan derden verstrekte voorschotten, die zeker niet alkals actief beschouwd kunnen worden (vorde ringen op het buitenland voor interneeringskosten enz.), maar waaronder toch ook groote voorschotten aan koloniën en gemeenten. Met het meeste interesse zal zeker het 3e hoofdstuk gelezen worden Politiek en Parle ment, waarin Elout o.a. in duidelijke trekken geeft het verhaal van den ondergang van het liberalisme, maar waarin hij daarnaast gele genheid vindt tot het typeercn van zoovele onvergetelijke mannen, 't zij uit den tijd van feilen partijstrijd (Kuyper), 't zij uit de moei lijke oorlogsjaren. We zouden ze zoo gaarne overnemen die woorden van warme hulde aan Gort van der Linden en ook aan zijn onvermoeiden en ijverigen collega Posthinna. Bij de behandeling van den invloed der S. D. A. P. en van haar leider Troelstra gaat de schrijver, zoo meenen we, toch wel wat ver, wanneer hij zegt (blz. 82): In de vijf-entwintig jaren, die ons nu bezig houden, heeft de Koningin hare liandteekening geplaatst onder menige wet, die, al was er misschien geen enkel socialistisch amendement op aange nomen, toch in sommige deelen van de grond stof reeds gemerkt was met de paraaf van Mr. Troelstra. Dit geldt in elk geval voor alle sociale wetten, aangezien geen enkele bur gerlijke" partij zich tijdig een eigen sociale politiek tegenover die van het Socialisme had gevormd. En men kan dan ook veilig zeggen dat, in alle ministeries in deze verreleeuvv, van Pierson af tot en met Ruys de Beerenbrouck en met Kuyper incluis, Mr] P. J. Troelstra heeft gezeten als minister zonder portefeuille". De ruimte ontbreekt me hiertegenover een geheele beschouwing te plaatsen over onze sociale wet geving, zooals die werd ingeleid door de kinderwet-van Houten. Even toch wijs ik op de enquête van 1880, ingesteld op voorste! van Goeman Borgesius, op Het economisch standpunt der Vrijzinnig-Democraten, zooals het door Treub uiteengezet werd in zijn rede van 1901 en op de houding van Kuyper in de Tweede Kamer reeds in 1874 bij de behande ling der kinderwet. Wil men spreken van den invloed der S. D. A. P. op de sociale wetgeving of van de zweep van Troelstra, mij wél, doch men sta mij toe bij dat ministerschap (zonder portefeuille) in alle Ministeries der laatste 25 jaar een vraagteeken te plaatsen. Behalve de genoemde hoofdstukken bevat dit eerste deel drie tijdzangen van K'oos, een artikel van prof. Pont over Hare Majesteit Wilhelmina Helena Pauline Maria, Koningin der Nederlanden 1898?1923 en een schets van de geschiedenis onzer marine door Rambonnet. Is het meer dan toeval, dat het hoofdstuk van prof. Pont, dat in het prospectus werd aangekondigd als Het persoonlijk leven van H.M. de Koningin" in het werk zelf een ander opschrift kreeg, een opschrift, waaruit het persoonlijke wegviel? Hoe dit zij, wij betreuren liet, dat we niet iets meer van dat persoonlijke in het hoofdstuk vinden. Al zijn we overtuigd, dat hier een schrijver voor een zeer moeilijke taak wordt gesteld, al geeft op zichzelf het nauwkeurig relaas van de vele bemoeiingen en bezoeken van H.M. wel een duidelijken indruk van haar groote belangstelling en arbeidzaamheid, deze indruk had nog versterkt kunnen worden door een enkele opmerking over haar dagelijksch leven en haar dagelijkschen arbeid, die niet gering moet zijn. Waarbij men heusch nog niet in onbescheidenheden behoeft te vervallen. Een goede gedachte was het van prof. Pont, eenige der redevoeringen, bij verschillende ge legenheden door H.M. gehouden, in haar geheel af te drukken. De klare en bondige taal, die zij, die door de Groningsche Universiteit met het Doctoraat in de Nederlandsche Letteren werd vereerd, gewend is te spreken, treft ons hier opnieuw. Jammer is het, dat op blz. 34 een zeer storende zetfout voorkomt. Men verplaatse regel drie twee regels naar boven, zoodat hij eerste regel wordt. De twee regels op haar thuisreis medegevoerd enz", die thans boven aan de bladzijde staan, moeten zestien regels zakken. Overigens is het werk met zorg uitgevoerd en rijk geïllustreerd. Arnhem. G. D A s Illlllllllllllllllllllllllllltllll DE KRACHTEN NAAST DE TACHTIGERS" (Ingezonden) In zijn kenschets van Louis Couperus spreekt Prof. Prinsen ervan, dat er na Pot gieter en Multatuli krachten in ons land moe ten gewerkt hebben, waardoor, onafhankelijk van de tachtigers, een Louis Couperus, Frans Netscher e.a. boven de dufheid van onze vroegere litteratuuroefening uitgedreven wer den. Een dier krachten was m.i. ontegenzeggelijk de zoo veel gesmade dr. Jan ten Brink, van wie immers zoowel Netscher als Couperus op onze Haagsche H. B. S. les hadden gehad; Couperus Prof. Prinsen wees er zelf op ook later voor zijn studie M.O. Nederland sche Letterkunde. Ten Brink als leeraar, was daarom een ver nieuwende kracht, omdat hij in zijn lessen over onze letterkunde, vooral ook de moderne, deze stelde in het ruime licht der buitenlandsche. In liet vijfde jaar behandelde hij de 19e E., maar gaf daarbij college over hél de litteratuur in Engeland, Frankrijk, Duitschland. 't Was ten Brink, die in ons land de voorvechter was van Emile Zola; al had hij evenzeer bewondering voor 'n Scribe en Sardou ! Maar bovenal was 't ook ten Brink die toen den moed had in te gaan tegen 't Bilderdijkerianisine: de verstandelijke omzetting van alle gevoelservaringen in afgetrokken ont leding, dat er zooveel toe had bijgedragen om onze poëzie te vernuchteren. In zijn Schets ran onze Letterkunde, die we op school ge bruikten, had hij het gewaagd te schrijven, dat Bilderdijk geen dichter was. En dat werkte toch op ons als een verlossing. En zou ook op Couperus, den jongen dichter, geen invloed zijn uitgegaan van het pogen van l-'iore della Neve, om de precietisheid der Fransche Parnassiens in onze taal over te brengen: Daar is een bleeke bloem, in blank albast geweven," Gastspel. PAUL WEGENER. Der Gedanke, door Leonid Andrejew. Tot de bemiddelaars, die aan Nederland des Guten zu viel" brengen, behoort ook de itnpressario Hugo Helm, doch de erkenning komt hem toe, dat het goede, door hem met smaak en inzicht gekozen, dan ook werkelijk goed is, en vaak superieur. Aan het slot van een seizoen, waaraan Moissi's onvergelijkelijk bekorende persoonlijkheid glans gaf, thans nog Paul Wegener, als monumentaal uitbeelder diens meerdere, in een rol welke behoort tot het machtigste, dat tooneelkunst geven kan. Wie, van alle kunstbeschouwing moe, zich uit rust den zomer hier of daar tegemoet te sporen, stelle zijn reis een dag uit om in eigen land Der Gedanke" niet te verzuimen; Europa kan niet veel bieden dat den schoonen ernst van deze geestelijke ervaring te boven gaat. Van alle wondervolle onbegrijpelijkheden, waaraan dit leven rijk is, is de menschelijke gedachte het wonderbaarlijkst en het onbegrijpelijkst. In haar ligt het goddelijke, in haar het onderpand der onsterfelijkheid, de reusachtige kracht, die geen grenzen kent" ! Aldus gaf een dichter zich rekenschap. En ja, duizelingwekkend is het te denken, wat ieder bezit in zijn eigen gedachte", mits hij haar consequenties niet vreest. Duizelingwekkend, en bevrijdend. Dr. Anton Kershenzew, een arts, de hoofd persoon van dit werk, is een broeder van den clown Die", in De Man, die de klappen krijgt," hij behoort tot de cathegorie van hen, die zichzelf in den weg staan om in onze maatschappij te kunnen slagen. Het voorspel van dit andere werk - voor welks openbaring wij het Hofstadtconeelookin'verband metdeze opvoering van Der Gedanke" zeer erkentelijk blijven loopt parallel met den inhoud van dit geweldig drama; in beide stukken vinden we de twee werelden tegenover elkaar gesteld, die door een afgrond vol wederzijdsche onbegrijpelijkheden, tekorten en misverstanden altijd gescheiden zullen blijven: de wereld der bewust-levenden en de kring, waarin het dilettantisme hoogtij viert. Dr. Kershenzewis een bewuste, d.w.z. hij kent eerbied voor het mysterie van het leven, en in de samenleving der argeloozen bleef hij een vreemdeling. Doch een onaantastbaar bezit weet hij het zijne: zijn gedachte," het bewustzijn: mensen te zijn. Deze gedachte is zijn souvereiniteit, zij verheft den onhandige" te midden zijner gladde, bekwame kennissen, tot Koning in zijn eigen, eenzame wereld, tot een God, in het diepst van zijn gedachten".Voor dit hoog ste goed, het eenige waaraan de mensch trouw kan en moet blijven, komt Andrejew in al zijn werken op, onverbiddellijk trekt hij de scheidslijn, niet tusschen de goeden" en de slechten", maar tusschen de qualiteiten van goed en slecht. Dr. Kerskenzew was een mensch-van-gehalte, zonder evenwel daarbij de noodige uiterlijke hoedanigheden te be zitten, die minderen dan hij gemakkelijk den weg effenen. De vrouw, die hij te lief had, wees hem niet alleen af, zij gaf zelfs geen blijk de waarde te beseffen van hetgeen hij haar bood. In haar hart lachte zij den Simson aan haar voeten, die het gewaagd had van een huwelijk te droomen, uit en later blijkt, dat zij zijn vernederend geheim aan wel tien vrienden en vriendinnen heeft rondverteld. Met dat lachje" laadde zij, voor alle vrou wen op deze aarde, een misdaad op zich. Vijf jaren na dien lach", die in een man het gevoel" vermoordde en de gedachte" ge boren deed worden, precies op denzelfden dag en hetzelfde uur wreekt zich het man nelijk hart, dat den druk van den eeuwigen smaad niet langer verdragen kan, en dood Dr. Kerskenzew op zijn beurt, datgene, wat thans in het leven dezer vrouw ten onrechte zijn plaats inneemt: den onbeduidenden romanschrijver Alexej, haar echtgenoot, den vader harer kinderen. Dit is de bloedwraak, de onvermijdelijke, de triomf der geachte, het zelfbeschikkingsrecht van hem, die zich boven twijfel en vrees uit waant. Niemand begrijpt waarom Dr. Kershenzew zijn braven vriend Alexej, die alleen maar oppervlakkige mooie boeken schrijft en achter dit succes in argelooze vadsigheid zijn leventje leeft, met een presse-papier de onnuozele hersens inslaat, niemand van die andere wereld kan beseffen welk een misdaad het voor dezen man jegens zichzelf zou zijn geweest wanneer hij voor deze daad (de consequentie van zijn gedachte") lafhartig ware teruggedeinsd. De invloed van Hamlet" is zeer duidelijk in dit werk. De rechters vinden voor dezen moord dan ook geen motief" en aanvaarden de gemak kelijkste oplossing in ontoerekenbaarheid," door Dr. K- aanvankelijk gesimuleerd om zijn straf niet zwaarder te maken dan behoefde, want hij houdt van het leven (van de natuur) en wil de gevangenis liever ontloopen. Zijn eenzijdig geslepen geest vond bovendien in dit experiment voldoening, op de spits drijft hij het spel. Doch met de oft'iciëeie waanzinnigverklaring begint voor Dr. Keen onvoorzien, een ongelooflijk lijden. Na het ouge.tiblik van verlossing stort het kunstig bouwwerk van zijn verstand ineen. De gren zen van zijn vermogens, ze blijken overschre den in deze realiteit, de gedachte," die hem de bevestiging in zich-zelf was. zijn innerlijk hou-vast, zijn taak, ze is hem in de daad" ontvallen, zijn fiere droom, waarin hij zich veilig voelde, vluchtte weg als een slang in de duisternis". Niets bleef hem tus schen de muren van zijn cel dan de uitspraak. die de algeheele vernietiging van zijn ik" beteekent: ontoerekenbaar. 1< hij liet? Thans heeft elke mogelijkheid vat <>p hem. In zijn verlorenheid gelooft hij zich: een gek. En hij weet, dat hij op aarde vereects zal zoeken naar dien nen waren vriend - zijn gelijke die zijn daad zal begrijpen in Jict logisch verband van oorzaak en gevolg op een plan, waar vrij wel alles wat we doen een misdaad is," n, die hem toerekenbaar", dat wil zeggen: een denkend en voelend, in diepste wezen rechtvaardig mensch durft noemen, trots den uitzinnigen, ongerechten schijn. Het drama Der Gedanke" is minder gaaf, minder helder ook dan de novelle, die in haar compactheid een meesterwerk is, en om tot zuiver inzicht in deze zes tafereelen te geraken zouden we het een met het ander moeten aanvullen en het werk tevens moeten houden tegen den achtergrond van de geheele Russi sche litteratuur, waarin andere waarden dan de gangbaren golden, het verschijnsel" nauwelijks telt, het menschelijk gehalte, het moreel instinct, beslist. Voor het oogenblik moet ik mij op deze plaats bepalen tot de opwekking de vertooning, nu ze in ons land bereikbaar is, te gaan zien, om de groote fi guur van Dr. Kershenzew, waaraan Wegener op onovertrefbare wijze gestalte geeft. Dit levend beeld is een hulp om den schrijver der bladen," de novelle bestaat uit acht, door den zoogenaamd waanzinnige in het Gesticht volgeschreven bladzijden te naderen, te be grijpen wat het zeggen wil als Dr. Kershenzew bewust te leven op een aarde die zooveel goden heeft, maar waar niet n eeuwige God is". De intellectueele analyse, die Paul Wegener van dezen mensch geeft, is buitengewoon ver antwoord, en zoo volkomen opgelost in de ruimte van het gevoel, dat men tegelijkertijd ontsteld zit en ontroert. Hij is inderdaad de verpersoonlijkte gedachte." zondereen oogen blik van verslapping bij de hoogste spankracht. Ken geraffineerd zieleüjden ligt hier bloot in een - dat is voor mij het machtige in deze schepping krachtig, kern-gezond man. De vraag: of Dr. Kershenzew toerekenbaar" was, al of niet? scheen ons voor Wegener niet de vraag. En men waagt het nauwelijks, na dit spel,van een ziekte-geval"te spreken. Men zoekt slechts, ver over de grenzen onzer con venties, in een vreemde, door den kunstenaar Waar ook melkwit kristallijn" bij te pas kwam? Couperus vond die precieusheid in zijn aard; hij heeft er zich eerst van moeten los maken om ze in Eline Vere in verfijnde schoonheid om te zetten. Maar een ander geluid" had toch te voren zijn snaren helpen stemmen. Den Haag L. SIMONS llllllllllllllllllllllltlllllllltlllllllllllMI ETSEN OUDE AMSTERDAMSCHE TUINHUIZEN. Tien etsen door B. Westerdorp?Osieck Amsterdam. Bernard Houthakker. Dit is in korten tijd de vierde graphische uitgave van den heer Houthakker. Met de eerste de Amsterdamsche litho's van Wagner komt ze me de meest geslaagde voor. Het is niet de schuld van den heer Houthak ker dat deze uitspraak geen hoogeren lof beteekent. Ik weet niet aan wie wij de keus dezer onderwerpen danken, aan de kunstenares of den uitgever. Zeker is dat zij, op zich zelf gelukkig, Mevrouw Westendorp aangenaam moet zijn geweest. De uitvoering draagt er de sporen van. Er is aan deze etsen met liefde en met overtuiging gewerkt. Dat niet alleen. Mevrouw Westendorp heeft van elk onder werp iets eigens willen maken en toch iets dat paste in een gemeenschappelijk kader. Een ding heeft zij daarbij vooral willen ver mijden: nuchterheid. Zij heeft desnoods de architectuur verwaarsloosd om den wille van het effect. Het schilderachtige ging haar ver boven het plastische uit. Haar tuinhuizen zijn romantisch; zij glanzen zonder uitzonde ring in het volle zonlicht; diepe maar altijd doorschijnende schaduwen, schadu wen waarvan de factuur aan Bauer maar aan een wat grilligen Bauer doet denken, releveeren het licht; door openstaande deuren kijkt ge in onbestemde en geheimzinnige diepten. Deze opvatting bepaalt de goede en minder goede zijden van Mevrouw Westendorp's arbeid. Niets ontbeeren haar etsen minder dan levendigheid. Nooit is zij stijf. Integendeel. Van de bewegelijke schaduwen der wuivende kastanetwijgen maakt zij een bijna te dank baar gebruik (No. 3.); in de donkerste partijen trilt nog het licht; het elegante der Louis XV architectuur vertolkt zij met echt vrou welijke gratie; frontons met figuren; ven steromlijstingen, rococoversieringen, vazen, beelden geeft zij los, luchtig, bevallig, met charme weer. Het beste van haar talent komt daarin naar voren.Daarenboven weet zij vooral in de latere etsen - haar stand punt voordeelig te kiezen en het effect van een schaduwrijken voor- en een lichtenden achtergrond economisch te benutten. Mis schien zijn al die goede eigenschappen het gelukkigst vereenigd in haar zevende prent. Maar aan de gevaren eener te uitsluitend schilderachtige opvatting is Mevrouw Westen dorp toch niet geheel ontkomen. Ook tuinhuizen zijn in de eerste plaats huizen. Het zijn geen coulissen. Zij hebben substantie. Hun bekoring schuilt ook in de bouworde. Het materiaal waarvan ze gemaakt zijn is hard en tastbaar. Zij kunnen, door de zon verlicht, een schilderachtig effect maken, maar danken hun beteekenis toch ook aan eigen, zeer inhaerente, eigenschappen. Voor Mevrouw Westendorp daarentegen schijnen de tuinhui zen meer middel dan doel; ze doen denken aan elegante, licht en schaduwvangende en werpende, soms bijna phosphoriseerende ap paraten. Ik zou zeggen dat mevrouw Westen dorp in haren ijver om schilderachtig te zijn, haar doel wel eens heeft voorbij gestreefd. Wie zich voorstelt hoe een architect alsPeranesi zich van deze taak zou hebben gekweten, voelt het verschil. Vaster, steviger, mannelijker zou hij zijn huisjes hebben neergezet. Maar eene vergelijking met den geweldi gen Italiaan is hier niet op zijn plaats. Grooter antipode was misschien niet te vinden. En mevrouw Westendorp's etsen hebben tal van charmeerende trekjes die waarde geven aan haar arbeid. Ik heb slechts willen doen uit komen dat zij in de uitvoering van haar op dracht misschien te uitsluitend schilderes is geweest; zonder schade voor de beteekenis harer etsen had zij nuchterder, zakelijker, architectonische!' kunnen zijn. H i: N N u s geschapen wereld zichzelf terecht .... Wcgener wordt betamelijk terzijde gestaan, doch zoomin als bij de Hollandsche vertooning van De man, die de klappen krijgt," gaf hier de omgeving (de andere wereld) eeiiigermate gelijkwaardig tegenwicht. In Maria Eis, (Tatjana) de vrouw wier oogen altijd hebben ge lachen, ook dan wanneer zij moesten wecnen," en die het met haar geluk wel altijd weet te plooien," waardeerden wij een fijne", levendige tooneelspeelster, zonder dat zij ons van haar vernietigende macht als vrouw wist te over tuigen. Geheel ongeschikt voor de rol vond ik Emil Birron als den romanschrijver-a-la mode Alexej. Deze mooie man, op wie n de vrouwen verlieven ten koste der gedachte", moet de uiterlijke charmes van zijn ras zoodanig uitbuiten, dat zijn gebreken deugden schijnen, in het bijzonder in de oogen zijner vrouw, die zijn romans vurig bewondert zon der dat zij ze leest. Bij Birron bleven zijn ge breken, gebreken. En tusschen deze menschen was ook niet de atmosfeer van verliefden, die in den overmoed van hun succes den misdeelden huisvriend nog durven tarten: Ja, kerel, je hebt je wat laten voorbijgaan,"'de sarrende, laffe atmosfeer, waarin een man. voor wien het leven ernst is, stikken moet, of zich lucht geven. Het verscheurend verband tus schen dit drietal ontbrak ten eenen male. Oük de verpleegster in het laatste taferee! kan men niet meer dan verdienstelijk noemen omdat haar geheele wezen tegenstrijdig was aan het blanke licht, dat van deze eenvoudige van hart moest uitstralen. Afgescheiden van den zwaren eisen, die hier aan de regie wordt gesteld, was dit samenspel - - waarboven Wegener hoog uitstak wei-verzorgd en neemt men er om zijnentwil voor eenmaal gaarne genoegen mee. 1) Ik citeer naar de vertaling der novelle van S. van Praag. Uitgave l-'.m. Querido. Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl