Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15 Juni '23. - No. 2399
Teekening voor ,,de Amsterdammer'
door B. van Vlijmen
FEESTCONCERT OP DINSDAG 5 JUNI 1923
TER GELEGENHEID VAN HET 70-JARIG BESTAAN
DER KON. LlEDERTAFEL APOLLO" TE AM
STERDAM IN HET CONCERTGEBOUW.
De jubeldagen zijn voor Apollo voorbij.
Nu mag men zich afvragen of het noodig is
den lof te zingen van deze zangvereeniging.
Men kan 't er over eens zijn: wat het concert
gebouw met Mengelberg is voor de instru
mentale kunst, beteekent Apollo met Roeske
voor het Liedertafelwezen in Amsterdam.
Tegelijk met onze felicitatie verklaren wij
hier graag geen uilen naar Athene te willen
dragen.
Apollo is Roeske" is er gezegd en Apollo
moge hem eeren en in eere houden ! Hij weet
zijn mannen kranig tot de overwinning te
voeren. En zoo kwam Apollo uit", met
Mendelssohn's Festgesang", Groot is de Heer"
van Roeske, Landerkennung" van Grieg,
waarin deze componist toont welk een kleuren
rijkdom met een mannenkoor te bereiken is,
ondanks het cirkeltje noten waarin de
mannenzang gedoemd is zich te blijven wentelen.
Deze capaciteit is ook Richard Hol toe te
dichten, die, als gezaghebbend koorleider,
zijn tijd vóór zich wist te veroveren en met
diezelfde waardeering ook in onzen tijd staat.
Het koor zong nog Dies Irae van A. B. H.
Verhey.
Roeske verwierf een groot succes, stralend
van geluk, en bracht dit over op zijn zangers,
die in hem weten te waardeeren welke offers
hij voor hen bracht, toen hij de Vereenigde
Zangers" opgaf. Nog kan Roeske aan de
schoone dagen van Verviers terugdenken,
mét hen beleefd in 1905. Alleen degene die
eens een offer bracht ge'ijk Roeske, weet wat
de 'iefde vooreene instelling beduidt. En dan
alleen heeft zich de geheele mensen gegeven,
gelijk het hier geschiedde.
Wanneer wij dan ook nog terugdenken aan
Teekening voor ,,de Amsterdammer"
door B. van Vlijmen
JOS NELISSEN (bariton)
het voorjaar van 1898, toen Roeske te Bussurn
op het Toonkunst-muziekfeest, Glück's
Orpheus met Tyssen-Bremerkamp, Corn. van
Zanten en Antoinette Sohns (toendertijd de
ideaalste bezetting voor dat werk) opvoerde,
schijnt het niet ondenkbaar, dat wij hem
hier ter stede zullen mogen begroeten als
dirigent van eene oratorium-uitvoering.
Zijn uitvoeringen met de (sedert het uit
breken van den oorlog opgeheven) Residentie
gemengde zangvereeniging, in den Haag,
openden ons in die richting schoone uitzichten.
Mevrouw Koolhoven-Èyre Ashe, als zan
geres van een aantal liederen en de mede
werking van den zich meer en meer in goede
populariteit verheugenden barytonzanger
|os. Nelissen, zetten zeer stellig het concert
iuistsr bij.
De tranendichtjes" van Philips Loots liggen
ons nog te karakteristiek in 't geheugen van
'Messchaert in 1912 en in de uitvoeringen van
den createur Jos. M.Orelio. Voor Diepcnbrock's
,,Jesu Dulcis" zijn wij Nelissen bijzonderen
dank verschuldigd.
De verder medewerkenden: het concert
gebouworkest, de organist Simon Kroon en
de pianist-accompagnatcur Willem Doortmont
zijn door hunne prestaties voldoende ter
goeder naam en faam bekend.
RICHARD H E u c K i; K o r n
FRED. J. ROESKE
Dirigent dtr Kon. Liedertafel Apollo'
Officieel Gedenkboek uitgegeven namens
de huldigingscommissie 1923 ter
gelegenheid van het
vijf-en-twintigiarige regeeringsjubileum van H. M.
KONINGIN WILHELMINA. Uitgave van
Holkema en Warendorf te Amsterdam.
Wel is onze tijd gelukkig te prijzen, zoo is
men geneigd te denken na lezing van de eerste
bladzijden van dit Gedenkboek. Maurits,
Willem III, Willem V, zij allen waren langer
dan vijf en twintig jaar aan het bewind, maar
van een bepaalde vii ring van hun zilveren
jubileum was geen sprake. Ons daarentegen
liggen de feesten 1813?1913 nog versch in
het geheugen en reeds zijn we druk met de
voorbereiding tot een nieuwe herdenking,
het vijf en twintigjarige feest van onze
Koningin.
En dat niet alleen. Gaf reeds de troonsbe
stijging van H.M. aanleiding tot het uit
geven van het belangrijke werk Een halve
Eeuw, in 1913 volgde een heele reeks geschrif
ten, waarvan er verschillende nog steeds warme
waardeering ondervinden. Ik denk b.v. aan
het aardige werk van Te Lintum Een eeuw
van Vooruitgang, waarvan velen een herdruk
zouden wenschen en aan het tot een lijvig
historie-werk geworden Ofjicicele Gedenkboek
i S13.
En nu ligt al wederom het eerste stuk van
het Officieel? Gedenkboek 1898?1923, dat in
vier deelen verschijnen zal, vóór ons.
Gelukkige tijd? - Zoo we verder lezen in
Brugmans' inleiding voelen we wel, dat
daar toch iets aan hapert. Stellig zijn er op
geestelijk en zedelijk gebied allerlei verschijn
selen, die niet van hoogc en fijne levensopvat
ting getuigen. Het leven van velen gaat geheel
voorbij in de verzorging van stoffelijke be
langen; in overeenstemming daarmede is de
levensbeschouwing van zeer velen, zelfs van
geheele groepen onzer bevolking, materia
listisch door en door".
En zoo is het. Ook zonder ons met angstige
toekomstdroomen te kwellen is er meer dan
genoeg, dat beklemt. Maar troosteloos laat
Brugmans' inleiding ons niet: staat niet naast
angstwekkende vervlakking geestelijke ver
dieping? Is niet een tijd als de onze in vele
opzichten gunstig te achten voor den groei
der geestelijke waarden van ons leven? Is
niet, zoo zouden we er aan toe willen voegen,
een der meest bewogen tijden uit de geschie
denis tevens de tijd van Goethc en Beethoven?
Zóó wordt rustig het een gezegd en het an
der niet verzwegen en de verwachtingen, door
de inleiding gewekt (ook over de latere
jaren van Willem III wordt met groote eerlijk
heid gesproken : er zijn tusschen 1870 en 1890
ministers geweest, die de koning alleen bij hun
beëediging toeliet") worden in dit eerste stuk
niet teleurgesteld.
De taak van Santilhano. in een werk als dit
de financiën van de voorbijgegane kwart-eeuw
te behandelen, zal men weinig benijdens
waardig achten. Van 1088 millioen in 1898
is de gevestigde schuld van het Rijk tot bijna
3000 millioen aan het einde van 1922 gestegen,
(ingerekend nog een vlottende schuld, die
in 1898 nog een nagenoeg onbekende groot
heid was, van ca. 800 millioen". Maar toch,
ook hier vindt men veel, dat vertrouwen in
de toekomst geeft: onze financiën zijn niet
slechter dan die van het financieel zoo krach
tige Engeland. En bij het geweldige tekort
rekcne men toch ook met de vele aan derden
verstrekte voorschotten, die zeker niet
alkals actief beschouwd kunnen worden (vorde
ringen op het buitenland voor
interneeringskosten enz.), maar waaronder toch ook groote
voorschotten aan koloniën en gemeenten.
Met het meeste interesse zal zeker het 3e
hoofdstuk gelezen worden Politiek en Parle
ment, waarin Elout o.a. in duidelijke trekken
geeft het verhaal van den ondergang van het
liberalisme, maar waarin hij daarnaast gele
genheid vindt tot het typeercn van zoovele
onvergetelijke mannen, 't zij uit den tijd van
feilen partijstrijd (Kuyper), 't zij uit de moei
lijke oorlogsjaren. We zouden ze zoo gaarne
overnemen die woorden van warme hulde aan
Gort van der Linden en ook aan zijn
onvermoeiden en ijverigen collega Posthinna.
Bij de behandeling van den invloed der
S. D. A. P. en van haar leider Troelstra gaat
de schrijver, zoo meenen we, toch wel wat ver,
wanneer hij zegt (blz. 82): In de
vijf-entwintig jaren, die ons nu bezig houden, heeft
de Koningin hare liandteekening geplaatst
onder menige wet, die, al was er misschien
geen enkel socialistisch amendement op aange
nomen, toch in sommige deelen van de grond
stof reeds gemerkt was met de paraaf van
Mr. Troelstra. Dit geldt in elk geval voor alle
sociale wetten, aangezien geen enkele bur
gerlijke" partij zich tijdig een eigen sociale
politiek tegenover die van het Socialisme had
gevormd. En men kan dan ook veilig zeggen
dat, in alle ministeries in deze verreleeuvv, van
Pierson af tot en met Ruys de Beerenbrouck en
met Kuyper incluis, Mr] P. J. Troelstra heeft
gezeten als minister zonder portefeuille". De
ruimte ontbreekt me hiertegenover een geheele
beschouwing te plaatsen over onze sociale wet
geving, zooals die werd ingeleid door de
kinderwet-van Houten. Even toch wijs ik op
de enquête van 1880, ingesteld op voorste!
van Goeman Borgesius, op Het economisch
standpunt der Vrijzinnig-Democraten, zooals
het door Treub uiteengezet werd in zijn rede
van 1901 en op de houding van Kuyper in de
Tweede Kamer reeds in 1874 bij de behande
ling der kinderwet. Wil men spreken van den
invloed der S. D. A. P. op de sociale wetgeving
of van de zweep van Troelstra, mij wél, doch
men sta mij toe bij dat ministerschap (zonder
portefeuille) in alle Ministeries der laatste 25
jaar een vraagteeken te plaatsen.
Behalve de genoemde hoofdstukken bevat
dit eerste deel drie tijdzangen van K'oos, een
artikel van prof. Pont over Hare Majesteit
Wilhelmina Helena Pauline Maria, Koningin
der Nederlanden 1898?1923 en een schets van
de geschiedenis onzer marine door Rambonnet.
Is het meer dan toeval, dat het hoofdstuk
van prof. Pont, dat in het prospectus werd
aangekondigd als Het persoonlijk leven van
H.M. de Koningin" in het werk zelf een ander
opschrift kreeg, een opschrift, waaruit het
persoonlijke wegviel? Hoe dit zij, wij betreuren
liet, dat we niet iets meer van dat persoonlijke
in het hoofdstuk vinden.
Al zijn we overtuigd, dat hier een schrijver
voor een zeer moeilijke taak wordt gesteld,
al geeft op zichzelf het nauwkeurig relaas
van de vele bemoeiingen en bezoeken van H.M.
wel een duidelijken indruk van haar groote
belangstelling en arbeidzaamheid, deze indruk
had nog versterkt kunnen worden door een
enkele opmerking over haar dagelijksch leven
en haar dagelijkschen arbeid, die niet gering
moet zijn.
Waarbij men heusch nog niet in
onbescheidenheden behoeft te vervallen.
Een goede gedachte was het van prof. Pont,
eenige der redevoeringen, bij verschillende ge
legenheden door H.M. gehouden, in haar geheel
af te drukken. De klare en bondige taal, die
zij, die door de Groningsche Universiteit met
het Doctoraat in de Nederlandsche Letteren
werd vereerd, gewend is te spreken, treft ons
hier opnieuw.
Jammer is het, dat op blz. 34 een zeer
storende zetfout voorkomt. Men verplaatse
regel drie twee regels naar boven, zoodat hij
eerste regel wordt. De twee regels op haar
thuisreis medegevoerd enz", die thans boven
aan de bladzijde staan, moeten zestien regels
zakken.
Overigens is het werk met zorg uitgevoerd
en rijk geïllustreerd.
Arnhem.
G. D A s
Illlllllllllllllllllllllllllltllll
DE KRACHTEN NAAST DE
TACHTIGERS"
(Ingezonden)
In zijn kenschets van Louis Couperus
spreekt Prof. Prinsen ervan, dat er na Pot
gieter en Multatuli krachten in ons land moe
ten gewerkt hebben, waardoor, onafhankelijk
van de tachtigers, een Louis Couperus, Frans
Netscher e.a. boven de dufheid van onze
vroegere litteratuuroefening uitgedreven wer
den.
Een dier krachten was m.i. ontegenzeggelijk
de zoo veel gesmade dr. Jan ten Brink, van
wie immers zoowel Netscher als Couperus op
onze Haagsche H. B. S. les hadden gehad;
Couperus Prof. Prinsen wees er zelf op
ook later voor zijn studie M.O. Nederland
sche Letterkunde.
Ten Brink als leeraar, was daarom een ver
nieuwende kracht, omdat hij in zijn lessen
over onze letterkunde, vooral ook de moderne,
deze stelde in het ruime licht der
buitenlandsche. In liet vijfde jaar behandelde hij de 19e
E., maar gaf daarbij college over hél de
litteratuur in Engeland, Frankrijk,
Duitschland. 't Was ten Brink, die in ons land de
voorvechter was van Emile Zola; al had hij
evenzeer bewondering voor 'n Scribe en
Sardou !
Maar bovenal was 't ook ten Brink die toen
den moed had in te gaan tegen 't
Bilderdijkerianisine: de verstandelijke omzetting van
alle gevoelservaringen in afgetrokken ont
leding, dat er zooveel toe had bijgedragen
om onze poëzie te vernuchteren. In zijn Schets
ran onze Letterkunde, die we op school ge
bruikten, had hij het gewaagd te schrijven,
dat Bilderdijk geen dichter was. En dat
werkte toch op ons als een verlossing.
En zou ook op Couperus, den jongen dichter,
geen invloed zijn uitgegaan van het pogen van
l-'iore della Neve, om de precietisheid der
Fransche Parnassiens in onze taal over te
brengen:
Daar is een bleeke bloem, in blank albast
geweven,"
Gastspel. PAUL WEGENER. Der
Gedanke, door Leonid Andrejew.
Tot de bemiddelaars, die aan Nederland
des Guten zu viel" brengen, behoort ook de
itnpressario Hugo Helm, doch de erkenning
komt hem toe, dat het goede, door hem met
smaak en inzicht gekozen, dan ook werkelijk
goed is, en vaak superieur. Aan het slot van
een seizoen, waaraan Moissi's onvergelijkelijk
bekorende persoonlijkheid glans gaf, thans
nog Paul Wegener, als monumentaal uitbeelder
diens meerdere, in een rol welke behoort tot
het machtigste, dat tooneelkunst geven kan.
Wie, van alle kunstbeschouwing moe, zich uit
rust den zomer hier of daar tegemoet te sporen,
stelle zijn reis een dag uit om in eigen land
Der Gedanke" niet te verzuimen; Europa
kan niet veel bieden dat den schoonen ernst
van deze geestelijke ervaring te boven gaat.
Van alle wondervolle
onbegrijpelijkheden, waaraan dit leven rijk is, is de
menschelijke gedachte het wonderbaarlijkst en het
onbegrijpelijkst. In haar ligt het goddelijke,
in haar het onderpand der onsterfelijkheid,
de reusachtige kracht, die geen grenzen
kent" !
Aldus gaf een dichter zich rekenschap.
En ja, duizelingwekkend is het te denken,
wat ieder bezit in zijn eigen gedachte",
mits hij haar consequenties niet vreest.
Duizelingwekkend, en bevrijdend.
Dr. Anton Kershenzew, een arts, de hoofd
persoon van dit werk, is een broeder van den
clown Die", in De Man, die de klappen
krijgt," hij behoort tot de cathegorie van hen,
die zichzelf in den weg staan om in onze
maatschappij te kunnen slagen. Het voorspel
van dit andere werk - voor welks openbaring
wij het Hofstadtconeelookin'verband metdeze
opvoering van Der Gedanke" zeer erkentelijk
blijven loopt parallel met den inhoud van
dit geweldig drama; in beide stukken vinden
we de twee werelden tegenover elkaar gesteld,
die door een afgrond vol wederzijdsche
onbegrijpelijkheden, tekorten en misverstanden
altijd gescheiden zullen blijven: de wereld
der bewust-levenden en de kring, waarin het
dilettantisme hoogtij viert. Dr. Kershenzewis
een bewuste, d.w.z. hij kent eerbied voor het
mysterie van het leven, en in de samenleving
der argeloozen bleef hij een vreemdeling. Doch
een onaantastbaar bezit weet hij het zijne:
zijn gedachte," het bewustzijn: mensen
te zijn. Deze gedachte is zijn souvereiniteit,
zij verheft den onhandige" te midden zijner
gladde, bekwame kennissen, tot Koning in
zijn eigen, eenzame wereld, tot een God, in
het diepst van zijn gedachten".Voor dit hoog
ste goed, het eenige waaraan de mensch trouw
kan en moet blijven, komt Andrejew in al
zijn werken op, onverbiddellijk trekt hij de
scheidslijn, niet tusschen de goeden" en
de slechten", maar tusschen de qualiteiten
van goed en slecht. Dr. Kerskenzew was een
mensch-van-gehalte, zonder evenwel daarbij
de noodige uiterlijke hoedanigheden te be
zitten, die minderen dan hij gemakkelijk den
weg effenen. De vrouw, die hij te lief had,
wees hem niet alleen af, zij gaf zelfs geen blijk
de waarde te beseffen van hetgeen hij haar
bood. In haar hart lachte zij den Simson aan
haar voeten, die het gewaagd had van een
huwelijk te droomen, uit en later blijkt, dat
zij zijn vernederend geheim aan wel tien
vrienden en vriendinnen heeft rondverteld.
Met dat lachje" laadde zij, voor alle vrou
wen op deze aarde, een misdaad op zich. Vijf
jaren na dien lach", die in een man het
gevoel" vermoordde en de gedachte" ge
boren deed worden, precies op denzelfden
dag en hetzelfde uur wreekt zich het man
nelijk hart, dat den druk van den eeuwigen
smaad niet langer verdragen kan, en dood
Dr. Kerskenzew op zijn beurt, datgene, wat
thans in het leven dezer vrouw ten onrechte
zijn plaats inneemt: den onbeduidenden
romanschrijver Alexej, haar echtgenoot, den
vader harer kinderen. Dit is de bloedwraak, de
onvermijdelijke, de triomf der geachte, het
zelfbeschikkingsrecht van hem, die zich boven
twijfel en vrees uit waant. Niemand begrijpt
waarom Dr. Kershenzew zijn braven vriend
Alexej, die alleen maar oppervlakkige mooie
boeken schrijft en achter dit succes in
argelooze vadsigheid zijn leventje leeft, met een
presse-papier de onnuozele hersens inslaat,
niemand van die andere wereld kan beseffen
welk een misdaad het voor dezen man jegens
zichzelf zou zijn geweest wanneer hij voor deze
daad (de consequentie van zijn gedachte")
lafhartig ware teruggedeinsd. De invloed
van Hamlet" is zeer duidelijk in dit werk.
De rechters vinden voor dezen moord dan
ook geen motief" en aanvaarden de gemak
kelijkste oplossing in ontoerekenbaarheid,"
door Dr. K- aanvankelijk gesimuleerd om zijn
straf niet zwaarder te maken dan behoefde,
want hij houdt van het leven (van de natuur)
en wil de gevangenis liever ontloopen.
Zijn eenzijdig geslepen geest vond bovendien
in dit experiment voldoening, op de spits
drijft hij het spel. Doch met de oft'iciëeie
waanzinnigverklaring begint voor Dr.
Keen onvoorzien, een ongelooflijk lijden. Na
het ouge.tiblik van verlossing stort het kunstig
bouwwerk van zijn verstand ineen. De gren
zen van zijn vermogens, ze blijken overschre
den in deze realiteit, de gedachte," die
hem de bevestiging in zich-zelf was. zijn
innerlijk hou-vast, zijn taak, ze is hem in
de daad" ontvallen, zijn fiere droom, waarin
hij zich veilig voelde, vluchtte weg als een
slang in de duisternis". Niets bleef hem tus
schen de muren van zijn cel dan de uitspraak.
die de algeheele vernietiging van zijn ik"
beteekent: ontoerekenbaar. 1< hij liet? Thans
heeft elke mogelijkheid vat <>p hem. In zijn
verlorenheid gelooft hij zich: een gek. En hij
weet, dat hij op aarde vereects zal zoeken naar
dien nen waren vriend - zijn gelijke die
zijn daad zal begrijpen in Jict logisch verband
van oorzaak en gevolg op een plan, waar vrij
wel alles wat we doen een misdaad is," n,
die hem toerekenbaar", dat wil zeggen:
een denkend en voelend, in diepste wezen
rechtvaardig mensch durft noemen, trots den
uitzinnigen, ongerechten schijn.
Het drama Der Gedanke" is minder gaaf,
minder helder ook dan de novelle, die in haar
compactheid een meesterwerk is, en om tot
zuiver inzicht in deze zes tafereelen te geraken
zouden we het een met het ander moeten
aanvullen en het werk tevens moeten houden
tegen den achtergrond van de geheele Russi
sche litteratuur, waarin andere waarden dan
de gangbaren golden, het verschijnsel"
nauwelijks telt, het menschelijk gehalte, het
moreel instinct, beslist. Voor het oogenblik
moet ik mij op deze plaats bepalen tot de
opwekking de vertooning, nu ze in ons land
bereikbaar is, te gaan zien, om de groote fi
guur van Dr. Kershenzew, waaraan Wegener
op onovertrefbare wijze gestalte geeft. Dit
levend beeld is een hulp om den schrijver der
bladen," de novelle bestaat uit acht, door
den zoogenaamd waanzinnige in het Gesticht
volgeschreven bladzijden te naderen, te be
grijpen wat het zeggen wil als Dr. Kershenzew
bewust te leven op een aarde die zooveel
goden heeft, maar waar niet n eeuwige God
is".
De intellectueele analyse, die Paul Wegener
van dezen mensch geeft, is buitengewoon ver
antwoord, en zoo volkomen opgelost in de
ruimte van het gevoel, dat men tegelijkertijd
ontsteld zit en ontroert. Hij is inderdaad de
verpersoonlijkte gedachte." zondereen oogen
blik van verslapping bij de hoogste spankracht.
Ken geraffineerd zieleüjden ligt hier bloot
in een - dat is voor mij het machtige in deze
schepping krachtig, kern-gezond man. De
vraag: of Dr. Kershenzew toerekenbaar"
was, al of niet? scheen ons voor Wegener niet
de vraag. En men waagt het nauwelijks, na
dit spel,van een ziekte-geval"te spreken. Men
zoekt slechts, ver over de grenzen onzer con
venties, in een vreemde, door den kunstenaar
Waar ook melkwit kristallijn" bij te
pas kwam?
Couperus vond die precieusheid in zijn
aard; hij heeft er zich eerst van moeten los
maken om ze in Eline Vere in verfijnde
schoonheid om te zetten. Maar een ander
geluid" had toch te voren zijn snaren helpen
stemmen.
Den Haag
L. SIMONS
llllllllllllllllllllllltlllllllltlllllllllllMI
ETSEN
OUDE AMSTERDAMSCHE TUINHUIZEN.
Tien etsen door B. Westerdorp?Osieck
Amsterdam. Bernard Houthakker.
Dit is in korten tijd de vierde graphische
uitgave van den heer Houthakker. Met de
eerste de Amsterdamsche litho's van
Wagner komt ze me de meest geslaagde voor.
Het is niet de schuld van den heer Houthak
ker dat deze uitspraak geen hoogeren lof
beteekent.
Ik weet niet aan wie wij de keus dezer
onderwerpen danken, aan de kunstenares of
den uitgever. Zeker is dat zij, op zich zelf
gelukkig, Mevrouw Westendorp aangenaam
moet zijn geweest. De uitvoering draagt er
de sporen van. Er is aan deze etsen met liefde
en met overtuiging gewerkt. Dat niet alleen.
Mevrouw Westendorp heeft van elk onder
werp iets eigens willen maken en toch iets
dat paste in een gemeenschappelijk kader.
Een ding heeft zij daarbij vooral willen ver
mijden: nuchterheid. Zij heeft desnoods de
architectuur verwaarsloosd om den wille van
het effect. Het schilderachtige ging haar ver
boven het plastische uit. Haar tuinhuizen
zijn romantisch; zij glanzen zonder uitzonde
ring in het volle zonlicht; diepe maar
altijd doorschijnende schaduwen, schadu
wen waarvan de factuur aan Bauer maar aan
een wat grilligen Bauer doet denken,
releveeren het licht; door openstaande deuren kijkt
ge in onbestemde en geheimzinnige diepten.
Deze opvatting bepaalt de goede en minder
goede zijden van Mevrouw Westendorp's
arbeid. Niets ontbeeren haar etsen minder
dan levendigheid. Nooit is zij stijf. Integendeel.
Van de bewegelijke schaduwen der wuivende
kastanetwijgen maakt zij een bijna te dank
baar gebruik (No. 3.); in de donkerste partijen
trilt nog het licht; het elegante der Louis
XV architectuur vertolkt zij met echt vrou
welijke gratie; frontons met figuren; ven
steromlijstingen, rococoversieringen, vazen,
beelden geeft zij los, luchtig, bevallig,
met charme weer. Het beste van haar talent
komt daarin naar voren.Daarenboven weet
zij vooral in de latere etsen - haar stand
punt voordeelig te kiezen en het effect van
een schaduwrijken voor- en een lichtenden
achtergrond economisch te benutten. Mis
schien zijn al die goede eigenschappen het
gelukkigst vereenigd in haar zevende prent.
Maar aan de gevaren eener te uitsluitend
schilderachtige opvatting is Mevrouw Westen
dorp toch niet geheel ontkomen. Ook
tuinhuizen zijn in de eerste plaats huizen. Het
zijn geen coulissen. Zij hebben substantie.
Hun bekoring schuilt ook in de bouworde.
Het materiaal waarvan ze gemaakt zijn is
hard en tastbaar. Zij kunnen, door de zon
verlicht, een schilderachtig effect maken, maar
danken hun beteekenis toch ook aan eigen,
zeer inhaerente, eigenschappen. Voor Mevrouw
Westendorp daarentegen schijnen de tuinhui
zen meer middel dan doel; ze doen denken
aan elegante, licht en schaduwvangende en
werpende, soms bijna phosphoriseerende ap
paraten. Ik zou zeggen dat mevrouw Westen
dorp in haren ijver om schilderachtig te zijn,
haar doel wel eens heeft voorbij gestreefd. Wie
zich voorstelt hoe een architect alsPeranesi zich
van deze taak zou hebben gekweten, voelt het
verschil. Vaster, steviger, mannelijker zou
hij zijn huisjes hebben neergezet.
Maar eene vergelijking met den geweldi
gen Italiaan is hier niet op zijn plaats. Grooter
antipode was misschien niet te vinden. En
mevrouw Westendorp's etsen hebben tal van
charmeerende trekjes die waarde geven aan
haar arbeid. Ik heb slechts willen doen uit
komen dat zij in de uitvoering van haar op
dracht misschien te uitsluitend schilderes is
geweest; zonder schade voor de beteekenis
harer etsen had zij nuchterder, zakelijker,
architectonische!' kunnen zijn.
H i: N N u s
geschapen wereld zichzelf terecht ....
Wcgener wordt betamelijk terzijde gestaan,
doch zoomin als bij de Hollandsche vertooning
van De man, die de klappen krijgt," gaf hier
de omgeving (de andere wereld) eeiiigermate
gelijkwaardig tegenwicht. In Maria Eis,
(Tatjana) de vrouw wier oogen altijd hebben ge
lachen, ook dan wanneer zij moesten wecnen,"
en die het met haar geluk wel altijd weet te
plooien," waardeerden wij een fijne", levendige
tooneelspeelster, zonder dat zij ons van haar
vernietigende macht als vrouw wist te over
tuigen. Geheel ongeschikt voor de rol vond ik
Emil Birron als den romanschrijver-a-la
mode Alexej. Deze mooie man, op wie n de
vrouwen verlieven ten koste der gedachte",
moet de uiterlijke charmes van zijn ras
zoodanig uitbuiten, dat zijn gebreken deugden
schijnen, in het bijzonder in de oogen zijner
vrouw, die zijn romans vurig bewondert zon
der dat zij ze leest. Bij Birron bleven zijn ge
breken, gebreken. En tusschen deze menschen
was ook niet de atmosfeer van verliefden, die
in den overmoed van hun succes den
misdeelden huisvriend nog durven tarten: Ja,
kerel, je hebt je wat laten voorbijgaan,"'de
sarrende, laffe atmosfeer, waarin een man. voor
wien het leven ernst is, stikken moet, of zich
lucht geven. Het verscheurend verband tus
schen dit drietal ontbrak ten eenen male.
Oük de verpleegster in het laatste taferee!
kan men niet meer dan verdienstelijk noemen
omdat haar geheele wezen tegenstrijdig was
aan het blanke licht, dat van deze eenvoudige
van hart moest uitstralen. Afgescheiden van
den zwaren eisen, die hier aan de regie wordt
gesteld, was dit samenspel - - waarboven
Wegener hoog uitstak wei-verzorgd en
neemt men er om zijnentwil voor eenmaal
gaarne genoegen mee.
1) Ik citeer naar de vertaling der novelle
van S. van Praag. Uitgave l-'.m. Querido.
Amsterdam.