De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 23 juni pagina 1

23 juni 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Eulenburg'sgedenkschriften, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck 2. Frankrijk-en Dtiitschland, door Prof. Dr. E. Schultze Oravernitz Juni 1913, teekening door Oeorge van Raemdonck Koloniën: Inlandsen bestuur, door Mr. F. Heslinga 3. De Kerk in dezen tijd, door Ds. W. Mackenzie Vol au Vent, door Hans Ludificor -» 5. Voor Vrouwen: De Nederlandsche Vrouwenorganisatie, door Elis M. Rogge Bijkomstigheden, door Annie Salomons Babbeltje, door Yvonne, Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. De passiespelen in het Stadion, teekeningen door B. van Vlijmen -- Boekbespreking, door Prof. Dr. F. Roels Medische Kroniek: Hooikoorts, door Prof. Dr. W. Storm van Leeuwen 7. De primitieven op de Belg. tentoonstelling, dóór Prof. Dr. W. Martin.?Op den Economischen 'Uitkijk, door Jhr. M. H. Smissaert 8. Willem Kloos, door Lodewijk van Deyssel Een schilderij van Vermeer Spreekzaal. 9. Het bezoek van het Spaansche oorlogsschip, teekening door Joh. Braakensiek Charivaria en Buitenl. humor, door Charivarius Pierre Loti, door Jan Greshoff Krekelzang, door J. H. Speenhoff 10. Uit het kladschrift van Jantje 't Schietgat en Rijmkronyck, door Melis Stoke Het Erge, door Alie Smeding, met teekening door P. Irving Brown Omslag: Koorts, door Ellen Forest. Bijvoegsel: Amerika's finantieele positie, teekening door Joh. Braakensiek. tlllllltlililliill minimin i EULENBURG'S GEDENK SCHRIFTEN Aus 50 Jahren. Erinnerungen, Tagebücher und Briefe aus dem Nachlasz des Fürsten Philipp zu Eulenburg-Herteteld. Gebrüder Paetel, Berlin, 1923. Eulenburg bij menigeen zal die naam terstond de herinnering wekken aan de geruchtmakende processen uit 1907 en 1908, waarbij Harden en Eulen burg en Graaf Kuno Moltke waren be trokken. Vooral aan het proces, dat wegens den gezondheidstoestand van Eulenburg moest worden gestaakt! Hoe ver ligt dit alles achter ons ! En van hoe bitter weinig belang lijkt ons nu dit schandaal, dat toen maandenlangde aandacht trok. Niet naar deze onnoembare" dingen voert het boek van Eulenburg ons terug. De vijftig jaren, waarover zijne her inneringen zich uitstrekken, zijn die tusschen 1848 en 1898. Over wat daarop gevolgd is, zwijgt hij. Op het proces wordt dan ook maar even gezinspeeld: als de schrijver het vér weg werpt, dat Bismarck en zijn zoon Herbert zich zóó over hem zouden hebben uitgelaten, dat Harden zich op hen kon beroepen voor zijne beschuldi gingMisschien, zegt Eulenburg, heeft Bis marck, na zijn val, ook over mij, even als over zoovele anderen, die niet vóór hem en dus tegen den Keizer partij kozen, zijn bitteren gal uitgestort. Maar vroeger dacht hij, en ook zijne familie, anders en beter over mij. En wat Harden den grooten kanselier en zijn .zoon na hun dood in den mond durft leggen, houd ik voor een schaamteloozen leugen: aldus Eulen burg. Slechts een enkele maal komt de naam' Harden in het boek voor, maar dan wordt er ook steeds een brandmerk op gezet: Wïttkowski-Harden uit Posen", dat wil dus zeggen: de Poolsche Jood Wittkowski, zich noemende Maximilian Harden. Voor een man als Eulenburg zal dit wel de grootste smaad beteekenen, dien hij iemand kan aandoen; erger mis schien nog, dan wanneer hij van hem zegt, dat Bismarck hem ten slotte den toegang tot zijn huis heeft verboden, of wanneer hij hem den meest gewetenloozen van alle journalisten noemt, of, bij wijze van afwisseling: een hysterisch journalist met abnormale hersenen. Voor deze scheldwoorden, tot hem gericht door een niet meer levende Eulenburg is n of twee jaar geleden gestorven zal Harden wel geen weerwraak zoeken. Maar het zou mij toch verwonderen, als hij over het boek zou zwijgen. Indien iemand de verschijning van deze mémoires op prijs zal stellen, dan hij. Niet alleen omdat ze van Eulen burg zijn. Maar omdat ze de beeltenissen van een aantal personen bevatten, die ook hij heeft geportretteerd: de geheele galerij van zijne Köpfe". Mémoires is alweer niet de juiste naam voor dit boek. Het is grootendeels een verzameling van dagboekbladen en andere korte opteekeningen; men vindt er ook een aantal brieven in; Eulenburg stelde deze papieren ter beschikking van prof. Halier, uit Tübingen, en droeg hem de zorg voor de laatste redactie en de uitgave op. De vijftig jaren, waarvan de titel spreekt, moet men niet te precies na rekenen. In hoofdzaak handelt het boek over gebeurtenissen tusschen 1880 en 1890. Het houdt eigenlijk op bij het aftreden van Bismarck als kanselier. Daarna vertelt Eulenburg nog alleen iets over den invloed van deze gebeurte nis op zijn eigen carrière, over de po gingen tot verzoening tusschen den Kei zer en Bismarck en over diens dood. Eulenburg's loopbaan verschilt niet van die van vele andere Pruisische Illllllllllllllllllllllli M fyDGENGOf EN \J t' l .f >TT,.', ? ' i ,ii,v, n .' ? / .tt MYSTERIES VAN AZI IV IN DKN MAALSTROOM Het is voor onzen Ossendowski avontuur op avontuur. Ook sinds hij in de Mongoolsche hoofd stad Uliassutai, onder oogluiking van den Chineeschen landvoogd, zijn verblijf heeft gevonden in een kleine omgeving van andere vluchtelingen, is hij geen oogenblik zeker van zijn leven. Want vandaag mogen de Chinee zen nog meester zijn in de stad, morgen kunnen zij uitgeplunderd en verjaagd zijn door Mon goolsche benden, of witte Russen kunnen de overmacht hebben, om nu niet te spreken van het uit de verte dreigende Rood-Russische gevaar. En eenvoudig een brand, laat hij dan aange stoken zijn of door een toeval ontstaan, kan in een oogwenk de houten stad vernielen. Daarbuiten in het gebergte leven veel inwoners verscholen in ontoegankelijke dalen en lijden van de kou. Die in de stad blijven, moeten in den nacht wacht houden om te waken tegen de overvallen van roovers en van het vuur. Rust is er niet. Op den duur is de man dien wij zoo tot in de diepten van het mysterieuze Aziëvolgen niet alleen gehard tegen alle gevaren, maar ook tegen de vrees die hij er voor zou moeten koesteren. Hij geeft er eenvoudig niet om. Niet dat hij zijn voorzorgen zou vergeten te nemen, neen hij verlangt: geen slachtoffer te wezen. Wanneer hij en zijn boomlange kameraad de agronoom op hun verkenningstochten door het land, te midden van een moordenaars bende komen, dan houden zij hun menschen goed in 't vizier en zorgen wel dat zij hen niet achter zich laten rijden. Maar zij beangstigen elkander niet, want zij weten precies hoe zij elkaar kunnen vertrouwen. Zie wat voor houding Ossendowski aan neemt tegenover den befaamden Mongoolschen prins Hun Boldan, die met een eigen bende het land wil brandschatten en de een zaam liggende lamakloosters teistert. Hun Boidan, de woesteling, met zijn woest gezicht, alleen reeds voldoende om schrik aan te jagen, had Ossendowski laten weten dat hij hem in zijn tent wou spreken. Ofschoon ze op tien passen afstand van elkander leefden, steeg Ossendowski, de Mongoolsche gewoonte ken nend, te paard en kwam voor Boldan's yoerta. De prins ontving hem met statigen trots. Wie is dat?" vroeg hij aan den tolk en wees met zijn vinger naar den gast. Deze antwoordde op denzelfden toon, al leen nog wat gemarkeerdcr. Wie is dat? Een hooge prins en een krijgsman? Of een schaapherder en een lompert?" Boldan maakte zich dadelijk boos en broddelde dat hij niemand recht gaf zich met zijn zaken te moeien of tegen zijn orders te han delen. Hij sloeg met den vuist op het lage tafeltje voor hem, stond op in zijn lengte en trok zijn pistool. Ossendowski nam daartegenover zijn zweep ter hand en sloeg zoo hard hij kon op de tatel. Zeg hem," zeide hij aan den tolk, dat hij met een vreemdeling te doen heeft, die een burger is van een grooten en vrijen staat. Laat hem eerst leeren een man te ziin, dan kan hij me komen opzoeken en we kunnen samen spreken". Met die woorden verliet hij de tent. Tien minuten later stond Hun Boldan voor hem met zijn verontschuldigingen. Zijn koelheid en zijn aanhoudende zorg ga ven hem een overwicht. In Uliassutai waren de Chineezen er op uit jonkers: hij was achtereenvolgens offi cier en diplomaat; de hoogste post, waartoe hij in de door zijn boek bestre ken jaren opklom, was die van gezant te Weenen. Voor de politieke geschiedenis heeft het boek niet in de eerste plaats beteekenis. Eulenburg heeft voor de poli tiek eigenlijk een diepe minachting; hij voelde zich kunstenaar; hij dichtte, componeerde en zong. De geheele afwezigheid van eenig gevoel voor kunst bij Bismarck was hem dan ook onverdragelijk. Het in terieur van diens woning beschrijft hij aldus: Nietszeggende, gruwelijk conventioneele meubels. Ik heb nooit een fa milie uit mijn stand gekend, in wier woonvertrekken het zóó onbehagelijk was en waar het zoozeer ontbrak aan zin voor kunst, als bij de Bismarcks. Op Friedrichsruh was het nog het aller ergst. De vreeselijke Amerikaansche gravures, de portretten en de eere diploma's, die daar aan het leelijke, donkere behangsel hingen, boven de met gebloemd creton bekleede stoelen van mahonihout, waren bepaald kwet send voor mijn smaak". Eulenburg kwam bij de Bismarcks als kind aan huis; hij was de boezem vriend van Herbert, den geliefden zoon van den kanselier; hij ging met Keizer Wilhelm II reeds vertrouwelijk om, toen deze nog prins was; hij behoorde later tot diens meest intiemen kring, ging met hem op de jacht en vergezelde hem op zijne tochten langs de kust van Noorwegen. Zoo leerde hij bijna iedereen uit de allerhoogste" kringen kennen; en hier in schuilt, dunkt mij, het belang van dit boek, dat de schrijver het talent heeft ons de persoonlijkheid te doen aan voelen van de menschen uit deze wereld. Daar hij ons in zijne herinneringen hoofdzakelijk naar de periode tusschen 1880 en'l890 verplaatst^ staat de ge stalte van Bismarck op het voorste plan. En vooral over de verhouding van den Kanselier tot Keizer Wilhelm II bevat zijn boek opmerkelijke dingen. Na alles wat in de laatste jaren daar over gepubliceerd is, kon men niet ver wachten dat Eulenburg tot dusverre onbekende motieven voor de breuk zou mededeelen. Dit doet hij dan ook niet. Ook heeft hij zelf hij was' destijds Pruisisch gezant aan de hoven van Brunswijk en Oldenburg geen in vloed uitgeoefend op den loop der ge beurtenissen, die Bismarck ten slotte noodzaakten zijn aanvrage om ontslag in te dienen. Maar in de eerste maanden van 1890 kwam hij toch herhaaldelijk te Berlijn; werd zelfs, toen de crisis haar hoogte punt naderde, daarheen ontboden door den Groothertog van Baden, die hem liet weten, dat de Keizer in deze moeimminnmiii MlttllllMIIIIIMMIM om hun gezag te bevestigen tegenover de algemeene wanorde en den aankomenden vloed der national Mongoolsche beweging. Zij hadden een versterking in de stad, bewa pend met mitrailleuses en dachten aan de vorming van een leger uit het Chineesch ge peupel, Ossendowski en de zijnen vingen ge ruchten op over de voorbereiding tot een groot bloedbad onder al wat niet Chineesch was; in n woord er zou een pogrom plaats hebben. Dat was een van de periodiek weerkeerende verschijnsels waardoor de eene partij zijn overwicht over de andere handhaafde. Nu was het er om te doen zekerheid te hebben om niet verrast te worden en tegen maatregelen te kunnen nemen. Daartoe slo pen onze vrienden op een avond laat binten de stad naar het groote Chineesche kamp en vonden er ongemerkt Onder de omheining een plaats van waar zij konden bespieden. Een Chineesche jongen onder de hoede van den agronoom leidde hen en kon voor tolk dienen. Tot hun groote verwondering bemerkten zij, als zij zich in hun schuilplaats installeer den dat een ander hun voor was geweest. Die lag doodstil voorover op den grond uitge strekt, het gezicht verborgen onder de heg; in een greppel vlak bij hem was een wit paard verborgen en een tweede paard was aan de heg gebonden. Zonder geluid ging alles in zijn werk, de nieuw aangekomenen werden niet gehoord. Wel kon men de redevoering vernemen van den voorzitter der woelige, met haar wapens kletterende vergadering, die van een hoogte af zijn geweer over het hoofd zwaaiend de aanwezigen opwekte van den Chineeschen landvoogd gedaan te krijgen dat zijn lijfwacht hen niet in hun plannen hinderde en zij onge stoord hun wraak konden nemen op hun vij anden. Russen en Mongolen. Zoo vertolkte de Chineesche jongen zijn woorden. Hij zelf, de voorzitter, zou vooruitgaan en de zaak bespreken, zij moesten op zijn terugkomst wachten. Daarmee haastte hij zich naar de poort van het kamp. lijke dagen naar zijn bijzijn verlangde. Ook bij Bismarck en diens naaste fa milieleden had Eulenburg het toen nog niet verkorven; hij bleet' daardoor op de hoogte van wat men hier en ginder dacht en hoopte of vreesde; hij sprak in deze dagen zoowel met den Keizer als met Herbert von Bismarck. Maar het meest stortte toch de Keizer zijn hart bij hem uit; want deze vond bij hem medebegrip; ook Eulenburg was van oordeel, dat Wilhelm II niet anders kon handelen dan hij deed, zoo hij zich niet met handen en voeten ge bonden aan Bismarck wilde overleveren. En zijn verhaal van de Maartdagen van 1890 wil den Keizer dan ook bevrijden van de verantwoordelijkheid voor de breuk. Na Bismarck's val was zijne deur voor Eulenburg gesloten. Bij den ge wezen kanselier gold het onverbidde lijk: wie niet vóór mij is, is tegen mij". Eulenburg bleef in blakende gunst bij den Keizer: daarmede had hij voor Bis marck afgedaan. Zooals ik reeds zeide: met Bismarck's aftreden eindigen feitelijk Eulenburg's herinneringen; zijn hoofdpersoon ont valt hem dan. Maar in wat hij over diens laatste levensdagen mededeelt, trof mij nog dit bewijs van den grimmigen wrok, dien de Keizer en allen, die hem aan hingen, dus ook Eulenburg, bij Bis marck en de zijnen veronderstelden, ondanks de uiterlijke verzoening. Toen de levenskracht van den oud kanselier snel afnam, was de Keizer met zijn jacht in Noorwegen. Hij had Schweninger, Bismarck's lijfarts, op gedragen, hem dagelijks over den toe stand te berichten. Twee dagen vóór den dood scheen er een wending ten goede te komen. Schwe ninger seinde dit aan den Keizer, en voegde er aan toe, dat hij uit Friedrichsruh was vertrokken. Volgens Harden ging Schweninger voor korten tijd weg, om bij Bismarck den indruk te wekken, dat zijn toe stand vooruitging, en daardoor zijn weerstandskracht te versterken. Maar aan boord van het keizerlijke jacht, bericht Eulenburg, geloofde nie mand dat telegram: de Keizer werd opzettelijk in den waan gebracht, dat het met Bismarck vooruitging, om te verhinderen dat hij bijtijds zou terugkeeren en nog aan het sterfbed kon staan ! Toen het bericht van het overlijden kwam, vertrok de Keizer terstond uit Bergen naar Kiel. Op den 2den Augus tus 1898 woonde hij den lijkdienst op Friedrichsruh bij. Men behoeft de be schrijving daarvan bij Eulenburg niet te lezen, om te beseffen, hoe kil deze plechtigheid was: een corvée. Men heeft genoeg aan zijne mededeeling, dat de Aan onze Medewerkers De redactie acht het gewenschl, haren medewerkers en inzenders nadrukkelijk te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo veel mogelijk rekening te honden met den voor het Weekblad meest geschlkten om vang. Te lange artikelen leveren ver schillende bezwaren op, zijn ook voor de lezers veel minder aantrekkelijk. De normale afmeting van artikelen moet op ten hoogste 1500 woorden, en die van Feuilletons op ten hoogste 2000 woorden worden gesteld. Van met potlood geschreven bijdragen kan de redactie geen kennis nemen; evenmin van die bijdragen waarvan het papier aan beide zijden is beschreven. Zoo mogelijk, gelieven de Inzenders ge typte copie in te zenden. Alle inzendingen moeten geadresseerd worden: Aan het Secretariaat der Redactie van De Amsterdammer", Week blad voor Nederland, Keizers gracht 333, Amsterdam, zonder vermelding van persoonsnamen. Eventueele vragen over drukproeven, overdrukken, tijdstip van plaatsing e.d. eveneens en uitsluitend te richten tot het Secretariaat". trein van den Keizer te 5.50 aan het station Friedrichsruh aankwam en te 6.15 vertrok: binnen 25 minuten was alles afgeloopen ! Dit vonden de couranten toch iets tekort; zij lieten den Keizer en de Keizerin een uur lang in het sterfhuis vertoeven. Toen ik Herbert von Bismarck bij het afscheid de hand drukte zoo besluit Eulenburg zijn verhaal las ik in zijn oogen alleen deze gedachte: Gott sei Dank nun is das Fest zu Ende!" ,,Er hatte vollkommen recht". KERNRAMP Tegelijkertijd zagen onze vrienden den verspieder aan hun zijde zijn hoofd uit het gat in de heg terugtrekken, op zijn paard springen en het andere paard losmaken en nanr de stalplaats der paarden brengen; dan wachtte hij verborgen om den hoek, totdat de redenaar voorzitter aankwam om zijn paard te bestijgen. Hij had zijn geweer reeds om zijn hals en maakte zich gereed, als de verspieder plot seling op zijn paard te voorschijn schoot en hem half keelend van den grond lichtte, vóór zich over den nek van zijn paard slin gerde en als een bliksemstraal met hem ver dween, westwaarts in de richting van de stad af. Dienzelfden nacht werd dan het hoofd van den voorganger den wachtenden in de ver gadering over de heg toegegooid als een bood schap. De animo voor den progrom bekoelde toen van zelf. Wie kan de man met het witte paard zijn geweest?" vroeg Ossendowski zijn vriend, en hij gaf zichzelf het antwoord: Het is ge heel de manier van den verdelger, van Tushegoen Lama, den Lamawreker". Den volgenden dag kwam het bericht dat deze niet driehonderd volgers in de buurt zwierf en tevens werd de.tijding gebracht dat de hoofdstad Oerga door de Mongolen was ingenomen en Uliassutai wel spoedig van de overheerschende Chineezen bevrijd zou zijn. Geen Chinees vertoond.' zich meer op straat, Mongoolsche prinsen hernamen hun gezag en de. bemiddeling van Ossendowski werd ingeroepen om een dragelijken toestand in de stad te herstellen, voor zoolang als het zou duren. Niet dat hij zelf onder deze omstandig heden een rustiger bestaan kon leiden. Hij moest bespeuren, hoe verdienstelijker hij zich maakte, hoe jaloerscher men van hem werd. Onder de Russische officieren in wier midden hij zich veilig rekende, omdat zij evenals hij tot de vluchtelingen behoorde, schuilden bit tere vijanden die hem zijn meerderheid niet vergaven. Op een avond zag hij zich onver wacht en verraderlijk aangevallen. De duis ternis verhinderde hem zijn vijanden te her kennen. Gelukkig was er een die waakte. Onder de kameraden was de afspraak om, wanneer iemand alleen was en uitbleef, verdediging gereed te houden. Het was de agronoom met eenige Poolsche vrienden die thans te hulp kwam, en geen aangename oogenblikken brachten de drie Russische officieren door als zij zich door hem de handen op den rug moesten laten binden, dat hun gebeente kraakte, en hun vonnis moesten hooren uitspreken door een ernstigen pootigen rechter die verzekerde: Ik vind het best hen in de rivier te gooien." Maar Ossendowski, zooveel mogelijk ge matigd, wilde een onherstelbare breuk ver mijden met vermeende partijgenooten. Hij had misschien nog een verontschuldiging verwacht toen hij hen begon te ondervragen, maar zij waren te verlegen om iets te kunnen zeggen, zij sloegen de oogen neer, als jongens op een fout betrapt. Ik laat u vrij", zeide hij tegen de schuldigen; maar wie u gezonden heeft, zeg dien dat hij een volgend maal u niet weer zal zien". De agronoom bond hen los en hij deed het met dezelfde minutieuze langzame zorg, waar mee hij hen eerst gesnoerd had. En ik die gehoopt had de visschen van de rivier te tracteeren !" zeide hij, terwijl hij de rook van zijn pijp hun in 't gezicht blies. De kameraden gingen dan naar huis, zonder om te kijken naar de mislukte helden. God en de donder!" zei de boomlange reus, wanneer we nog meer van die Russen hier krijgen, dan hebben we hier gauw een sovjet van kolonels in Uliassutai die elkander in de haren zitten. En het ongeluk wil dat we geen bosschen in den omtrek zien waar fatsoenlijke Christenen zich kunnen bergen. Het is zoo schrikkelijk kaal dit verdoemd Mongolië, met geen enkel plaatsje om er te schuilen". W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl