De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 23 juni pagina 10

23 juni 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Juni '23. - No. 2400 TJIT IBEET V .A. IsT t r» SfflYCfifT? KONINGINNE-JUBILEUMLIED Honderd-vijf-en-twintig Nederlandsche dich ters hebben Jubileum-liederen geschreven. Velen werden geroepen, maar uitverkoren werd de heer Carel van Delen te 's'Qravenhage. Zijn gedicht werd bekroond, door eene jury, bestaande uit Mej. Annie Salomöns en de heeren Drs. Boutens en Van Eeden. Het heeft dus dichterlijke waarde. Maar het vrijwel eenstemmige oordeel luidt ongunstig over dit Jubileumlied als volks-lied. De residentie-bewoner van Delen heeft niet bepaald den volkstoon te pakken. Hieronder staat het gedicht: JUBILEUM 1898?1923 Gelukkig die als eerlijk man, Door levens langen strijd gehard, In niets beschaamd gedenken kan De jonge keuze van zijn hart; Zóó 't Volk dat, tot den dood gekrenkt, Zijn arm vertrouwen heeft gesteld Op d' nen Oodverkoren held, En in zijn nazaat Hem gedenkt: Mocht nog Vader Willem leven, Die den oudvergeelden bond In zijn bloed heeft uitgeschreven Mocht nog Vader Willem leven, En beleven dezen stond ! 2. De Tijd die 't al hertoetst en keurt, Staat voor geen ouden waarborg in; Het hoogste recht wordt lichtst verbeurd, En in verlies verkeert gewin. Slechts wat gelijk bindt met gelijk, Weerstaat aan druk en stoot, en houdt: O eerste band, o zuiver goud Dat aldoor haalt Tijds nieuwen ijk: Mocht nog Vader Willem leven, enz. 3. Met oogen eerelijk en klaar Zien wij terug op 't schoon begin, Met oogen eerelijk en klaar De duistre hoop der Toekomst in, O leus voor Vrijheids krijg of peis, Die geesten door geen vrees geknecht In kloeke handen samenlegt, Waar 't hart getuigt van wederzijds: Mocht nog Vader Willem leven, enz. Thans worden componisten uitgenoodigd dezen tekst op muziek te zetten. Indien Valerius nog leefde, zou hij de aangewezen man zijn. Het komt ons voor dat wij deze verzuch ting mogen uiten in verband met hetgeen de auteur zich in zijn refrein veroorlooft ten opzichte van wijlen Willem den Zwijger. Beiden zijn echter onherroepelijk dood. Daar gaat niets van af. Maar nu komt het ons voor, dat de Jury wel wat overhaast te werk gaat, nu zij zoo haastig aan het zoeken gaat naar een nieuwen Valerius ter gelegenheid van de a.s. feestelijk heden. Het zou beter geweest zijn indien zij, na de letterkundige waarde van dit gedicht vastge steld en erkend te hebben, eene enquête had ingesteld naar de waarde er van qua volkslied. Wij hebben gemeend op eigen gelegenheid zulk een enquête te moeten instellen. Wij zijn daarbij uitgegaan van het denkbeeld dat de tekst van een volkslied begrijpelijk moet zijn voor de groote middenklasse des volks. Daarom hebben wij onze goede, niet geheel ongeletterde en vurig Orangistische keuken meid opgedragen een paraphrase van dit volkslied op te stellen. Zij heeft er een week lang al hare avonden aan besteed. Wij hebben in verband met de a.s. Jubileum feesten een week lang koud ofwel aangebrand voedsel genuttigd. De keukentafel zit vol inktmoppen, bij wijze van populaire vóórpret. Ziehier echter het resultaat: Mijnheer en Mevrouw, Hier schrijf ik de uitleg van het Jubileum lied uw dienstwillige dienaresse Mina Hulse mans. I Prins Hendrik is altijd een eerlijk man ge weest en hij heeft een leven vol harden strijd achter zijn rug, maar als hij terugdenkt aan Wilhelmina die de keuze van zijn hart is gewe,est toen hij jong was dan moet Hij bekennen dat Zij Hem nooit heeft beschaamd en ook niet in de geringste kleinigheid. Net zoo is het gesteld met het Nederland sche volk. Het Nederlandsche Volk is tot aan den dood gepest en beleedigd (door de distributie en den oorlog), maar de arme lui hebben al d'r vertrouwen gesteld op n Godverkoren held (Generaal Snijders) en het ge denkt Hem in zijn nazaat (wat dat is weet ik niet). O, dat de Vader'van de Koningin, Willem III toch nog leefde. Hij toch bond de oud-ver geelden (de trouwe oud-gediende militairen op Bronbeek met hun gele gezichten die in de Oost gevochten hebben). Met zijn bloed heeft hij dit alles uitgeschreven. O, dat Vader Willem toch nog leefde om dit allemaal mee te maken, dezen stonde ! 2. In De Tijd staat geen oude waarborg, want die keurt en hertoetst het al (dat begrijp ik zelf niet goed. Ik lees De Maasbode trouwens). Het hoogste recht wordt het lichtste verbeurd en wat je kwijt bent kan je zóó weer terug hebben. Alleen als soort bij soort blijft kan het tegen een stoot. Dan houdt het. (Wat er nou weer komt van De Tijd en die eerste band van zuiver goud dat begrijp ik niet. Maar misschien dat ze die jaargangen aldoor inbinden in gouden banden net als de Eigen Haarde bij de ouwe mevrouw, en op het muziekboek van de jonge mevrouw staat immers óók Erste Band Mina). Dan komt weer van Leve Willem III, weg met de sociale, enzoovoorts. Met eerlijke en kiarenoogen zien wij terug op het begin van de regeering van de Koningin. Met eerlijke en kiarenoogen kijken we in het donker van wat de Toekomst voor ons verborgen houdt waarop we hopen. O, de leuze voor den Vrijheidskrijg (of peis weet ik niet). Geesten die door geen vrees geknecht worden of door stevige handen, die leggen bij mekaar waar het hart wederzijdsche genegenheid heeft opgevat met de beste getuigen voorzien. Leve Willem III en weg met de socialen enzoovoorts. Met beleefde hoogachtig uwe MINA. Mina vindt het een prachtig gedicht. Ze zal het zeker meezingen, en ze kent het al half uit haar hoofd. Ze oefent voortdurend. Als de keukendeur opengaat hooren wij: iiiiiiiin ................ n ...... Minimum nu ...... mum n ..... UMI ..... HUI ..... i ............ i ...... MIMI ..... i ......... MM ..... IHIIII ..... iiiimi ............ 11 RUM-KRONTCK -, J. H DE BOIS -:illlliiinmiiiiiit nu 1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIHIIIIIIIIIII «m = HET ERGE E DOOR ALIE 5MEDING (Met teekening voor De Amsterdammer" door P. I. Brown) Zij leerden elkander kennen op een gezellig onder-onsje bij een gemeenschappelijke kennis: Aleida Hoogterp?van Vloten en Casparis Stins. Zij was al jaren weduwe, al wat op leeftijd, maar toch nog jong van hart, en met wat jongs, wat liefs in haar gebaren, haar lach, haar oogen en haar scherts: een lieve gracieuze oude dame. Haar hooge krullenkapsel was zilverwit, en haar toiletten waren altijd stemmig-zwart, haar bijouteriën nooit op zichtig. Hij was al jaren weduwnaar, al wat op leeftijd ook, maar toch nog flink. Zoo'n beetje een verweerd markiesje: sneeuwwit zijn haar, licht-gebogen zijn rug, sterk gerimpeld zijn aristocratisch gezicht. Hij was ook deftig en waardig in zijn spreken, zijn geste, zijn lach, keurig in zijn jaquet met het orde-lintje, onberispelijk in zijn wit-zijden vest met het zwarte horlogekoord, statig achter zijn brilin-goud-montuur: een lieve gedistingeerde oude heer. Zij zaten dan die avond van het partijtje, toevalligerwijze naast elkaar aan de disch, Hij glimlachte tegen haar, en zij tegen hem, hij begon een gesprek, en zij hield het gaande. Streelende herinneringen uit zijn jeugd kropen in hem op. Zij gedacht haar eenzame leven hij ook. Hij keek boven ?ijn brilletje uit naar haar, en onder zijn brilletje uit naar haar, en langs zijn brilletje heen van terzij.... Zij gebruikte vlug, onderzoekend en sierlijk, haar face-a-main. Gezellig converseerden ze over feesten van vroeger en over menschen van vroeger.... niets dan het verleden hadden zij. want het heden was leeg, en de toekomst kort. Maar het verleden leek hun dan ook een onafzienbaar terrein.... Hij had haar man nog gekend, en zij had, heel toevallig, zijn vrouw nog gekend als meisje, zij waardeerden met wijsheid en tact. Toen de soep opgediend werd, wisten zij al veel van elkaar, toen het dessert rondgediend werd, wisten zij alles van elkaar bijna alles.. In de serre, met het uitzicht op een weidsche sterrenlucht en een droomerige maan, spraken zij gedempt-intiem als oude kennissen met elkaar. Hij vertelde van zijn huis op de Westersingel, van zijn tuin. zijn besognes en zijn liefhebberij. Zij vertelde van het hare en de hare.... Achter hen op de bontbloemige serre-wand stond grappig-duidelijk hun silhouet, haar hooggekapt haar en zijn statig gebaar. Het maantje lachte. Hij dronk thee in Aleida's koepel die mid dag, hij was ook sinds eenige tijd, Aleida's aanstaande echtgenoot en de trouwdag was al op til. Casparis vertelde Aleida van een tijd lang geleden: van zijn ouders en van zijn broer Frits, en van de kleine vrome Agnita, het jong gestorven zusje, maar het langst praatte hij toch over Frits. Casparis keek bewonderend naar Aleida, terwijl hij vertelde. En Aleida blikte lief-aan dachtig naar Casparis onder het luisteren, en welgevallig keken zij beiden soms door de groen-verweerde ruitjes van het koepelraam naar buiten: waar de rozen geurden, en de zon eloeide en waar de blanke zwanen geluid loos door net gladde vijverwater gleden. ,,'n Knappe jongen, was Frits geweest," vertelde Casparis met ophef, geestig en goedig en gul, erg gezien bij de jongelui, erg gezien ook bij de meisjes, maar meteen toch ook wel wat al te luchthartig, al te lichtzinnig, en och ja, vroeg gestorven". Casparis zuchtte en hij schudde het hoofd, zijn oogen tuurden ver heen. Zij sliepen in n kamer van hun jeugd af," vertelde hij door, ,,en op zekere keer, op 'n nacht, 'n maannacht, toen hij wakker lag, wakker geworden was van Frits' ijselijk snor ken want dat deed de jongen affreus ge weldig, en dat was dan ook feitelijk 't eenigste erg-hinderlijke aan hem enfin, toen die nacht dan, woonde hij ongezien 'n romanesk tooneeltje bij. Blijkbaar had Frits zich zelf cok wakker gesnorkt, en eenmaal wakker, was hij vermoedelijk bij het zilverige licht van de maan, op een romantische inval gekomen. Tenminste, hij stond geruchtloos op, kleedde zich behoedzaam aan, nam zijn viool onder de arm en klom 't venster uit. In 'n huis, aan de overkant van de straat, woonde sinds eenige weken 'n lief gebuurtje, 'n charmant logeetje.... En 't w.is merkwaardig, maar toch inderdaad de waarheid, Aleida-zelf had soms iets in haar houding, iets in haar gezicht, dat hem herinnerde aan dat mooie meisje van de overkant...." Casparis had een lach in zijn oogen, en een lach in zijn stem, hij wendde de blik van het raam af en keek naar Aleida, meteen in verbazing stokte hij. Aleida bewoog zich nerveus, en haar fijne handjes speelden beverig met haar face-amain. Er was een schrik in haar oogen, zij ademde beklemd en haar gezichtje was witter dan ooit. Toe ga voort," drong zij aan, ga voort". Ze zei het met moeite, en met inspanning glimlachte zij, haar oogen wendde zij af. Heb je iets?", vroeg Casparis onthutst, lieve, je beeft zoo, ben je niet wel?" Aleida keek nog verschrikten Och wel nee," stamelde zij, enkel enkel wat warm en wat moe, ga toch voort, Casparis". Maar Casparis keek aandachtig dóór zijn brilletje heen naar haar, en óver zijn brilletje heen naar haar en langs zijn brilletje heen van terzij, en hij ging niét voort. Inzijn binnenst rees een vraag, die vraag klom ook op naar zijn oogen, maar hij zei nog niets. Hij haalde Aleida's reukflacon, en haar O leus voor Vrijheidskrijg en spijs en geeste door geen vrees geknecht met kloeke handen bij-mekaar-legt Waar 't hart van getuigt wederzijds, Och, leve toch Willem III Die die ouwe Vergeelden bond Met zij-zijn bloed héft hij geschreven Lang zal Willem III lé-lé-ven ja leven in dézen stond.... En als zij niet verder weet gaat ze met een opgewekte triller krachtig en overtuigd over in : Weg mét die so-ho-sjaalen Léve Willem III. Zij heeft zich nu ook op De Tijd geabonneerd, omdat daarin zooals ze zegt niks geen ouwe waarborg staat. Toen ze het sleutelmandje van mijn vrouw terugvond, schertste ze met een veelbeteekenend knipoogje: verlies verkeert in gewin, zeg ik maar met den dichter !" Toen haar nichtje d'r verkeering met een kantoorbediende uit was, citeerde ze slag vaardig: Slechts wat gelijk bindt met gelijk ken tegen een stootje". Kortom, ze is n-en-al Jubileum-lied. Het spijt mij waarlijk voor den dichter en voor de Jubileumlied-jury dat ik dit alles heb moeten opschrijven. Maar het is goed dat ze weten hoe Mina die thans een autoriteit is op dit gebied hare kennissen en vrienden voorlicht. Haar paraphrase gaat als een meesterwerk van hand tot hand, en is zeker reeds tienmaal overgeschreven met potloodjes. *) MELIS S T o K E rw-,1 BLOEMRIJKE REKENAARS EN REKE" j NENDE REDENAARS Het zal onzen lezers opgevallen zijn, dat de redenaars die een hoogen bezoeker ont vangen, er een zeker soort slag van hebben om hunne redevoeringen smakelijk te door spekken met getallen en statistieken. Zij weten op behendige en vaak geestige wijze hunne gewone beleefdheidsphrasen wat kleur te geven door toevoeging van veelzeggende getallen. Wij geven in onderstaande regelen een soort standaard-speech. Deze is bij alle voor komende gevallen mits met een kleine wijziging in de cijfers voor te dragen. Auteursrechten worden niet geheven. Serieuse reflectanten gelieven zich te richten tot de uitgevers van dit blad. Waarnemende burgemeesters genieten den voorkeur. *) Echter tevergeefs vernemen wij. Er komt een ander jubileumslied. We zullen het Mina voorleggen. Sire, namens de bevolking die Uw Hoog Bezoek thans geldt waag ik mij aan de vertolking van wat in ons harte zwelt. Feestelijk getooide straten stralen in een vreugde-zon, en de export uit Uw Staten overtrof acht-duizend ton. Vriendschapsbanden, oud en krachtig, worden vaster aangesnoerd, veertien-duizend-vijf-en-tachtig rund'ren werden ingevoerd. Monarchistische Lang-Leve's klinken alom U ter eer, en statistische gegevens duiden op verhoogd verkeer. 't Juichend volk schreit vreugdetranen, enthousiast is 't opgezweept. Dertigduizend tros bananen werden voor U\^ rijk verscheept. Welkom Sire.... De emotie treffe U in mijn stemgeluid. De gedroogde-visch negotie ging weer veertien ton vooruit. Zestienhonderd-zestig schepen brachten hier Uw fiere vaan. Zevenduizend kisten zeep en vet-producten kwamen aan. Honderd-een-en-twintig stieren, Duizend vlotten, rond geschat, Honderd-drie ton zuivel: Sire, welkom.... welkom in dees' stad. MELIS STOKE fleschje met zenuwdroppen, en een glas met frisch water bracht hij haar ook. Het gebaar van zijn handen was zoo rustig en waardig niet meer, maar hij zei nog niets. En achter hen op de koepelwand, stond geestig hun silhouet: haar hooggekapt haar en zijn onzeker gebaar. De avondzon zonk. * * ? Aleida en Casparis wandelden zwijgend in de tuin, langs het vijvertje, heen en weer. Aleida keek triest naar de bleeke sterren, en naar het donker geboomte, en neerslachtig ook, van terzij naar Casparis. Casparis' oogen waren gemelijk strak, zijn mond was dun en gespannen, en schuin-uit van terzij, lette hij op Aleida. Er groeide een spanning. Casparis peinsde gestadigover die middag in de koepel. Wat was dat geweest met Frits ? Had zij Frits gekend ? Van heel nabij....? Misschien heel intiem..? Was zij 't logeetje.... ?" Hij zuchtte zwaar, en fronste diep, slepend gingen zijn voeten. Frits, Frits, eeuwig maar Frits," gispte het in hem, waarom had hij 't verteld ? en 't dan nog met onwaarheid verteld?, Frits was 't niet eens die snorkte, dat was hij zelf...." Ongeduldig trok hij zijn schouders op en kregel verduwde hij die gedachte. Och, zoo'n detail! Zoo'n bagatel ! 't Erge was dat andere: 't geheim, dat eene, dat hij niet wist....," hij zuchtte weer zwaar. Aleida hoorde het, en haar boezem deinde heftiger, en de zwarte gitten van haar pelerine rezen en daalden glinsterend op haar bewogenheid mee. Zij tobde ook over die middag in de koepel. Kon ze 't zeggen?; durfde ze 't....? Zóó kort voor 't huwelijk? En als ze dan Casparis verloor? Haar geluk verloor....? Kón ze 't 'm .zegden? Móest ze 't ? Ze kon 't haast niet, maar ze móést " Aleida keek snel op en ze keek Casparis aan. En Cas paris keek terzelfdertijd op, en hij zag Aleida aan.... Er bloeide een verwachting. Kom mee," zei ze bevend, kom mee in de tuinkamer, ik moet je iets zeggen, Casparis," bevend ging ze hem voor. Iets ernstigs?" vroeg Casparis, hij leunde zwaar op de hooge rug van Aleida's stoel, iets ernstigs, Aleida?" Het bleef een oogenblik angstig-sti ;in de tuinkamer. Om een hoekje van het raam gluurde de maan.... Aleida dook dieper in haar leunstoel, zij knikte. Ja, iets heel ernstigs, Casparis," bekende ze schuchter, 't is 'n nachtmerrie voor me, de laatste dagen, 't plaagt me en't pijnigt me, en ik heb gewacht tot 't laatste.. maar nu wil ik 't niet langer.... kan ik 't niet langer verbergen". Op dat oogenblik voelde Casparis dat hij al erg oud geworden was: hij werd wit en koud, en zijn knieën knikten, zijn hoofd knikte ook. Zeg 't," stamelde hij in angst, zegt 't zeg 't Aleida". A.'eida snikte. Je weet niet hoe moeilijk_ 't te zeggen is, hoe ellendig 't is om 't te zeggen,' hoe ik me schaam, Casparis, hoe 't me pijn doet". Casparis voelde geen grond meer, hij klemde zich als een drenkeling vast aan de rug van Aleida's leunstoel. Zeg 't toch maar," drong hij gesmoord, zeg 't zeg 't toch maar, Aleida". Hij dacht: Als ik kan, zal ik 't haar vergeven. Want kan ik Aleida verliezen? Mijn geluk verliezen?, nee, hemel, nee!", angst rilde door hem heen, en beklemmende vrees neep zijn adem haast af. Toen in de koepel," biechtte Aleida met trillende stem, je sprak over Frits, en over die nacht toen hij met dat meisje...." Ik ik ben ze niet gevolgd," voorkwam Casparis, ik ik né...." Zijn woorden sidderden. Dus toch..?", stelde hij vast in zichzelf. Maar Aleida schudde het hoofd. Hen ge volgd? Wie.... ? Och nee, dat is 't niet, dat niet...." Zij hief haarfijne handjes en strekte ze uit naar Casparis. Ik kan 't niet helpen, lieve, ik had 't al in mijn prille jeugd, ik kan 't hésch niet helpen, lieve, maar maar wat jij zoo afstootelijk vond bij Frits: zoo ijselijk en zoo affreus-geweldig, en zoo erger lijk, dat dat doe ik ook: ik ik snork". Casparis blikte een oogenblik versteld naar Aleida, toen viel er een last van zijn hart af. En verteederd keek hij dóór zijn brilletje heen naar haar, en óver zijn brilletje heen naar haar, en langs zijn brilletje hten van terzij.... En over de tuinkamervloer vloeiden hun silhouetten grappig ineen: haar hooggekapt haar en zijn teeder gebaar.... Het maantje lachte. Rotterdam. Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman, Harrns & Co.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl