De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 23 juni pagina 8

23 juni 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Juni '23. - No. 2400 WILLEM KLOOS La lune blanche Luit dans les bois, De chaque branche Part une voix.... Paul Verlaine. Welke onsterfelijk gestyleerde bladzijde hebt gij aan te wijzen? Willem Kloos. Wij gaan nu weldra Willem Kloos huldigen. Een gezelschap heeft zich gevormd, dat zijn portret zal aanbieden aan den Haag, voor het Haagsche stedelijk Museum. Daar in dit gezelschap nagenoeg het geheele Nederlandsche volk vertegenwoordigd is, heeft deze handeling eene bizondere beteekenis. Deze beteekenis bestaat niet alleen hierin, dat het geheele Nederlandsche volk de letter kunde eert; maar ook beteekent deze handeling de algemeene zegepraal van het principe der schoonste bladzijde. De zaak is niet alleen niet, dat men zoude moeten dichten ten behoeve van de eene of ten dienste der andere staatkundige partij; maar óók niet, dat men zoude moeten dichten een letterkundig werk, waarin treffend juist, met diep peilend zielkundig inzicht, verschil lende menschenkarakters naast en tegenover elkaar en in onderlinge botsing worden voor gesteld. De zaak is, dat men moet schrijven de schoonste bladzijde. Die, zij het maar n enkele, bladzijde heeft geschreven, die de schoonste bladzijde is van zijn land en zijn tijd, is, voor altijd, van dat land in dien tijd de beste letterkundige kunstenaar. De schoon ste bladzijde is als zoodanig van zelf eene bladzijcR, die beoordeeld is van geen ander dan een aesthetisch criterium uit. Het principe van de schoonste bladzijde is niet iets, dat men om de eene of andere reden is toegedaan, maar komt voort i uit onaantastbaar logische wortel.... Wanneer de goede letterkundigen jong zijn, denken zij over verschillende wijsbegeertestelsels en over dichtkunst-begrippen. Zij denken daar met vurige innigheid over, dat is met in de frequentie en het overheerschende der gedachte daarover eene genegen heid, die alle overige gedachten-onderwerpen gering doet achten; welke ze alleen om .gedachte, en om die gedachte, iets doet geven; terwijl als des ochtends bij het ont waken die gedachte weder de eerste is in hun nen geest, zij omgeven is door eene van zelve aanwezig zijnde minachting voor leven en wereld, die.... het beste doet verwachten van hetgeen immers ook alleen juist uit dit dwéepen kan ontstaan. De een acht het werk van dézen confrater beter dan dat van dien. Een ander acht d<it gedeelte van den arbeid eens derden beter dan dit, déze bladzijde beter dan die. Daar mede zijn wij in aanraking met het principe van de schoonste bladzijde. Het komt hierop neder, dat b.v. een drama geschreven zal zijn in eene afwisseling van, in eene aanduidende en verduidelijkende vergelijking, die tot de plastische termino logie der letterkundige kritiek behoort fluweelig, dof donker-kleurig, te noemen tafereelen; maar dat in het drama ergens een figuur uit de godsdienstleer aan het woord is, die in eene helle lichte kleur spreekt. Nu is niet deze lichte kleur hel en licht en overigens van de zelfde hoedanigheid als de donker-kleurige gedeelten. Maar deze helle en lichte kleur is iets edelers en fijners dan de donkere kleuren en verhoudt zich daartoe gelijk zonneschijn-kleur tot aarde-kleuren zich verhoudt. Nu is in dat drama de passage, waar dit hoogere wezen spreekt, de beste passage. En nu heeft iemand, die, buiten een drama, als afzonderlijk klein gedicht, iets gemaakt heeft, waarin dat zelfde, waarin iets gelijksoortigs is, als is in dien den besten te noemen Drama-passage, het zelfde bereikt, het zelfde gjdaan, als de bedoelde Dramaschrijver deed. Van daar, bijvoorbeeld, de vereering voor Paul Verlaine. De Dramaschrijver ging over Onwillekeurig komt de wensch op naar het verschijnen van een dergelijke uitgave over ons Nederlandsch bezit aan teekeningen. Wijlen E. W. Moes heeft indertijd, met de firma Martinus Nijhoff, een waarlijk prachtige portefeuille saamgesteld met 100 der beste teekeningen uit 't Amsterdamsch Prentenkabi net, en Dr. J. J. de Gelder deed, in een goed koop boek in kleiner formaat,' hetzelfde op loffelijke wijze, evenals Moes met beschrijvin gen en toelichtingen. Van Teyler's collectie hebben we den grooten beschrijvenden kataloog van wijlen den heer Scholten, maar zonder afbeeldingen. Er is dus wel allerlei gedaan, maar met verlangen ziet men toch uit naar den tijd, dat hier eens de hand aan den ploeg wordt geslagen om iets te doen zooals de Engelschen nu bezig zijn. Prenten kabinetten hebben het meer dan andere instel lingen noodig, dat ze door publicaties de aandacht op zich vestigen. Het zijn, uitteraard, instellingen, waar men moeilijk zoo maar in loopt, gelijk in een museum. Men moet in een prentenkabinet dadelijk aan een beambte zeggen wat men wil en het zich orienteeren door snuffelen is er minder moge lijk dan in een bibliotheek, waar men altans kan beginnen met alvast in de catalogusafdeeling, of in die boekenkasten, die rondom staan, te kijken. Geen wonder, dat prentenkabinetten zoo weinig bezoekers hebben. Tenzij men ze trekt. En dit doet men door publicaties als deze Engelsche in hooge mate. W. MARTI N 1) A. M. Hind, Catalogue of Drawings by Dutch and Fleraish Artists, preserved in the Department of Prints and Drawings in the British Museum. Vol. 11, Printed by order of the Trustees 1023. PROOIMION EEN ONBEKEND SCHILDERIJ VAN VERMEER Wij zijn in de gelegenheid hierbij de repro ductie te geven van een Hollandser* schilderij uit de zeventiende eeuw, voorstellende een gezicht op een Hollandsche stad. Zoowel Dr. W. von Bode als Dr. C. Hofstede de Groot hebben hierin een werk herkend van den Delftschen Vermeer. Het moet omstreeks 1060 geschilderd zijn; de stad is Delft; de afme tingen zijn 109i x 82ïc.M. Opvatting, factuur, kleur, belichting doen op het eerste gezicht aan den zeldzamen meester denken. In de behandeling der hoornen, het markante fouitillévan de in de zon blinkende torens en daken, het fijne verzadigde blauw der spitsen van het poortgebouw, het rood, geel en wit der figuurtjes, vindt ge den schilder typisch terug. Uit het groen van hoornen en gras is het geel verdweIIIIIIIIIIIIIIIIHIMMIIIMIMIIIIIIIIMIMIlmlItlllllllllllllllllllMMIIIIIIIMIIIIIIIIIIII Illllllllllfllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllt al die min of meer donkere kleurigheden van de berghelling tot hij heel hoog vond de in den zonneschijn goud-witte sneeuw. Deze sneeuw vond Verlaine ook, zonder door de donkere kleurigheden te zijn gegaan. Hij ook was zóó hoog, zoo hoog als Vondel in den Lucifer. Wij achten hen de bevoorrechten, de bege nadigden, die een zekeren aether of spheer in de poëzie hebben bereikt. Hoe lang zij daar geweest zijn is niet zóó belangrijk als óf zij er geweest zijn. Omdat de tegenstelling tusschen dat hoogste te kennen en het niet te kennen grooter is dan die tusschen het lang of kort te hebben gekend. Dit is ook in verband met de bizonderheid, dat dit hoogste het, dikwijls aldus genoemde, Eeuwige of Goddelijke is, dat geen duur kent. Behalve de bereiker van dit hoogste in zijn eigen werk in de Literatuur sedert Goethe niet meer voorgekomen is Willem Kloos geweest de oprichter van het tijdschrift De Nieuwe Gids, dat zulk een grooten invloed op de Nederlandsche Letteren der laatste veertig jaar heeft gehad. Bovendien is hij het sublieme type van den bij het edel schuchtere af dood-eenvoudigen kunstenaar in de Letterkunde, en is de beste kenner der wereld-letterkunde van vroeger en later tijd, en van de Grieksche en Romeinsche Letterkunde in 't bijzonder, onder de hedendaagsche Nederlandsche litteratoren. L. VAN D E Y s s E L VLAA.MSCHE TEEKENINGEN IN LONDEN Wij ontvangen den rijk geïliustreerden cata logus der teekeningen van Vlaamsche 17e eeuwsche meesters in het prentenkabinet van het Britsch Museum te Londen 1). Het is een op echt Engelsch.practische wijze uitgegeven 80 de.?l met 181 bladzijden zakelijken, leerrijken tekst, die de heltt van het boek vult, terwijl de andere helft wordt ingenomen door 195 afbeeldingen in autotypie naar de beste der 538 gecatalogiseerde teekeningen. De be werker van dit deel, Dr. A. M. Hind, is dezelfde die het in 1915 verschenen eerste deel, dat ge wijd is aan de teekeningen van Rembrandt en zijn school, het licht deed zien. Na een korte inleiding over de meesters, wier werken be sproken worden, volgt de catalogus: eerst de Rubens-teekeningen "en die van onbekende meesters uit zijn kring; vervolgens van Dijck en 't werk uit diens school, en daarna, in al fabetische volgorde, de andere Vlaamsche tee keningen, aan het eind gevolgd door de werken van onbekende hand. Een register op de kun stenaars en op de onderwerpen besluit, niet een lijst der afbeeldingen, den tekst. Deze is niet alleen door de zeer goede, zakelijke be schrijvingen, maar ook door de critische op merkingen van meer dan gewone beteekenis, niet alleen als hulpmiddel bij de wetenschappe lijke studie maar ook als vraagbaak bij 't esthe tisch genieten. Zoo is b.v. afgebeeld bij de nen. Blauw is daardoor de overheerschende kleur. De heeren Goudstikker in Amsterdam hebben met het opsporen van dit schilderij, dat een waardige tegenhanger is van het stads gezicht in het Mauritshuis, zeker een der belangrijkste en frappanste schilderijvondsten gedaan van de laatste jaren. H E N N u s IHII i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiii miiiiiiiiiiiiii* landschappen van Rubens (wat verrukkelijke teekeningen van landschap-details heeft hij gemaakt !) een romantisch plekje aan een beekje, gezien in een stemmig van bucolische intimiteit, die veel meer op den Fluweelen Brueghel lijkt en die men in Rnbens' geweldige geschilderde landschappen nergens vindt. Ook vraagt men zich af, waar hij zoo iets gezien kan hebben. De notitie van Hind bij deze teekening geeft de verklaring: het is vermoedelijk in de buurt van Mechelen, in the undulating country of Steen", waar Rubens in 1635 een buitenplaats kocht, in de buurt van die, waar de Fluweelen Breughel woonde. Het is een genot, de toelichtingen te lezen bij en de afbeeldingen te zien van de teekenin gen van Rubens en van Dijck, die tot het mooiste behooren van hetgeen het prenten kabinet in 't Britsch Museum bezit. Van Rubens zijn er 119, van van Dijck 87. Zeer bijzonder zijn ook de landschap-teekeningen van den laatste, die geheel modern aan doen. Hij heeft, vooral in zijn Engelschen tijd, veel landschap met kleur in waterverf geteekend, iets waarmee Dtirer begonnen was, maar dat van Dijck aan Rubens schijnt te hebben ontleend, die, naar Hind veronderstelt, er op gekomen is door Adam Elsheimer. Bij het doorbladeren treffen nog o.m. mooie Brotiwer-teekeningen en fijn geteekende vlotte krabbels van den jongen David Teniers, waar bij ook weer landschappen van heel bijzondere stemming. Wees Isis u genadig, die de vleugels breidt in koestring rond het Kind, de Wereld-zoon,. staand in het licht van den verheven dag, als een, die smarten kent en kindren mint.... Zij fluistert hem het lied toe van de Zon... . Moge u de Moeder, die de sikkel draagt tusschen de hoornen, brengen groot geluk, zij, die in zomertijd als zwaluw zwiert het graanveld over, wind-snel,vleugel-flitsend, nu hoog, dan laag en zwenkend in haar vlucht. En als zij lang gegaan is, schomlen de aren nog in den wind en strijken zwaluwvluchten nog over 't graan, maar't korengoud is warmer, en buigt al dieper, dieper tot den grond.... En moog' de liefdekracht van 't Aten-vuur, dat in u gloeit, door heel uw leven lichten.... (Uit een eerlang te verschijnen nieuwen bundel: Licht). J O A N N E S R E D U l N O I U S Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllf BERICHTEN IIIIIIIIIIIIMIIII iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimtiiiiiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiimiiiuiiiiiiii IIIII11 Illtl IIII1I1IIIIIIIIIIIIIII1II o int AiHHIHpIliffillv. M lm FRANKRIJK WEER KLASSIEK Terwijl Nederland zich meer naar de zijde der moderne leervakken wendt en zijn aantal gymnasiasten zal zien verminderen, heeft Frankrijk, ongeveer gelijktijdig, juist den anderen koers gekozen. En, merkwaardiger wijze, dat met hulp der sociaal-democraten, die hooge eischen aan 't middelbaar onderwijs willen stellen, mits er meer begaafde arbei derskinderen, met staatsbeurzen, komen op de plaatsen van sommige minder-begaafde gegoeden. Ieder die, als schrijver dezes, een klassieke opvoeding gemist heeft, zal zeker wel eens met een gevoel van onvoldaanheid op zijn h. b. s. jaren hebben teruggezien. We hebben van allerlei vakken iets geleerd, zeker en dat van 't meeste weinig bleef hangen, bewijst nog niet zooveel. Maar hebben we leeren onderzoeken, beslissen, hebben we leeren werken en denken? Ik zal die vraag niet probeeren te beant woorden, maar wil alleen verklaren, dat ik met belangstelling las hetgeen Henri Bergson en L. Blum, (leider der S. D. A. P. kamerfractie) in de Revue de Paris van Mei over ,,la bataille pour les humanitcs" schre ven. Het blijkt een langdurige strijd geweest te zijn, als men tot het begin terug gaat. Koning Frans, I stelde leerstoelen voor het Grieksch in, en de theologen begonnen dadelijk den oorlog er tegen, omdat alleen, wie Grieksch kende, in die dagen den bijbel kon lezen. De Jesuïten, die geleidelijk het onder wijs in handen kregen, supprimeerden dus die taal. De revolutie voerde dadelijk het onderwijs in de klassieken weer op de scholen in. In 1881 echter begon men de studie in 't Latijn en Grieksch van haar bevoorrechte plaats terug te dringen. Men gaf aan de mo derne talen een kans om eveneens naar 't baccauléréat, het staatsexamen" te voeren. Jaurès had dadelijk voorspeld, dat velen dien gemakkelijken weg zouden kiezen, en dat de minderwaardige munt de echte zou gaan ver dringen, precies als in het ruilverkeer. In 1890 en in 1902 werd dit ,.moderne onderwijs" nog meer uitgebreid. In 19'21'trok minister Bcrard tegen deze nieuwe richting te velde, en er zijn toen vele en verwarde discussies gevolgd. De Hoogere Onderwijsraad adviseerde eerst vóór 's minis ters plannen. Hij meende, dat klassieke op voeding noodig is voor allen, die zelfstandig moeten denken en handelen (zoo was althans de meerderheid der van de leden ingekomen antwoorden). Daarna adviseerde hij weer tegen. Zoo deed ook de vereeniging van leeraren der lycea eerst voor, toen tegen. Blijkbaar gaf men den minister als paedagoog gelijk, maar bedacht daarna, als vakman met belangen van tractementeelen aard, dat de middelbare scholen zouden leeg loopen als het onderwijs moeilijker te volgen zou zijn. Ondanks de vele dringende vraagstukken, die aan de orde waren, wijdde ook de Kamer toen elf zittingen aan de hervorming, waarvan zij het vitale belang duidelijk inzag. Men kwam echter niet tot een beslissing en ging met vacantie. Toen hakte de minister zelve den knoop door en decreteerde, dat voortaan in de eerste vier jaar van het middelbaar onder wijs Latijn en Grieksch onderwezen zullen worden en het examen, dat die periode af sluit, den eenigen toegang tot de universiteit zal geven. Na die periode is de leerling (die dan ongeveer vijftien jaar is) vrij om te kie zen of hij verder den klassieken weg of den modernen wil bewandelen. Waarmede dus voor Frankrijk een nieuwe periode gaat beginnen. Bergson en Leon Blum, een filosoof dus (maar tevens ond-leeraar) en een hoofd van een politieke partij, die altijd de realiteit wil zien, zijn beide zeer op de hand van den mi nister. Het is interessant, nog even na te gaan in hoeverre hun oordeel is gemotiveerd. Vooreerst daarmee, dat kennis van 't latijn de Fransche taal, die er immers uit is voortge komen, veel beter doet begrijpen. Dat be hoeft voor niemand toelichting. Maar verder: Henri Bergson schreef (Revue de Paris ! Meil923): Wat is het doel van het onderwijs? Menschen vormen met een open geest, die zich in meer dan n richting kan ontwikke len, die heeft geleerd, hoe te leeren. De studie van Latijn en Grieksch nu geeft het gevoel voor orde en maat, voor de juiste verhouding van de deelen tot 't geheel, geeft: ..esprit de précision". Zonder dezen geen wetenschap. De vertegenwoordiger van de Académie des sciences in den onderwijsraad, professor Le Roy, zeide : De studie der klassieke talen is een voort durende oefening van het gezond verstand en dit gezond verstand is hetzelfde als in telligentie. Het moderne onderwijs moge berekeningen, formules, geheugenwerk geven, maar deze komen in de plaats van het wer kelijk nadenken. L. Blum meent dan ook dat uit de klassiek gevormden alleen de elitetroepen kunnen worden gekozen voor 't hooger onderwijs, de rechterlijke macht, de diplomatie enz. Zij alleen ook kunnen den Franschen geest zijn uitstekenden naam in 't buitenland doen behouden al kunnen de alleen in moderne wetenschappen opgeleiden wellicht in land bouw, handel en industrie de rijkdommen van het land vermeerderen. Dat laatste, (oordeel speciaal van Bergson) is wel het standpunt van den Franschman, die als idealist geboren wordt. Het merkwaardige is nog dat in de geheele paedagogischc kwestie door Blum deze scherpe en verduidelijkende lijn wordt ge trokken: het is hier een strijd tusschen de Duitsche en de Fransche opvattingen. Na 1870 hebben wij de Duitsche paedagogie aangegaapt als den eigenlijken overwinnaar, in plaats van naar de Duitsche artillerie te kijken. We hebben de Duitsche realgymnasia enz. nagevolgd en daarmede.... Keizer Wilhelm. Want deze was het, die in 1890 den oorlog aan de klassieke talen verklaarde, en die eerst het Grieksch, toen het Latijn van de verplichte leervakken voor de toelating tot universiteiten schrapte. En zoo heeft de oorlog, die het Latijnschc ras zijn zelfvertrouwen terug gaf, er ook toe bijgedragen, dat men terug wil tot de bronnen van zijn beschaving. F i<. H o L L HERSTEL-EUROPA-COMIT De redactie ontving op 14 Juni j.l. -?dus te laat voor plaatsing in het vorige nummer een brief van het Herstel-Enropa-Comit waarin dit zijn spijt uitdrukt over het feit dat: Melis Stoke en Braakensiek hunne talenten dienstbaar gemaakt hebben aan het afbreken van eene beweging, die door gemeld comitéin Holland in samenwerking niet dergelijke comité's in andere landen, begon nen is." Daaraan wasjtoegevoegd een ingezonden stuk stuk, getiteld: Volkeren van Europa, ont waakt !", dat inmiddels in zoovele dagbladen is opgenomen dat wij het thans veilig bekend mogen veronderstellen. Melis Stokc, ontdekker van het ManifestenAan-Nederland-Instituut & Algemeen Klach tenbureau (?volgens de stellers van het ingezonden stuk bovendien: menger van scherp sarcastisch gif en belachelijk-makend criticus) wenscht nog maar enkele woorden aan die quaestie te wijden. De rechten en belangen der gewone burgers, aandeelhouders der N.V. Europa, zijn alom verzekerd door de wet en parlementaire stelsels. Commissarissen en gecommitteerden handelen in hun opdracht. Dit zijn wezen lijke factoren. De Europeesche openbare mee ning heeft overal de gelegenheid om zich te uiten door verkiezingen. Het Herstel-Europa-Comitc kan zich niet vereenigen met het btiitenlandsch beleid niet alleen van onze regeering, maar ook van buitenlandsche regceringen. Dat wordt te ingewikkeld. Het Comitézou in binnen- en buitenland een verkiezingsactie moeten organiseeren, met als programmapunt: verzoeningsgezindheid en liefde in het buitenlandsch beleid en uitbanning van haat en wantrouwen, die ons gescheiden houden." In Nederland is dat mogelijk. Bijna alle partijleiders hebben onderteekend. Waarom geschiedt er deson danks niets officieels"....? Omdat het niet kan. Het zijn onwezenlijke factoren. Het tractaat van Versaüles is een wezenlijke factor. Wij kunnen er niet op hameren over de hoofden van onze verantwoordelijke leiders heen. We zouden daarbij heele volken, (niet staatslieden-persoonlijk, en niet volkeren, maar volken-) op de teenen slaan. Ze zouden terug-schoppen, en dan zitten we midden in een worsteling van lichamen die ons verplet teren door hun wezenlijk gewicht. Wie optreedt, moet rekening houden met de realiteiten. Geen gecommitteerd staatsman risqueert onvoorziene consequenties. Geld voor het Herstel-Europa-Comité... . ? Ik betaal belasting. Een deel daarvan gaat officieel" naar den Volkenbond. Wat binnen de grenzen van Internationale compromissen valt, komt daar terecht. Helaas.... hoe weinig. . . . Viel het weder er maar onder. Het blijft maar regenen. Internationaal. En daaraan kan het Herstel-Europa-Comitéook niets doen. Men kau het alleen meteorologisch Tolstoi en Goethe. In de bij het Bibliographisches Institut te Leipzig verschenen Auswahl aus 'ten Briefen und Tagebüchern van Leo Tolstof uitgegeven door Dr. Arthur Luther, komt de volgende, voor den russischen schrijver en denker buitengewoon beteekenisvolle bekentenis uit het jaar 1906 voor. Ik lees Goethe en zie den geheelen schadelijken invloed van dezen jammerlijken, be krompen, egoïstischen, begaafden mensch op de generatie, waartoe ook ik behoorde, in het bijzonder op den armen Turgenjew, met hunne geestdrift voor den Faust (geheel en al een slecht werk) en Shakespeare (die zijn roem in den nieuweren tijd ook aan Goethe verschuldigd is) en uit de overdreven waarde hechting aan allerlei standbeelden Laokoon, Apollo, enz. gedichten en tooneelwerken. Hoe buitengewoon schadelijk zijn die autori teiten, die gevierde groote mannen, vooral wanneer hun roem op een leugen berust !" Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll registreeren. Precies zoo is het met de poli tieke sfeer. Men moet rekening houden met de wezenlijke gesteldheden. Alle waarborgen bestaan dat deze natuurlijk" zijn. Men moet een regenjas knopen. Dat is egoïstiscn. Maar anders haalt men een nat pak. En dan wordt men verkouden. Op het oogenblik regent het over de heele wereld. En men vecht met parapluies. Steek ze liever op. Ieder voor zichzelf. MELIS STOKE GENETICA Hoewel de kritiek op het onderzoek van de familie Yuke" in vele opzichten juist is, staan er in het stukje van den heer Altona, in de Groene van 9 Juni, zoo zonderlinge dingen, dat een enkele opmerking niet mis plaatst lijkt. Het zou mij n.l. spijten, als de genetische wetenschap, die volstrekt niet de nieuwste" is (de heer A. heeft toch wel eens van Darwin, Mendel, Hugo de Vries, Bateson gehoord?) zonder tegenspraak vereenzelvigd werd met biologie van de samenleving" of iets derge lijks. Of als zij bij eventueel minder welin gelichte lezers werd geïntroduceerd als een soort hocus pocus, af te leiden uit een ietwat Amerikaansch" verslag. Aan onze universiteiten hebben wij drie hoogleeraren in de genetica, terwijl bovendien nog vele mindere goden dit vak doceeren. Verscheidene van onze beste geleerden be oefenen erfelijkheidsleer als hoofd- of als bijstudie. Onze landbouw, veeteelt, pluirnveehouderij en tuinbouw bestaan bij de gratie van hare toepassingen. Ik acht het dan ook overbodig, hier uiteen te zetten, waarin zij dan wel bestaat; wie meer wil weten, steke zijn licht op bij een bevoegder kracht dan de heer A. Toch is het jammer, dat de redaktie het stuk zoo bekort heeft. Anders hadden wij misschien van den schrijver kunnen vernemen wat autogenese is. Heeft dat iets met auto's te maken? Is het generatio spontanea, of is het een variant op autogonie? Of wordt daar misschien onder verstaan de invloed van werkdags- en Zondagsschool op landloopersdochters waarop de heer A. aan het eind een veelbelovende zinspeling maakt? Wij tas ten in het duister, want juist als wij daarover iets zullen hooren .verbreekt de redaktie schaar de verbinding. DR. K- T j E B B E s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl