Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Juni '23. - No. 2400
WILLEM KLOOS
La lune blanche
Luit dans les bois,
De chaque branche
Part une voix....
Paul Verlaine.
Welke onsterfelijk gestyleerde
bladzijde hebt gij aan te wijzen?
Willem Kloos.
Wij gaan nu weldra Willem Kloos huldigen.
Een gezelschap heeft zich gevormd, dat zijn
portret zal aanbieden aan den Haag, voor
het Haagsche stedelijk Museum.
Daar in dit gezelschap nagenoeg het geheele
Nederlandsche volk vertegenwoordigd is, heeft
deze handeling eene bizondere beteekenis.
Deze beteekenis bestaat niet alleen hierin,
dat het geheele Nederlandsche volk de letter
kunde eert; maar ook beteekent deze
handeling de algemeene zegepraal van het
principe der schoonste bladzijde.
De zaak is niet alleen niet, dat men zoude
moeten dichten ten behoeve van de eene of
ten dienste der andere staatkundige partij;
maar óók niet, dat men zoude moeten dichten
een letterkundig werk, waarin treffend juist,
met diep peilend zielkundig inzicht, verschil
lende menschenkarakters naast en tegenover
elkaar en in onderlinge botsing worden voor
gesteld.
De zaak is, dat men moet schrijven de
schoonste bladzijde. Die, zij het maar n
enkele, bladzijde heeft geschreven, die de
schoonste bladzijde is van zijn land en zijn
tijd, is, voor altijd, van dat land in dien tijd
de beste letterkundige kunstenaar. De schoon
ste bladzijde is als zoodanig van zelf eene
bladzijcR, die beoordeeld is van geen ander
dan een aesthetisch criterium uit.
Het principe van de schoonste bladzijde
is niet iets, dat men om de eene of andere
reden is toegedaan, maar komt voort i uit
onaantastbaar logische wortel....
Wanneer de goede letterkundigen jong zijn,
denken zij over verschillende
wijsbegeertestelsels en over dichtkunst-begrippen. Zij
denken daar met vurige innigheid over,
dat is met in de frequentie en het
overheerschende der gedachte daarover eene genegen
heid, die alle overige gedachten-onderwerpen
gering doet achten; welke ze alleen om
.gedachte, en om die gedachte, iets doet
geven; terwijl als des ochtends bij het ont
waken die gedachte weder de eerste is in hun
nen geest, zij omgeven is door eene van zelve
aanwezig zijnde minachting voor leven en
wereld, die.... het beste doet verwachten
van hetgeen immers ook alleen juist uit dit
dwéepen kan ontstaan.
De een acht het werk van dézen confrater
beter dan dat van dien. Een ander acht d<it
gedeelte van den arbeid eens derden beter dan
dit, déze bladzijde beter dan die. Daar
mede zijn wij in aanraking met het principe
van de schoonste bladzijde.
Het komt hierop neder, dat b.v. een drama
geschreven zal zijn in eene afwisseling van,
in eene aanduidende en verduidelijkende
vergelijking, die tot de plastische termino
logie der letterkundige kritiek behoort
fluweelig, dof donker-kleurig, te noemen
tafereelen; maar dat in het drama ergens een
figuur uit de godsdienstleer aan het woord
is, die in eene helle lichte kleur spreekt.
Nu is niet deze lichte kleur hel en licht en
overigens van de zelfde hoedanigheid als de
donker-kleurige gedeelten. Maar deze helle
en lichte kleur is iets edelers en fijners dan
de donkere kleuren en verhoudt zich daartoe
gelijk zonneschijn-kleur tot aarde-kleuren
zich verhoudt.
Nu is in dat drama de passage, waar dit
hoogere wezen spreekt, de beste passage.
En nu heeft iemand, die, buiten een drama,
als afzonderlijk klein gedicht, iets gemaakt
heeft, waarin dat zelfde, waarin iets
gelijksoortigs is, als is in dien den besten te noemen
Drama-passage, het zelfde bereikt, het zelfde
gjdaan, als de bedoelde Dramaschrijver deed.
Van daar, bijvoorbeeld, de vereering voor
Paul Verlaine. De Dramaschrijver ging over
Onwillekeurig komt de wensch op naar het
verschijnen van een dergelijke uitgave over
ons Nederlandsch bezit aan teekeningen.
Wijlen E. W. Moes heeft indertijd, met de
firma Martinus Nijhoff, een waarlijk prachtige
portefeuille saamgesteld met 100 der beste
teekeningen uit 't Amsterdamsch Prentenkabi
net, en Dr. J. J. de Gelder deed, in een goed
koop boek in kleiner formaat,' hetzelfde op
loffelijke wijze, evenals Moes met beschrijvin
gen en toelichtingen. Van Teyler's collectie
hebben we den grooten beschrijvenden
kataloog van wijlen den heer Scholten, maar
zonder afbeeldingen. Er is dus wel allerlei
gedaan, maar met verlangen ziet men toch
uit naar den tijd, dat hier eens de hand aan
den ploeg wordt geslagen om iets te doen
zooals de Engelschen nu bezig zijn. Prenten
kabinetten hebben het meer dan andere instel
lingen noodig, dat ze door publicaties de
aandacht op zich vestigen. Het zijn,
uitteraard, instellingen, waar men moeilijk zoo
maar in loopt, gelijk in een museum. Men
moet in een prentenkabinet dadelijk aan een
beambte zeggen wat men wil en het zich
orienteeren door snuffelen is er minder moge
lijk dan in een bibliotheek, waar men altans
kan beginnen met alvast in de
catalogusafdeeling, of in die boekenkasten, die rondom
staan, te kijken.
Geen wonder, dat prentenkabinetten zoo
weinig bezoekers hebben. Tenzij men ze trekt.
En dit doet men door publicaties als deze
Engelsche in hooge mate.
W. MARTI N
1) A. M. Hind, Catalogue of Drawings by
Dutch and Fleraish Artists, preserved in the
Department of Prints and Drawings in the
British Museum. Vol. 11, Printed by order of
the Trustees 1023.
PROOIMION
EEN ONBEKEND SCHILDERIJ VAN VERMEER
Wij zijn in de gelegenheid hierbij de repro
ductie te geven van een Hollandser* schilderij
uit de zeventiende eeuw, voorstellende een
gezicht op een Hollandsche stad. Zoowel Dr.
W. von Bode als Dr. C. Hofstede de Groot
hebben hierin een werk herkend van den
Delftschen Vermeer. Het moet omstreeks 1060
geschilderd zijn; de stad is Delft; de afme
tingen zijn 109i x 82ïc.M.
Opvatting, factuur, kleur, belichting doen
op het eerste gezicht aan den zeldzamen
meester denken. In de behandeling der
hoornen, het markante fouitillévan de in de
zon blinkende torens en daken, het fijne
verzadigde blauw der spitsen van het
poortgebouw, het rood, geel en wit der figuurtjes,
vindt ge den schilder typisch terug. Uit het
groen van hoornen en gras is het geel
verdweIIIIIIIIIIIIIIIIHIMMIIIMIMIIIIIIIIMIMIlmlItlllllllllllllllllllMMIIIIIIIMIIIIIIIIIIII Illllllllllfllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllt
al die min of meer donkere kleurigheden van
de berghelling tot hij heel hoog vond de in
den zonneschijn goud-witte sneeuw. Deze
sneeuw vond Verlaine ook, zonder door de
donkere kleurigheden te zijn gegaan. Hij ook
was zóó hoog, zoo hoog als Vondel in den
Lucifer.
Wij achten hen de bevoorrechten, de bege
nadigden, die een zekeren aether of spheer
in de poëzie hebben bereikt. Hoe lang zij
daar geweest zijn is niet zóó belangrijk als
óf zij er geweest zijn. Omdat de tegenstelling
tusschen dat hoogste te kennen en het niet
te kennen grooter is dan die tusschen het
lang of kort te hebben gekend.
Dit is ook in verband met de bizonderheid,
dat dit hoogste het, dikwijls aldus genoemde,
Eeuwige of Goddelijke is, dat geen duur
kent.
Behalve de bereiker van dit hoogste in
zijn eigen werk in de Literatuur sedert
Goethe niet meer voorgekomen is Willem
Kloos geweest de oprichter van het tijdschrift
De Nieuwe Gids, dat zulk een grooten invloed
op de Nederlandsche Letteren der laatste
veertig jaar heeft gehad.
Bovendien is hij het sublieme type van
den bij het edel schuchtere af
dood-eenvoudigen kunstenaar in de Letterkunde, en
is de beste kenner der wereld-letterkunde
van vroeger en later tijd, en van de Grieksche
en Romeinsche Letterkunde in 't bijzonder,
onder de hedendaagsche Nederlandsche
litteratoren. L. VAN D E Y s s E L
VLAA.MSCHE TEEKENINGEN
IN LONDEN
Wij ontvangen den rijk geïliustreerden cata
logus der teekeningen van Vlaamsche 17e
eeuwsche meesters in het prentenkabinet van
het Britsch Museum te Londen 1). Het is een
op echt Engelsch.practische wijze uitgegeven
80 de.?l met 181 bladzijden zakelijken,
leerrijken tekst, die de heltt van het boek vult,
terwijl de andere helft wordt ingenomen door
195 afbeeldingen in autotypie naar de beste
der 538 gecatalogiseerde teekeningen. De be
werker van dit deel, Dr. A. M. Hind, is dezelfde
die het in 1915 verschenen eerste deel, dat ge
wijd is aan de teekeningen van Rembrandt en
zijn school, het licht deed zien. Na een korte
inleiding over de meesters, wier werken be
sproken worden, volgt de catalogus: eerst de
Rubens-teekeningen "en die van onbekende
meesters uit zijn kring; vervolgens van Dijck
en 't werk uit diens school, en daarna, in al
fabetische volgorde, de andere Vlaamsche tee
keningen, aan het eind gevolgd door de werken
van onbekende hand. Een register op de kun
stenaars en op de onderwerpen besluit, niet
een lijst der afbeeldingen, den tekst. Deze is
niet alleen door de zeer goede, zakelijke be
schrijvingen, maar ook door de critische op
merkingen van meer dan gewone beteekenis,
niet alleen als hulpmiddel bij de wetenschappe
lijke studie maar ook als vraagbaak bij 't esthe
tisch genieten. Zoo is b.v. afgebeeld bij de
nen. Blauw is daardoor de overheerschende
kleur.
De heeren Goudstikker in Amsterdam
hebben met het opsporen van dit schilderij,
dat een waardige tegenhanger is van het stads
gezicht in het Mauritshuis, zeker een der
belangrijkste en frappanste schilderijvondsten
gedaan van de laatste jaren.
H E N N u s
IHII i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiii miiiiiiiiiiiiii*
landschappen van Rubens (wat verrukkelijke
teekeningen van landschap-details heeft hij
gemaakt !) een romantisch plekje aan een
beekje, gezien in een stemmig van bucolische
intimiteit, die veel meer op den Fluweelen
Brueghel lijkt en die men in Rnbens' geweldige
geschilderde landschappen nergens vindt. Ook
vraagt men zich af, waar hij zoo iets gezien
kan hebben.
De notitie van Hind bij deze teekening geeft
de verklaring: het is vermoedelijk in de buurt
van Mechelen, in the undulating country of
Steen", waar Rubens in 1635 een buitenplaats
kocht, in de buurt van die, waar de Fluweelen
Breughel woonde.
Het is een genot, de toelichtingen te lezen
bij en de afbeeldingen te zien van de teekenin
gen van Rubens en van Dijck, die tot het
mooiste behooren van hetgeen het prenten
kabinet in 't Britsch Museum bezit. Van
Rubens zijn er 119, van van Dijck 87. Zeer
bijzonder zijn ook de
landschap-teekeningen van den laatste, die geheel modern aan
doen. Hij heeft, vooral in zijn Engelschen tijd,
veel landschap met kleur in waterverf
geteekend, iets waarmee Dtirer begonnen was, maar
dat van Dijck aan Rubens schijnt te hebben
ontleend, die, naar Hind veronderstelt, er op
gekomen is door Adam Elsheimer.
Bij het doorbladeren treffen nog o.m. mooie
Brotiwer-teekeningen en fijn geteekende vlotte
krabbels van den jongen David Teniers, waar
bij ook weer landschappen van heel bijzondere
stemming.
Wees Isis u genadig, die de vleugels breidt
in koestring rond het Kind, de Wereld-zoon,.
staand in het licht van den verheven dag,
als een, die smarten kent en kindren mint....
Zij fluistert hem het lied toe van de Zon... .
Moge u de Moeder, die de sikkel draagt
tusschen de hoornen, brengen groot geluk,
zij, die in zomertijd als zwaluw zwiert
het graanveld over, wind-snel,vleugel-flitsend,
nu hoog, dan laag en zwenkend in haar vlucht.
En als zij lang gegaan is, schomlen de aren
nog in den wind en strijken zwaluwvluchten
nog over 't graan, maar't korengoud is warmer,
en buigt al dieper, dieper tot den grond....
En moog' de liefdekracht van 't Aten-vuur,
dat in u gloeit, door heel uw leven lichten....
(Uit een eerlang te verschijnen nieuwen
bundel: Licht).
J O A N N E S R E D U l N O I U S
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllf
BERICHTEN
IIIIIIIIIIIIMIIII
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimtiiiiiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiimiiiuiiiiiiii
IIIII11 Illtl IIII1I1IIIIIIIIIIIIIII1II
o int AiHHIHpIliffillv. M lm
FRANKRIJK WEER KLASSIEK
Terwijl Nederland zich meer naar de zijde
der moderne leervakken wendt en zijn aantal
gymnasiasten zal zien verminderen, heeft
Frankrijk, ongeveer gelijktijdig, juist den
anderen koers gekozen. En, merkwaardiger
wijze, dat met hulp der sociaal-democraten,
die hooge eischen aan 't middelbaar onderwijs
willen stellen, mits er meer begaafde arbei
derskinderen, met staatsbeurzen, komen op
de plaatsen van sommige minder-begaafde
gegoeden.
Ieder die, als schrijver dezes, een klassieke
opvoeding gemist heeft, zal zeker wel eens
met een gevoel van onvoldaanheid op zijn
h. b. s. jaren hebben teruggezien. We hebben
van allerlei vakken iets geleerd, zeker
en dat van 't meeste weinig bleef hangen,
bewijst nog niet zooveel. Maar hebben we
leeren onderzoeken, beslissen, hebben we
leeren werken en denken?
Ik zal die vraag niet probeeren te beant
woorden, maar wil alleen verklaren, dat ik
met belangstelling las hetgeen Henri
Bergson en L. Blum, (leider der S. D. A. P.
kamerfractie) in de Revue de Paris van Mei
over ,,la bataille pour les humanitcs" schre
ven.
Het blijkt een langdurige strijd geweest
te zijn, als men tot het begin terug gaat.
Koning Frans, I stelde leerstoelen voor het
Grieksch in, en de theologen begonnen
dadelijk den oorlog er tegen, omdat alleen, wie
Grieksch kende, in die dagen den bijbel kon
lezen. De Jesuïten, die geleidelijk het onder
wijs in handen kregen, supprimeerden dus
die taal. De revolutie voerde dadelijk het
onderwijs in de klassieken weer op de scholen
in.
In 1881 echter begon men de studie in
't Latijn en Grieksch van haar bevoorrechte
plaats terug te dringen. Men gaf aan de mo
derne talen een kans om eveneens naar 't
baccauléréat, het staatsexamen" te voeren.
Jaurès had dadelijk voorspeld, dat velen dien
gemakkelijken weg zouden kiezen, en dat de
minderwaardige munt de echte zou gaan ver
dringen, precies als in het ruilverkeer. In 1890
en in 1902 werd dit ,.moderne onderwijs"
nog meer uitgebreid.
In 19'21'trok minister Bcrard tegen deze
nieuwe richting te velde, en er zijn toen vele
en verwarde discussies gevolgd. De Hoogere
Onderwijsraad adviseerde eerst vóór 's minis
ters plannen. Hij meende, dat klassieke op
voeding noodig is voor allen, die zelfstandig
moeten denken en handelen (zoo was althans
de meerderheid der van de leden ingekomen
antwoorden). Daarna adviseerde hij weer
tegen. Zoo deed ook de vereeniging van
leeraren der lycea eerst voor, toen tegen.
Blijkbaar gaf men den minister als
paedagoog gelijk, maar bedacht daarna, als vakman
met belangen van tractementeelen aard, dat
de middelbare scholen zouden leeg loopen
als het onderwijs moeilijker te volgen zou
zijn.
Ondanks de vele dringende vraagstukken,
die aan de orde waren, wijdde ook de Kamer
toen elf zittingen aan de hervorming, waarvan
zij het vitale belang duidelijk inzag. Men kwam
echter niet tot een beslissing en ging met
vacantie. Toen hakte de minister zelve den
knoop door en decreteerde, dat voortaan in
de eerste vier jaar van het middelbaar onder
wijs Latijn en Grieksch onderwezen zullen
worden en het examen, dat die periode af
sluit, den eenigen toegang tot de universiteit
zal geven. Na die periode is de leerling (die
dan ongeveer vijftien jaar is) vrij om te kie
zen of hij verder den klassieken weg of den
modernen wil bewandelen. Waarmede dus
voor Frankrijk een nieuwe periode gaat
beginnen.
Bergson en Leon Blum, een filosoof dus
(maar tevens ond-leeraar) en een hoofd van
een politieke partij, die altijd de realiteit wil
zien, zijn beide zeer op de hand van den mi
nister. Het is interessant, nog even na te gaan
in hoeverre hun oordeel is gemotiveerd.
Vooreerst daarmee, dat kennis van 't latijn
de Fransche taal, die er immers uit is voortge
komen, veel beter doet begrijpen. Dat be
hoeft voor niemand toelichting.
Maar verder:
Henri Bergson schreef (Revue de Paris
! Meil923): Wat is het doel van het onderwijs?
Menschen vormen met een open geest, die
zich in meer dan n richting kan ontwikke
len, die heeft geleerd, hoe te leeren.
De studie van Latijn en Grieksch nu geeft
het gevoel voor orde en maat, voor de juiste
verhouding van de deelen tot 't geheel, geeft:
..esprit de précision". Zonder dezen geen
wetenschap.
De vertegenwoordiger van de Académie
des sciences in den onderwijsraad, professor
Le Roy, zeide :
De studie der klassieke talen is een voort
durende oefening van het gezond verstand
en dit gezond verstand is hetzelfde als in
telligentie. Het moderne onderwijs moge
berekeningen, formules, geheugenwerk geven,
maar deze komen in de plaats van het wer
kelijk nadenken.
L. Blum meent dan ook dat uit de klassiek
gevormden alleen de elitetroepen kunnen
worden gekozen voor 't hooger onderwijs, de
rechterlijke macht, de diplomatie enz. Zij
alleen ook kunnen den Franschen geest zijn
uitstekenden naam in 't buitenland doen
behouden al kunnen de alleen in moderne
wetenschappen opgeleiden wellicht in land
bouw, handel en industrie de rijkdommen van
het land vermeerderen.
Dat laatste, (oordeel speciaal van Bergson)
is wel het standpunt van den Franschman,
die als idealist geboren wordt.
Het merkwaardige is nog dat in de geheele
paedagogischc kwestie door Blum deze
scherpe en verduidelijkende lijn wordt ge
trokken: het is hier een strijd tusschen de
Duitsche en de Fransche opvattingen. Na
1870 hebben wij de Duitsche paedagogie
aangegaapt als den eigenlijken overwinnaar,
in plaats van naar de Duitsche artillerie te
kijken. We hebben de Duitsche
realgymnasia enz. nagevolgd en daarmede.... Keizer
Wilhelm. Want deze was het, die in 1890 den
oorlog aan de klassieke talen verklaarde, en
die eerst het Grieksch, toen het Latijn van de
verplichte leervakken voor de toelating tot
universiteiten schrapte.
En zoo heeft de oorlog, die het Latijnschc
ras zijn zelfvertrouwen terug gaf, er ook toe
bijgedragen, dat men terug wil tot de bronnen
van zijn beschaving.
F i<. H o L L
HERSTEL-EUROPA-COMIT
De redactie ontving op 14 Juni j.l. -?dus
te laat voor plaatsing in het vorige nummer
een brief van het Herstel-Enropa-Comit
waarin dit zijn spijt uitdrukt over het feit
dat: Melis Stoke en Braakensiek hunne
talenten dienstbaar gemaakt hebben aan het
afbreken van eene beweging, die door gemeld
comitéin Holland in samenwerking niet
dergelijke comité's in andere landen, begon
nen is."
Daaraan wasjtoegevoegd een ingezonden stuk
stuk, getiteld: Volkeren van Europa, ont
waakt !", dat inmiddels in zoovele dagbladen
is opgenomen dat wij het thans veilig bekend
mogen veronderstellen.
Melis Stokc, ontdekker van het
ManifestenAan-Nederland-Instituut & Algemeen Klach
tenbureau (?volgens de stellers van het
ingezonden stuk bovendien: menger van scherp
sarcastisch gif en belachelijk-makend criticus)
wenscht nog maar enkele woorden aan die
quaestie te wijden.
De rechten en belangen der gewone burgers,
aandeelhouders der N.V. Europa, zijn alom
verzekerd door de wet en parlementaire
stelsels. Commissarissen en gecommitteerden
handelen in hun opdracht. Dit zijn wezen
lijke factoren. De Europeesche openbare mee
ning heeft overal de gelegenheid om zich
te uiten door verkiezingen.
Het Herstel-Europa-Comitc kan zich niet
vereenigen met het btiitenlandsch beleid
niet alleen van onze regeering, maar ook van
buitenlandsche regceringen. Dat wordt te
ingewikkeld. Het Comitézou in binnen- en
buitenland een verkiezingsactie moeten
organiseeren, met als programmapunt:
verzoeningsgezindheid en liefde in het buitenlandsch
beleid en uitbanning van haat en wantrouwen,
die ons gescheiden houden." In Nederland
is dat mogelijk. Bijna alle partijleiders hebben
onderteekend. Waarom geschiedt er deson
danks niets officieels"....? Omdat het
niet kan. Het zijn onwezenlijke factoren. Het
tractaat van Versaüles is een wezenlijke
factor. Wij kunnen er niet op hameren over
de hoofden van onze verantwoordelijke leiders
heen. We zouden daarbij heele volken, (niet
staatslieden-persoonlijk, en niet volkeren,
maar volken-) op de teenen slaan. Ze zouden
terug-schoppen, en dan zitten we midden in
een worsteling van lichamen die ons verplet
teren door hun wezenlijk gewicht.
Wie optreedt, moet rekening houden met de
realiteiten. Geen gecommitteerd staatsman
risqueert onvoorziene consequenties.
Geld voor het Herstel-Europa-Comité... . ?
Ik betaal belasting. Een deel daarvan gaat
officieel" naar den Volkenbond. Wat binnen
de grenzen van Internationale compromissen
valt, komt daar terecht. Helaas.... hoe
weinig. . . .
Viel het weder er maar onder. Het blijft
maar regenen. Internationaal. En daaraan
kan het Herstel-Europa-Comitéook niets
doen. Men kau het alleen meteorologisch
Tolstoi en Goethe. In de bij het
Bibliographisches Institut te Leipzig verschenen
Auswahl aus 'ten Briefen und Tagebüchern
van Leo Tolstof uitgegeven door Dr. Arthur
Luther, komt de volgende, voor den russischen
schrijver en denker buitengewoon
beteekenisvolle bekentenis uit het jaar 1906 voor.
Ik lees Goethe en zie den geheelen
schadelijken invloed van dezen jammerlijken, be
krompen, egoïstischen, begaafden mensch
op de generatie, waartoe ook ik behoorde,
in het bijzonder op den armen Turgenjew,
met hunne geestdrift voor den Faust (geheel
en al een slecht werk) en Shakespeare (die
zijn roem in den nieuweren tijd ook aan Goethe
verschuldigd is) en uit de overdreven waarde
hechting aan allerlei standbeelden Laokoon,
Apollo, enz. gedichten en tooneelwerken.
Hoe buitengewoon schadelijk zijn die autori
teiten, die gevierde groote mannen, vooral
wanneer hun roem op een leugen berust !"
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
registreeren. Precies zoo is het met de poli
tieke sfeer. Men moet rekening houden met
de wezenlijke gesteldheden. Alle waarborgen
bestaan dat deze natuurlijk" zijn. Men moet
een regenjas knopen. Dat is egoïstiscn. Maar
anders haalt men een nat pak. En dan wordt
men verkouden.
Op het oogenblik regent het over de heele
wereld. En men vecht met parapluies. Steek
ze liever op. Ieder voor zichzelf.
MELIS STOKE
GENETICA
Hoewel de kritiek op het onderzoek van de
familie Yuke" in vele opzichten juist is,
staan er in het stukje van den heer Altona,
in de Groene van 9 Juni, zoo zonderlinge
dingen, dat een enkele opmerking niet mis
plaatst lijkt.
Het zou mij n.l. spijten, als de genetische
wetenschap, die volstrekt niet de nieuwste"
is (de heer A. heeft toch wel eens van Darwin,
Mendel, Hugo de Vries, Bateson gehoord?)
zonder tegenspraak vereenzelvigd werd met
biologie van de samenleving" of iets derge
lijks. Of als zij bij eventueel minder welin
gelichte lezers werd geïntroduceerd als een
soort hocus pocus, af te leiden uit een ietwat
Amerikaansch" verslag.
Aan onze universiteiten hebben wij drie
hoogleeraren in de genetica, terwijl bovendien
nog vele mindere goden dit vak doceeren.
Verscheidene van onze beste geleerden be
oefenen erfelijkheidsleer als hoofd- of als
bijstudie. Onze landbouw, veeteelt,
pluirnveehouderij en tuinbouw bestaan bij de gratie
van hare toepassingen. Ik acht het dan ook
overbodig, hier uiteen te zetten, waarin zij
dan wel bestaat; wie meer wil weten, steke
zijn licht op bij een bevoegder kracht dan de
heer A.
Toch is het jammer, dat de redaktie het
stuk zoo bekort heeft. Anders hadden wij
misschien van den schrijver kunnen vernemen
wat autogenese is. Heeft dat iets met auto's
te maken? Is het generatio spontanea, of is
het een variant op autogonie? Of wordt daar
misschien onder verstaan de invloed van
werkdags- en Zondagsschool op
landloopersdochters waarop de heer A. aan het eind
een veelbelovende zinspeling maakt? Wij tas
ten in het duister, want juist als wij daarover
iets zullen hooren .verbreekt de redaktie
schaar de verbinding.
DR. K- T j E B B E s