Historisch Archief 1877-1940
r
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 juni '23. -. No. 2401
DE BOOM DER KENNISSE
Teekening voor ,4t Amsterdammer" door Jordaan
J?'
,,Eerst dokken, Eva !"
IMIIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIliillllllllll» '
richting der aanpassing, de richting van de
goede trouw en het erkennen van de verander
de verhoudingen. Maar daartegenover staat,
met bittere stijfhoofdigheid, de richtingvan
het voortdurende en niets ontziende verzet,
van de heimelijke reactie. Beide vinden als
het ware hunne verklaring in de aanwezig
heid der twee elementen waaruit de'Duitsche
natie gevormd is: de rondborstige Germanen,
en het Borussendom, zoo geheel anders van
moraal, karakter en handelwijze.
Wat zal, met de verzwakking van
hetjregeeringsbegrip, welke daar te lande is inge
treden, nog de positie eener onderhandelende
regeering zijn?
En wat zullen de cijfers, waarvoor die re
geering eventueel teekenen zal, beduiden?
Noem slechts een getal, welke zekerheid
kan worden geleverd, waar alles in deficit en
oplossing- verkeert, waar elke economische
orde is gaan ontbreken, waar ook de mogelijk
heid van berekening, die voor alle zekerheid
noodig is, faalt?
i ) Het wordt daarom steeds duidelijker, dat
mét of na de regeling van het Ruhrvraagstuk,
??laat ons nu aannemen dat deze geleidelijk
aan in het goede vaarwater komt, Europa
nog voor een geheel andere opgave zal staan:
de reconstructie, het ophouden van Duitsch
land.
Menigeen ziet nog ongeloovig naar de be
wering dat Duitschland allén daartoe niet
meer in staat zal zijn. Toch is dit zoo. Het
economisch leven is reeds geruimen tijd
zoozeer uit zijne voegen; de staatsfinanciën
zijn zoo aan alle verband ontsnapt; de per
soonlijke piraterij viert zoozeer hoogtij; de
autoriteit der regeering over de verschillende
klassen is zóó gering; de particuliere en partij
invloeden zijn zoo machtig! ten slotte: de
inwendige verdeeldheid, de verwarring is zóó
groot, dat zonder vreemden invloed er
nauwlijks herstel meer van schijnt te zijn.
Nog wordt een uiterlijk opgehouden. Nog
kan men ook wijzen op bekwame, op groote
mannen van zaken; op ondernemers, die in
staat zijn reusachtige concerns in gang te
houden en omvangrijke werken op touw te
zetten. Nog lijkt het alsof, m.its onder iets
gunstiger constellatie, Duitschland zich zelf
weer op de been zou kunnen helpen; tegenover
de massa van den staat is dit toch niet op
gewassen. Doch de rijder ligt zóó zwaar onder
het paard, zijn ledematen zijn zóó gekneusd
en gebroken, de zenuwen zijn zóó in de war,
dat anderen er bij zullen moeten komen om
ROOKT
Si-FA-Ko's
El Gusto"
SUMATRA 10 cent
Jozef Israels"
VORSTENLANDEN 8 cent
AMSTERDAMSCH
HANDWERK.
Verkrijgbaar bij alle voorname Sigarenwinkeliers.
lllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUtlflIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIItll
hem weer op te doen krabbelen. De inmenging
daartoe vereischt, beoogt waarlijk in goede
trouw niet tégen Duitschland gericht te
worden geacht. Geen wonder, misschien, dat
allen die nog van de grootheid der Duitsche
natie doordrongen zijn, dit alles ongaarne
door den geest voelen gaan. Men behoeft
maar door te denken om te zien, wat het alles
in heeft. Er is vroeger reeds van de
ottomaniseering" van Duitschland gesproken, in
dien zin dat de Duitsche financiën in de positie
van de Dette Ottomane" zouden komen, een
onder internationale controle gestelde
schuldendienst. "Op 't oogenblik echter is ook dit
reeds weer een voorbijgegane mogelijkheid.
Men zou nu misschien eerder van eene
austriaseering" kunnen gaan spreken. Het voor
beeld van de aangevangen reconstructie van
Oostenrijk is tweeërlei komen te bewijzen:
aan den eenen kant de opbouwende kracht
die in een op dusdanigen voet, rechtvaardig
en deskundig, opgezette internationale re
constructie gelegen is; aan den anderen kant
evenwel: welke een offers dit aan de
binnenlandsche zelfstandigheid van eenen staat
medebrengt.
Het verbaast daarom ook niet, dat speciaal
in de nationaal gezinde Duitsche kringen het
,,Zimmerman-systeem" vaak met onverholen
weerzin en smaad is bejegend geworden.
Geen kwaad genoeg heeft men van zekere
zijde er van kunnen zeggen; met zooveel
succes dat reeds het Nederlandsche parlement,
en de Nederlandsche bankierswereld met die
schouderophalende kritiek een tijdlang zijn
meegegaan, en de Nederlandsche
financiewereld eerst een helderder inzicht heeft ge
kregen toen bleek welk vertrouwen Londen
aan het Oostenrijksche stelsel hecht. In
Noord-Duitschland zelf evenwel wordt over
dit stelsel nog herhaaldelijk met ergernis
gesproken.
Langzamerhand hebben echter in Weenen
de verstandige staatkunde van den heer
Seipel, en het deskundige beleid van den heer
Koninklijke M eu bil t ia n sp o Maatschappij
IDEGRUYTER&CO.I
DEN HAAQ
AMSTERDAM ARNHEM
Internationale Verhuizingen
Zimmerman, gesteund door den tegen intrige
wakend volkenbondspolitiek, getoond vol
doende succes op te leveren, om meer ook ten
aanzien van Berlijn de gedachten die richting
te doen gaan.
Natuurlijk is het vraagstuk daar onnoe
melijk veel omvattender, zwaarder, ondank
baarder ! Men kan zich het Duitsche Rijk niet
denken,geplaatst onder het toezicht van eenen,
uit het buitenland gekomen
commissarisgeneraal. Het valt evenwel niet te zeggen
waartoe de noodzaak drijven kan.
Wat Oostenrijk betreft heeft men immers
evenzeer eenmaal de noodzakelijkheid moeten
aanvaarden; en met flinkheid en onpartij
digheid komt men er doorheen. Wat Duitsch
land aangaat zal nimmer aan eenvoudige
overneming van het Zimmermanstelsel"
kunnen worden gedacht. Daar zit honderd
maal meer aan vast. Doch het denkbeeld, dat
slechts onder internationale bemoeiing en
volgens een internationaal program het Duit
sche huis weer in orde zal kunnen worden
gebracht, met eerbiediging van de auto
nome souvereiniteit, wint speciaal ook bij hen
die het niet slecht meencn met de Duitsche
belangen, veld. Mc. Kenna's optreden als
Kanselier van de schatkist in 't Kabinet
Baldwin, heeft ook in dit opzicht beteekenis.
Velen komen tot de overtuiging dat over het
beginsel niet meer gestreden worden kan;
dat slechts de vraag nog wordt die van eene
doelmatige, liberale, rechtvaardige toepassing
van het beginsel. Daarbij spelen dan de grond
gedachten en ervaringen van het Oostenrijk
sche stelsel ongetwijfeld een rol. Zelfs is hier
van iets in Curzon's uitlatingen te bespeuren.
Dit alles lijkt op 't oogenblik nog veraf, nu
zelfs de Ruhrkwestie nog in de prikkels ligt,
en nog moeilijk afzienbaren tijd vraigt.
Toch komt onmiddellijk daar achter aan, het
probleem van de Duitsche reconstructie;
en men mag zelfs wenschen dat dit dan zonder
veel verder dralen, in gemeen overleg, onder
de oogen kan worden gezien.
BRANDARIS
DE UITVINDING DER BOEK
DRUKKUNST
Er gaan geruchten, dat men dit jaar in
Haarlem een tentoonstelling van oud druk
werk, blokboeken, wiegedrukken en derge
lijke wil houden. Een alleszins sympathiek
plan, dat wij van harte toejuichen en dat
zeker in de stad van Coster en Ensched
dan ook stellig zal slagen. Wil men een
belangwekkende tentoonstelling houden ter
eere van het jubileum van H.M. de Ko
ningin, dan is daartegen zeker niets in te
brengen. Maar ernstig bezwaar bestaat er,
wanneer men die expositie wil opvatten als
een herdenking van de uitvinding der boek
drukkunst te Haarlem, door Laurens Jansz.
Coster in 1423. Dat kan in geen geval zonder
ernstig bezwaar worden toegelaten; zelfs is
een zeer beslist protest hier op zijn plaats.
Want wat men in dit jaar te Haarlem zou
willen herdenken, heeft zeker in 1423 niet
plaats gehad. Er is in het vraagstuk van de
uitvinding der boekdrukkunst nog zeer veel
onzeker. Maar dit althans staat zoo stevig
mogelijk vast, dat de groote kunst niet in
1423 is uitgevonden te Haarlem, evenmin als
ergens elders.
Te Haarlem kan men zich beroepen op de
mannen van een eeuw geleden. Inderdaad
is het vierde eeuwfeest van de groote uit
vinding in den zomer van 1823 in Haarlem
met grooten luister gevierd: Van der Palm,
de gevierde redenaar, hield een feestrede
in de St. Bavo; Tollens, de populaire dichter,
schonk treffende poëzie. Wie er meer van wil
weten, kan zijn weetgierigheid bevredigen door
de lezing van het lijvige gedenkschrift, dat
Vincent Loosjes aan het feest heeft gewijd.
| ||| | II Hu
ASTRONOHlSOlPfRAGMENmËN
door AËROBATES.
9 HEEFT DE AARDE EEN
ASWENTELING ?
HET EERSTE DER MECHANISCHE" BEWIJZEN
Ik heb er in vorige fragmenten reeds op
gewezen dat er, toen Copernicus ons bij zijn
dood in 1543 met het heliocentrische zonne
stelsel begiftigde, geen enkele waarneming
bekend was die, hetzij de aswenteling der
Aarde, hetzij haar omloop om de zon zou
kunnen bewijzen. Van beide bewegingen werd
slechts betoogd dat zij in hooge mate waar
schijnlijk waren. ^ ;
Wanneer wij ons voorloopig bepalen tot
de eerste der genoemde bewegingen, dan
kunnen wij zeggen dat de hemeldraaiing,
die zich in 24 uren (sterretijd) voltrekt,
gereedelijk verklaard kan worden door aan
te nemen dat dit verschijnsel de openba
ring aan het hemelgewelf is van een aswen
teling der aarde in denzelfden tijd, maar in
tegengestelden zin.
Onderstellen wij daarentegen dat de he
meldraaiing niet schijnbaar is, dan moeten
wij aannemen dat alle hemellichamen (zon,
maan, sterren en nevels), op welken af
stand ook van ons verwijderd, zich in 24
uren met ontzaglijke snelheden in cirkel
vormige banen bewegen in aan elkander even
wijdige vlakken, en dat de middelpunten van
al die banen punten zijn van n en dezelfde
denkbeeldige lijn (de hemel-as), die geen enkele
physische beteekenis heeft. Bovendien zouden
in die niet-stoffelijke punten krachten moeten
werken, toenemend met den afstand van het
hemellicht, dat er aan onderworpen was. Het
is niet mogelijk zich van deze krachten, uit
gaande van een punt zonder massa, een voor
stelling te maken.
De vaste, kristallijnen bollen, die bij
hun wenteling de aan hen bevestigde
hemellichten zouden meevoeren, hadden reeds
lang afgedaan; een eeuw na den dood van
Copernicus gaf Ricciolo in zijn bekende
,,A1magestum Novum" (1651), waarin hij met 77
tegen 49 argumenten diens stelsel verwierp,
als zijne meening te kennen dat er bijzondere
engelen moesten zijn, wier taak het was de
hemellichten in 24 uren rond te leiden.
Ook de beroemde Deensche astronoom
Tycho Brahe (1546?1601) had niet aan
een aswenteling der aarde willen gelooven.
Want hoe zou in dat geval zoo lezen
wij in een brief van 1589 een zware
kogel, dien men van een groote hoogte laat
vallen, precies dat punt der aarde kunnen
treffen dat zich loodrecht daaronder bevindt?
Als de aarde draaide, zou het voetpunt van
den toren met een snelheid van enkele hon
derden meters per seconde onder den vallenden
kogel oostwaarts zijn doorgedraaid en, als de
val enkele seconden geduurd had, zou de kogel
het aardoppervlak moeten treffen op een groo
ten afstand ten Westen van den toren. De
waarneming leert echter dat hij precies aan
den voet van den toren terecht komt, ergo:
de aarde moet zich in rust bevinden. Dit be
zwaar is van denzelfden aard als, maar
heeft een wetenschappelijker tintje dan de
bezwaren van de vogels die hun nesten niet
meer zouden kunnen terugvinden en van de
altijd waaiende westenwinden, welke ik in een
vorig fragment heb moeten noemen.
Wanneer niet de uitvinding der kijkers in
1609 en de merkwaardige ontdekkingen die
Galilei ermede deed, de wenteling van de zon en
enkele der groote planeten hadden leeren ken
nen en daarmede aan de door Copernicus uit
gesproken waarschijnlijkheid van een aswen
teling der aarde zulk een sterken steun hadden
gegeven, dan zou het bezwaar van Tycho
Brahe ongetwijfeld nog meer indruk hebben
gemaakt dan het al deed. Want het mocht pas
aan Newton (1642?1727) gelukken de onjuist
heid der redeneering aan te toonen. De kogel
? zoo leerde hij heeft en behoudt, nadat
hij losgelaten is, de snelheid van de torenspits,
waarmede hij verbonden was; deze snelheid
is iets grooter dan die van den torenvoet, om
dat de spits zich verder van de draaiingsas
bevindt en dus in denzelfden tijd een grooteren
cirkel moet doorloopen dan de voet. Derhalve
zal de kogel in de richting der beweging, dus
naar het Oosten afwijken; doch maar hél
weinig, zóó weinig dat Tycho Brahe te goeder
trouw verklaren kon dat hij zuiver verticaal
valt.
Wij kunnen ons dagelijks van de waarheid
der redeneering van Newton overtuigen.
Wie rechtstandig van een in gang zijnde tram
springt, zal omvallen in de richting waarin
de tram rijdt, omdat het lichaam van zulk
een roekelooze gedurende den sprong de be
weging van het trarnbordes behoudt. Raken
zijn voeten den grond, dan wordt van deze de
beweging gestuit, maar de rest van het lich
aam behoudt haar en een omvallen in de.
richting der beweging is er het gevolg van.
Hoe vanzelfsprekend dit ook moge lijken,
er gaat bijna geen dag voorbij of men kan
zich vergasten aan het schouwspel van een
verkeerd van een in gang zijnde tram
stappenden of springenden reiziger.
De Koninklijke Akademie van Weten
schappen te Londen heeft na de mededeeling
van Newton in 1679 zijne bewering laten
toetsen, maar de bij de proef gebruikte
valhoogte van 9 Meter was ten eenenmale on
voldoende om de verwachte Oostelijke af
wijking aan te toonen en waarom weet
men niet op den negatieven uitslag is
112 jaren lang geen poging tot een herhaling
van het experiment gevolgd. In 1791 liet
Guglielmini 16 malen achtereen een metalen
kogel van den 78 Meter hoogen Asinelli
toren te Bologna vallen, waarbij mede
in verband met de breedte der
waarnemingsplaats 1) een Oostelijke afwijking van 11
m.M. werd verwacht. Guglielmini vond een
gemiddelde waarde van 19 m.M.; ofschoon de
getallen slecht klopten, was het toch duidelijk
dat er een positieve uitkomst verkregen kon
worden, en dat een betere overeenstemming
tusschen het berekende en waargenomen
bedrag grootendeels afhing van betere voor
zorgsmaatregelen.
Deze betroffen zoowel de wijze van los
laten van den kogel als de methode vol
gens welke de loodrechte richting werd
vastgesteld. De kleinste zijwaartsche storing
kan de proef doen mislukken, terwijl, als
men niet precies weet welk punt van het
valbord loodrecht onder het ophangpunt
gelegen is, de gemeten afwijkingen ten op
zichte van dit punt geen waarde meer hebben.
Guglielmini klemde den kogel tusschen de
beenen van een tang en kon door een lichten
druk op een hefboomsarm, de klemming
opheffen. Reich, die in 1831'proeven genomen
heeft in een 158 Meter diepe mijnschacht,
legde een verwarmden looden kogel op een
iets grooteren metalen ring, zoodat hij bij
het afkoelen daardoor heen kon vallen.
Flammarion, ten slotte, gebruikte in 1903
kleine goed gepolijste stalen kogels, die door
een electromagneet werden vastgehouden en
bij het verbreken van den stroom vielen.
Ook het vaststellen van het nulpunt op
het valbord werd bij de latere valproeven met
veel meer zorg gedaan dan bij de eerste; want
het was meer dan eens gebleken dat de spitsen
van torens zich bewegen ten opzichte van
hunne voetpunten met bedragen die de
gezochte Oostelijke afwijking van een val
lenden kogel aanzienlijk overtreffen kunnen..
De top van den Eifeltoren bijv. is door ver
warming en afkoeling aan dagclijksche schom
melingen onderhevig, die, afhankelijk van
verschillende toestanden van den dampkring,
3 tot 17 c.M. kunnen bedragen en het spreekt
van zelf dat winter- en zomertemperaturen
daarop een verschillenden invloed hebben..
Daar Guglielmini zijn valproeven in den
zomer deed, en het nulpunt op zijn valbord
pas in den daarop volgenden winter bepaalde,
kan men er zich slechts over verbazen dat
zijn gemiddelde uitkomst niet nog meer ver
schilde van de theoretische waarde der af
wijking. Een groote valhoogte was wel ver
leidelijk om de grootere Oostelijke afwijking,
maar zij heeft o.a. het nadeel dat het voorwerp
gedurende een langeren tijd den invloed van
den luchtweerstand ondervindt en de preciese
werking daarvan eigenlijk niet bekend is.
Daarom ging de Amerikaansche sterrenkun
dige Hall weer tot een kleine valhoogte
(23 M.) over, maar in een laboratorium, waar
hij alle storende invloeden beter kon ver
mijden en met een veel grooter aantal proeven.
Het volgende overzicht geeft een beeld van
de verschillende uitkomsten; de kolommen
beteekenen achtereenvolgens: waarnemer,
jaartal, aantal proeven, valhoogte, waarge
nomen en berekende Oostelijke afwijking.
Het als waargenomen afwijking" gegeven
bedrag is een gemiddelde; de spreiding"
der treffers op het valbord is tamelijk groot,
heel wat grooter dan die welke een middel
matig schutter met het geweer op een schijf
zou teweeg brengen, die op een afstand h van
hem verwijderd was.
W
Guglielmini
Benzenberg
Reïch
Hall
Flammarion
-'
1791/92
1802
1804
1831
1902
1903
n , h
1(5' 78
31 76
29 i 85
106 j 158
948 23
a(w)
niM.
19
9.0
11.5
28.3
1.5
1441 68 j 6.3
a(b)
mM.
11.3
8.7
10.4
27.4
1.77
8.1
Hagen, de tegenwoordige Directeur der
Sterrenwacht van het Vaticaan te Rome,heeft
in 1912 eveneens met een kleine valhoogte
gewerkt, maar volgens een ander beginsel,
n.l. dat van een kunstmatig langzaam ge
houden beweging; de storende invloed van
den luchtweerstand wordt daarbij nagenoeg
volkomen onschadelijk gemaakt. Dit beginsel
was reeds in 1908 doch zonder betrouwbare
uitkomst door Maillard toegepast. Deze
vulde een verticale buis met vloeistof, plaatste
een drijvertje precies in het midden van den
vloeistofspiegel en liet dezen toen langzaam
zakken door het openen van een nauwe kraan
in den bodem der buis; door de aswenteling
der aarde moet daarbij het drijvertje zich zeer
langzaam van het midden naar liet Oosten
verplaatsen.
Hagen bracht het beginsel van den
vertraag'den val op geheel andere wijze in toepassing.
Hij gebruikte het toestel, dat overal bij het
?elementaire natuurkunde-onderwijs als
,^almachine van Atwood" toepassing vindt.
Hij kan daarin ook vinden, hoe de stedelijke
commissie, die het feest voorbereidde, tot het
jaartal 1423 is gekomen. Zij redeneerde aldus.
Wanneer precies de boekdrukkunst is uitge
vonden, weten wij niet. Maar niemand heeft
de uitvinding ooit gesteld vóór 1423, dat dus
als terminus a quo kan worden beschouwd.
Tot een terminus ante quem kwam de com
missie door een zeer scherpzinnige redeneering.
Men kent h.et verhaal van Junius, hoe de
uitvinding in zijn werk is gegaan. Coster
wandelt met zijn kleinkinderen in den Hout
en snijdt om deze kleinen te amuseeren letters
uit een boombast. Hij wordt deswege niet
door de politie gegrepen, maar vindt tot zijn
eigen verbazing en die der kinderen de boek
drukkunst uit. Nu blijkt uit onwraakbare
Haarlemsche archivalia, dat de Hout in 1426
om redenen van defensie is gerooid, zoodat
na dat jaar Coster de beschikking niet meer
had over de boomcn van gezegden Hout om
zijn schoone uitvinding te doen. De kunst
moest dus gevonden zijn tusschen 1420 en
1426; het middenjaar is 1423, dat dus als
het gemiddelde jaar van de uitvinding kan
worden aangenomen. Zoo heeft men dan ook
in Juli 1823 met groote statie het vierde
eeuwfeest in Haarlem gevierd.
Nu berust niet alleen het jaar 1423, maar
ook deze geheele berekening op een dwaling.
Want de mannen, die in 1823 het Haarlemsche
feest organiseerden, leefden in een geheel
verkeerde voorstelling van den persoon van den
zoogenaamden uitvinder der boekdrukkunst.
Zij zagen daarvoor aan een zekeren Laurens
Jansz.,die tusschen 141 7 en 1439 als schepen
en als man van bedrijf en van aanzien her
haaldelijk in Haarlemsche stukken voorkomt.
Ongelukkig, draagt hij nooit den toenaam
Coster, dien Hadrianus Junius, de eenige
schrijver, -die uitvoerig van hem melding
maakt, hem uitdrukkelijk toekent. Van der
Linde en na hem Fruin hebben dan ook ten
duidelijkste aangetoond, dat Junius zijn
verhaal moge dan min of meer jrist zijn
niet het oog heeft op den schepen Laurens
Jansz., maar op een lateren Haarlemmer, die
den door Junius genoemden naam van Lau
rens Jansz. Coster draagt.
Deze man komt van 1436 tot 1483 geregeld
in Haarlemsche archivalia voor; in het laatste
jaar betaalt hij in Haarlem het exuegeld
en moet dus toen Haarlem hebben verlaten.
Hij moet koopman in olie en kaarsen zijn
geweest; later had hij een wijnhandel en in ver
band daarmede een herberg. Maar in verband
daarmede moest men niet gering van hem
denken; hij was blijkbaar in zijn dagen een
gegoed en geacht burger. Dat hij de boek
drukkunst heeft uitgevonden, blijkt uit geen
enkel stuk, zelfs niet, dat hij heeft gedrukt
of een drukkerij heeft gehad. Maar de over
levering is ten zijnen opzichte zoo positief,
dat zij wel eenigen grond moet hebben.
Alleen is de vraag gewettigd, of Coster, hij
moge dan in Haarlem gedrukt hebben of
niet, dat bedrijf heeft uitgeoefend voordat
de kunst te Mainz werd gevonden en daar al
spoedig tot volmaaktheid kwam. Persoonlijk
heb ik geen bezwaar de zoogenaamde
Costeriana aan de pers van Coster toe te kennen;
maar ik meen tevens dat de dateering van
deze wiegedrukken allerminst vaststaat,dat
zij waarschijnlijk na 1450 zijn gedrukt, in geen
geval voor de groote uitvinding te Mainz.
Maar dat is op het oogenblik de vraag^iet.
Momenteel wilde ik niet anders dan
constateeren, dat de boekdrukkunst in geen geval
in 1423 te Haarlem door Laurens Jansz.
Coster is uitgevrinden.Wil men het vijfde eeuw
feest vieren, mij is het wel. Maar dan niet
in een jaar, dat stellig geen enkelen
historischen grond heeft. Tenzij men in Haarlem
het eeuwfeest van het groote feest van 1823
wil herdenken, wat mogelijk is, maar toch niet
voor de hand ligt, doet men beterde
Costerhulde uit te stellen tot een jaar, dat althans
mogelijk en denkbaar is.
H. B R u G M A N s
Het lichaam valt" nu niet meer, maar het
daalt", verbonden aan een over een katro
loopenden draad, die aan het andere uiteinde
een lichter tegengewicht draagt. Bij de proeven
van Hagen werd dit tegengewicht vastgehou
den door een dunnen draad, dien de waarnemer
door het sluiten van een electrischen stroom
kon afbranden; het kon even voordat het de
katrol zou bereiken, door een bijzondere
reminrichting, zonder schokken tot stilstand wor
den gebracht. Het zakkende lichaam, dat iets
naar het Oosten is afgeweken, begint, als de
daling gestuit wordt, een slingerende beweging
te vertoonen, met een eerste uitwijking
naathet Oosten. De uitslagen zijn natuurlijk klein,
maar kunnen met behulp van een kijker en
een schaalverdeeling zeer nauwkeurig worden
gemeten, terwijl het nulpunt eveneens zeer
nauwkeurig bepaald wordt door het gemiddel
de der Oostelijke en Westelijke slingeruit
slagen te nemen. Deze methode is met een
volledig succes bekroond geworden. Bij alle
vorige proeven toch kwamen er op alle
valborden nog Westelijke afwijkingen voor door
onvermijdelijke storende invloeden (zoo bijv.
bij Flammarion 102 Oostelijke en 42 Weste
lijke afwijkingen) terwijl bij de 66 proeven
van Hagen alle eerste uitslagen Oostelijk
waren.Hun gemiddelde waarde was 0.889 mM.,
terwijl de theorie van de aswenteling der
aarde 0.899 mM. verlangde. De onzekerheid
in de uitkomst, die bij Flammarion 22 per
cent en bij Hall ruim 3 percent bedroeg, is
in de proeven van Hagen tot l percent
teruggebracht en daardoor is elke twijfel aan
een positieve uitkomst opgeheven.
De aswenteling der aarde zou volgens
hetzelfde beginsel als dat waarop de vrije
val berust theoretisch ook aantoonbaar
moeten zijn bij weggeschoten kogels. Haar
invloed hierop wordt echter geheel en al door
onregelmatigheden in den weerstand
deilucht en door storingen bij het afvuren van
het schot overvleugeld. De meestal met
verticaal opgestelden vuurmond genomen
schietproeven hebben dan ook niets opge
leverd. De theorie verlangt dat een verticaal
omhoog geschoten kogel een Westelijke af
wijking vertoont die 4 maal grooter is dan de
Oostelijke van een vallenden kogel; en verder
dat een onder een kleinen elevatie-hoek naar
het Oosten geschoten kogel iets verder draagt
dan een onder denzelfden hoek en met dezelfde
aanvangssnelheid naar het Westen geschoten
kogel 2). Men heeft echter, zooals gezegd, de/e
aanwijzingen niet practisch kunnen verkrijgen.
1) Aan de polen (uiteinden der wentelingsas)
zou de proef natuurlijk geen zin hebben.
terwijl ze aan den evenaar voor een bepaalde
valhoogte een maximale afwijking zou leveren.
2) Bij groote elevatiehoeken is het andersom.