Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 juni '23. - No. 2401
DER BLAUE VOGEL'
(Russisch Cabaret Stadsschouwburg)
Teekeningen voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen
L. VAN DEYSSEL, Werk der laatste jaren,
J. M. Meulenhoff, Amsterdam, 1923.
ALBERT VERWEY, Proza, VIII, Van
Holkema en Warendorf en Em.
Querido, Amsterdam, 1923.
INA BOUDIER?BAKKER, In de Engte,
Amsterdam, P. N. van Kampen en
Zoon, zonder jaar.
Ja, waarde vrienden, men denkt, of althans
sommigen denken, in het later leven geheel
anders over de dingen dan in hun jeugd. Voor
een deel, voor datgene, wat zij in een bepaalde
beteekenis persoonlijk» had, zal de gedachte
hetzelfde zijn gebleven, maar voor een zeer
groot deel zal zij tusschen ongeveer het twin
tigste en ongeveer het vijftigste levensjaar
aanzienlijk zijn gewijzigd. Vindt gij dat niet
heel natuurlijk?"
O zeker, zeker. Maar toch kan er in zoo'n
verandering iets zeer pijnlijks schuilen. Als
ik die zeer bijzondere Causerie over Haarlem,
die, hoe zonderling ze bij een vluchtig door
bladeren kan lijken, toch van zulk een ge
weldige, schoone levens-echtheid is, zoo zacht
voor mij heen hoor wegklinken, dan heb ik
toch heel hevig het besef, dat in die strakke
levenshouding, die Van Deyssel zich in stille
zelfbeheersching weet te geven, een moedig
aanvaarde levensontgoocheling brandt. Ik zie
zijn fijn sarcasme branden, als hij de
rustigturende oogen soms vlammend opslaat. En
al maar hoor ik weer de donderende, daveren
de zinnen van '80: Die oneindigheid, die de
menschen-hartstochten tot de heerlijkste en
heuglijkste hoogten heeft geheven, die de
woedende passie-poëemen uit de ziedende
zielen der zieners heeft gestort over de hijgende
hoofden,heef t gestooten in de heete verbeelding
van die konden gelooven en bidden, die in
zuivere lijnen, tot de smalste verteederingen,
de torens der rede heeft opgericht in de heilige
hersens der denkers, die oneindigheid heeft
gehuiverd door mijn bewustzijn en gewaaid
als een schroevende wind over mijn gebarende
daden en door mijn trachtende gedachten
en is gebleven in mij als een koninkrijk van
wil, als een ontzachlijke macht van verlangen,
om schoonheid inscheppen, om leven te
geven, om het onmogelijke te vermogen, om een
te zijn, die zoo als geen nog, in de gewaagdste
vaart de opperste toppen van het
menschzijn bereikte en aan den afgrond van den
waanzin bleef staan, met tevreden en zekere
oogen, en met het blanke hittclicht der vol
dane liefde op het voorhoofd."
Zijn dit de tevreden en zekere oogen, die
daar stil voor zich heen turen onder deze
causerie over Haarlem? Is daar het blanke
hittelicht der voldane liefde?
Al dat schoone willen, dat trotsche weten
der jeugd is vervaagd en verneveld. Het was
Van Deyssel niet gegeven een grootsche,
machtige wereld van levende verbeeldingen
buiten zich zelf te scheppen, zooals
Shakespeare en Cervantes, Goethe en Zola, en vele
andere groot-machtige heerschers vermochten,
wier gelijke en meerdere hij wilde zijn. Hij
kon enkel fijn proeven en ontleden eigen sen
saties en mijmeringen, diep in de ziel der
dingen indringen en er zichzelf in terug vinden;
hij kon een eigen wereld opbouwen uit de
meest simpele dingen om hem heen; hij kon
den mysterieuzen gloed in zijn eigen ziel in
zeldzame schemeringen doen glimmen als
fosforiseeringen van vermold hout in den
nacht. En daarin was groote schoonheid.
En toch moet die vervlogen droom van
heerschersmacht hem geslagen hebben, moet
hij de duizelingen der onmacht hebben gekend.
Voor wie ze te proeven weet, is dit de groote
diepe, innige bekoring en ontroering, de zeer
subtiele schoonheid van werk als de Causerie,
dat we voortdurend voelen, hoe de man, die
gedrukt gaat onder de smart dergeslagenheid,
leeft in den wil tot vergeten, zich verzet,
zich dwingt tot rustige waarneming van het
aUedaagsche, zich oplegt al dat gewone te
beschouwen als iets wat de volle aandacht
waard is; en dan telkens van daar afdwaalt
in bitter sarcasme, opschiet in een stillen,
innerlijken lach om al het dwaze, dat hij als
gewichtig voorstelt, een lach dien hij te ver
bergen poogt. Daardoor zit dit boek vol pijn
lijken humor, diepe, ontroerende
menschelijkheid.
Hij vertelt van Van Hamel, hoe hij hem
Mevr. AST I (in Time i? Money)
DMITRIEFF (in Chastouschki)
De Conférencier
Mevr. ARENTZWARI (in Kozakken)
Mej. VALERI (in Leierkasten)
iiiititttittiiiiiiittniiiiiiimitii
kranig en geestdriftig zijn Kamerkandidatuur
hoorde verdedigen. Van Hamel kwam er
niet, Treub wel. Van Hamel is toch gelukkig
en tevreden in zijn andere carrière. Althans
zoo meent men." Welk een openbaring van
eigen zielsgeheim moet er liggen in het sim
pele zinnetje: Dikwijls knaagt er veel bij
een man van de practijk zonder dat het hem
zelf zoo aanhoudend bewust wordt als dit
bij een beroepsdenker plaats heeft." En welk
een humorkrijgt dan de regel, die er onmiddel
lijk op volgt: Talma is althans spoedig over
leden nadat hij van minister weder predikant
was geworden."
Talma naast de overdonderende illus>es
van wereldbeheersching door de opperste
schoonheid. En van Deyssel leeft en werkt
en blijft geven schoonheid jaar op jaar door
zich in fier zelfbedwang te stellen tegenover
het waarneembare.
In zoo'n causerie over Haarlem weet men
nooit, of hij zich zelf of ons voor den gek
houdt in zijn prachtige pose van ernstige
bezadigdheid. Hij staat te gelijk hautain
en beminnelijk tegenover het leven; door
de hoogste spanning van ironie speelt de
luchtigste gemoedelijkheid. Hij schrijft dingen,
die woordelijk konden staan ineen
dubbeltjesgldsje van een of ander ding, dat Haarlem
vooruit" heet of zoo.Maar hier doet het anders
door wat erom heen staat. Als hij u pas con
sciëntieus verteld heeft, hoe ge door de Kruis
straat in Den Hout komt, gaat hij plotseling
over tot den middenstand", die het Bron
gebouw bezoekt bij muziek: Heerlijk is die
menschensoort, door de navrante heerlijk
heid van het schromelijk weggewischte. Het
is de zelfde soort als die men te Brussel b.v.
de volgstoeten bij de processies van het
Heilig Sacrament door de straten ziet uit
maken. Zij zijn zonder het lagere karakter
van het volk, zonder het hooger karakter
Gedenkteeken Theo van Hoytema, ontwerp G. Knuttel B. I.
SCHILDERKUNSTKRONIEK
BI | HET GEDENKTEEKEN VAN
THEO VAN HOYTEMA
onthuld den 20sten Juni 1923.
Er zijn herinneringen, die altijd deel blijven
van ons daaglijksch bestaan, die niet ver
ouderen en die de warmte houden van vóór
den dood. Deze soort van herinneringen zijn
zeldzaam; de herinnering aan Theo van
Hoytema is zoo'n levende herinnering. En
zij is dat niet uit nood en uit conventie; wij,
de libertijnen, hebben ons zelven het recht
gegeven eerlijk te'zijn tegenover de gevoelens
en zoo min mogelijk (needrigheid is ons niet
ten eenenmale vreemd !) te leven op leugens.
De herinnering aan Van Hoytema groeit in
ons. En in velen, Het was duidelijk bij de
onthulling. Enkelen waren daar uit hoofde
van hun ambt (een burgemeester; een Duparc,
ten tweede, die, gelukkig, niet sprak) de
overigen waren daar, omdat de vriendschap
en de genegenheid hen gedreven had. Natuur
lijk waren er de zusters, en tiet meest roerend
woord werd door de oudste van deze twee
gesproken.... Van Konijnenburg was er als
voorzitter van de commissie en hield de rede
van overdracht op ietwat te uitvoerige en
plechtige wijs; Holst stond er als een
altijdbelangstellend kameraad; Lizzy Ansingh, die
er hoorde, was er; Mevrouw Haverman werd
er gezien en stiller en minder bekende vrienden
en dan de van Hoytema-enthousiast Knuttel,
de architect van het gedenkteeken. Dat
gedenkteeken is eenvoudig: een vijvertje, een
drinkbak met vogels (uilen) op een
borstweringkje er achter; tegen de duinen aangebouwd
en wat wilde bloemen er in. Midüen in de
"M" ' iiiiiiiiiiiiHiiimiiimiiti IIIIIH MUI HUM ittiiini minimin
natuur dus en zonder eenigen praal of onge
paste grootte; met trilde bloemen. Zóó was
van Hoytema; natuur, maar vol bloemen;
een man, maar niet teederheid achter een
stugge of gevatte ruigheid. Het leek me toe,
dat ik dit hier moest neerschrijven. Er is veel
gesproken over de bescheidenheid van Theo
van Hoytema bij en naar aanleiding van het
monument, van dit gedenkteeken, maar dat
zou aanleiding kunnen geven tot verkeerde
voorstelling. Natuurlijk was Van Hoytema
bescheiden (iedereen, die werkt, wordt dat
tegenover wat hij wil en door wat hij maar
verwerkelijkt van wat hij wou maken), maar
hij was geen bedeesde, en dat zouden sommi
gen kunnen gaan meenen, door al die verhalen
over zijn bescheidenheid. Hij was ruig ter
tale en gevat als weinigen. Daarmee en
daarachter verborg hij zijn teederheid (alles
in zijn werk is teeder van kleur, vloeiend van
lijn, niet week !) ik weet, dat hij die teederheid
daarachter verborg! Maar, ik herhaal, in
den daaglijkschen omgang was hij vol felle
geestigheid soms en van Icugenlooze oprecht
heid. Hij had den geopenbaarden zin voor het
komische, en hij dorst dat komische tot het
drastische toe uiten. Zoo ging mannelijk, als
een vriend, hij door de waereld. Daardoor
bleef zijn heugenis zoo/eer groenend in die
hem gekend hebben. Hij was een teedere
rakker, en dat is een der bekorendste com
binaties, die wij, mannen, van mannen ken
nen en eeren. Later kwam daarbij voor ons
en uit ons nog een ander iets. De teekenaar
der snaaksche vogels, en de verteller door
dieren van het sprookje met het hem eigen
kwajongensachtig accent, werd ziek, en we
zagen dat ongestremde vechten tegen de
vileyne ziekte, die hem langzaam-aan
plunderde, en zijne krachten afmatte, en te
vroeg vernielde wat voor langer duur en om
meer te verduren leek gemaakt. Van Hoytema
werd een strategisch schouwspel, a! wilden
wij ons zelven en hem dat nooit bekennen.
Wij wilden liet niet weten, maar we zagen het;
dag na dag werd het duidelijker. We vreesden
soms, dat die ziekte een niet te dulden neer
gang zou worden voor den teekenaar, en dat
de rêeëhand, die den steendruk hanteerde
als geen van zijn kameraden dat kon niet
hunne handen, te veel zou gaan beven, en
de kracht tot f o rm eeren van zijn teedere in
nigheid /.on verliezen. Maar toen kwam het
uur dat Van Hoytema zijn gezicht keerde
naar den muur van zijn kamer, en het lijden
vervangen werd door den duidelijken roem ..
Het wordt dan altijd een tijd lang stiller
om zoo'n roem....
Die verliest het waereldsch rumoer en
rijpt inniger in die stilte als een vrucht
ver-weg gelegd op een grooten wannen stillen
zolder. Zóó ging het van Hoytema als ieder
ander, wiens werk de tijd zal weerstaan.
Maar de mensch ging niet uit de oogen; die
bleef voor die oogen ommegaan. En dat is
een dubbele roem, want dat beteekent de
onverln len, altijd onverholen gelijkenis van
het leven niet het werk. Beide waren hij
Van Hoytema ongescheiden. En iets daarvan
kwam in dit needrig gedenkteeken. waar
rondom de natuur nog wild en innig is,
voor zoover dat kan zóó dichtbij de stad. En
daarom was voor wie hem kenden, de onthulling
geen droefenis, en was ze geen begrafenis
met somberheid om 't nog onverdragen
verlies, maar het .was iets van een feest der
herinnering, waar droefenis haar pijn verloor
om aan de vreugd een zachte teederheid te
geven.
P I. A S S C 11 A E R T
TENTOONSTELLING VAN WERKEN door
Lnu LOBBER. Kunsthandel Buffa.
Niet niet het schilderen behoort men voorzich
tig te zijn, maar met het exposeeren. Verdient
het werk van Mejuffrouw Loeber de
algemeene aandacht? Ik zou er geen ja op durven
/eggen. In de schilderijen en aquarellen,
die zij ten toon stelt, vindt ge nagenoeg alle
picturale systemen vertegenwoordigd, van
een zeer zeker onrijp naturalisme in haar
vroegste schilderijen, tot een ongetwijfeld
overdreven synthetisme in haar latere. Zie
het hofje met den gouden regen. Het stemt
tot vreugde dat uit de kleur der latere
werken het troebele der vroegere verdwenen is.
Zijn ze daarom beter, directer uit den geest en
van de betere menschensoort, zij zijn de
vormlooze krassen en strepen, waarmede de
Schepper van het bewegend kunstwerk de
schepping van de betere soort onderstreepte
en tegelijk de barrière tusschen het lagere en
het hoogere maakte."
Voelt ge daaronder den haat van den
ouden romanticus immers heel de beweging
was onze vertraagde romantiek die onverwacht
oplaaide den haat tegen' den bourgeois
niet branden? Zijn hier nog niet de verre ge
luiden van de prachtige, gloeiende opstellen
over socialisme? Hoe gaarne zou ik zulk een
uitwijding verder met u nagaan en u wijzen
op den telkens terugkeerenden humor.
Deze rustige, bezadigde heer, die zoo op
zijn dooie gemakje zijn Haarlemsche omge
ving loopt te bekijken en er allerlei kalme
opmerkinkjes en overweginkjes over zit te
maken, wordt soms plotseling geestig en scherp
en zegt zeer onverwachte dingen; hij bewaart
echter zijn ernst en kalmte; alles gaat op
denzelfden bedaarden eenmaal aangenomen
causeurstoon van iemand, die het er op gezet
heeft, zich nu eens goed van alles rekenschap
te geven, om dan het zijne erover te vertellen
in blijde gelijkmoedigheid. Maar daarachter
voelen we toch een groot léven buiten dit
alles om. We houden voortdurend het vaag
gevoel, dat de heele winkel hem toch eigenlijk
niets bommen kan en dat hij wel eens plot
seling op zou kunnen vliegen, heel den boel
in elkaar trappen en in felle ratelende vervloe
kingen zou kunnen losbarsten.
Er staat nog mooi ander belangwekkend
werk in dit boek, zoo b.v. over Diepenbrock.
Een nieuwe bundel van Verwey's Proza.
Hij opent met drie reeksen Eenzame Vol
zinnen, waaronder er verscheidene in hun
strakken eenvoud ons pakken en vast houden,
aanleiding geven tot meditatie; er zijn tek
sten onder voor boekdeelen, motieven om in
den gezelligen vriendenkring avonden te
debatteeren, paradox op paradox te stapelen.
Het eigenlijke moderne, in onzen tijd, is
Bezonnenfieid." Ja, en dat is zijn ongeluk.
Terug naar Erasmus, die in zijn heerlijke
charge van de Zotheid het leven op impulsen
verheerlijkte en toch alweer op zijn tijd
weerga's goed wist wat hij deed. Onze tegenwoor
dige romantypen zijn typen van onlust."
En of ! Ikbenersteedsmeer van overtuigd, dat
we het van den roman uit het verleden
hebben moeten. Er gaat niets boven Fielding
en Wolff-Deken, Sterne en Jane Austen,
Marivaux en l'abbéPrévost, Dickens en
Thackeray. Leest die en ge hebt meer dan
genoeg van dien modernen onlust; ge leert
de wereld en het leven liefhebben.
Met heel veel genoegen en instemming herlas
ik o.a. het opstel over de afscheidsrede van
Fruin. Wat is dat alles bovendien geestig en
klaar gezegd, dit n.l. dat de kunstenaar als
dieper kenner en voeler der historische waar
heid kan staan boven den streng wetenschappe
lijker! historicus zonder meer, den nuchteren
waarnemer, die enkel uit de beschikbare
uiterlijke feiten zijn waarheid reconstrueert.
Reconstrueer eens een bezielend leven, re
construeer eens veroorzakende beweegkrachten."
In de engte", al weer typen van onlust,
al de menschen uit dit bundeltje stooten
zich altijd maar weer aan hetzelfde schrij
nende leed, waar niet aan te ontkomen is,
dat ze lijden in ziele-eenzaamheid,dat ze niet
willen of mogen uiten aan anderen om ont
spanning en verademing te vinden.
Het eerste verhaal, de Parasiet, lijkt me
nog ai zwak. In het algemeen is de situatie
van dat mensch, dat leeft op kosten van de
familie en deze bovendien nog tyranniseert,
wel denkbaar. Maar dat we tot deze conclusie
komen moeten, bewijst, dat het geval hier
juist als te vee! opzettelijk bedacht is voor
gesteld. Het meest gave verhaal is wel Bezit,
van de vrouw die geen moeder worden kan
en gaat voelen, dat in het vredig leven met
haar man, in het samen musiceerenen roman
netjes lezen geen duurzaam geluk ligt en
dat evenmin al de liefde, gespild aan een
in huis genomen kind, dat bovendien nog
in egoïstische teruggetrokkenheid en levens
angst leeft, het gemis kan vergoeden.
Als Boudier-Bakker met dit bundeltje
haar letterkundige carrière maken moest, zou
de zaak er nog al precair voor staan. Als bij
werk van iemand die haar métier kent en als
zoodanig erkend is, laat het zich best lezen
en doet het volstrekt geen oneer aan haar
naam.
J. P R i N s n N J.L.7.
het talent der kunstenaares geboren, over
tuigender? Overtuigender vooral? Is er een
geestelijke evolutie of probeert Mejuffrouw
Loeber op de eene manier, wat op de andere
minder goed gelukte? Ook haar voor mijn
gevoel meest geslaagde arbeid Blaricum bij
avond, een dorpje in Thuringen, een landschap
bij Laren ??geeft geen afdoend antwoord op
die vraag.
VI:IUN<; FRF.DERIK MULLER
2(> 20 Juni 1923
Als de kern van zulk een veiling niet al
te belangrijk is zij pleegt te bestaan uit een
lange tafel met blauw en gekleurd chineesch
en blauw en gekleurd Delftsch komen de
stukken van beteekenis te meer tot hun recht.
Men kon hier naar gelang van zijn voorkeur,
in het bijzonder genieten van een wat
pompeuse, maar extra-rijk gesneden Hollandsche
kast uit de zeventiende eeuw; van een nobel
versierd Italiaansch bronzen vijzeltje uit het
laatst van het quattrocento; van een goed
bewaard gekleurd Delftsch terrientje, delicater
dan het imari-porselein waarvan het een
navolging was; van een ivoren etui met
gouden monteering verlevendigd door een
uiterst gevoelig Fransch miniatuur portret
uit de achttiende eeuw gesigneerd en geda
teerd"; van veel andere zaken meer.
Onder de oude schilderijen mocht het por
tret van een doge uit- de Venetiaansche
school in de buurt van Titiaan er nog wezen.
Indien het in den loop der eeuwen niet onaan
geroerd gebleven was, dan prouveerde de wer
king die er nu nog van uitging te meer voor de
coloristische begaafdheid van den onbekenden
maker. De moderne schilderijen waren klein
van afmeting maar vooral Gabriël, Jaap
Maris, Poggenbeek en J. H. WeissenbVuch
(met een zilvergrijs nqnarelletie) waren goed
vertegenwoordigd.
H B N N u 8