De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 30 juni pagina 8

30 juni 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 funi '23. - No. 2401 DIE ENTLASSUNG' De berg baarde een muis. Voor ieder die den rechtsstrijd tusschen den auteur van die Entlassung" en den ex-keizer met belang stelling gevolgd heeft, moest de aanschouwing van het cerebrale, bloedelooze drama van Emil Ludwig eene teleurstelling beteekenen. Juristen hebben kunnen smullen aan het hors d'oeuvre" van het proces, bet werk zelf kon niet als eene aanwinst voor de tooneellitteratuur geboekt worden. Die Entlassung", dat de episode van Bismarck's ministerieel verscheiden dramatisch verwerkt, vond, meer dan een jaar geleden, zijne première in Leipzigen beleef de daarna nog enkele opvoeringen in eenige andere Duitsche steden. Toen namen Wilhelm II en Frau von Boetticher, de weduwe van den in het drama als Streber" voorgestelden mi nister, aanstoot aan het stuk en poogden door een proces tegen den auteur een verbod tot verdere verspreiding en opvoering van die Entlassung" te bereiken. Aanvankelijk ziet men niet in, hoe de exkeizer zich zoo aan het vlakke drama van Emil Ludwig heeft kunnen stooten, daar toch het voornaamste bronnenmateriaal voor die Entlassung", Bismarck's derde deel der Gedanken und Erinnerungen", ondanks, en ook juist door zijn beheerschten vorm en zijne bedekte uitdrukkingswijze, eene critiek op de persoon van. den ex-keizer inhoudt, duizendmaal scherper en afbrekender dan Ludwig's schematisch uittreksel uit dat werk. In het bijzonder geeft de in Bismarck s Band III" vervatte vergelijkende karakte ristiek der voorvaderen" eene persoonsbe schrijving, die wat critisch vermogen aan gaat haar weergaa in de historische lit teratuur niet vindt. Wilhelm II onderscheidt zich bij Bismarck zoowel door de voltalligheid der familie-ondeugden als ook door het gemis van de aan iederenPruisischen koning afzonderlijk toegeschreven deugden, ongunstig van al zijne voorgangers. Men zou meenen, dat iemand, die een derge lijk nistorisch portret van iich heeft zien ophangen, immuun geworden moest zijn tegen welke critiek ook. Verder valt er toch ook in tal van oorlogsherinneringen een hartig woord over de persoon van den ex-keizer te lezen en heeft de belletrie zich zelfs meester gemaakt van zijne per soon. Ludwig wees in zijne verdediging op Karl Rossnei's werk der König", en vindt, dat deze het soms ook wel bont maakt met den keizer. Deze opmerking is juist. Want een biograaf als Rossner, die in zijn DIETRICH VON OPPEN als Keizer Wilhelm II in Die Entlassung" in het Residenz-Theater iiriiiiiiiiiiiiifiiiiiifiiitiiiiiiifiiiiifiiiiiiiifiiifiiiiiiiiiiifiiiiitiitfiiiiifi LOSSE BLADEN UIT ITALI III. ONTMOETINGEN. Wij zijn nu weer werkelijk in Italië, of liever, onder werkelijke Italianen. Want kan men al van Italiëspreken als van een eenheid die bestaat, bestaan de Italianen" in de beteekenis van ne menschensoort? Mij dunkt, er is evenveel verschil tusschen een Piemontezer, een Florentijn, en een Siciliaan, als tusschen een Hollander, een Franschman, en een Spanjaard. Aan de meren, ongetwijfeld, is men in Italië. Er is een essentieel onderscheid tus schen het meer van Genève en het Lago Maggiore. Hoeveel fijner, ten zuiden der Alpen, wordt het licht, hoeveel celester blauw de kleur van het water, hoeveel zachter, in hunne verhevenheid, worden de lijnen der bergen. Wij komen onder de duizendrozige camelia-boomen, onder 't zoetrokig gesneeuw der mimosa's, in de tooverwouden van azalea's en rhododendrons.... Maar de bevolking: deze grove menschen met hun leelijk dialect, onaantrekkelijk, vnaangenaam soms, en zonder eenige fijnheid oan geest, zijn dat Italianen ? Ook in de bergen, in de Valle Vigezzo, hoezeer als uit ouderwetsche Italiaansche plaatjes, met watervallen, molenraderen, en zwaarbelaste muildieren, het landschap ook geknipt lijkt vaak, de menschen zijn aardig maar ruw, hun dialect is geheel onverstaanbaar, en ze zingen al even afschuwlijk als beneden aan het meer; het zijn barbaren, het zijn geen Italianen. Te Champéry, in den Val d'Iliez 1) de schoone vallei der Saracenen, is de bevol king veel mooier en zonniger,veel beschaafder, veel Italiaanscher ! Nu reizen wij door den Piemonte. Wonen hier Zuid-Duitschers? Prettige menschen, eenvoudig, werkzaam, betrouwbaar. En hoor, 'zij spreken ook waarlijk een zeer genietelijk, hoewel koel, Italiaansch. Italianen" zijn het nog niet. En eindelijk vinden we ons na hoeveel jaren? aan de Genueesche Riviera terug. Weer geuren fijn en zoet de bloeiende sinaas appels- en citroen-boomen onder onze ramen, en tegelijk hangt hun blinkend-groen loof vol oranje en gele vruchten ; de geraniums fleuren met welig-dieper tinten dan ergens elders, en rond kerstmis de rozen, de heliotroop, en de narcissen bloeien Aan de gloed-blauwe zee bruisen de brekers op tegen de rotsen in hooge, ijl-verwuivende schuimboeketten; de zilte zee-darnp drijft over den weg, gedrenkt van het Japansch aroom .der zee-pijnen. Aan het strand, als ROBERT MULLER als Fürst Bismarck in Die Entlassung" in het Residenz-Theater verzoenende en vergoelijkende karakteristiek den ex-keizerals een soort van zwakzinnigen idealist afmaait, zullen de meeste vorsten ook niet verkiezen. Mogelijk, zoo oppert Ludwig de veronderstelling, is Rossner's boek alleen niet verboden door zijn slimheid om drie, vier eigennamen te veranderen. En hem, Ludwig, zou men niet alleen de opvoering van zijn drama, maar zelfs het in druk verschijnen van het manuscript willen ontzeggen. Dit moge nu alles zoo zijn, maar ontegen zeggelijk heeft het ten tooneele brengen van een persoon, waardoor men hem in al zijne werkelijke of vermeende kortzichtigheid ziet handelen, op het publiek eene oneindig suggestiever werking dan de meest bijtende satire, die alleen maar zwart op wit blijft. In dat verband wordt de reactie van den exkeizer op die Entlassung" begrijpelijker. Eene reactie, die zelfs eenig uitzicht op succes bood, daar Ludwig met zijn drama een novum in de tooneel-litteratuur bracht: het ten too neele voeren van een nog levend persoon. Volgens den verdediger van den eischer is dit juridisch niet in den haak. Deze rechtsge leerde komt op voor een recht op de eigen persoon. Maar zulk een recht is nergens in de wet vastgelegd, moet dus kunnen worden op gebouwd uit analoge rechtsfiguren. De ver dediger van den eischer herinnerde, in dit verband, aan het recht op eigen geestelijke producten (auteurs- en octrooirecht) en het recht op eigen portret, dat het recht op de eigen persoon nog meer nabij komt. Toch houden deze beweringen geen steek. Want een vermogensrechtelijk tintje kleeft beiden geciteerden rechten aan, het recht op de eigen geestelijke producten zelfs in hooge mate. Het beweerde recht op de eigen persoon mist zulk een grondslag. De verde diger van den vorstelijken eischer heeft echter van stond af aan ingezien, dat de constructie van zulk een recht op de eigen persoon op zijn minst genomen problematiek is, en het daarom veilig geacht het tegelijkertijd nog op een anderen boeg te gooien. Hij trachtte beleediging te bewijzen. In de eerste zitting had eene voorlezing van het werk door den auteur zelven plaats. Een stemmig was men van oordeel, dat het stuk van alle haatdragendheid tegen den keizer was vrij te pleiten en bovendien de historische feiten juist had weergegeven. Wel neemt de auteur resoluut partij tegen den keizer, die, volgens de meening van zijn verdediger, in het stuk als een soort onnoozele wordt voor gesteld. Het stuk lijdt, zoo vervolgt deze plei ter zijn betoog, ondanks het feit, dat de ge beurtenissen juist zijn weergegeven, aan in nerlijke onwaarheid. De auteur heeft eene valsche voorstelling van zaken gegeven. In het conflict over de socialistenwet heeft niet Bismarck de mooie rol gespeeld, maar de keizer. Bismarck wilde de sociale problemen oplossen met bloed en ijzer, de keizer was het die den weg der sociale verzoening wilde in slaan. Toegegeven het feit, dat hij zich niet aan geschiedvervalsching heeft schuldig gemaakt, begrijpt Ludwig niet, met welk recht men hem in zijn dichterlijke vlucht wil kortwieken. Het geheele drama is uit den innerlijken mensch opgebouwd, en op deze wijze is hij tot eene bepaalde visie op elk persoon gekomen. Laat niettemin het werk innerlijk valsch zijn. Dan behoort dit conflict nog niet gebracht te worden voor het forum van den ambtelijken rechter, maar veeleer voor dat van den kunstrechter. De criticus heeft in laatste instantie te beslechten, of het werk waar is of niet. En waarlijk, de ambtelijke rechter heeft zich incompetent verklaard eny toegelaten, dat de kunstrechter den staf over het werk brak. Sinds twee maanden wordt die Ent lassung" avond a,an avond gespeeld in het oudBerlijnsche Residenz-theater", den oudsten, eerwaardigsten en ook duursten schouwburg van Berlijn, en trekt steeds stampvolle zalen. Ik was plotseling verhinderd om de première bij te wonen en zorgde daarom bij opening der avondkassa ter plaatse te zijn om de twee van te voren genomen biljetten nog te kunnen inwisselen. De nauwe Blumenstrasse" het theater ligt in het oudste en onaanzienlijk ste deel van Berlijn was opgepropt van menschen die nog een kansje wilden hebben. Mijne twee te koop geboden kaarten veroor zaakten in de wachtende menigte bijna een oproer. Wel twintig menschen bestreden el kaar den voorrang het eerst ja !" te hebben geroepen op mijn aanbod. Zulk een stuk, waarin nog levende histo rische personen ten tooneele gebracht wor den of personen, zooals Bismarck, v/ier werken en streven nog in versche herinnering ligt, beteekent al reeds dadelijk eene eroote con cessie aan het publiek, dat de gelegenheid om zijn Schaulust" te bevredigen met beide handen aangrijpt. Tengevolge van zijn vlak heid was het stuk veel meer panopticum dan dramatisch gebeuren. Als panopticum dan ook maakte ,.die Entlassung" op het publiek een grooten indruk. Tusschen den acteur , die den jongen keizer voorstelde, en het origineel van dertig jaar geleden bestond, volgens de Berlijnsche pers, eene unheimliche Aehnlichkeit". In deze rol heeft Dietrich von Oppen, die tot nog toe in de Berlijnsche tooneelwereld gold als eene mogendheid van den tweeden rang, zich eene plaats in de rij der prominenten weten te verwerven. Ook Robert Muller was de Bismarck, zoo als die in de voorstelling van alle Duitschers voortleeft: zwaar, massief, kolossaal, gewel dig als een oude eik. Maar deze beide goed gelijkende portretten waren bestaansvoor waarden voor Ludwig's drama. Zonder deze gelijkenis ware aan die Entlassung". ondanks het clat-makend proces, een kortstondig leven beschoren geweest. Om niet te spreken van de onmogelijkheid van het stuk, wanneer de twee hoofdpersonen niet Wilhelm II en Bismarck, maar bij voorbeeld Karel I en Cromwell waren geweest. Want bij een talrijk schouwburgpubliek zou men kwalijk eenige belangstelling kunnen verwachten voor de vele populair-staatsrechtelijke betoogen over de ministerieele verantwoordelijkheid, de waarde van het contra-sein enz., die in het stuk verwerkt zijn. Ook de discussie tusschen rijkskanselier en keizer over de wenschelijkheid van Russische dekking voor het Duitsche Rijk is, alhoewel het ontbreken van zi'lk een dekking Dtiitschland's noodlot is geworden, weinig geschikt om een theaterpubliek te boeien. Om zulk een publiek dergelijke onemotioneele gesprekken te laten slikken moet de dramaturg personen ten tooneele voeren, die zoo tot het sentiment spreken als de ij/eren kanselier en de ge vangene in Doorn. DE HANZE-BANK Teekening voor de Amsterdammer" door Gcorge van Raemdonck ~CT HA(N)ZE; BANK Maar al was het wat droge kost, de wie's maakten dien goed verteerbaar. Het tegenover elkaar stellen van twee contrasteerende per soonlijkheden als die van Bismarck en Wil helm II bracht de noodige schaduwwerking. Bismarck, beheerscht in zijne bewegingen, weldoordacht in zijne woorden, is in het drama de domineerende persoonlijkheid. Rustige woorden van levenswijsheid ontvlöeien zijn mond. Zijn diep bas-orgaan klinkt als een zwaar-metalen gong, waartegen het hooge, krakende geluid van den jongen keizer zonder weerklank afstuit. De Keizer, in uiterlijk en voorkomen een jong, winderig officiertje, maakt op het tooneel een opzettelijk gewilden onsympathieken indruk. Dat er in het geheele stuk maar ne vrouw voorkomt, verhoogt de aantrekkelijkheid van het drama ook niet. Maar deze vrouw, de Fürstin Bismarck, is ten minste menschelijk geteekend en vertoont in haar blinde aanhan kelijkheid voor haar Ottochen" en in haar afkeer van de groote politiek roerende trekjes. Eenige stemming ligt er ook in het tweede bedrijf, dat in de huiskamer van de familie Bismarck speelt en een atmospheer van oud-pruisische degelijkheid en huiselijke behagelijkheid verspreidt. OILTeüg Toch, nergens verheft zich het drama hoog boven het panopticum-niveau. En de berlijnsche menschen kunnen in zooverre te vreden zijn dat*zij, reeds eenige maanden nadat het bekende historische passagc-panopticiim geveild is, daarvoor een surrogaat op het tooneel krijgen. Evenals voor den Bis marck in het panopticum de hoogste koopsom geboden werd, zoo is het ook in dit panopticum-drama de Bismarckfiguur, die opgeld maakt. L. J. P I. E M I' V A N D U l V L; 1. A N D illlllillllfiliimiiiiiiiiliiiiiliimiiiiiiiiiiiiMi «i J.S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND llfliiilli iffffimiifiijffiiiiiliiijiiiiififil III1IIIIIIIIIIIIIII1MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII twaalf jaar geleden, en als twaalf eeuwen geleden, denk ik, trekken de zongebruinde visschers, barrevoets, 'geduldig de zware lijn uit de golven omhoog. Ook hun dialect is verre van fraai, maar er waait dezelfde klagende zeewind doorheen als te Napels. Dit volk is ruig, als alle volk dat aan de zee woont; de wijven, sjouwend tusschen hen in de manden met zilveren vischjes, schreeuwen niet mooier hun sardeinei" 2) langs de straat als de Scheveningsters hun kabeljouw, maar zij overvragen minder. Ruw zijn deze menschen, maar zij zijn zeldzaam eerlijk. Zij zijn goed, zij zijn onbedorven, van geest als van lichaam, en zij zijn Italianen ! In hun oogcn en in hun stem hebben zij het smeulende vuur. de zonnige tmlancholie, zooals ook sommige prachtige dieren die hebben. En nu wij dan weer onder de Italianen zijn, beginnen dadelijk de ontmoetingen. De acht maanden lang, aan het Lago Maggiore (Don Bernardo blijve er buiten; die komt uit Bergamo !), zagen wij geen enkel merk waardig mensch, hoorden wij geen enkel bizonder woord. Hier in Varazze, hebben we aanstonds onzen stevigen, ouwen baas van een postbode als hij een tikje aangeschoten is, wordt hij nog grappiger dan gewoonlijk die op vijf minuten afstands, zoo ge hem tegenkomt, al begint te roepen rnet zijn zee robben-stem : Signor Carlo, nieute!3) Een andermaal vertelt hij, dat hij zoo laat is, omdat hij een astronomischen kringloop van een omweg" heeft moeten maken.... Een kruier aan het station van Arenzano (ah ! die fijne, spitse kop met de zwaarmoedige oogen !) blijkt een wijsgeer. Wij hebben een gesprek over het Fascisme, dat hij prachtig vindt, omdat het niet alleen de ouden, maar vooral ook de jeugd weer jong maakt". Want een ernstige jongen, caro signore, die is veel jonger dan een lichtzinnige jongen". Een oude dame met warme bruine oogcn, staat lachend te luisteren naar het gesprek. Ik vraag haar, wat zij van dat alles denkt; wat zij precies antwoordde, ben ik vergeten; maar het was van dien aard, dat ik meende, zij diende professoressa di morale" te worden. Dit bracht haar geweldig aan het lachen. Wij moesten allebei naar Pegli; en van dien dag af ontstond een geregelde omgang tus schen deze alleraardigste florentijnsche en ons. U den grandiozen Signor Sperati te be schrijven, die mij in Savona een piano ver huurde, daar zie ik vanjaf,?zonder de stembuiging, de gebaren en de mimiek tot mijn dienst te hebben of.... vele bladzijden, orn dien franken, fonkelenden man naar waarde te schetsen. Doch heel wat mooier nog dan deze en andere, waren twee ontmoetingen, de eene met een Napolitaan op den vuurtoren van Genua; de ander met een blinden pianomeester in Varazze. De schipperachtige wachter in zijn blauwe trui, die mij het kleine, pittoreske pleintje, hoog op de rots, en aan den voet van den fanale", had zien opgaan, wou eerst op dringerig uitleg komen geven met zijn Napolitaanschen bedelaarsaard, d.w.z. met zijn liefde voor het zoete liretje. zonder moeite verdiend .... Ik was op die prachtige plek niet geweest sedert 1011. Het was een stralende morgen. Naar het Oosten stond over cfe schitterende zee het voorgebergte van Portefino, met daarachter de bergen van Carrara; naar het Westen, over het pauwblauwe water, gloeiden goudig de verre snecuwbergen boven de violette kapen van Arenzano, Celle en Savona. En achter ons verrees het weidsche, goudgeel zich stapelende amphitheater van Genua zelf, onder de strakke kroon der Napoleon tische fortificatie's. Toen de man merkte, dat ik geen uitleg begeerde, bleef hij daar maar wat talmen met zijn roodbruine voeten op de zonneheete plavuizen. Ik intusschen had, aan zijn spraak, den Napolitaan herkend; en bij die her kenning leefde hij wonderlijk op; zijn dofbruine oogen schoten in gloed. Hoe kom je zoo hier terecht ?" vroeg ik. ,,'k Was eerst kustwachter aan den vuur toren van Portefino.... kent u dat?" En of ik kende dat goddelijkste oord op de wereld, die vooruitstekende rots in de zee, overgroeid met de geurendste pijnwouden.... ,,'k Had er nooit weg moeten gaan", zei hij, ziet u haar ?" Er was een kind buiten gekomen, uit een der koddige kleine huisjes van het vuur toren-pleintje, een kind van een jaar of vier, een kind prachtig van gezondheid en opene levens-verwondering, een kind als Raphael onmiddellijk tot model genomen zou hebben voor een van zijn zonnigste, ernstigste engelen kopjes. Zij is in Portefino geboren en opgegroeid, maar ik wil er naar terug.. . . Dat is leven. ., Hier " Bevalt Genua je niet?" Hij trok minachtend de bovenlip op. Genua?.... In Genua denken ze alleen aan geld. Niemand denkt aan iets anders dan geld.... In de kroeg nog, in de cinema, zitten ze te praten over geld.... Wij, in Napels. ..." In Napels?" En nooit klonk melancholieker een ant woord : Wij, in Napels.... kennen de vreugde '." In zijn smeulende oogen versprong een gouden vonk. De vreugde ! Hij dacht aan de smachtende vreugde van zijn dieproode, zwaarmoedige Napels, de zoete vreugde, die zooveel meer is dan luidruchtige vroolijkheid (laat ons niet denken aan de verschrik kelijke Hcllandsche lol") de zalige vreugde van het vrije menschzijn, de vreugde om niets anders dan om het genot van het bestaan, arm maar zorgeloos en wild-verloren in de zon ! En op zoek naar piano-onderwijs voor mijn dochter, bracht het lot of beter, Antonio de huizen-commissionair, mij hoog een kille en donkere trap op, waar de blinde muziekmeester woonde. De goede Antonio had blijkbaar mijn bedoeling van musica seria" 4) volstrekt niet begrepen; in een arbeiders kamertje werd ik gelaten, en daar, in blauwe hemdsmouwen, stond de blinde en luisterde.. Nadat Antonio een vluchtige verklaring had gegeven, en wij waren gaan zitten, zei ik maar gedwee mijn lesje op. Ik dacht: ik zie het dan wel.... De blinde nam het geval met een natuurlijke waardigheid, die mij onmiddellijk trof. ,,En wat heeft uw dochter gestudeerd ....?" Ik noemde de Invenzioni a due vod" van Bach, van Scarlatti. . . . O, maar", zei hij aanstonds met een groote kalmte, dan spijt het mij wel.... cniesto troppo profondo per me" 5). Doch weinig dingen zijn dieper dan de een voudige diepte dezer oprechtheid. De blinde werd ons een goede vriend. Geleid door den voortreffelijken oude, bij wien hij in huis is, komt hij op bezoek en verrast ons altijd weer door de oorspronkelijkheid zijner in zichten, de fijnheid zijner onderscheidingen, zooals 'nu zich daarvan heeft leeren rekenschap geven, langs menig nadenkend omdat", in de helderheid van zijn eeuwigen nacht. En zijn bekorende glimlach is als door brekende zon over de stilte van zijn blind gelaat. Maar ontroerender nog dan onze blinde is mischien zijn begeleider, die met zijn teeder, oud gezicht naar hem opziet in n durende bewondering, de woorden afleest van zijn lippen.... en zelf zwijgt, heel het bezoek lang. Dan zet de blinde zich aan het klavier en speelt, met een verbluffende techniek, zijn oudmodische fantasieën over opera's,?of wel een eigen compositie.... De muziek, helaas, is niet zijn sterkste kant. De bezoeken bij hem zijn zeker niet minder aardig dan de zijne bij ons. Zijn hospita, een onooglijk wijfje, nog toegewijder wellicht aan haar hulpbehoevenden cominensaal dan de man, trakteert op zwarte koffie en op ver mout h en op gebak, dat zij zelve in haa1' aartsvaderlijke keuken expresselijk bereid heeft. De blinde. . . . trakteert ons op zijn trots: zijn leerlinge! jes ! Stokstijf zitten zij voor de piano en stokstijf tokkelen hun roode vingers naast de bleekt' van hun meester de argelooze qtiatremains. En de kinderen zijn al evenzeer aan hem verknocht als de twee oude menschen. Men gevoelt het geestelijk overwicht beschermend over de kinderen rusten, en zich opleggen aan de kinderlooze ouden met een vanzelfsprekende verwachting van toewijding, gelijk een zoon die hebben zou. Dan laat de blinde ons den stoel zien, dien hij bezig is met het strak en feilloos gaatjes matwerk te bespannen; de boeken, die hij bindt; en eindelijk -- met hoeveel fiere schroom zijn gedichten. Roerend zijn vooral die over den oorlog, om hun geestdrift voor daden, voor heldenmoed, en voor zelt'vergeten overgave.En in al die gedichten, onopzettelijk, voert deze blinde dichter zichzelven in als ziende. Deze waren ditmaal de eerste ontmoetingen met dit mooie volk, mooi van Itchaaam, nog mooier menigmaal van ziel. Kerstmis 1922. C A R i: i. S c n A R T r. N Nutc/irift Het oordeel van mijn Napolitaan, over Genua, bleek mij maar al te juist. Met een bijna schaamtelooze platheid was heel den winter, in deze prachtige stad, niets te doen aan avondvermaak dan cinema, café-concert, variété, en operette. Terwijl in Milaan, stad toch ook van zaken en industrie, drie opera's bloeien, waaronder de Scala, onder Toscanini's bezielende leiding, een der eerste van Europa werd, en daarbij verscheidene goede tooneelgezelschap-pen bestaan, in Genua een stagione Ivrica", een week of zes, met vier, zegge vier, oude opera's, door een dcrderangs-gezelschap, en «een enkel concert van beteekenis. Het groote Teatro Carlo Felice was den ganschen winter gesloten. April 1923. 1) Twee uur sporens van Montreux. 2) Sardienen. 3) Niets. 4) Serieuze muziek." 5) Dat is te diep voor mij.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl