Historisch Archief 1877-1940
K)
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Juli '23. - No 2403
WATERGEBREK
Amsterdammers, zuinig wezen,
Houdt een oogje op de kraan,
Amsterdamsters nu niet plassen,
Want de toevoer raakt gedaan.
Water.... is wel heel eenvoudig,
Soms van geen beteekenis....,
Maar het kost toch heel wat moeite
Voor het vier-hoog-achter is.
Nu niet al te rap gaan smalen
Op uw puffend Stadsbestuur
Raadslui zijn toch ook maar menschen
Bij zoo'n felle hittekuur.
Wibaut kan het ook niet helpen,
de Miranda evenmin,
En de Vos loopt zelf tépuffen,
Niemand heeft 't naar zijn zin.
Zuinig op het water wezen,
Helpt u door de lasten heen,
Nu niet plassen, spuiten, sproeien,
In 't belang van iedereen.
Ook niet telkens van weeromstuit
Smakkend naar den bierpomp gaan,
En om water te besparen'....,
Liters bier naar binnen slaan.
Droog van binnen en van buiten.
En vooral geen ergernis,
U er ook niet warm om maken,
Dat de Dag" er nog niet is.
J.H. S P E E N n o F F
Die'staat maar naast hem in den stal
voor trappen onbevreesd.
Wij staren maar naar die vazal
Hoe .kan't bestaan.... Zoo'n beest..!"
Hoe houdt ze 't uit die gekke geit"
vraagt iedereen verbaasd.
Maar Spruijt zegt: ,,'t is gezelligheid
dat mork ik onderlaast." j
Ik had Cato in 't land gebracht
,..toen was die knol zoo valsch,
Ik hoorde hem den heelen nacht....
Hij sloeg den boom maar als...."
'k Ben mijmerend naar huis gegaan.
Ik snap je.... ouwe knol.
Van al dat sjorren en dat slaan
heb jij je buik al vol.
Voor menschen heb je niks dan haat
Je kent hun streken al....
En toch.. als men zoo eenzaam staat
te vreten in zijn stal
Alleen te zijn, met niets dan wrok
is zwaar. En och.... merr lijdt
wat minder, als men in zijn hok
iets levends weet : een geit.
We zien er dagelijks om ons heen
vol wrok en haat en spijt....
en toch.... ze blijven niet alleen....
Ze hokken met een geit
MELIS S T OK
tui IIMMIIIIIIIIII iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiil ????????????«?i
KLAAGZANG VAN EEN
AMSTELAAR
itinuiiiiiiiiiiiiiiii
RIJM-KRONYCK
GEZELLIGHEID"....
De kwaadste knol uit onze buurt
dat is die bles van Spruijt.
Kijk hoe hij schuin de stal in gluurt.
Straks slaat hij achteruit....
Als Spruijt hem 's morgens haver voert
dan vleit hij: Kom.... komaan....
omdat hij 't weet: dat beest dat loert
of hij zijn baas kan slaan.
Het is een valsch, gevaarlijk beest
n bonk kwaadaardigheid.
Voor niemand is hij braaf geweest,
dan voor Cato, de geit.
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
VGRAYENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
UDENHOUT, LOCHEM en BORCULO.
Agenteehappen in Indië:
BATAVIA, SOERAJ3ATA,
SEMARAN6, BANDOENG, MEDAN en
WELTEVREDEN
Cijfers: HIJ, DE MAN, DE VROUW.
De studeerkamer van een tevreden echt
genoot: licht en vreugde. Middenfond een
deur. De Man en Hij komen op: de laatste
met een oud-Hollandsch couvert in de hand:
een trouw-vonnis.
MAN. Ga zitten jongen, ga zitten. Neem
een sigaar, of een sigaret.... Je permitteert
even?
HIJ. Natuurlijk (steekt een sigaret op).
MAN. Verdomd., nou is het er toch van
gekomen.
HIJ. Wat?
MAN. Hier.... Axel ondertrouwd!
HIJ. Axel?
MAN. Lees maar zelf..
Hij. Nee. . . . dat is nou toch het toppunt!
En de vorige week beweerde hij nog bij
hoogen-laag....
MAN. Nou ja. ... Wat vrijgezellen omtrent
d'r huwelik beweren, moet je nooit gelooven
.... 't Is me je huwelijk wél.... Nou is
die arme kerel meteen naar de bliksem.
HIJ. Waarom? Ken je haar dan?
MAN. Of ik'r.... ? Nou, daar zullen we maar
over zwijgen.... Hij had nog beter met de
een of andere rare juffrouw kunnen trouwen..
De dame brengt 'm als huwelijkscadeau
een heele hertekamp mee !
HIJ. ??
MAN. (Wijst op z'n voorhoofd: Iwrentjes).
HIJ. O.... (Trekt aan ~'n sigaret).
MAN. En dat wét-ie.. .. dat is het ergste
van alles !
HIJ. Nou jaaaa... Dat weet iedere getrouw
de man per slot !
MAN. Klets niet., daar kan jij geen oordeel
over hebben.
Hij. Wou jij soms beweren dat er nog zoo
iets als huwelijkstrouw" bestaat?
MAN. Ik?.. .. Nee.... dat beweer ik niet!
Heelemaal niet ! Dat hoef ik niet te.beweren,
want ik ben er veel te vast van overtuigd.
Hij. (Kwasie achteloos, ziet hem tersktik aan)
Zoo
MAN. Ja natuurlijk (glimlacht). Ik begrijp
alleen niet, hoc jij bij al die onzin een ernstig
gezicht kunt trekken....
Hij. (a.v.) Waarom niet?
MAN. Wel.. eh.. tja.. je kent mij.... en
je kent Lola toch.... Me dunkt, ons huwe
lijk is toch wel het beste bewijs dat je.. dat
jij eh
HIJ. Nou.. dat ik?
MAN. Tja dat eh
HIJ (ziet hem even aan). O zoo., bedoel
Mijn Ainstel, glanzig-bronzen slang,
Groenglinstrend schuif lend tusschen weiden,
Met forschen zwaai en kronkelgang
Kom jij door onze landen snijden.
Betreur jij nooit je jonge dagen,
Herdenk je nooit dien schoonen tijd,
Toen j'al je dolle, speelsche vlagen
Uitvierd' in ongebondenheid?
Jij was een trouw gezel der stad,
Die naar jou Amsterdam genoemd is,
Die jij altijd hebt lief gehad,
Die 't meeste door jouw schoon beroemd is.
Jij, was de treurende getuige,
Die Gijsbrechts stad in vlam zag slaan,
Die als herboren weer mocht juichen,
Toen j'uit de asch haar op zag staan.
Er was een tijd, dat langs je dijk,
O, Amstelstroom, een Rembrandt dwaalde,
Die al de wondren van je rijk
Met 's kunstenaars tooverstift verhaalde:
De klaarte van je wijde bochten,
De openheid aan allen kant,
De lucht, waar zon en wolken vochten,
De ruimte van het vrije land.
En toen al was je gedresseerd
Om netjes in de pas te loopen,
Nog meer ben je gecivliseerd
In al de eeuwen sinds verloopen.
Het is gedaan met d'oude sprongen,
Voorbij de vrijheid van je jeugd,
De menschen hebben je gedwongen
Op 't pad van brave burgerdeugd.
Je bent wel zóó door hen getemd,
Dat je geen poging meer in 't werk stelt
Om door te breken wat je klemt
En aan je vrijheid paal en perk stelt.
Maar stroom j'al netjes tusschen dijken,
Is je geen slippertje vergund,
Al moet je 'n dood kanaal gelijken,
Wijl jij je niet meer roeren kunt,
Al is 't gedaan met d'oude jool,
Al is je oorsprong een stel sluizen,
Al mond je in een stadsriool
En ben je ingebouwd door huizen,
Al kunnen we niet zien, slechts weten
Hoe men je vroeger heeft gekend,
Toch doe j'ons vaak genoeg vergeten,
Dat jij sinds lang geen stroom meer bent.
Grootsch ben j'als over 't water stuift
De wind, en onder grauwe luchten
De booze golven, witgekuifd,
Al spattend, brekend henenvluchten.. ..
?Een zomerdag: een briesje staat er,
Dat naar de zoute zeelucht riekt,
Gedragen door den wind en 't water
De jachten zweven, hoog-gewiekt.
En als de zon confetti strooit
Wijd over 'tglinstrend golfgespartel,
Als alle jachten zijn getooid
Met kletirenfonklend vlaggedartel,
Als dan de scherpe skiffen snijden,
Recht door je parelmoeren schild,
Elkaar om eer en prijs bestrijden,
Terwijl de lucht van juichen trilt,
Als duizend fietsers langs den wal
Hun kar, hun hals, hun lijf riskeeren,
Om maar te zien of bijgeval
Hun snelle ploeg zal triomfeeren,
Terwijl ze als bezeten loeien,
Hun keel stuk brullen, half ontzind,
Voor wie na zwaar en zwoegend roeien
Het met een halve lengte wint,
Dan zingt mijn ziel zich juichend uit,
Omdat jij, Amstel, eeuwig jong blijft,
En al die kleur en dat geluid
Me 't reddend rijmwoord op de tong drijft.
Maar ach, een logge baggermolen
Smookt gnuivend vette walmen uit,
Z'n zwarte ziel lacht onverholen,
Met roestig-kettingen-geluid:
,lk ben hier aan het werk gebracht
,Door domheid van bekrompen menschen,
,Eens zal 't beroofde nageslacht
,Mijn schendend duivelswerk verwensenen.
, Ik draai, en plomp m'n zand in 't water,
,Verander nat in vasten wal,
,Opdat voor 't golvend lichtgeschater
,Een steenen kade komen zal."
En knarsend draait hij, energiek !
Ik sta er bij, en suf verwezen,
Zie nauwlijks meer de gasfabriek,
Tot sier der oevers daar verrezen....
Er zijn helaas verscheiden zaken,
Die 'k nimmer vat, hoelang ik gis,
Zooals: of 't land dat men moet maken,
Gocdkooper is dan 't land dat is.
Men heeft onmeetbre vlakten zand
Gemaakt van wat eens weiden waren,
Waarom kan aan den waterkant
Men niet een heel klein strookje sparen?
Verbreek dan eindelijk jouw boeien
Mijn Amstel ! kolk en kook en bruisen !
Nu tuchtig hen die je besnoeien,
En stuw een zondvloed naar 't stadhuis!
Maar ach, 'k vergat, jij kunt niet meer..
Jouw macht is al sinds lang historie....
Zoo sterft er een stuk schoonheid weer,
Dat doovend heengaat, zonder glorie....
S. J. V A N E M D D E N
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIHIIIMIIIIIIIIIli
HONDJES EN BEENTJES
Grootste gemeene deeler in n bedrijf door
JAN VAN EKS en EDUARD VETERMAN
f
dat. (Op on-overtuigde toon). Jaaa.... Ja
natuurlijk. Daar heb je gelijk in. (Rookt)
MAN. (Kijkt hem aan hoewel HIJ nog altijd
niet reageert. Hij voelt iets be-angstends in de
toon van HIJ). Waarom zeg je dat.... op
zoo'n.... zoo'n.... rare toon?
HIJ. (Met tegenovergestelde gedachte). Rare
toon? Ik heb heelemaal geen rare toon, beste
kerel....
MAN. Jawel !
HIJ. Wel verdraaid.... (Forceert irritatie)
Wat zeur je nou toch ! Heb je iets op je hart?
(Kijkt hem niet aan aan; rookt verveeld).
MAN. Ik.... Ik heb heelemaal niets....
Maar jij....
HIJ (Bruut). Ach.... let daar toch niet
op. 'k Heb een beetje 't land....
MAN (Heeft dadelijk medelijden). Nou laat
dat land dan maar gauw in de steek. Wil je
wat drinken? 'n Glas sherry?
HIJ. Ja.... graag.
MAN (Half in zichzelf). Ik zal-es. .kijken..
Hier moeten nog glazen staan.... O ja. .
(Terwijl hij inschenkt, na drie heele noten te
hebben geneuried) Nee maar.... eh..
Wat die horentjes betreft.... op dat punt
ben je toch te zwartgallig.
HIJ. (Voorzichtig). 0.... dat is best moge
lijk.... Ik beweer heelemaal niet, dat ik me
nooit eens zou kunnen vergissen.
MAN. Daar heb je tenminste gelijk in,
want waarachtig ais.... je maar allebei
een beetje takt en een beetje hersens hebt
dan is het huwelijk nog wel uit te houden....
Nou ja....- niet met zoo'n reptiel als die
Axel te pakken heeft gekregen.... Maar
iemand.... zooals.... eh.. Lola....
Daarom is menigeen jaloersch op me !
HIJ (Voorzichtig, dubbelzinnig). Ja....
dat is zoo.
MAN. Lola is werkelijk een toonbeeld van
een goeie vrouw. Ik begrijp natuurlijk hél
goed, dat er zoo maar weinig zijn. O. ... ik
weet best, dat de tijd heel wat lossere begrip
pen in de wereld heeft gebracht. Maar ..
Lola
HIJ (Na een pauze). Je houdt wel erg veel
van d'r. ... niet?
MAN. Dat weetje nou waarachtig ook wel!
... .Maar we houden van mekaar, en dat is
't voornaamste.
Hij. Nog altijd in de wittebroodsweken?
MAN. Nog altijd. Daar komen we nooit uit.
Jammer alleen dat 'r geen kinderen zijn....
HIJ Och.... je weet niet waar 't goed voor
is.... Kinderen zijn hinderen !
MAN. Maar een zegen !
HIJ. Och.... dat kan ik natuurlijk niet
beoordeelen, hé..
MAN (Glimlachend, in de verte). Nee.. ..
nee.... Natuurlijk niet.
Pauze.
Enfin.... Wie weet
HIJ Zeker -{Wie weet Houd er de
moed maar in!
MAN Ja.
Pa u z e.
MAN. Lola gelooft dat we er zes zullen krij
gen.
HIJ. Jullie samen. . . .
MAN. Ja. .ha-ha-ha. . . . Nou.... ik ben
met n al ruim tevreden !
HIJ. Dat kan ik me voorstellen. . . . Beter
n, waarvan je zeker weet, dat-ie van jezelf
is, dan zes, .die niet op jou en niet op je
vrouw lijken.
MAN. Foei.... foei.... Nou maak je 't
toch al te bont.... Jij moet je tong een
beetje snoeien.
Hij. Waarom?
MAN. Je gaat te ver. Ik zou niet graag willen,
dat Lola zoo iets van je hoorde.
HIJ. Ach.. Lola kan daar wel tegen....
MAN (Kijkt hem aan). Hoe weet'jij dat !
HIJ. Dacht je dan dat ik Lola ieelemaal
niet ken?
MAN. Nou ja. . . . als vriendin !
HIJ (Na een aarzeling). Eh . . . . Ja natuur
lijk. Als vriendin. .
(Even pauze).
MAN. Je hebt toch wat.
Hij. Waarachtig niet....
MAN. Welzeker. ... Ik merk het duidelijk.
Telkens als we 't over Lola hebben....
HIJ. Beste kerel, dat is heelemaal....
MAN. Nee leid me non niet om de tuin.
Zeg 't nou maar eerlijk. Heb jullie een beetje
ruzie gehad?
HIJ. Och
MAN. O, maar dan ligt het aan jou. Per
se. Lola heeft nooit met iemand ruzie.
HIJ. Nou.... misschien ligt het dan ook
wel aan mij.... Maar. ...
MAN. Nou?
Hij (lacht kil). Ik vind het vermakelijk zoo'n
heilige als jij van Lola maakt.
MAN. Een heilige?.... Och.... neeeeee..
HIJ. Nou 't Lijkt er anders vee! op !
Trouw als een hond ! Zachtzinnig a's een kind !
En mooi.... Ja, dat beweer ik zélf. - Tjonge,
jij hebt me een vrouwtje getrouwd ! (Er
klinkt iets bijtends in die laatste woorden).
MAN. (Onaangenaam getroffen). Vin-je soms
van niet?
HIJ. Zeg ik dat?
MAN. Neee. . . . je zegt het niet. Maar 't is
net of je. ...
HIJ ( Verveeld). Kerel. ... ik ben het in alles
roerend met je eens maar je moet niet
zoo op d'r pochen.
MAN. Waarom niet?
Hij. Omdat je nooit op een vrouw kunt
pochen.
MAN. Wat weet jij daarvan?
HIJ. IK? (Ernstig) Zeg-es, biste kerel. .
. .je moet me nou niet heelemaal als een kind
beschouwen.... Je moest toch 'es even
bedenken, dat iemand op ;n ij n leeftijd
ook wel iets van de vrouwen af kan weten !
VEILING
FRED. MULLER.
De clou der veiling
Nijenrode was wel de
kleine kerstnacht van
Geertjen fot St. Jans.
De aantrekkelijkheid van
het sobere schilderijtje
moest men misschien nog
meer zoeken in den geest
dan in de uitvoering. Van
alle andere primitieven
onderscheidde het zich
door een heilige
onnoozelheid, zulke oprecht
verbaasde engeltjes en
een moeder Gods wier
gezicht uitsluitend ver
wonderde devotie uit
drukte, zóó dat elk spoor
van welke andere aan
doening ook volkomen
was uitgewischt. De
zachte schijn van het
stralende Christenkind,
hier voor het eerst als
lichtbron aangedurfd en
doorgevoerd, verhoogde
de stille intimiteit. Maar
een anticipatie op den
lateren Rembrandt kon
men in deze schuchtere
vertolking toch moeilijk
erkennen. Even onbe
vangen en innig was ove
rigens geen der fraaie
schilderijtjes die de heer
Mensing met overleg bij
een gehangen had. Het
dichtst inGeertjens buurt
kwam wellicht de knie
lende St. Franciscus van
Gerard David. Tot in de
behandeling van het lie
felijke landschap was dit
paneeltje doortrokken
van een zachte naar het
vrouwelijke aardende
devutie. Daartegenover
ademde de kleine
manskop van Rogier van der
Heijden een mannelijkcn
geest. In het vaste
modelékondt ge den schil
der herkennen die ge
leerd had plastisch te
zien; in de fijn afgewo
gen maar toch koele
kleuren den colorist voor
wien de schoonheid van
de kleur in rang de
plaats innam na die van
de lijn. Het zelfportret
van Joos van Cleve was
veel minder kernachtig,
maar voornaam van
kleur en houding.
Onder de
zeventiendeeeuwers uit ander be
zit trokken vooral een
kleine Ruysdael met een
Molen, een Jan van der
Heijden, eeiïWintertie
van van de Capelle en
een sterk gevernist maar
bijzonder sprekende en
lumineuse Adriaan van
Ostade. de aandacht.
Ook een kleurig verge
zicht op naam van ).
van Nieuwaal.
UIT HET KLADSCHRIFTJE VAN JANTJE
H C N N L) S
MAN. Ben je gepi
keerd?
HIJ. Nee in 't
minst niet. Maar ik vind
het belachelijk, dat je
van Lola een heilige
maakt. Lola is een best,
braaf goed kind,hoor..
Maar een vrouw. Een
vrouw begrijp je? En
daar-mee uit !
MAN. Ik begrijp je heelemaal niet ! (';;
tikie beleedigd) En ik geef jou het récht niet
zoo over mijn vrouw te spreken ! !
HIJ. Dan neem ik me dat recht !
MAN. Karel ! !
HIJ. Ja dan neem ik me het recht om
jou te zeggen, dat je een pochhans bent !
Daar bestaat op de wereld geen vrouw met
eeuwige liefde ! Vrouwen kunnen van je
houden. Veel van je houden. Verschrikkelijk
van je houden. Maar niet langer dan vier.. . .
hoogstens vijf jaar.... en dan nog met
tusschenpoozen. Dan is er changement de cava
liers. (Komt op hem toe). En verbeeld je nou
maar niet, dat Lola een exceptie is. ... want
dan zou je vandaag of morgen leelijk op je
neus kunnen kijken, vader !
(Ijsbeert)
MAN. (Krijtwit hard) Karel ! ! ! !
HIJ. Nou?!
(Pauze)
MAN. Dat is.... Dat is een gemeene insi
nuatie ! Die zul je me waar maken ! Bij God
.... die zul je me waar maken, anders. . . .
HIJ. Nou. Wat nou anders....
MAN. Terg me niet !. . . .
HIJ. Ik terg je niet.... Ik luister alleen !
MAN. Je bent een.... (Beheerscht zich)
Karel.... ik verzoek je je woorden in te
trekken .... of te bewijzen....
HIJ. Doe geen moeite. Ik zal op geen van
je beide verlangens ingaan....
MAN. (Bevend van woede) Karel.. !
HIJ. Wat wil ie nou !
MAN. Als je me niet de waarheid zegt. . . .
HIJ. Nou.... Als ik je de waarheid nou
niet zeg ?-- wat doe je dan. Me vermoorden?
Man, schei uit. Dat is al zoo ouwerwets.
Me beleedigen? Kan ik tegen. Jij stelt je aan
als een zot ! Je weet heel goed dat je kabaal
niet de minste indruk op me maakt, 't Laat
me zoo koud als ijs. Begrijp je? En als ik
zwijgen wil, zwijg ik. Begrepen, vadertje?
Dan zwijg ik als het graf. - Maar ik zal niet
zwijgen.... want jou gepoch hangt me bij
ellematen de keel uit. (Komt naar hem toe).
Als jij zooveel van je vrouwtje houdt....
(In zijn oor) dan moet je d'r 's wat beter
observeeren ! Als je dat gedaan hadt, dan zou
je hebben gezien, dat ze al meer dan een jaar
maling aan je heeft. Meer dan een jaar,
begrijp je? En dat ze wat graag luistert naar
de lieve woordjes van een zekere meneer.
En dat ze heelemaal niet ongevoelig is, als
die meneer van tijd tot tijd....
MAN (Bevend, schuimbekkend, buiten zichzelf,
valt hem in de rede) Schoft ! ! Schoft ! !
Hij (Woedend). Wat zeg je? Ben je dol
geworden? Wat bezielt jou? Wou jij 't aan
mij koelen, dat jij zoo'n ingebeelde idioot bent?
Als je 't dan precies weten wilt goed ! !
Zij is m'n maitresse ! Ja. ... al meer dan een
jaar ! Mijn maitresse ! !
MAN (Kreunt). Dat lieg je.... O dat lieg ie
.... ellendeling.... (Ineenkrimpend) O....
je bent jaloersch. Je wilt ons van mekaar
scheuren. . . . Je liegt ! Je liegt ! Dat zal ik je
laten zien ! Versta je dat !
HIJ. Wat zal jij me laten zien ?
MAN (Ameclitig). Dat.... dat je gelogen
hebt. . . . Dat ze van mij houdt. . . . van mij
allén !
HIJ. ]a.... dat wil ik wel eens zien.
MAN (Schuimbekkend). Goed.... goed ! !
Goed ! ! Dat zul jij zien ! En op slaande voet!!
(/?/// wankelt naar z'n bureau, en haalt er een
revolver uit.) Hier. . . .
Hij. Wat wil je doen !
MAN. Neee.. . . neee. . . . Held ! Wees maar
niet bang. ... (Gedempt) Ik vuur tweemaal
.. .(richt het pistool vér-achter zich) tweemaal
.... En dan vallen we allebei op de grond. .
Nét of we dood zijn.... Dan zullen we zien
wie van ons gelijk heeft....
HIJ. Goed ! Dat zullen we zien !
MAN. (Vuurt tweemaal ai. Dan vallen ze
allebei op de grond).
Zij (gilt ergens in liet Imis, een eind weg.
Na een poos komt haar blonde hoofd om de
deur, voorzichtig.
7AJ verschijnt vervolgens heelemaal. 2.e is in
peignoir, waaronder een zwaur négligé. Op
gewonden kleur. Eerst ziet ze verwonderd rond.
Als ze dan de mannen ontdekt, schrikt ze even.
met een onderdrukte kreet. Maar dadelijk begint
ze weer te glimlachen, '/.e zucht, verlicht, iets
van: Goddank!" 7.c gaat naar de deur,
gooit die open en roept in de gang:)
Henri.... Henri.... Lieveling.... kom
eens gauw kijken !
MAN en Hij. (Lagen voorover. Heffen nu
allebei stoin-verbausti het Hoofd op. Komen
langzaam overeind).
D O E K.
11 Juni 1!'22.
Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman, Harms Co.