De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 21 juli pagina 5

21 juli 1923 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

21 Juli '23. - No. 2404 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN LXXX1I Ieder mensch vindt te zijner tijd nog eens opnieuw de waarheden uit, waar hij, die er het eerst op wees, zich een grooten naam. mee verwierf. Zoo bracht de hitte ons philosophische Duitsche meisje en mij er toe ons, ieder op eigen wijze, over den invloed van het klimaat op de menschelijke ziel te ? be zinnen, waar driekwart eeuw geleden de philosoof-historicus Taine zijn beschouwingen op grondde, (en als het een ander mocht zijn ge weest, die het deed, ben ik er zeker van, dat ik, inde volgende Groene,hierop van verschillende zijden vriendelijk zal worden opmerkzaam gemaakt.) Zij vatte de questie van dezen kant aan, dat ze op een broeiheeten ochtend, toen ze maar niet klaar kon komen met afstoffen, opeens bespiegelde, dat ze zich best kon begrijpen, dat, naar men vertelde, die Schwarzen so flegmatisch seien"; dat kwam van het klimaat, de warmte maakte iemand langzaam Maar ik, die me tegen over ditzelfde kind uit het land van den schoenen volkszang, uit het land van de Wandervögel met luit en guitaar, beschaamd had gevoeld over ons sloome, weinig fleurigeen dadelijk in brallen overslaande volk, had juist uitgemaakt, dat, als ons land meer van die verrukkelijke warmte-perioden bracht, waarbij je je tegen niets hoeft te verweren, en je zoo maar zalig kunt laten gaar stoven in dien alles omsluitenden oven, onze natie ook wel zou leeren zingen en zou leeren feestvieren, en ook wel jolig en in nemend en voorkomend zou worden. Want niemand kan het ontkennen, dat onze volks kracht wordt verbruikt in een voortdurende worsteling tegen de kou en de miezerigheid van ons onvriendelijke klimaat; om die kou moeten we dikke stijve kleeren dragen; om die kou moeten we uren lang onder zware dekens liggen te slapen, om ons weerstands vermogen weer te herstellen, om die kou moeten we grondig eten, terwijl we, als het warm is, kleeren noch voedsel, noch slaap behoeven, maar nu eindelijk, in ons eigenlijke element, leven, zooals de hemel het bedoeld had. De groenteboer, .die met een loshangend hemd zijn capudjners en komkommers vent, is een veel fideeler kerel, dan de man met het tot zijn keel toegeknoopte jasje; met zijn borstrok heeft hij zijn sjacherijnigheid uitgetrokken, en ik geloof, dat wij allemaal, bij ieder kleedingstuk, dat we met een slim lachje in onze kast bergen, omdat we tot de ontdekking zijn gekomen, dat we daar ook wel- buiten kunnen, een beetje blijmoediger en een beetje zorgeloozer worden. Voor ons werd de vreugde van het echte zomerleven nog jn het bizontjer geaccentueerd, omdat tegelijk met de warmte de kindertjes hun intocht hielden in het stjlle huis; opeens al le deuren Open en eep in- en uit-rijden van ram melwagentjes met kiezels en zand geladen; opeens elk oogenblik iets, dat zich aan je knieën vasthield, om getroost, gelaafd of vermaakt te worden; plotseling alle gedachten aan werk, alle herinneringen en alle toekomst plannen weggeschroeid, en een intens en gretig beleven van het nu", of het een pijnevoetje", een pan met aangebrande melk, een boterham die maar niet op wilde, of een op het nippertje gehaalde tram betrof. Diep bevredigend bestaan, als de hand elk oogenblik doet, wat ze vindt om te doen, en daarmee bezig blijft, tot de zon ondergaat; uren van laaiend licht, van rumoer en gelach en gauw getroost geschrei, die geen sporen achterlaten, jsjfepht.S de herinnering aan een lichte, klare blijheid,,,, Heel vroeg in den ochtend, nog vóór de achferburen hun marquises piepend hebben neergelaten, uit den halven dommel gewekt te worden, door een schel gekraaj en geroep en geschater, dat alleen bij het oprverdooyend geluid, waarmee men 'S zomers buiten de dieren hoort ontwaken, kan vergeleken worden; en als je je misschien nog een beetje duizelig mocht voelen van dep onrustigen nacht, dan zal een half uur later, het juichende stemmetje uit den tuin, dat je toeroept, of je zoet gesapen" hebt, je wel weer in je blije stemming brengen. Dan de mor gen, ais n lang oogenblik vol kletterende waterkranen en papbordjes en melkbekerg en kersenpitten-uitdrukken en zandtaartjes" koopen en paardje-spelen, en wér boterham men maken en koud spuitwater uit de kelder halen voor den bakker en den melkboer, omdat het zóó warm is; en het jongetje naar bed, en het meisje op den divan en handjeswasschen en nieuwe vlechtjes maken en de speelpakjes in de groote tasch, en nog gauw een glas limonade mef'of zonder" prikkelwater en dan allemaal naar Scheveningen, in een tram vol mevrou wen en juffrouwen, die ook allemaal warme en vroolijke kinderen meevoeren, .een tram waar een algemeene inschikkelijkheid en goed willendheid heerscht, omdat we allemaal op het kookpunt zijn; en tenslotte de zee, en het barre branden op het zand, tot de eerste onderdompeling alle spanning breekt, en we vredig en droomerig deinen op het evenschommelende water. Bij den terugtocht naar huis, met de voldaan-uitrustende kin deren tegen ons aan, is de wereld voor onze verklaarde oogen nog mooier geworden; over een warm kinderbolletje heen, kijken we naar de roode daken van het visschersdorp, naar de diepe lucht en de schrale boompjes; en we zeggen niet veel anders dan: 't Is, geloof ik, nog warmer dan gisteren." Heb je dat blauwe pakje nog gegeven om te wasschen?" ,,Er is postelein voor de kinderen, vandaag ", wij, die in onzen studententijd samen hemel en aarde hebben bephilosopheerd, en die nu ons wederzijdsch begrijpen nog slechts benutten, om in een snellen blik te overleggen wie van de twee kinderen het eerst gewasschen zal worden, of waar we Grietje-de-groote-pop zullen opbergen Dan de thuiskomst, slabbetjes, bordjes, kroesjes; en een verhaalover-Pobbletje, die zijn teentjes verloor, of over Jantje-die-alle-peren opat; nog eens een koelende douche over blanke, glibberende lijf jes, een laatste torentje bussekruit", een laat ste poeierkwastje o ver een verbrand neusje, een laatste slokje water en dan zitten tenslotte de groote menschen alleen in het rozentuintje, en de een na de ander spuit de perken nat, met een malsch gekletter; zoete geur stijgt uit den grond, de kleine sokjes en de miniatuur kieltjes hangen onbewegelijk over een slap lijntje, en om de beurt zegt er iemand: Ik hoor toch niets?"?tot we eindelijk, omdat we niets hooren, stilletjes naar boven sluipen, en in de zoele kamer met de wijd-open baicondeuren in de bedjes, die zoo verward liggen alsof er een slag geleverd was, de twee afgestreden" kleine wezens vinden slapen, met de bruin verbrande beentjes bloot. Toen het weer zich bedacht, en het begon te regenen, zaten wij juist over den grooten koffer gebogen, en propten hempjcs in zandvormpjes en truitjes in strandemmers; en op den volgenden killen morgen, toen de groenteboer weer somber op zijn kar zat, riep het kleine meisje nog door het raampje: Zal je de steenen goed voor me bewaren, als ik nog es een keer kom !" En het jongetje herhaalde nadrukkelijk zijn: Dag Annnniè!" De kinderstoel werd afgeboend, alle dekentjes en kussentjes hingen te luchten, en ik vond den weg terug naar mijn bureau en mijn pennehouder met verdroogden inkt, en tijdschriften en brieven; ik merkte, dat ik, heJaas ! toch geen analphabeet was, en schreef, ofschoon met eenige moeite, deze regelen; morgen Jees ik waarschijnlijk zelfs weer de krant en overmorgen interesseer ik me weer voor de literatuur Maar het leven a's een koe in de weide is schoener, vaoral ajs de ka.f jes zoo zorgeloos om ons heen dartelen. A N N i E SALOMQNS STRAND- OF AUTOMUTSJE iiiiiiiiifiiiiiiiJiJiiiiiiiiiiiiiifiiJijjiuijimim VAN KINDEREN ELSJE. Tom, het jongetje, dat naast Elsje woont, is haar vriendje. Het is altijd zoo, dat Elsje daar gaat spelen. Eiken dag in z'n tuin roept Tom: kom je?" Elsje klautert dan over 't balkon, ver strekt ze haar been uit en staat met een voet op de schutting. Weer 'n wijde stap en ze is bij Tom. In den tuin zie je 'n schommel en ook 'n kar; met de kar rijden ze veel in den tuin om en altijd weer om't perkje, waar hooge rozen staan, je ruikt ze telkens. Tom heeft graag, dat Elsje in de kar gaat staanidan trekt hij haar gauw woest voort. O, nee, ze wil 't niet zeggen, dat ze bang is om te vallen, Ze wil niet flauw zijn en dan moet ze opeens denken, 't komt zoo van zelf, aan dat van lapg geleden. Ze woonde toen in 'n ander huis, in 'n andere stad. Daar was 'n tuin met in de schutting een deurtje, 't hing scheef, als je 't open duwde, kwam je op 'n zwart wegje. Elsje moest eens wachten naast den grooten wagen, daar zat haar zusje in, die kon niet loopen, harde beugels had ze Een echt vroolijk jonge meisjeskapje ge maakt van een kleurige, groote zijden zak doek met effen rand, die mef smaak en takt om het hoofd is gewonden en links met een elastiekje in een dof is getrokken. Vooral mooie kleuren kiezen! aiiuiiiiiuiiutmiiiiiiiiHiHiiiimuuitmiiiMiiuHtiiiiKuiiuitiititiiiitttti aan. Elsje was toen vier, nu is ze acht, veel ouder nu. Maar ze weet 't nog zoo goed ! Het zwarte kind met 't donkere gezicht met sliertharen er overheen, 't gezicht was boos en ze liep naar den wagen-. Elsje bleef staan met dichte vuistjes en 't zwarte kind lachte met groote tanden. Ze pakte Elsje om de pol sen en sleurde haar mee, zoo maar over 't modderige wegje, waar je altijd voorzichtig moest loopen. Hard gilde Elsje's zusje en gauw kwam toen moeder uit aen tuin; het zwarte kind liep weg en ging 'n beetje zingen. Elsje lag op den grond,'t witte jurkje vuil,vol modder, ze was er vies van. Dat alles weet ze weer, als ze bij Tom in den wagen rnoet staan; ze wil nu ook niet bang zijn, maar als Toms moeder in den tuin komt en zegt, dat 't niet mag dat rijden zoo, dan gaat Elsje dadelijk op 't bankje zitten. Het regent Tom heeft weer in z'n tuin geroepen: ,,Kom je?" Maar nu gaat Elsje door de huisdeur, ae schutting is veel te glad, zegt moeder. In de voorkamer zit Toms moeder, ze knikt naar Elsje met 'n wit gezicht en oogen, die nat zijn. Kindje" zegt ze, je moet maar even wachten. Tom moet eerst werken". Tom is boos, hij wil meteen spelen, maar hij moet met Lotte rnee naar boven. Elsje kijkt naar 't portret van Tom, toen hij klein was. Dikke krullen zijn om z'n gezicht en z'n oogen kijken groot uit. Hij heeft 'n wit jurkje aan met 'n lagen hals, je kunt zijn schouders zien. Toms oudste broer heeft 't geschilderd ; boven is z'n kamer. Als Elsje en Tom in den tuin zijn, staat hij gauw voor 't raam en roept ze wei eens boven. Heel vol en rommelig is 't in de kamer en je ruikt de verf. Het portret van Torn is ook geverfd, denkt Elsje. Ze vindt 't zoo een schat van een jongen", Toms moeder zit schuin in haar stoel, ze knikt telkens naar Elsje. Huilt ze weer? Elsje weet wel, dat ze een groot verdriet heeft. Tom had een zusje even oud als Elsje, ze is nu al 'n jaar dood. Doodgaan is 't ergste, peinst Elsje. Kom" zegt Toms moeder boven haar boek. Ga maar kijken of Tom klaar is." Hoera," roept Tom, als Elsje binnenkomt, ik ben net klaar". Lotte wil Elsje bij zich houden. Ze haalt haar oude pop uit de kast, ze heeft echt haar ! Tom vindt poppen kinderachtig. Laten we in den tuin gaan" dwingt Tom. Elsje weet niet. Lotte heeft ook nog een winkel met lapjes en 'n hoedendoos ! Ze ziet naar Lotte, die weg is in de kast. Dan gaat Tom gauw in Elsjes oor zeggen: Ik heb 'n zak met rozijntjes". Hij krijgt die van den kruidenier, maar houdt er niet van. Ach", zegt Lotte, uit de kast, ga maar in den tuin, 't is nu weer mooi weer". mimuiuiliiii Minimin lllillllllliaiinil immuun iiiimiiiiiii UIIIIIIUUIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII V&UCHTENKOEKJES VAN SIPKES - HAARLEM gijn voortreffelijk van kwaliteit en aangenaam van smaak iiiuiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii 2e gaan de trap af, Elsjes gezichtje is nu heel rond, met kuiltjes in de wangen. De tuin is vol zon, 't witte zand weer droog, 't glijdt heet langs hun vingers; alleen bij de schommel is schaduw, daar gaan ze spelen. In de voorkamer is visite, je hoort de stem men door elkaar, als Torn en Elsje even ophouden met schommelen is 't een gebrom uit de verte. Dan komt Lotte naar buiten en doet haar vinger naar Tem, dat hij binnen moet komen. Elsje blijft op de schommel, ze vind 't vervelend, maar Tom trekt haar mee: Jij ook." Stil, stil" zegt Tom's moeder als hij druk in de kamer komt. Kijk eens wie er is Tom"? Elsje ziet onder 't portret van Tom twee oude dames met hooge zwarte hoeden en propjes witte veeren. Ze lachen rimpelig. Ineens trekt Tom Elsje mee en zingt voor de dametjes: Dit is m'n vrouwtje, m'n vrouwtje, m'n vrouwtje. Die jongen", zegt een van de dametjes, die jongen, die is er ook vroeg bij". Lotte staat op en geeft Elsje en Tom een glaasje limonade. Dan drinken ze allen uit de glaasjes van de tafel. Ga maar weer in den tuin" fluistert Lotte. Ze loopen nu stil naast elkaar uit de kamer naar den tuin, waar 't nog warm is. Tom", zegt Elsje, je moet niet zoo vervelend doen". Watte?" vraagt Tom, die wel weet. Niet zoo als toen je binnen was" zegt Elsje naar beneden. Ach," lacht Tom, je bent ook flauw om 'n grapje !" Ze spelen niet meer in den tuin, maar loopen maar wat rond. 't Is om te stikken hier", zegt Tom, laten we naar binnen gaan". Nee," schudt Elsje, nee, dat niet". Ze gaan weg, de oude tantes, roept Tom hard. Kom dan en hij loopt eerst de kamer in". Elsje komt achter met sleeppasjes. Van boven kraakt de trap. De schilder komt beneden met een vreemden mijnheer, ziet Elsje. Toms moeder staat naast de theetafel, ze schenkt thee, haar lijf is donker, zwart, met witte handen. Ze knikt naar Elsje. Is er wat?" Elsje, vraagt ze over het theeblad heen. Ze is boos om 'n grapje", zegt Tom gauw. Lotte neemt Elsje op schoot: Tom mag je niet plagen". De mijnheer lacht met Tom en vraagt of hij 'n versje kan zingen. Tom doet dadelijk z'n mond open en zingt met rood gezicht: ,,In een blauw geruiten kiel". Als 't versje uit is, wil Tom nog meer zingen. Sst." wenkt Toms moeder, nu niet meer". En Elsje, vraagt Toms groote broer, jij moet ook eens zingen". Tue nou", dwingt Tom, je kan best". Dan zingt Elsje opeens van zelf»; Sara je rok zakt af, Moeder 't is m'n sleep". Tom doet dadelijk mee en slaat met de vuist op tafel. Toms broer lacht achter in z'n stoel, en ze zingen allen mee. Toms moeder niet, die lacht met witte handen in haar schoot, even maar. O .Elsje", zegt de schilder, jij, zoo'n zacht me\sje, durf 'jij zoo'n straatlieüje te zingen". Elsje lacht, 't is heet in haar hoofdje. Ze ziet Toms broer, die schudt met z'n hoofd. Ze wil gauw wegdoen de tranen,die op haar handje vallen en ze zien allen dat Elsje huilt. Maar dan is Toms moeder heel gauw dicht bij haar. Ze neemt 't gezichtje in haar witte handen en Elsje huilt nog altijd. ,,Ga maar met mij mee" en Lotte brengt haar bij 't fonteintje in de gang. Echt meisjesachtig" hoort ze Toni roepen uit de deur. Weg wil ze, weg en even schuw kijkt ze Lotte aan. Ga je nog mee naar binnen goedendag zeggen?" Nee, nee schudt Elsje. Zou Tom niet komen haar naar binnen trekken? Weg, weg uit de gang, naar den tuin; ze stapt nu over de schutting, gauw, dat ze 't thuis niet zien, dat ze zoo flauw is geweest, gehuild heeft! In de eetkamer Is de kindermeid, ze roept naar Elsje, als ze voorbij stapt met haar donkere stem: Je mag je wel opknappen. We gaan zoo eten". Boven op 't slaapkamertje is niemand. Eisje kijkt in den spiegel of ze niet kunnen zien, dat ze gehuild heeft. Haar gezichtje is rood en heel licht is 't haar er omheen. Telkens plonzend, doet ze de spons over haar warme wangen. O, ze gaan haar zeker plagen aan tafel, als ze zien, dat haar oogen nog rood zijn. Klein was ze om dadelijk te huilen: Zweedsche Vitrages in verschillende typische teleurstellingen vanaf Fl 1 20 per Meter. Ze durft immers alles en weer denkt ze aan 't zwarte wegje,'t zwarte kind.Maar Tom ook, Tom, en 't gekke versje ! Weer wascht ze 't gezichtje, waar de oogen heel donker in staan. E. TIERT E?H o c E R z E i L BOEKBESPREKING WAT MOEDER KLEINE KITTY VERTELDE. Zeven oorspronkelijke verhaaltjes van C. de Lecuw-Schönberg. Geïllustreerd door Herta Zuckerman. Voorwoord van Professor Franz Cizek, leider van den cursus voor jeugdkunst te Weenen. Uitgave van Metz & Co's Magazijnen, Amsterdam. Wat men aanvankelijk zou meenen een geïllustreerden catalogus te zijn, blijkt bij na dere beschouwing een kinderboek. Op den om slag ontbreekt elke aanduiding die ons de ter zake noodige opheldering verschaft De firma Metz en Co, die in haar catalogi zakelijker is op den omslag, heeft echter de bescheiden heid gehad ons op het imposante titelblad, welks inhoud boven dit waardeerend stukje prijkt, de mededeeling te onthouden, dat zij verantwoordelijk is voor de typographische verzorging van dit boekje. Zij bewaarde die openbaring voor een begeleidend schrijven. Wij zouden er graag meer van willen weten b.v. of de geheele firma van meening is dat men het woord, de voorwoorden nog we van een professor, zóó maar als een Metzworst behandelen en er een heele pagina mee volstoppen mag. Of is het enkel de Co. die dit verregende bladzijdje typografisch ver antwoorden wil? Behalve de Kathe Kollwitz-achtige navrante teekeningetjes ? het is dwaasheid een voor kinderen bestemd boekje van zoo'n gewich tige professorale voorrede te voorzien is alles aan dit geval pretentieus. Wanneer een uitgeversfirma het eens met zomerhoedjes probeerde? JOH. L. VAN ALLES WAT STRANDLEVEN Als onze roeiboot den steiger nadert zitten we opeens in de dwergsterntjes, die zich uit de wit-blauwe zomerlucht schijnen te materialiseeren, even nijdig om ons heen flitsen en dan weer op jacht gaan langs de vlakke kust. 't Zijn er een stuk of twaalf, heel kleine slanke witte watervogeltjes met zwarten schedel en gele snaveltjes. Het witte voorhoofd geeft aan den kop iets onwezenlijks en telkens, al naar 't licht invalt, verdwijnen de vogeltjes opeens maar dan wijst af en toe een plons in 't water toch de plek aan, waar ze bezig zijn. Hooger op, in de luwte van een zalmkrib zwemmen een paar bergeenden, in hoofdzaak zwart met veel blinkend wit en groenigen kop en roode snavels. Ze voeren eigenlijk niets uit. En achter ons glijden een paar groote stoombooten, Japanners, naar zee. Het steigertje is tientallen meters lang, een paar planken breed, zonder leuning en de «bstromn gaat met duizelingwekkende snelheid tusschen de pijlers door, een aardige proef voor de zenuwen. Dan klauteren we over de bazaltschoeiing en zijn opeens in het dichte duinwotid, doorstrengeld met heggerank en kamperfoelie. Van een topje kunnen wij het overzien, hektaren bij hektaren van bloei ende vlier,, een groote roomwitte massa, die haar geuren uitzendt tot ver over de zee, zoodat op lauwe zomeravonden de nabijheid van dit deel van ons vaderland nog op andere wijze bemerkbaar is dan aan kustlicht of misthoorn. Ik behoef niet te zeggen, dat dit vlieren woud een bolwerk is voor de kleine zangvogels. en die echte zomervogel, het kneutje, schettert ons overal tegen. 't Is nog al zonderling dat wij uit al deze wildheid eindelijk terecht komen bij een haver veld en een afgepaalde weide. Dat haverveld js een kunstproduct; men heeft hier bagger gestort uit den Waterweg en op dien h oogen rug heeft thans de landbouw hcxlag gelegd: een zeer interessante uitlooper van industrie en cultuur in een van onze wildste en meest oorspronkelijke landschappen. En juist aan het eindpunt van dat Stort" bloeien de gele hoornpapavers, dat zijn planten, die deze kuststrook al dadelijk stempelen tot een natuurmonument van den eersten rang. We vinden er nog veel meer aan den breeden bujtenvoet van het duin, die hier niet kaal geschoren is door de stormvloeden, zooals op de kust van Holland, maar dicht en rijk be groeid met allerlei struiken en kruiden. Ook de onvermijdelijke vlier staat hier te bloeien vlak bij het schclpstrand. Waarom ook niet? De zee is nog ver weg, nauwelijks zichtbaar aan het eind van de breede strandvlakte. Alleen bij zeer hooge vloeden komen de golven soms vlak aan het duin, getuige de lijn van aanspoelsel, die op menige plaats alweer door den plantengroei is overdekt. De hoornpapa ver staat in vollen bloei: groote gele bloemen, de kroonbladercn nog eenigszins gefrommeld, want 't is pas kortgeleden, dat ze het mutsje van de twee blauwgroene kelkbladeren hebben afgeworpen, zooals dat bij de klaprozen de gewoonte is. Talrijke meeldraden staan dicht op den smalle n stam per gedrongen en dat doet sommige van die bloemen eer op de malva lijken dan op papaver. Als de bloemen uitgebloeid zijn, ontwikkelen de stampers zich tot lange smalle vruchten, De Gele Strnndpapaver. wel twee decimeter lang en herinnerend aan de vruchten van sommige cruciferen. De heele plant is bleek blauwgroen, de stengels even goed als de mooi en grillig gevormde bladeren. Zoo staan ze daar, prachtige planten, tot drie kwart meter hoog en rijk vertakt, in vollen bloei, een mooie streep van kleur op het lichte strand. En echte zwervers langs de wijde zee, want deze Glauciums hebben hun hoofdverblijf langs de kusten van de Aegeisclie^en Zwarte Zee. Ze hebben zich verspreid langs den Atlantischcn Oceaan en kinnen nu in groot aantal voor langs de milde kusten van het Engelsche Kanaal vooral tusschen Wight en Dover. Ook aan de overzijde groeien ze wel en voor den oorlog zelfs ook bij Nieuwpoort, maar aan den strandboulevard Ostende-Knocke voelen ze zich niet thuis. Wel echter hier aan den Maasmond, waar ze veilig staan in grooten over vloed en ze vertoonen zich ook soms, nu hier dan daar in de Hollandsche duinen in een enkel exemplaar, dat dan echter meestal spoedig geplukt wordt, 't Zijn anders geen geschikte planten voor bouquetten in huis, want ze geuren verre van aangenaam, al zijn ze ook nog zoo mooi. Maar in mijn tuin wil ik ze graag hebben, al zien ze er na den bloeitijd met ai die lange hauwachtige vruch ten ook wat stekelvarkerig uit. Op Terschelling zouden ze ook wel kunnen groeien en ze zijn zelfs gevonden in Jutland in Zweden en langs de Oostzee tot Danzig toe, tot waar de oude Grieken hun barnsteen gingen halen, wat wel een aardig samentreffen is, maar verdei niets te beduiden heeft. Wij weten eigenlijk niet goed, hoe deze hoornpapaver zich verspreidt, 't Ligt voor de hand, «m te vermoeden, dat de vruchten of zaden langen tijd in hel zeewater kunnen ronddrijven, maar daarmee is nog niet ver klaard, dat de plant toch ook gevonden is in het binnenland van Centraal Europa en dan ZOMERTOILETTEN GEZIEN IN DE VlLLE LUMIÈRE Zeer opvallend maar toch gracieus en gedistingeerd,, was een eenvcudig toiletje van zwarte crêp%-de-Chine; een schuitvormige hals, geen mouwen, vrij lange taille en een zeer lange rok, bestaande uit drie breede volants; waarbij een canarie-gele, groote, slappe hoed gedragen werd, canariegele kousen en puntige, zwart-zijden schoentjes; gele, lange handschoenen; en een vuurrood-leeren taschje gaf die coquette finishing-touch. Aantrekkelijk door sterk doorgevoerde combinatie van wit en rood, was een eenvou dige, maar lange wit-crêpe-marocaine hemd jurk, die als eenige versiering een roodzijden halsdoek en rood, smal ceintuur had; een kleine roode toque met een witte aigrette; witte kousen en vuurroode schoentjes en een roode en-tout-cas completeerden dit toilet, dat op een zonnigen dag zér frisch is, maar met minder mooi weer misschien aardiger zijn zou in wat kalmere kleuren, b.v. blauw en grijs of amandelgroen en vrij donkerblauw, een nieuwe, vreemd-aandoende, maar toch smaakvolle combinatie. Eenvoudiger was een donkerblauw foulard-zijden toiletje met een berthe van zilverkant, die van voren en van achteren tot op de lage taillelijn viel en op zij, over de mouwlooze armen, tot boven den elleboog. Daarbij werd gedragen een groote grijze zijden hoed, versierd met kleurige bloemen. C.B. iiiiiiiiiimiiiiiimiiiimnii iiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiliiiliiiliiiiiiiliiinii wel meestal in zoutige gebieden, zooals aan de Saaie, in Galiciëe.d. In ieder geval is het heel genoeglijk, om hier op den heeten Julidag bij al die mooie planten deze dingen te overdenken en ik laat mij door den veldwach ter, die hier het heele jaar door de wacht heeft, beloven, dat hij mij mettertijd een partijtje rijpe vruchten zal sturen. Dan gaan we verder op onze groen met witte wandeling. Eerst groen; de strandweide, die kort gegraasd is door het vee maar in de beschutting van sommige duindoorngroepjes nog gave planten vertoont van de aardige aardbeiklaver en het donkergroene melkkruid met zijn talrijke half verscholen rose bloempjes. Daarnaast staan weer heel frisch vele plantjes van waterpunge met kleine spierwitte bloempjes, ook al zoo'n zoutaan wijzer, die in het binnenland zijn diensten doet. Maar 't mooist zijn de zalmroode bloemp jes van het duizendgulden kruid, dat hier in drie soorten groeit, de kleine soort recht op met rijk vertakte stcngeltjcs, de groote met lange stengels vlak langs den grond, als plat geslagen door den zonnedruk. ? (Wordt vervolgd) JAC. P. T H ij s s E iliiliiiilmiliiliiiiliiininiiiiiiiliiiii iimiiiimiiiiiiiiiimiiii Indien U in de vacantie per Auto de hergen wenscht te bezoeken, kan zulks Uw genoegen verhoogen door een PUCH ALPENWAGEN aan te schaffen. Vraagt demonstratie en offerte bij Koninginnegracht 111, Den Haag

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl