Historisch Archief 1877-1940
21 Juli 23. - No. 2404
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HET JUBILEUMSTUK
Teekening voor De Amsterdammer" van Joh. Braakensiek
Royaards: Niet noodig, koopman, we hebben ons in het buitenland
al voorzien?"
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllll IIHIIIMIIIIIIIIIIMIII llllllllMllllllllllllllllllllllllMltllllllllllllllMIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllMIIIIIIIIiiilllllllllI
GHARIVARIA
Ijs en ijsdranken zijn
verfrisschend," onthult ons de O.H.C.
De ongelukkige was ongehuwd",
schrijft het Handelsblad. Ook het
tegenovergestelde komt een enkele keer
voor: happy, though married."
Opperrabijn Justus Tal, het werk
Verborgen wegen" besprekende, legt
ons geen gemakkelijke taak op. Er
zijn uitnemende gedeelten in", schrijft
hij, die niet gelezen, maar herlezen
moeten worden."
Compensatie
Moeder staat naast vader, haar
hand ligt op zijn schouder; vader is
vél langer dan moeder, maar moeder
zingt veel hooger."
(Carry v. Bruggen, Het huisje aan
de sloot).
Mededeeüngen, die nadere toelichting behaeven
Rietmatten. Met de lengte der
matten wordt bedoeld de hoogte; met
de breedte, de lengte die zij uitge
rold beslaan. Het is wenschelijk er
latten in te maken; op verzoek
worden de latten tegen den kostenden
prijs gratis aangebracht." (Prijscourant)
De maatschappij neemt geene ver
antwoordelijkheid op zich voor losse
aan het rijwiel bevestigde toebehooren
of onderdeden." (Alg. Bew. Mij)
Wij kwamen voor een gesloten
deur, die op een kier stond." (N.R.C.)
Het maximum bedrag voor
postwissels is onbepaald."
(Form. postw.)
Onze meesters
Dat juist op den meest slappen
grond de meest snelle treinen loopen."
(Ing. in de N.R.C.)
Het meest rustige leven." (O.H.C.)
De meest vriendelijke uitdrukking.
De meest moderne acteur. De
meest ergerlijke kruidenierspolitiek.
De meest dierbare bezittingen."
_ (H. D.)
Meemaaksels
Zij had persoonlijk meegemaakt,
dat de lijken werden weggedragen.
Hij had de Eestspiele meegemaakt."
(H. D)
,,lk heb al zooveel meegemaakt in
mijn leven." (Gr.)
Niet alle arbeiders maken den
ontwikkelingsgang van het proleta
riaat mee." ( Volk)
's Meesters meemaaksel
,, Ik, die het heb meegemaakt,
dat over eene kleine, eenvoudige
veldstelling in de duinen bij Den Helder
onder de meest gunstige omstandighe
den maanden en maanden werd ge
werkt." (H. D.)
Aaneenlijmsels
De Meyerink-uitvoering." (O.H.C.)
De Handel-aria's en de
Schunertliederen." (Hbl.)
Riviera- verrassingen." (M.R.C.)
Derden-tusschenkomst."(Bran(/an's)
De Prof. Otto-praktijken."
(Limb. K.)
De As you like it-achtergrond".
(Tooneel).
De Holdert-beweringen."
(De Dag)
Dames ! Attentie ! Ruize-koopjes ! !
Pianospeler te koop. ?275."
(Adv. Hbl.)
Jonge mannen ?4.75 Fnaf heden
jonge mannen / 4,75 en / 5. per stuk.
Nog eenige prima voorzangers."
(Adv. L. D.)
VAN DE WEEK
CORRESPONDENTIE.
M. te N. Zou u in uw rubriek ook niet eens
een afdeeling De aanvoelers" of Aanvoe
lingen" willen opnemen? Men kan tegenwoor
dig geen literatuur of kunstbeschouwing onder
de oogen krijgen in onze periodieken of dat
aanvoelen" komt er minstens een paar keer
in voor. Zoo las ik in de H.P. zelfs van
Shakespeare door Eskimooschen harteklop
aangevoeld." Het is er haast even erg
mee als met dat afschuwelijk gebruik van
,,\vanl", door Kloos in de mode gebracht
(De Meester vindt 't ook fijn ! Char.) bv.
hij is rijk, want gelukkig. Men kan het in
iedere literaire kroniek van de N. Gids
vinden.
Antw. Men mag Shakespeare gelukkig
prijzen dat hij dood is. Het zal je gebeuren,
door een Eskimooschen harteklop aangevoeld
te worden ! Maar ter zake. Mode meneer,
mode. Auteurs zijn modepoppen. Zooals de
dames-auteurs alle de korte rokjes gingen
dragen toen de mode 't voorschreef, en als 't
moet weer lange zullen gaan dragen, zoo vol
gen alle autaurs de woorden-mode. Vroeger
droeg men immers", thans schrijft de mode
,,wanl" voor, en de schrijvers gehoorzamen,
anders zien ze er gek uit, en krijgen geen
klandizie. Gevoelen" wordt beslist niet meer
gedragen, dame. Aanvoelen" gaat ernorm,
dame. Ik vroeg eens een modepop of hij mij
het verschil kon uitleggen. Neen", sprak de
taaldandy, aanvoelen.... aanvoelen.... ja
ik voel 't toch anders aan."
Ter verduidelijking van wat ik bedoel, laat ik hier nog eens twee al vroeger gepubliceerde
modeplaatjes afdrukken, bijgewerkt naar den laatsten smaak.
De Avonturen van
Antoine
DOOR
H. COLLINSON O^EN.
Geïllustr omslag van IS. VAN MENS.
Prijs gebonden in linnen band
en gekleurde kopsnede
f 1.50
Uitgave m VAN HOLKEUA t VARENDORF, A'dim.
MODE 1900.
IN DE SERRE
(Novelle in miniatuur, door Charivarius)
De danspartij, die mevrouw Van Beek gaf
ter eere der verloving van Ada Palland met
Jan Blijswijk was druk bezocht, en zeer ge
animeerd; ook Erik en Oerda waren natuurlijk
onder de gasten, maar voelden zich niet zeer
thuis in die drukte.
Toen het orkestje weer voor den nieuwen
dans begon te spelen, traden zij in de serre,
een blijkbaar vergeten plekje; immers het
was geheel verlaten, opmerkelijk stil bij het
lawaai in de groote zaal. Nu gingen zij zitten
op de breede, rieten leunstoelen, waarvan er
eenige om een tafeltje stonden, in het geheim
zinnige, zacht flikkerende gedempte licht der
kaarsen in de prachtige, kostbare candelabres,
waarvoor zij intusschen op dat oogenblik
weinig belangstelling schenen te gevoelen.
Het was de gunstigste gelegenheid, dacht
hij aanmerkelijk gunstiger dan eenige «ogen
blikken geleden.
Hij had een violette» brief in de hand, dien
hij haar had willen geven; dat had nu geen
zin meer, hij kon haar spreken; snel stak hij
den brief we er in zijn zak.
Ik moet het je nu zeggen!" riep Erik
plotseling in verrukking uit.
Wat?" vroeg Oerda.
Het ! Het!" riep Erik hartstochtelijk, en
wierp zich voor haar neer op den grond.
Ik weet niet...." fluisterde Gerda, ver
legen met haar waaier spelende, terwijl zij
het hoofdje liet hangen, en de mat roode sjaal
haar van de schouders gleed.
Zij stonden beiden op.
Toen legde hij zijn arm om haar middel,
en een zalig gevoel doorstroomde haar.
Je begrijpt het, je voelt het !" juichte
Erik, toen Gcrda hem dichter naar zich toe
trok, bevend haar blanke arm om hem heen
sloeg en hem kuste.
Toen zei ze langzaam, zachtjes: Erik....!"
TAALVERWOESTING
11. VERDERE J'SC/Ï-JAMMER.
De schade, die het onnederlandsche -isch
toebrengt aan den ouden uitgang -iek der
Romaansch-Nederlandscheadjectiva(irf«if(sc/ï,
energisch), heb ik 't laatst ter'sprakegebracht.
Hiermede was echter het zondenregister van
-isch nog geenszins gesloten. Want er is ei
genlijk geen enkele groep van
Rom-NedM O D E 1923.
VAN HET WONDERE GELUK
(Brok proza, door Charivarius)
De mevrouw Van Beek-dancing ter eere
der Zus Palland met Johnny
Blijswijk-verloving was berhaupt een druk bezochte
en zeer geanimeerde; ook Errie en Gerrie
waren vanzelfsprekend onderde gasten,maar
pasten zich slecht aan aan die drukte.
Als het strijkje weer voor den nieuwen
dans te spelen begon, traden zij naar de
bay-window, een schijnbaar vergeten, want
geheel verlaten plekje, een brok stilheid
op het brouhaha der grootzaal. Dan zaten
zij neer op de breed-luie rieten easy-chairs,
waarvan er eenige rond een tafeltje stonden,
in het geheimnisvolle, zacht-blikkerende opalen
licht der kaarsen in de prachtvolle, waarde
volle candelabres, waarvoor, zij intusschen
momenteel weinig interesse aan te voelen
leken.
Het was de meest gunstige gelegenheid,
dacht hij beduidend meer gunstig dan eenige
oogenblikken terug.
Hij had een violet schrijven in de hand,
dat hij haar had willen geven; dat had nu
geen doel meer. hij kon haar spreken; snel
stak hij het schrijven weer in zijn zak.
Ik móét het je nu zeggen !" plots extaasde
Errie....
Wat?" kwam Gerrie....
Hét! Hét!" plofte zich Errie voor haar
neer in een paroxisme .... zwoel....
Ik wét niet,..." verlégende Gerrie met
haar waaier, als zij het hoofdje hangen liet,
en de fraise crasée wrapper vanaf haar
schouders gleed. .. .
Op, beiden, stonden zij....
Dan, rond haar middel legde hij zijn
arm, en een gelukvol aanvoelen maakte
zij mee....
Je realiseert het ! Je voelt het aan ! !"
kwaVn Errie gretig, als Gerrie zijn gloeiend
lijf naar zich toe trok, er rond klemde haar
tril-rillende blank-arm en zijn lippen zoog....
Dan, langzaam, Errie !" kwam ze zacht..
llflIlllllllMIIIIIIIIIII' imlMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIlt
adjectiva, die niet door dat -isch wordt aange
tast.
Neem bijv. die op -air. Deze worden het een
na het ander uitgerekt tot -arisch. Of Huet
met zijn Literarische Phantasiën enKritieken"
met deze fratserij is begonnen, wil ik niet
uitmaken, maar tegenwoordig is het zoo,
dat de basterdvorm op het gestoelte zit en
dat literair" zich met een voetbank mag
behelpen. Op dezelfde wijze hebben
paiiernentarisch, summarisch, legendarisch, frag
mentarisch en soortgelijke stoethaspels zich
ingenesteld. Ook ben ik aleenuniversitarische
opleiding tegengekomen.
Ook de uitgang'-ee/ moet met alle geweld
een -iscft-staart hebben. De economist Treub
en onze dilettant-filosofen doen dik met
moralisch, en het verschijnen van personalisch,
materialisch en professionalisch is maar een
kwestie van tijd. Commercieel" komt er
betrekkelijk goed af: het is gevrijwaard tegen
een verlebbering in commercialisch, want dit
laatste ziet zich den weg geheel versperd door
het nog heerlijker kaujmannisch!(kauf mannisch
aangelegd, een kaufmannische boekhouding,
pardon: boekvoering).
Herhaaldelijk slaat de ischerij in finaal
geraaskal over. Zoo wilde de universalische
Mr. van Rossem laatst ook eens wat in aard
rijkskunde gaan doen en orakelde hij van
klimaterisctie invloeden, die veel nevels
tusschen de bergen doortrekken." Het Algem.
Handelsblad lag onlangs ook in een stuip:
de pianistische arbeid van Evert Cornelis
was stopgezet."
Nog erger fleemer en temer dan -alisch en
-arisch zijn, mag het miserabele -istisch ge
noemd worden. Lees welk geschrift ook,
hoor welke redeneering ook aan, telkens en
telkens krinkelt die slijmslak op u toe.
Ware er een spiertje taalgevoel geweest,
nooit had men dat -istisch binnengelaten.
De uitgang -ist was goed en voldoende, ook
voor het adjectief. Het Fransch wees ons
hierin den weg en spraken wij al niet van
menist" voor doopsgezind !
Laat het waar zijn, dat nu wij eenmaal dat
-istisch hebben binnengehaald, wij het In vele
gevallen niet meer zouden Mjftifef'loozen,
dit neemt toch niet weg, d%£-v|gg|pt?'1n'menig
ander geval met een beetjSÖgoelfen wil en
goeden smaak kunnen» tegeBgöafl.
Inzonderheid gejdt dit van het predicatief
en het bijwoonjËuJk gebruik. In zinnen ais deze
kan men -iscfr'^jyeral schrappen: In het
Noorden der ? Veüenigde Staten was men
protectionistisch). Die man denkt er erg
optimist(-isch) over. Hij betoonde zich als
kunstenaar streng realist(-isch). Maar ook
in het attributief gebruik zou onze taal
er bij winnen, wanneer men zoo radicaal
mogelijk -istisch aan kant zette. Ik zou niet
weten, waarom men niet zou kunnen spreken
van een pessimistc beschouwing, een commu
nist schrikbewind, een socialist beginsel.
Slechts een paar aanpakkers en aanhouders
en wij kunnen de taal van een hoop poespas
op -arisch, alisch en vooral op -istisch schui
men. Als het leiding ziet en erkent, gaat het
beschaafde publiek mee. 1)
(Wordt vervolgd) H A j E.
Als 't maar mode wordt !
llllllllllllllllfflllltllllllllllllllllllllIllllllllllllllllll
Char.
Aan onze Medewerkers
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
tiet Secretariaat der Redactie
van De Amsterdammer", Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meest geschikten om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
N.IMIUIMIIIItllllimillIMlIIIIIIMIIIIIMII
iiiiiiiimiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimii. iiiiiniiiiitii
PARMIGIANINO EN HET
MANIERISME
Toen in 1908 Riegl zijn Entstehung der
Barockkunst in Rom" publiceerde, moest hij
er zich terdege voor verontschuldigen de
Barok als stijl op te vatten en riet als een
ontaardingsverschijnsel. Hoe heeft zich het be
grip Barok" sedert dien verhelderd ! Thans
onderscheidt men een Barok", een stijl van
een bepaalden tijd, een bepaalde periode in
de cultuurgeschiedenis, evengoed als gothiek
of renaissance, en barok als algemeene karak
teristiek van een bepaalde geestesrichting
die in alle verschillende stijlen zich uiten kan.
Barok is het niet-evenwichtige, het niet- genor
maliseerde, het bizarre, het subjectieve. Barok
is, historisch, wat gewelddadig de norm van
het klassieke overschrijdt, de volkomen ge
objectiveerde veralgemeening van het mo
ment of de enkelvoudige verschijning terug
dringt voor eer uitgesproken subjectieve na
drukkelijkheid, hetzij uiterlijk of innerlijk.
Barok is, zooals men thans het woord gebruikt,
de uitingsvorm van een cultuurphase, evenals
gothisch of klassiek, en omvat daardoor alle
schakeeringen die er, in een bepaald tijdperk,
tusschen de verschillende nationaliteiten en
individuen in eenzelfde cultuursfeer kunnen
bestaan. Het woord heeft zijn ongunstige
klank totaal verloren, duidt niet meer op
qualiteit, doch op aard. Thans is te Weenen
een Barok-Museum ingericht!
Een van de vele schakeeringen in de barok
ke stijl is het Manierisme. Men verwarre dit
woord niet met gemaniereerdheid"; onder
Maniërisme verstaat men een zeer bepaalde
stijl, welke in de 16e eeuw zeer verbreid is
geweest, en welke hare eigenaardigheden oor
spronkelijk afleidde van de manier van
Raffael" en de manier van Michelangelo";
wat echter niet zeggen wil, dat het Manierisme
geen gemaniereerde stijl is!
In een lijvig boekdeel,dat gewijd is aan dezen
stijl en zijn schepper Parmipianino 1), wenscht
nu de schrijfster het Manierisme op n lijn
te stellen met de Barok, ja, als tegengestelde
beschouwd te zien. Zooals zij echter zelf
en niet geheel ten onrechte, betoogt, is
deze stijl volkomen afhankelijk van het voor
beeld van Parmigianino. Of een werk maniër
istisch is, wordt daardoor bepaald, of het,
zuiver formaal, bij het werk van
Parmigianino aansluit. Hieruit blijkt al dat men het be
grip Maniëristisch" nooit zoo wijd kan nemen
als Barok". Maar als tijdgenoot van dezen
laatste, en terwijl deze de uitingswijze van een
cultuurphase is, moet dus ook het Manierisme
barok zijn. De schrijfster zegt (blz. 124) Denn
dieser (der Manierismus) (baut) sich neben der
Barocke aut' mit anderen Zielen und anderem
Kunstwollen. Der Manierismus wrll nicht
Ausdruck vermitteln, sondern Schönheit, er
wiil nicht Handlung darstellen, sondern
Existenz". Mijn inziens is dit al een zeer onge
lukkig pleidooi! Want de schoonheid van
Parmigianino's werken, het langgerekte der
"figuren, het uiterst slanke der handen, de
langdoorvloeiende contourlijnen, het smachtende
der gelaatsuitdrukkingen, dat.. , vloeiende
drukt toch zeker (het woord zegt het al) niet
Existenz" uit! Zooals alle Barok zijn
bronaar heeft in een verlangen, zoo is het verlangen
naar gestileerde schoonheid" de wel, waaruit
Parmigianino's kunst en die zijner navolgers
vloeit.
Dit is niet het eenige aanvechtbare, dat
in het boek van Mevr. Fröhlich verkondigd
wordt. Maar, daar het, met zijn overvloedige
illustraties, een, ook voor onze kunstgeschiede
nis, uiterst belangrijk materiaal samenbrengt,
de eenige moderne biographie over den zeer
belangrijken Parmigianino is en tevens ge
wichtige dingen over zijn navolgers geeft, is
het boek van groot belang.
Een der gewichtigste gedeelten is datgene,
waar de zeer eigenaardige kunst van
Fontainebleau (Rosso, Primaticcio, Goujon) direct van
Parmigianino afgeleid wordt. Deze samenhang
is zóó zeker en in het oog vallend, dat ik
er handboeken op nageslagen heb om te
controleeren, of dat werkelijk nooit eerder ge
constateerd was en dat ik mij zelf afvraag
of ik dit inderdaad pas weet, sedert ik het bij
Mevr. Fröhlich gelezen heb.
Het andere centrum, waarheen het manieris
me zich voortplantte, was het Habsburgsche
hof. De Habsburgsche keizers hadden een
uitgesproken voorliefde voor deze kunst
richting. Maar er waren daar niet zoo begaafde
kunstenaars als te Fontainebleau, waardoor
deze stijl aan het hof van Rudolf Hen Matthias
veel schematischer en onvruchtbaarder werd.
Opvallend is het groot aantal Nederlanders
onder deze kunstenaars (waarop de schrijfster
niet wijst); Adriaan de Vries, Petrus Candid,
Barth. Sprangeren Hans van Aken komen
b.v. allen uit deze landen.
Van hen gaat een zeer sterke werking uit
op de schilders in de Haarlemsche Academie
(Goltzius, Corn. Cornelisz) zoo zeer, dat men
dtze kunstenaars, met Joachim Wttewael en
Bloetnaert de echte Ho'llandsche manieristen
zou kunnen noemen. Vooral door de gravures
uit dien tijd is de samenhang gemakkelijk te
verklaren. Merkwaardig is daarbij dat deze
graveurs, zooals de Sadelers in de eerste plaats
(voor de Habsburgers werkende Nederlanders),
die in eigen composities en in de reproducties
van werken van al de genoemde kunstenaars
hun voorkeur voor dezen stijl duidelijk toonen,
onder zoo tallooze bladen naar Italiaansche
werken, er zoo weinig naar Parmigianino
hebben gemaakt.
Maar niet slechts van Weenen uit komt
een Maniëristische golf in het Nederlandsche
kunstgebied, ook de Fontainebleaugroep had
veel invloed. Herhaaldelijk lezen wij bij van
Mander van kunstenaars die naar Frankrijk
gaan, en we] speciaal naar Fontainebleau
(o.a. biographie Ketel). Het is dan ook niet te
verwonderen, dat de groep maniëristische
schilders in de Nederlanden zeer aanzienlijk is.
Het komt mij voordat de schrijfster zeer ten
onrechte deze geheele groep negeert. Er wordt
slechts op gewezen (hl?.. 154?156), dat
deHaarlemsche Academisten de andere Nederlanders
(ook de Vlamingen als Jan Matsys en
Floris) wel is waar invloeden van het
manierisme vertoonen, maar dat hun stijl
zoo zeer eclectisch is, dat men zich
over deze invloeden niet behoeft te ver
wonderen. Vooral wanneer men de lijnen,
waarlangs die invloeden gegaan zijn, zoo ge
makkelijk kan reconstrueeren (door de aan
het keizerlijk hof werkende Nederlanders en
de tallooze gravures, en over Fontainebleau)
is de directe en overheerschende invloed van
het Manierisme begrijpelijk. Trouwens ook
in de zilversmeedkunst van Paulus van
Vianen (die aan het Habsburgsche hof werkte) is
het Maniërisme zeker even duidelijk als
bij Adriaan de Vries, wiens portretbuste van
Rudolf II afgebeeld wordt.
De Sadelers reproduceerden voor de Habs
burgers ook maniëristische werken van in
Holland gebleven Nederlanders. Daarin zagen
dus die Maecenassen zeker geen minder
waardige navolgingen ! Men zou daaruit kun
nen afleiden, dat omstreeks 1600 Holland
evengoed een haard van het Maniërisme was
(Haarlem en Utrecht niet alleen). Zelfs een
objectief portretschilder als Miereveldt wordt
in enkele allegorische figuren een manierist
van het zuiverste water (Paris-oordeel).
Het Manierisme wordt dan verder vervolgd
tot aan Houdon en R. Dunner toe. Men had
even goed de Odalisque van Ingres er bij kun
nen noemen ! Een afgebeelde figuur van
Bouchardon doet onmiddellijk aan een
Tanagrabeeldje denken. Zoo merkt men, hoe schrijfster'
ter grooter eere van haar bewonderden meester,
zijn invloed steeds wil blijven zien, waar ter
nauwernood toevallige
vormovereenstcmmingen na te wijzen zijn.
Trouwens die bewondering voor Parmigia
nino speelt haar zonderlinger parten ! Die
meester is voor haar een der allergrootste
kunstenaars, wiens portretten slechts naast
die van Vclazquez gesteld kunnen worden
en die men eigenlijk zij zegt het niet, maar
men merkt het op blz. 19?20, (vooral als
temperament) hooger moet stellen dan Rafael.
Deze bewondering typeert een bepaald
soort vrouw. De kunstenaar geeft inderdaad
veel hooge schoonheid, maar het is geen na
tuur, het is een wonderbaarlijk raffinement,
een zachte weekheid, zonder zoetheid, ge
voeligheid op den rand van sentimentaliteit,
bij de mannen vaak een uiterlijke verzorgd
heid, die bijna iets verwijfds heeft. Het is be
minnelijk naief, Mevr. Fröhlich den ouden
biograaf Affó te hooren verwijten dat hij de
zwakheid van hun beider held met den mantel
der liefde wilde bedekken, terwijl zij zelf ver
zwijgt dat de meester in Parma terugkeerde,
juist in het jaar dat Correggio die stad verliet,
terwijl men toch en wel met recht aan
neemt, dat het vertrek van den ouderen en
grooteren meester het pas aan Parmigianino
mogelijk maakte zich in zijn geboortestad te
doen gelden als eerste. Trouwens, als wij de
schrijfster moesten gelooven was Correggio's
invloed slechts zeer gering en zuiver formaal.
Zij vindt het onbegrijpelijk, dat men de wer
ken dezer meesters zoo dikwijls verward heeft.
Ongetwijfeld is er een groot verschil, vooral in
karakter, tusschen beider werken, maar de
punten van overeenstemming, formaal in de
eerste plaats, zijn dikwijls nog grooter.
Met de inderdaad prachtige! portretten
weet zij slechts werk van Noordelijker kunste
naars uit dienzelfden tijd, zooals Holbein, te
vergelijken. Wij zouden willen wijzen op
Moretto da Brescia.
De schrijfster waagt zich ook hier en daar
aan omdoopingen van werken in bekende
verzamelingen. De reproducties zijn weinig
overtuigend voor deze nieuwe toeschrijvingen.
Tenslotte zitten er eenige fouten uit slordig
heid in dit boek. Ik noem: afb. 141, onder
schrift: Primaticcio, volgens den tekst: Rosso;
afb. 155 en 156, onderschrift Dubreuil, volgens
den tekst: Dubois. ?
G. K N u r T E L W 'i N.
1) Lili Frühlich-Bum, Parmigianino und
der Manierismus, Wien, Anton Schroll en Co
1921, gr. 8", 199 blz. 24platen, 195
textillnstraties.