De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 28 juli pagina 6

28 juli 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 juli '23. Nö. 2405 Het depot bij Minna Bluff SHACKLETON Ieder der beide aardpolen heeft zijn eigen drama; op het arktische en het antarktische schouwtooneel worden ze gespeeld. Spel is het voor de menigte, die met belang stelling de opvoering volgt en gemakkelijk op de gaanderijen gezeten geniet van de prikkelende spanning en .den gezelligen grie zel, die de gevaren en ontberingen der akteurs haar bezorgen. Harde werkelijkheid is het voor de spelers, zooals het eertijds was in de arena der Ro meinen; want, al hakende naar den prijs van eer en avontuur, gedreven ook dóór den drang tot het volbrengen van groote daden, stellen ze hun leven als inzet. Al langer dan drie eeuwen duurt het ark tische spel, maar nog geen eeuw dat in de Antarktika, en, gespeeld wordend met dien bit teren ernst, welke ook den Dood laat optreden, is het pas een kwart eeuw aan den gang. Doch geenszins minder spannend dan het arktische, dat met Heemskerk en Barents begon, of minder boeiend door onverwachte wendingen, was het spel, dat zich om'de Zuid pool afspeelde! Als aanvang, in het jaar 1841, was daar de openings scène met de on vermoede ontdek kingen van Sir James Ross: de groote ijsbarrière, de werkende vul kaan, het hooge kustgebergte van het antarktische land. Maar daarna zakte het scherm weer en een halve eeuw bleef het doek gesloten, tot dat het eindelijk voor goed opge haald werdin 1895, toen de Noor Borchgrevink als eerste mensch het Zuidpoolland be trad. Weldra volgden expedities van hem en den Belg de Gerlach, en snel groeit aan de belangstelling in het Zuidpool-onderzoek, aangewakkerd door Markham in Engeland, en Neumager met Drygalski in Duitschland. Engelsche, Duitsche, Zweedsche, Japansche expedities komen in voorbereiding en in 1902 overwin tert Scott onder den rook van den Erebus, bezig met de uitrusting voor zijn eersten, grooten sledetocht naar het onbekende Zuiden. Uit de reeds uitgelezen schaar van deel nemers zijner expeditie kiest hij de enkelingen uit, die hem zullen begeleiden en n van het tweetal is Shackleton. Scherp was Scott's blik, en toch zal hij misschien twijfel hebben gekoesterd over de gegrondheid zijner keuze, toen van het on verschrokken drietal juist Shackleton ziek werd en werkeloos mee huiswaarts strom pelde, zoodat hij hem met het hulpschip naar Australiëmoest terugzenden. Maar Scott had wél juist geoordeeld; de veer was niet gebroken, enkel gebogen ge worden; krachtig sloeg ze terug, herwinnend haar sterke stramheid. Wel degelijk was hier gevonden de sterke man, de drager van groote eigenschappen, die zou kunnen doen dingen van grootheid. En heel de wereld kent ze thans, die grootsche daden, die hij volbracht heeft; wij hebben allen hem gevolgd op zijn spannenden tocht tegen den geweldigen Beardmore-gietscher op, naar het geheimzi&mge, van God verlaten sneeuw-hoogland, en wij zijn met hem de Zuidpool genaderd tot het punt, waar het wreede noodlot hem dwong om te keeren. - En later hebben wij zijn schip, de Endurance, zien wegzinken in het ijs, en hebben, trillend van spanning, gelezen van zijn weergalooze vaart naar Zuid Georgië, en de driemaal mislukte, maar ten vierden male slagende pogingen om zijn op het Olifants eiland achtergelaten tochtgenooten te redden. Eindelijk hebben we, hoofdschuddend, de berichten over de vaart op de Quest verno men, en ten slotte bij de onverwachte tijding van zijn plotselingen dood zwijgend het hoofd ontbloot. Hij, die zoo groote ontdekkingstochten kon volbrengen, moest beschikken over buitengewone gaven van geest en lichaam, in zeldzame samenwerking aanwezig. Even krachtig als die geest was in zijn vindingrijkheid,vasthoudendheid en doortastendheid, even groot moest het weerstands- en uit houdingsvermogen van zijn lichaam zijn. De gist eener onverflauwende geestdrift moest steeds nieuw leven brengen, edele karakter kracht moest de zwaarste lasten kunnen torsen. En wie, die belangstelt in de drama's, die opgevoerd worden op het groote schouwtoo neel van het menschdom, zou niet nader willen weten, welke dan was het samenstel van geestelijke en lichamelijke eigenschappen, van karaktertrekken en daarnaast van tijds omstandigheden, die mogelijk maakten, dat door Shackleton geschiedde dat, wat wij thans als zulk een rijk brok geschiedenis kennen. Uiterst interessante lectuur is daarom het lezen in een boek als het onderhavige 1) en niet alleen te leeren kennen de familie en het milieu, waaruit hij voortkwam, en die door erfelijkheid en opvoeding vele zijner eigen schappen verklaren, maar ook door' aanha lingen uit zijn dagboeken te vernemen over de diepere roerselen van zijn gemoed, waaruit hij putte de groote, zedelijke kracht, die hem telkens weer deed overwinnen onover komelijk schijnende moeilijkheden, en die hem eveneens die moeilijkheden telkens weer deed opzoeken. Is het niet merkwaardig te vernemen, hoe het de romanticus was, de genieter der rythmen en gedachten-volheid van verzen, die zoo sterk ontvan kelijk was voor de aantrekkings, kracht der geheim zinnige onbekendheden van de witte poolwoestijnen ? Enhetis inderdaad een fijne trek van den biograaf Mill om ieder hoofd stuk te sieren met dichtregels,die zijn held eens dierbaar waren. Den verta ler gaven ze een schoone en geluk kig gebruikte gele genheid zijn vertaalkunst aan te wenden om den soberen, woordzwaren rythmenslag van het En gelsche vers in 'n evenwaardigen Hollandschen woordengang om te zetten. Die zuiver dichterlijke geest was het ook, die Shackleton de boeiende beschrijver van zijn reizen deed zijn en de pakkende redenaar bij honderden van voordrachten.Maar daar naast nauw verwant de drang naar avontuur en weer daarmede verbonden de verwachting om met mercantiele verrich tingen groote sommen voor vrouw en kinderen te zullen verdienen ja, ook zijn zucht om naar verborgen schatten te zoeken. Uit andere aderen van erfelijkheid vloeiden voort zijn volharding, zijn organisatie-ver mogen, zijn zin voor het onverwaarloosde détail, zijn verantwoordelijkheidsgevoel. Prachtig was zijn opvattingvan fairplay", zooals die blijkt uit zijn, ten slotte vergeefsche, moeite om de operatie-basis van Scott niet te gebruiken. Onwillekeurig komt dan weer in herinnering Amundsen, die later den armen Scott de palm der overwinning voor de voeten weghaalde. Verstandiger inzicht en uitrusting; zeer zeker; maar Ook aan Shackleton is ten slotte de eind overwinning van het bereiken der Zuidpool ontgaan door dat ongelukkige denkbeeld, dat ponnies beter dan honden zouden voldoen, en SVrYv,'-^ VVi: V:- >** ' " "?',"" Pinguïns en honden toch is zoo eenvoudig de overweging, dat de kans van omkomen der dieren zooveel noodlottiger is bij het kleinere aantal ponnies dan bij het grootere getal der honden. Dat Scott en Shackleton niet vooruitzagen, dat de stormachtigheid op de ijsbarrière zoo veel grooter was aan de landzijde, die zij als route kozen, dan midden op die groote ijs vlakte, waar Amundsen voorttrok, is hun zeker niet kwalijk te nemen, waar dit door de meteorologen evenmin was bedacht. Edoch, dergelijke vraagstukken zijn het niet, die ons het meeste boeien in de beschrij ving van dit leven, zij het dat de wijze, waarop Shackleton ze oploste in nauw verband staat met zijn karaktereigenschappen. Het is juist om dat merkwaardige en rijke samenstel van eigenschappen te leeren kennen in zijn opbloei en ontplooiing, en in zijn reactie op de om standigheden en gelegenheden, die het tijds gewricht hem aanbood, dat het waard is deze levensbeschrijving te lezen. W. VAN BEMMELEN 1) Shackleton's Leven en Reizen door Lady Shackleton en Hugh Robert Mill, vertaald door A. Moresco.Uitgegevendoor Em. Querido. De Nimrod" in de Ross-zee Pinguins luisterend naar de gramofoori in den zomertijd Kamp op den ijsmuur, met ponnies LOUIS COUPERUS (Persoonlijke herinneringen) IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII iiiiiiiimimiiiiH vraagt mij, geachte Redactie, persoonlijke herinneringen? Gaarne. Hier volgen beknopt, eenige notities. Couperus droeg voor in Amsterdam, uit zijn De .Zonen der Zon". Ik luisterde rustig. Hij voelde voor Helios, den zonneheld. In de pauze kwam mevrouw Kleykamp na_ar mij' toe. En allerinnemendst vroeg zij mij, of ik niet even bij Louis Couperus achter wilde komen. Hij had mij opgemerkt in de zaal en hij verlangde mij te spreken. Ik volgde. De ontmoeting was charmant. Ik vraag mijn lezers zeer dringend veront schuldiging, dat ik door den dwang der feiten genoodzaakt ben mijzelf te noemen, nu ik over deze ontmoeting en over verder ver keer, met Louis Couperus, iets schrijven ga. Couperus scheen in ons gesprek buitenge woon veel schik te hebben. Hij was een beetje warm, geen wonder, vlak bij de zon, bij Helios en de zonnekinderen. Hij keuvelde over alles, leuk, levendig, fijntjes; soms met een vage, dwalende stem alsof hij telkens iets zat te bezinnen, iets dat hij zeggen wou en dat hem toch weer ontglipte. Zou hij zich herinneren, dat ik over dit fantasmagorische werk niet gunstig geoordeeld had? Immers zijn Psyche" en Fidessa" waren indertijd door mij bijna zin voor zin uiteengerafeld. Hij sprak wel dien avond over critiek, over hét waardelooze van de critiek in het alge meen, doch ik ontdekte geen spoor van per soonlijke gekrenktheid. In zijn enthousiasme en door de warmte van zijn toon, bracht hij ook mij tot spreken; tot vertellen over De Jordaan" en mijn zwerftochten. Vele bewonderaarsters en bewonderaars vroegen in dit pauze-kwartiertje om' gehoor. Doch Couperus werd kregel, wijl hij ongestoord met mij wilde blijven keuvelen. Zoo werd alle bezoek teruggewezen. Den volgenden dag in Hotel Americain" ontmoetten wij elkaar weer. Mevrouw Cou perus ontving mij met onvergelijkelijke gracie, met voorname en toch zeer eenvoudige hof felijkheid, die mij zeer trof om het ongewilde en natuurlijke van aangeboren aristocratie. Louis Couperus eischte dadelijk voor ons koekjes op. En da zoete'knabbelpartij aan twee kanten begon hartstochtelijk. Wij knab belden koekjes onder de hoogste en ernstigste gesprekken over Italië, over Dante, over de oude Romeinen en de oude Grieken. Toen kwam ik vanzelf los over de oude Perzen, over Xerxes, over heel mijn bronnenstudie, over Herodotus' Xerxes, over het gemis aan Per zische, en over het bezit van halfgeschonden Grieksche bronnen. Couperus geraakte in extase over mijn voorbereidend werk en over de dingen die ik hem verhaalde van Koning Xerxes. Ik vertelde hem alles met onbeperkte overgave, van mijn epos uit de oude waereld, van mijn werkplannen. Ik wees. hem erop, dat ook Flaubêrt er naar had gehunkerd dit tijdperk der oude Perzen te mogen beelden, doch,dat 4e-geweldige voorstudiën-hem af schrikten. Couperus bleek in geestdrift, doch met [geen woord maakte hij melding van het feit, dat hij spoedig een paraphrase van Hero dotus' Xerxes zou geven. Hij vroeg mij drin gend gedeelten af te staan voor Groot-Neder land," zooals ze waren. Neen, ik vergeet nim mer zijn heerlijke, onstuimige en prachtige belangstelling voor het werk van den collega, werkdat hij later met zooveel onzelfzuchtigheid en met zooveel liefde zou beoordeelen. Ik vertelde hem ook, dat ik reeds tien jaar lang mij een eigenaardige wisseling van arbeidsspheren veroorloofde; dat ik dan in het hartje van den Jordaan zwerf en dan weer in oudHellas, oud-Perzië, oud-Egypte, en oud-Azi verblijf houd in mijn verbeelding. Ik vertelde hem van mijn liefde voor Amsterdam (de groote stad, als groote stad, bespotte hij zoo leuk, hij wereldreiziger !) en Couperus scheen onder het spreken en verteilen, buitengewoon opgewekt. Plots vroeg hij, ik zou bijna schrijven, smeekte hij mij, of hij mij een keertje mocht vergezellen in donker Amsterdam. Ik wees hem op de onmogelijkheid hiervan, in verband met zijn opvallende figuur en zijn heerenchic. Geen-bezwaar Is", zei Couperus.,, Ik kleed mij geheel en al naar jouw aanwijzingen." Doch dan had hij zich een heelen nieuwen voorraad oude spullen moeten aanschaffen. En hiervoor was geen tijd. Doch hij wilde en hij zou mee; vooral in de misdadigerswijken. En ik wist niet hoe Couperus zich gedragen zou. Duister Amsterdam is zoo erg duister, veel erger dan de romantische verborgenheden van Amsterdam doen vermoeden. Er zijn zooveel roofvogels. Er is zooveel weerzinwekkends en groot-tragisch in donker Amsterdam. Eén tochtje van de Bloedstraat door een slop naar de O. Z. Achterburgwallen, en ge doorleeft een drama waar Shakespeare.... Doch Louis onderschepte alle tegenwerpingen. Hij wou en zou mee, al was het maar een voorberei dend tochtje. Mevrouw Couperus moest ook haar toestemming geven. Ik vraag verlof voor een klein citaatje uit een zeer geestige schets, waarin Couperuszélf iets mededeelt over deze zwerverij. Nog maals mijn verontschuldiging (de wereld is vol booze menschen) voor het aanhalen van dit stukje waarin ook mijn naam voorkomt: De nachten waren dan nu ook al weer betooverend van milde en weeke weelde. Ik dwaalde om in "het gezelschap van een groot schrijver en van een beminnelijken boef. De schrijver heette Israël Querido en de boef heette Willem. Zij brachten mij beiden naar de Digue-de-Mer, die in de Groote-Stad nog iets anders is dan zij in Ostende was, vóór den wereldoorlog. Het was ongelukkig-genoeg Vrijdag, een dag, dat de bezoekers der Groot-Steedsche Digue-de-Mer geen geld op zak hebben om te vechten en zich te dompelen in kleurig zwelggenot. Toch was ik al heel blij, dat ik het decor zag van Querido's epos en beloofde Querido mij Mooien Karel te toonen. Een belofte, die hij on mogelijk vervullen kon, omdat hij mij drie minuten later verzekerde, dat Mooien Karel verzonnen" was. Iets dat ik hem heelemaal niet kwalijk nam, in tegendeel. Terwijl hij mij toch toonde de oude kerk, waar onder misschien de Turksche Wacht zich bevinden kon, aan een misdaad-somber maar geheel Venetiaansch en nacht-overdonkerd kanaal. Willem was een beste jongen, al had hij drie malen ,,gezeten", twee malen voor zakken-rollen en eenmaal voor inbraak. Hij had humor in zijne conversatie, die Querido nu en dan voor mij vertaalde, daar ik Willems Kleinlandsch slechts voor tweederde verstond. Toen ik Willem verzocht mijn zak te rollen, aarzelde hij eerst beleefd, maar voldeed toen toch aan mijn wensch en glipte het zilverstuk weg, dat ik opzettelijk, om van zijn kunst te genieten, voor de hand had gestoken. Willem was heel dankbaar en hij wist mij later in te fluisteren, wenkende naar Querido: Die meneer is een héele brave man.. al schrijft hij boeken, waar ik in voor kom. Deze nachtwandeling was slechts be doeld als eene inleiding voor een chte nachtwandeling, die wij een anderen keer met Willem zouden ondernemen als ik een flanellen hemd, een roode das en een pet tot mijn dispozitie zou hebben". Inderdaad, wij zouden den grooten zwerf tocht later doen. Toch had ik dien avond reeds, zonder dat Couperus het merkte, mijn maatregelen genomen. Ik hield hem buiten al het roovend, vechtend, misdadig gespuis, ai had de man dien wij ontmoetten pas zeven jantjes" opgeknapt. Couperus was opgetogen over hetgeen hij zag. Vooral het nachtelijk donker Amsterdam vond hij prach tig van atmospheer. Toen wij huiswaarts keerden en Willem hadden weggestuurd, vertelde hij mij veel kostelijks van zijn gephantaseerde en zelfdoorleefde zwerftochten in Italiëen wees hij op de eigenaardige analogie tusschen alle misdadigersbuurten in groote steden. In een buitengewoon speelsche, geestige en welbespraakte bui ontmoette ik Couperus in Den Haag, ten huize van den heer en me vrouw Kleykamp. Dezen zomeravond, maan licht en tooverachtig in het tuinpriëel, bij de familie Kleykamp, zal ik niet gauw vergeten. Couperus en ik waren beiden aan het phantazeeren geslagen en Couperus behandelde, met een sprankelend-teer vernuft en een zui delijke gratie, zijn geliefkoosd onderwerp: de ziel der dingen. Hij keuvelde weer over zijn wandelstok met zilveren knop, die zoo dol op reizen was. Hoe begoochelend en sugges tief klonk zijn beeldend woord. Het leek een ironisch gekkigheidje, een fijne schermut seling tusschen luim en phantazie. Doch met welk een guitigen ernst verdedigde hij zijn geheimzinnige grondstelling, dat zijn wandel stok van reizen hield. Ook zijn koffers hielden er van. Onder zijn verhaal bleef hij kinderlijk, naïef en serieus, dan plots weer speelsch-ironisch: een zonnige flanerie van zijn zwenkenden en zwierigen geest. En toch hield hij de kern van het ernstig door hem beweerde, vast. Couperus vreesde dat men zulk soort gezichts punten en gewaarwordingen, onmiddellijk zou rangschikken onder theosophische of spiritualistische gevallen, blijkbaar. Ze kregen een verdacht geurtje van fetichisme en tote misme en daarom, aristocratisch humorist als hij was, begon hij bij het verhaal alvast zichzelf een beetje in de maling te nemen. Zoodat anderen het moeilijk meer kónden doen. Doch ik door zag het onmiddellijk als een diplomatische manoeuvre van zijn ongebroken strijdvaar digheid. Want toen spélde hij den phantast, terwijl hij het werkelijk was. Hij sloeg heilig geloof aan zijn eigene woorden en voorstel lingen. Doch onder een badinage van den luchtigen geest, kon hij nu net doen alsof hij er los van stond. Het was heel koddig, dit fijne spel van comedie en ernst, waarin hij aan zichzelf en anderen ontglipte en waarin hij toch juist zichzelf en anderen telkens beet had. Slechts n keer heb ik Couperus in groote verontwaardiging zien losbarsten. Het was op een morgen, in Hotel Americain", bij het ontbijt,toen hij in de Maasbode" een verslag las over een zijner voordrachten in Den Haag. Voor de meest verguizende critiek bleef hij ongevoelig, als er maar geen wreede en laag hartige valschheid in schuimde; als het maar niet was een venijnig, moedwillig vernietigen. En ik hoorde hem noemen, een schrijver, tegelijk criticus, van wien hij op grond van zulk een soort critiek, nimmer meer iets wilde weten. Ik ontroerde over Couperus' felheid en zijn hoogheid van houding toen. Nochtans probeerde ik hem milder te stemmen en ik verklaarde, dat hij zich blijkbaar vergiste omtrent de lagere Mephistopheiesche natuur van dezen schrijver en criticus. Het mocht mij gelukken zijn boosheid wat te temperen en toch was Couperus niet pijnlijk getroffen om de verguizing. Er was te dien tijd juist een critiek over Couperus verschenen, van den Jezuïet dr. Slypen, die als het kon nog veel feller te keer ging tegen taal, stijl en menschelijkheid van Couperus; een critiek die zoo vernietigend was dat ze niet erger kon worden gedacht. En toch verklaarde Couperus mij, en ik zag aan zijn heele wezen dat hij de zuivere waarheid sprak, dat hij zulk soort uitingen van dogmatische en sectarische afkammerij, rustig en ongeprikkeld voorbij kon gaan, wijl ze dat ne element juist miste dat hij zoo schrikkelijk vond in critiek: de zucht tot persoonlijke krenking. Hij walgde van den persoonlijken toon van afgunst en haat, van de jalouzie der machteloozen, die zich wreken op scheppende kracht van anderen; de cri tiek van klieken en groepen, die zich wreken op het scheppende werk van grooteren, terwijl het publiek den oorsprong van dergelijke kwaadaardige schrijverijen nauwelijks ver moedt. Het was onvergetelijk hem zoo te hooren dien morgen. Want hij wist dat ook ikzelf veel van zijn phantasmagorischen arbeid genadeloos-scherp had beoordeeld; hij wist, dat er velen waren die over zijn louter-p'hantasmagorische boeken God en Goden," Psyche," Fidessa" enz. niet waren te spreken. Noch tans bleef hij met een onvergelijkelijke ob jectiviteit oordeelen over den arbeid zijner collega's. En al was de critiek zijn vak niet, in al zijn werk leefde en sprak de critiek zoo zuiver en onbevooroordeeld als ze nauwelijks bij de vak-critici voorkwamen voorkomt. Hoe hij over de huidige kunst en den huidi_gen roman dacht, kunt gij lezen in zijn antwo'ord aan Robbers in Groot-Nederland". Ondanks zijn zeer dringende uitnoodiging, hem nog te komen bezoeken in Den Haag, kon ik aan dit verlangen geen gevolg geven. Doch de enkele keeren dat ik Couperus ont moette, mij de gelegenheid werd geschonken hem te hooren en te zien, ervoer ik te staan voor een heel groot mensch. En in mij leefde de drang te verklaren, dat onder alle schrijvers van Holland ik nimmer een ontmoet heb zoo eerlijk, zoo oprecht, zoo zonder bijbedoelingen, zoo gaaf en menschelijk in zijn oordeel, zoo levensvol en echt in zijn vreugde en in zijn verdriet. Deze luchtige causeur was bijwijlen een zeer diepzinnig wijsgeer. Is. QUERIDO C. B. VAN BOHEMEN SCHILDERIJEN-RESTA URA TEUR. Atelier HELMERSSTRAAT 57. DEN HAAG. Tel. M. 2871. Speciaal voor lid schoonmaken, vernissen, restaureeren en verdoeken van oude en moderne schilderijen, alsmede het herstellen van miniaturen en pastel-teekeningen. Sedert 75 jaar als restaurateur werkzaam voor Dr. Bredius, adviseur van liet Koninklijk Kabinet voor schilderijen te 's-Graven/iage. Dit biedt aan liefhebbers voor de goede afwerking voor een dergelijke opdracht van vertrouwen de hoogste waarborg.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl