De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 11 augustus pagina 1

11 augustus 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 11 Augratus DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie t C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF 1 P»!» P ifiaraancf f Ift Per No. f 0.25. | Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam | Advertentiën f 0.75 per re^el plus 20 cent dispositiekosten ' INHOUD: 1. Kiezen of deelen, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp De Gemeentewet, door Prof. Dr. H. Brugmans Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Byvanck, 2. Ruize-rijm, door Charivarius President Harding, door Dr. H. W. van Loon ??De stille Oceaan en Nederl. Tndië, door H. Dunlop 3. In memoriam Struycken, door F, J. W. Drion Vol au Vent, door Hans Ludrftcor 5ïVoor Vrouwen'(red. Elis M. Rogge): Bijkomstigheden, door Armie Salomo'ns Op-het'meer van Genève, door B. Kru'ize -^ Een oud ried je, door L.PlempvanDuiveland?Uit de Natuur door Dr. Jac. P. Thijsse. 6. Boekbespreking, door Herm. Middendorp Schilderkunst kroniek, door Alb. Plasschaert De dolle gangmaker, teekening door Jordaan Karakteristieken: Frans Coenen, door Is. Querido 7. Quillaume d'Orange, door Jan Greshoff, 8. Uit Atjeh's historie, door Joh. Langhout Spreekzaal 9. Duitsche en Fransche geboortecijfers, teekening door Joh. Braakensiek?Charivaria, door Charivarius Droomgezicht, door S. J. van Embden Duitschland's positie, teekening door George van Raemdonck Maskers, door Felix Timmermans 10. Krekelzang en Weekboek van 'n Amsterdammer, door J. H. Speenhoff Rijmkronyck en 't Schietgat, door Melis Stoke. Uit het Kladschrift van Jantje Buitenlandsche humor, door Charivarius Omslag: Bridgerubrie k. Bijvoegsel: Royaard's terugkomst uit Ame-' rika, teekening door Joh. Braakensiek. iiiiiiiiim IIIMMIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIII HIIIIIIIII KIEZEN OF DEELEN Het is niet voor de eerste maal, dat het onderwerp hier wordt aange roerd. Maar wat er de laatste weken in onze pers naar aanleiding van de ontslagaanvrage van Minister de Geer over de conferentie te Washington is geschreven, geeft wel aanleiding om de puntjes nog eens op de i te' zetten. En wel geheel onafhankelijk van de beslissing, die over de Vlootwet zal moeten worden genomen. Het nu vol gende heeft volstrekt niet de bedoeling, een argument te leveren voor de ver werping van die wet. Het komt alleen voort uit afkeer van boerenbedrog. Wat waren de resultaten van de conferentie te Washington? Zij kwamen in hoofdzaak hierop neer: een verdrag tusschen de vijf groote mogendheden over beperking van de bewapening ter zee; een verdrag tusschen Japan en China over de teruggave van door Japan bezette landstreken in China; een verdrag van alle mogendheden, die aan de conferentie deelnamen, betreffende China; een verdrag tusschen de Vereen. St., Engeland, Frankrijk en Japan (het Four-Power-Treaty), waarbij zij bebeloofden elkanders rechten in den Stillen Oceaan te zullen eerbiedigen en, bij eventueele geschillen daarover, er een conferentie voor te zullen bijeen roepen; de belofte, door de zooeven genoemde mogendheden aan Nederland en Por tugal gegeven, om hunne rechten in den Stillen Oceaan te ontzien. Nu kan men op twee wijzen over deze overeenkomsten oordeelen. Men kan er uit afleiden, dat de mogendheden, die de meeste belangen hebben in den Stillen Oceaan, het met elkaar eens zijn geworden over de handhaving van den status quo; dat zij daarom afspraken hebben gemaakt over de beperking van hare militaire uitrusting ter zee; dat er in de naaste toekomst dus geen gevaar bestaat voor een grooten oorlog in den Stillen Oce aan. Men kan daarbij aan het Four-PowerTreaty een grootere beteekenis toe kennen dan aan vroegere verdragen, die voor onbepaalden tijd waren aan gegaan en dus misschien op de proef zouden moeten worden gesteld lang nadat zij waren gesloten, op een tijd, waarin de omstandigheden geheel ver anderd waren. Het zooeven genoemde verdrag toch geldt slechts voor tien jaren. Juist die korte tijdsduur schijnt een waarborg op te leveren voor de gezindheid van de mogendheden, die het contract sloten, om de daarbij aangegane verplichtingen stipt na te leven. 'Men kan dus in de besluiten van de conferentie te Washington een waarborg zien voor het behoud van den vrede in de naaste toekomst, voor zooverre die althans bedreigd kan worden door conflicten in den Stillen Oceaan. Maar men kan er ook anders over denken. Men kan groot wantrouwen koeste ren tegen diplomatieke verdragen; men kan de mogendheden, die ze sluiten, verdenken van de bereidheid om ze te verbreken zoodra haar belang dat eischt; men kan daarom de eigenlijke beteekenis van de conferentie te Wash ington in iets anders zoeken; hierin: dat het verbond tusschen Engeland en Japan is opgeheven. Dat doet bv. onze medewerker, de heer H.. Dunlop (zie zijn artikel op blz. 2); dit doen ook verscheiden anderen; vooral Duitsche historici zijn van meening, dat de onuitgesproken, maar alles beheerschende beteekenis van de conferentie te Washington hierin ligt: in de bevestiging van wat zij noemen de Angelsaksische wereld heerschappij, die van Engeland en de Vereenigde Staten gezamenlijk. Men kan dus de conferentie te Wash ington beschouwen als een element van vrede, of van nieuwe onrust, im mers als leidende tot een conflict met Japan. Maar men kan niet van twee ruiven tegelijk eten. Men kan niet verklaren, vertrouwen te stellen in diplomatieke overeenkom sten en beloften en tegelijk te kennen geven, dat men er geen waarde aan hecht. Zooals b.v. het Utr. Dagbl. (van 5 Aug.), dat, naar aanleiding van Wash ington, schrijft: Wij willen geenszins de vredelievend heid, noch de plechtige garanties der groote mogendheden in twijfel trekken. Maar Belgiëbetwijfelde in 1914 even min de plechtige garanties van Duitschland." De laatste zin heft den eersten op. Wie aan het uitspreken van zijn geloof in de betrouwbaarheid der ver klaringen van Washington een her innering aan Belgiëin 1914 verbindt, laat zijn eene hand terugnemen wat de andere gaf. Maar ook de Nederlandsche regeering praat in en uit over Washington. Minister van Karnebeek heeft het vorige jaar in de Tweede Kamer de positieve beteekenis" van de confe rentie te Washington erkend. Hij onderstreepte het belang van die uitspraak, door er aan toe te voegen, dat hij op internationaal gebied afkeerig was van fraseologie": een voor treffelijke, en bij een Minister van Buitenlandsche Zaken zeldzame eigen schap ! Het redeverband, waarin deze uit spraak geplaatst werd, liet niet toe aan de woorden van den Minister een andere uitlegging te geven dan deze: ik stel vertrouwen in wat te Washing ton is overeengekomen en verzekerd; ik acht voor de naaste toekomst het gevaar voor een grooten oorlog in den Stillen Oceaan opgeheven. En dezelfde regeering, die in Februari 1922 bij monde van Minister van Kar nebeek zoo sprak, die kort daarna berustte in opschorting van behandeling der vlootwet, verklaart thans die wet urgent! En Kamerleden van rechts, wier eenige bevoegdheid om over buitenlandsche politiek mee te spreken, hierin zou kunnen bestaan, dat zij hun licht hebben ontstoken op het Plein, orakelen nu: er zal oorlog komen en hij zal uitgevochten worden in den Stillen Oceaan !" Nog eens het al of niet urgent zijn van de Vlootwet blijft buiten dit artikel. De kwestie, die hier wordt aange roerd, reikt verder. Zij betreft ten slotte de vraag, of men, in zaken van internationale politiek, de menschen met een kluitje in het riet moet blijven sturen. Men kan over Washington, en over HtllllHIIMIIII WILSON TER CONFERENTIE IV. Waarom heeft Wilson zijn verblijf in Parijs tijdens de Vredesconferentie afgebroken en is hij voor kort naar Amerika teruggegaan? Zijn afwezigheid heeft geen maand geduurd, het reizen heen en weer legde beslag op de helft van den tijd. Welk vruchtdragend werk kon hij in de enkele dagen aan den overkant van den Atlantischen Oceaan verrichten? Ik geloof dat zijn geest het noodig had zich in Amerika te vertoonen te midden van zijn eerste succes. Want het was hem dan toch gelukt in Europa een wereldzegepraal te beha len ! Hij had zich den gelijke,neen den meerdere getoond van de befaamdste staatslieden der Oude Wereld, een Clemenceau, een Lloyd George, een Balfour; hij droeg het teeken van het Nieuwe Verbond als reddingssignaal voor de verwarring der volken. Hij was de verkon diger van den geest der verzoening onder de menschen. ' Dien avond vóór zijn vertrek naar Europa, toen hij in de Groote Opera te New-York zijn afscheidsredevoering hield en tot de ontzag wekkende menigte sprak over het werk dat hem nog stond te doen dien avond scheen het alsof in de groote zelf van de taak en het enthousiasme dat zij opwekte, een belofte van vervulling lag opgesloten. Men zag den President uitgaan naar verdere triomfen. Alleen wie hem van naderbij kenden en die hem ter dege konden waarnemen, zagen aan een trekking van den ooghoek, aan een scha duw over het gezicht, een teeken van ver moeidheid als had spanning en inspanning de frischheid van het vertrouwen gesloopt. Zijn vriend, kolonel House, dien hij in zijn plaats had achtergelaten, wachtte hem bij de aankomst in Frankrijk te Brest op; samen reisden zij naar Parijs. Hier was de eerste teleurstelling, of liever de bevestiging van een indruk dien hij uit enkelen der berichten van House had ontvangen. Hij had zich ver gist in de schatting der kracht van overtuiging waarmede zijn vriend de groote zaak zou ver dedigen. Wat Wilson miste bij zijn omgeving, was dat zij de dingen niet zag zooals hij meende ze te moeten zien. Gelijk hij het noemde: aan de anderen ontging de visie. Dat Clemenceau alleen lette op wat een voormuur voor Frankrijk zou wezen, en dat Lloyd George niet verder keek dan wat de oogenblikkelijke toestand vorderde, dat verwonderde den Presi dent niet langer, maar dat mannen als House en de Secretaris van Staat, Lansing, die de discussies in het Comitévoor den Volkenbond hadden bijgewoond, niet het unieke belang van die regeling voor de toekomst begrepen daar zij wat men thans misschien door com promissen bedierf in liet vervolg weer uit de praktijk der beginselen, goed zou kunnen maken, dat griefde Wilson diep. Hij karakteriseerde zichzelf als een trein die maar op n spoor liep. Menschen die, om anderen ter wille te zijn of om der lieven vredeswille, van .hun weg afweken, kon hij niet uitstaan. Met House vermocht hij in 't openbaar niet te breken, daarvoor waren zij als vrienden ténauw verbonden, maar hij vertrouwde hem niet meer. Om Lansing gaf hij niet. Nu was hij alleen. Hij moest bemerken dat direct na zijn ver trek het leek wel dat men van zijn toezicht ontslagen wenschte te zijn alles in 't werk was gesteld, om, zonder dat het tot een consti tutie van den Volkenbond kwam, tot n schikking te geraken van alle internationale vragen die door de Vredesconferentie moesten worden beslist. De Volkenbond had afgedaan, zoo was de algemeene indruk te Parijs. En hij die zoo juist nog te New York in zijn rede de nieuwe wereldordening als het cen trum van het vredeswerk had voorgesteld ! Neen ! Men meende sneller en vooral krachtiger tot een resultaat te komen zonder het geredeneer op het papier. De liga liet was de naam voor Wilson's covenant is dood". Met die kennisgeving werden de personen in het gevolg van den President begroet hij hun aankomst in de stad der Conferentie. Maar Wilson was nog de man gebleven die er dadelijk op had gestaan dat de Volkenbond als een integreerend deel in den vrede zou zijn begrepen, en dat maar niet zoo direct door annexatie de buit aan de overwinnaars toeviel of dat de overwonnenen met wapen geweld werden bedreigd. Geen minuut liet hij voorbijgaan, zoodra Parijs hem terugzag of hij stelde een scherpkantig stuk op ter pu blicatie in de pers waarbij de Volkenbond als hoeksteen voor den vrede weer rechtop werd gezet en in 't zicht kwam voor de wereld als een baken in staat om tegen alle aanvallen zich te handhaven. Een bijeenkomst van den Raad was uitge schreven; de President verontschuldigde zich, hij had de stukken nog niet kunnen doorzien, hij wachtte een paar dagen, dan riep hij in zijn kwartier, in het hotel Crillon, Lloyd George en Clemenceau tot een geheime vergadering bijeen en toonde vriendelijk en onwederlegbaar dat de Conferentie niets kon tot stand brengen, wanneer zij, de hoofdlieden, niet samengingen, naar het plan van de eenmaal aangenomen beginsels. Eerst moet Frankrijk zich secuur gevoelen", hield Clemenceau vol. Men kan speciale waar borgen vinden voor Frankrijk, bracht Wilson in 't midden. Frankrijk heeft zijn strategische grens noodig aan den Rijn en een militair verbond, met zekerheid dat Duitschland het niet econo misch over 't hoofd groeit, was Clemenceau's tegenwerping. Lloyd George genoot van het genoegen waarmee rnen anderen in verlegenheid ziet. Want op deze wijze kwam men niet verder. De kop van Clemenceau stond even stijf alp die van Wilson. diplomatieke verdragen in het algemeen oordeelen zooals de heer Dunlop: words words, words." Men kan ook en naar onze meeming, met meer recht in Washing ton een waarborg zien voor het behoud van den vrede in de naaste toekomst. Maar men kan niet vandaag de be teekenis van Washington roemen, en morgen doen alsof het een vodje papier was. En in meer algemeenen zin: men kan niet vandaag getuigen van zijn geloof in de betrouwbaarheid van verdragen, en morgen er de schouders over op halen. Ook hier heeft men te kiezen of te deelen. KERNRAMP iiiiimiiiniiiiiiiiiiM DE GEMEENTEWET Het onlangs ingediende ontwerp tot her ziening van onze gemeentewet is alom met waardeering en goeddeels met instemming ontvangen. Geen wonder waarlijk; want het komt in menig opzicht tegemoet aan grieven, die reeds sedert lang in allerlei toonaard waren geuit, en het tracht euvelen te verbe teren, waarop sedert jaar en dag van vele zijden de aandacht was gevestigd. Men kan dan ook veilig zeggen, dat dit wetsontwerp eerder te laat dan te vroeg komt. Te laat ook hierom, omdat de groote gemeenten althans zich niettegenstaande de gebrekkige wettelijke voorschriften hebben weten te redden en dikwijls buiten de wet om, zoo al niet tegen de wet de noodige maatregelen hebben weten te treffen om niet geheel vast te loopen. Maar in ieder geval is het beter.dat de wet in over eenstemming wordt gebracht met de praktijk. Spat kommt ihr, doch ihrkommt" is nu een maal het motto der Nederlandsche wetgeving en zoo mogen wij tevreden zijn. Het werd waarlijk wel tijd, dat er wat aan ons gemeenterecht werd gedaan. De gemeentewet is van 1851 en wie zich voorstelt, hoeveel er sedert zeventig jaar in onze gemeenten is veranderd, kan zich ook begrijpen, dat ons gemeenterecht absoluut verouderd is. Amster dam was toen een weinig bloeiende stad van ongeveer 250,000 inwoners, besloten nog bin nen de ' oude zeventiende-eeuwsche wallen. Thans is de bevolking gestegen tot welhaast het driedubbele en riet grondgebied verre over de oude vesting uitgezet; men kan eerder over te veel dan over te weinig leven in onze dagen klagen. Maar zelfs kan men zeggen, dat onze gemeentewet voor onze groote steden eigenlijk nooit heeft gepast. Het is gewoonte geworden om Thorbecke grooten lof toe te zwaaien voor de schepping van de gemeente wet. Tot op zekere hoogte is die lof dan ook ten volle verdiend. Maar men moet daarbij toch ook niet vergeten, dat de groote weldaden zich eigenlijk alleen hebben doen gevoelen in onze middelgroote gemeenten. Dat is ook niet te verwonderen. Thorbecke kende eigenlijk geen andere dan betrekkelijk kleine steden: Zwolle, waar hij was geboren en opgevoed; Leiden, waar hij het langst had gewoond; geen van beide in de negentiende eeuw mo dellen van bloeiend gemeenteleven. Onzt groo te centra kende de groote staatsman weinig: met Amsterdam neeft hij eigenlijk nooit veel relatie gehad: het is min of meer de ironie van het toeval, dat juist hier \]n standbeeld staat. Vandaar dan ook, dat bij de uitwerking der gemeentewet vooral! s gedacht aan middel groote plaatsen en dat aldus een wet is ont staan, die eigenlijk alleen voor deze zorgde, maar die voor de kleine gemeenten te groot, voor de groote te klein was. Het beleid van den Ik moet hier mijn opmerking nog eens her halen dat men den toestand zich vooral niet moet verbeelden alsof die machthebbers daar bezig waren in rust de landen te verdeelen. Het was een ziedende wereld, met Bolsjevisme en broeiende revoluties in het buitenland, groote stakingen en hongersnooden dichter bij huis. Ongeduld heerschte overal. Steeds grooter en bonter werden de zwermen van noodlijdende volken en rassen, die te Parijs met hun kreten het meegevoel wilden op wekken, om ook niet te vergeten de atmosfeer van onrust voortspruitend uit het bijeenzijn in een kleine ruimte van tal van perscorres pondenten, allengs wereldwijs en wereldbemoeialachtig geworden. In hoofdzaak was het actieve deel van de beweging de dialoog tusschen Wilson en Clemenceau, maar het was een tweespraak die dikwijls dreigde over te gaan tot daden en daden van oorlog. Want er was een partij aan den Franschen kant, ook in het latere deel van de conferentie verhandelingen, die een hernieuwing van den krijg zocht en gebruik wou maken van Rus sische en Hongaarsche miserie om een wereldbrand te stoken. Clemenceau was de man er voor om zijn overwicht op de Fransche mili tairen te bewaren, maar hij moest daarvoor ook zijn eischen stellen aan Wilson en de strijd tusschen de twee werd al bitterder en bitterder. Op een dag barstte Clemenceau uit: Erken het dan maar,gij wilt Frankrijk teniet doen gaan, gij zijt een Pro-Duitscher". Wilson voelde zich ergerlijk beleedigd. Hij stond op en benutte de pauze in de verhan delingen tot een langen rit in het Bois de Boulogne. Daar herwon hij het evenwicht van zijn geest. In den namiddag verscheen hij weer in de vergadering en hield er een rede, waarin hij tegemoet komend sprak over zijn visioen van den vrede. Clemenceau was getroffen. Hij greep Wilson's hand. Mijnheer de President," riep hij, gij zijt een goed mensch, en meer, gij zijt een groot man". Maar van zijn stuk ging hij niet af, kon hij niet afgaan. Pocies een vrouw," zei Wilson. Hij had denkelijk zijn eigen ervaring. minister kan dus worden vergeleken met dat van een kleermaker, die voor het gemak alle jongenspakken even groot maakt, onverschil lig of de dragers, waarvoor zij bestemd waren, acht of achttien jaar oud waren. Vooral onze groote steden, die een traditie van zeifregeering van ongeveer zes eeuwen achter zich hadden, moesten zich van den aanvang af wel beklemd gevoelen in het keurslijf, dat Thorbecke haar had aangelegd. En het knelde te meer, naarmate zij in de tweede helft der vorige eeuw maar steeds bleven groeien. Komt nu het ingediende wetsontwerp aan deze en dergelijke bezwaren tegemoet? Het zou ondankbaar zijn te constateeren, dat dat niet het geval is. Er wordt onderscheid ge maakt tusschen gemeenten boven de 40.000 inwoners en die daar beneden; de eerste zullen in allerlei opzicht zich wat vrijer kunnen be wegen en niet voor allerlei maatregelen, nie zij zelf toch het best kunnen beoordeelen en waarvan zij de gevolgen in ieder geval zelf hebben te dragen, naar gedeputeerde staten behoeven te loopen. En in het algemeen wordt de gemeente vrijer in allerlei kleinigheden, nesterijen, die geregeld voorkomen en waar voor tot dusverre steeds de goedkeuring van gedeputeerde staten noodig was. Dat alles is zeker zeer gewenscht en het is dankbaar te aanvaarden.De groote en misschien ook wel enkele andere gemeenten zullen bo vendien den minister dankbaar zijn voor deze wet, die haar vergunt een andere rechtsver houding en dus ook een .andere machtsver houding in het leven te roepen tusschen den raad en het college van burgemeester en wet houders. Het zal nu alom wel duidelijk zijn geworden, dat een der grootste euvelen van ons gemeentebestuur is de overlading van den raad. Allerlei oorzaken hebben daartoe medegewerkt, niet het minst de ook door de regeering erkende verpolitieking van den raad, die de edelachtbare heeren noopt tal rijke redevoeringen te houden voor de zoo gevreesde georganiseerde kiezers. Daardoor is ook de duur en het aantal der vergaderingen tot in het eindelooze toegenomen. Het klinkt thans tamelijk naief, als de gemeentewet voor schrijft, dat de gemeenteraad minstens zes maal per jaar moet vergaderen. Waar zijn de idyllische oorden, waar dat nog vol doende is? Maar eigenlijk overal elders is de raad overwerkt en dus overspannen. De minister wil aan dat euvel tegemoet komen door aan den raad de gelegenheid te geven een aanzienlijk deel van zijn bestuurs taak te delegeeren aan burgemeester en wet houders. Dat is zeker wel zeer gewenscht: het is een grondeuvel van ons gemeente recht, dat de raad tegelijk wetgevend en be sturend lichaam is. Ook met behoud van zijn wetgevende macht en ook van zijn budgetrecht houdt de raad nog genoeg gezag over om als de vertegenwoord^ing te kunnen gelden van de burgerij. Maar gaat de eigenlijke be stuursmacht op het college van dagelijksch bestuur over, dan komt een scheiding van bevoegdheden tot stand, die niet anders dan uiterst gunstig kan werken. Men denke maar eens aan de vele benoemingen, die de raad krachtens allerlei wetten en veror deningen heeft te dpea en die of een for maliteit óf een onjuistheid zijn. Het behoelt nauwelijks te worden betoogd, dat benoemin gen tot welk ambt ook, niet kunnen worden gedaan door een aanzienlijk groot college, dat in het openbaar vergadert. Hier is het licht der openbaarheid, waarmede men vroeger zoo uitbundig dweepte, bijna altijd valsch. Het is jammer, dat de minister hier en elders nog niet verder is gegaan. Orn althans onze groote gemeenten aan een behoorlijke bestuursorganisatie te helpen, is natuurlijk veel meer noodig, ook veel meer ingrijpends. Maar voorloopig kunnen wij tevreden zijn .Als nu maar de Kamers wat willen meehelpen, is er althans binnen kort, naar wij hopen, een en ander verbeterd in ons gemeentebestuur. H. BRUGMANS iiimiimiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiM De wrijving scheen niet te willen eindigen. Zij was des te uitputtender voor Wilson, om dat hij in zijn rug te kampen had met vijanden in het eigen kwartier. De oppositie tegen de plannen van den President met den Volken bond werd in Amerika zelf hoe langer hoe krachtiger, en moest heftiger worden hoe meer Wilson aan Clemenceau's verlangen toegaf om den band der Vereenigde Staten met Euro pa strikter te maken. Wat de Amerikanen te eng noemden, dat was voor den Franschen minister-president te los. Het werden de donkere dagen van de Con ferentie. Men hield geheime vergaderingen, meestal van drie, want de oneenigheid mocht niet publiek worden; de raad van Tien was al lang opgeheven, hij was te onhandelbaar gebleken voor het bespreken van delicate questies. En met dat al kon geen vergelijk worden getroffen tusschen de onderscheiden stand punten. De gezondheid van Wilson werd aan getast; die liet zich nog wel herstellen, maar de desillusie, de ontgoocheling uit de blijde dagen van verwachting was volkomen. De President dacht er aan de Conferentie aan haar lot over te laten en naar Amerika terug te gaan; hij, de ernstige man, heeft met den meesten ernst dien stap overwogen, ook Cle menceau is op het punt geweest zijn ontslag als minister te nemen.... en dan? Het belang van het algemeen heeft beide van het voorne men doen afzen. Men zou het met geven en nemen, met com promissen probeeren. Zoo is men de maand April doorgekomen. Maar het gevolg van een compromis is nog altoos dat de twee partijen die er bij betrokken zijn, beide onte vreden worden. Zoo was het op de Conferentie. Het was geen teleurstelling, het was een be driegerij, heeft een Amerikaan gezegd. Maar het zwaarst is de teleurstelling op Wilson neergekomen. Of ? Nu, hij eindelijk het idee van den Volkenbond heeft gered en be lichaamd, is er nog niet in de toekomst een triomf voor hem weggelegd, al is het dan niet een persoonlijke zegepraal? W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl