De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 11 augustus pagina 6

11 augustus 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 Aug. '23. - No. 2407 FRANS HALS, Mansportret, 1639 Dit uitnemend meesterstuk, op doek, hoog 115, breed 90 centimeter, heeft 6 Juli op de veiling der vermaarde verzameling van den mijnmagnaat Robinson, bij Christie te Londen gehouden, de respectabele som van 19000 guinjes opgebracht. Ook de overige sommen, op deze veiling besteed, bewijzen dat de prijzen van kunstwerken van den eersten rang niet alleen niet dalen, maar zich zelfs eer in stijgende lijn bewegen. Opmerkelijk is. dat het meeste van hetgeen verkocht werd, in Engeland is gebleven. M. MR. C. P. VAN ROSSEM. Surprises. Amsterdam, v. Holkema en Warendorf. Van de korte schetsen en krabbels, die onder den wat onwaarschijnlijken, wat precieuzen titel Surprises" in de Haagsche Post zijn verschenen, vindt men in dit boekje een aantal gebundeld. Uitmuntende reislectuur en goede jour nalistiek. Dingetjes om even je aandacht bij te bepalen tusschen twee stations in, of op een regen-uurtje in de hall van je hotel, als je niets zwaardere verdragen kunt. Dit boekje lezend, gaat het ons of we een avond doorbrengen in prettig, beschaafd gezelschap, waar een beetje geflirt wordt, wat gezongen of gespeeld nu en dan; waar men anecdotes hoort en grappige woordspe lingen, waar men kopjes thee drinkt en een glas goeden wijn daarna; en ten slotte naar huis gaat met geen andere herinnering dan dat het een prettige avond was Mr. van Rossem's humor moet wel wat schipperen hier en daar, in deze dingetjes. 2te moesten kort zijn wie leest nog lange schetsen en in dat kleine bestek toch iets geven, dat den lezer even vasthoudt. In den regel slaagde hij daarin; er zijn ook bladzijden bij, die klaarblijklijk ongeschre ven waren gebleven, als het geen moeten was geweest. Het beste lijken mij over 't algemeen de reis-indrukken. Ik noem ze nu maar zoo, maar ze lijken ('m geen enkel opzicht op de De-aarde-en-haar-volken-achtige beschrij vingen, die wij tot nog toe kennen als mo dellen van reisherinnering. Ze doen meer denken aan de film; in vijf minuten ben je Italiëdoor, of Tunis, of Athene. Het is vooral het lachwekkende, het mallotige, dat de schrijver heeft vastgelegd, zoowel van wat hij opmerkte in eigen land (o.a. Tagore komt!) als wat hij zag op vreemden bodem. Diep gaat die humoristische kijk meestal niet; het blijft gewoonlijk bij een kwajongensachtigleuke slagvaardigheid zoo totaal in over eenstemming met het portret van den schrijver, dat men op het omslag van het boek vindt die ons altijd amuseert, onverschillig of de auteur met zijn sarcasme het communisme aanraakt, of de gammele hotel-piano's die hij overal op zijn reizen vond, of de moderne echtscheiding, of de slechte Hollandsche rij wegen, of het toenemende aantal beroovingen der afgezonderden" En wij leggen het boekje op zij met de ge dachte dat het toch heusch heel grappig is, en raden het onze kennissen aan voor de reis. MARIE KOENEN. Het koninkje. Bussum 1921?1922. N. V. Uitgevers-Mij, v.h. Paul Brand. 2 dln. De historische roman is door de tachtigers dood-verklaard, smadelijk verworpen en tot een voorwerp gemaakt van verachtelijken spot. Voor het genre in zijn ouden vorm, dat met Schimmel al aan het verloopen was, kon dan ook na '80 moeilijk meereen plaats gevonden worden, al moet ik eerlijk beken nen, dat ik nog best een avond zoet ben te houden met Een kroon voor Karel den Stoute of Ferdinand Huyck Maar de historische roman dook opnieuw op, onder Van Schendel, Van Oordt, Couperus (wat is het vreemd, dat we zoo spoedig, zoo onverwacht van dezen gróóte moeten spreken als van een die was ), nu meer ge worden tot een verschijnsel van schoonheid, dan een beeld van de historie, met romanti sche waden omhuld. Wat niet wil zeggen, dat in dat moderne werk aan de historie te kort wordt gedaan, maar zij blijft op den achter grond wat de feitelijkheid, het pragmatieke aangaat; en wat de menschelijke gestalten betreft, waarmee onze schrijvers hun histo rische fantazieën bevolken och, men heeft de illuzie opgegeven, menschen uit het ver leden" te kunnen uitbeelden. Warhpld van Van Oordt is een twintigste-eeuwer, ronddolend in de middeleeuwen, en in de droom-gestalten van Van Schendel vindt elke zoeker van onzen tijd iets van zijn eigen ziel terug. En nu Het Koninkje" van Marie Koenen. Ik geloof niet, dat we de schrijfster met dezen roman kunnen gelukwenschen. Meer dan een verschijnsel van schoonheid is dit boek, een verhaal uit den Merovingischen tijd en van veld-winnend Christendom, een verschijnsel van vroomheid. Het eene hoeft het andere niet uit te sluiten, en ik neem zelfs aan, dat voor een zeer vrome, overtuigd-Katholieke schrijfster als Marie Koenen het eene niet zonder het andere bestaanbaar is. Zeker is, dat in ander werk van haar hand het religi euze element zeer harmonisch uitkomt; ik wees het aan, toen ik onlangs haar Limburgsche vertellingen" in De Amsterdammer aankondigde. Deze roman is, eerlijk gezegd, vervelend. Het kostte mij moeite, hem uit te lezen. Blad zijden van oplevende spanning, ook verdienimiiiiiiiiiiiitiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiniiHimiHiiiiiimimiiiiHiiiiii! KARAKTERISTIEKEN iiimillimillllliilll i iiin Naar een leekening van Witsen FRANS COENEN Man van een eigenaardig geestescomplex; een wrang realist, vol levenswalg, die toch de geheimzinnige macht van het inwendige der dingen op alle verschijnselen doorgrondde. Je ne beurre pas ma chevelure" schreef Arthur Rimbaud in Mauvais sang", een woedende persiflage op maatschappij en/stuiptrekkend fatsoen. Coenen zou den hekelzin .van den decadenten tarter Rimbaud tot zijn lijfspreuk hebben kunnen maken. De sombere belletrist Coenen en agaceerende criticus, smukt zich in niets op. Het intellectueel-bedriegelijke en gevoels-bedriegelijke veracht hij zonder erbarmen. Hij is de beelder van het kleinburgerlijke leed, de kleinburgerlijke mis re, maar tegelijk de wrange pijniger van eigen ziel en geest. Want al is hij de beelder, hij is ook de smartelijke hater van het kleinburger lijke leven en van de afstompende, de tobben de zwaarmoedigheid. Dat dubbele in Coenen's kunstenaarschap veroorzaakt juist zijn com plexiteit. Wat schonk deze man ons eigenlijk, vraagt de blozende idealist, de naïeve levens. opgeblazene zich af, met zijn troostelooze boeken: Bleeke levens,", Een zwakke,", Zondagsrust," Vluchtige verschijningen" en Burgermenschen"? Waarom schetst hij al dat leelijke, zure, afgeleefde en heel die woelige hutsekluts van muffe, slappe wezentjes die eeuwig ruziën en chagrijnig malkander dwars bestoken? Men zou even onnoozel kunnen vragen: waarom schiep Shakespeare een Jago? Ddt wat een groot kunstenaar smarte lijk haat, beeldt hij met even intensen innerlijken drang af als dat wat hij liefheeft. Hij is niet belust op het zure en kil-ellendige van kleinburgerlijke narigheid, benepenheid en klamme akeligheid. Hij is belust op de weer gave van zijn haat, op het zich ontlasten van zijn afschuw, van zijn verdriet en zijn wanhoop. Coenen schiep een reeks werken, die tezaarh zeer zuiver zijn geheel innerlijk en wanhoopklachtelijk wezen openbaren. Hij is geeselaarpessimist, van een troostelooze verbeelding en een melancholisch voeder van eigene zieke lijke gevoeligheid. Hij is een huilebalk, een mishandelaar van het leven en van eigen be staan. Hij is een eigenzinnig-ontgoochelde, een spotziek en ironisch babbelaar, die vaak met clown-grimassen zichzelf en anderen over de narigheden der realiteit heenhelpt. Hij is meer chagrijnig vitter dan grimmig ontleder van eigen lot en dat van anderen. Doch het is slechts een deel van het kunstenaarscomplex: Coenen; het is slechts de onderkantelende con tractuur, de ineenkrimping van zijn kleinere menschelijkheid. Want achter zijn malle kuren, zijn schamperheid, kwaadaardigheid en venijn, achter en onder zijn zure, weee en akelige scherpte, achter zijn kwetsende en inscheurende onbarmhartigheid, achter zijn snijdende en kervende analysedrift, leeft een droeve ontmaskeraar van zelf smart; leeft een zeer diepe mijmeraar, een zeer teedere idealist, die al zijn hypochondrische en heke lende ontgoochelingen zou willen geven voor n uur liefde, verlicht door den weerschijn van het oneindige. Zijn droeve en ontroerende weemoed komt het zuiverst uit in de gedeelten van zijn werk, waarin hij stemmingen weergeeft, atmospheer om en stemmingen van menschen, dingen, natuur en toestanden. Hij heeft heel slechte, heel gebrekkige en nee! letlijke dingen geschieven.maar ook prachtige en zieleinnige, waarin zelfs een typische vervrouwelijking van stijl elementen en schrijftrant valt aan te wijzen. Het soms diep-tragische en aangrijpende van Coenen's proza is geheel innerlijk van werking. Hij werd de stemmingsbeelder van trooste looze onvoldaanheid. Doch hoe peilt gij achter dezen weemoed en het ietwat loome droomen van een mensch-hatende natuur, het uitte rende verlangen naar het eeuwige ! O zeker, Coenen is de schilder van het alledagleven, de psychologische doorvorscher van het grauwe, dorre, verlepte en afgeleefde. Doch hoe wordt deze beelder van het alledaagsche en verf lenschte, gekweld tegelijk door het allerhoogste. Pas op !.. de stoep is glad bij dezen onmisleidbaren scepticus. Hij laat alle beklauteraars steelsgewijs smakken en dooreentumelen, omdat hij graag wreed grinnikt bij malle mensche lijke schrikgrimassen. Coenen knort, pluist, breekt af, grijnst in zijn mistroostige belletrie, in zijn reisverhalen, in zijn vertellingen en in zijn critiek. Hij is sarcastisch, speelsch, onmeedoogend. Zijn hoonend woord is als de beet van een spin, wreed. In zijn hekeling gluipt iets sadistisch. Hij maakt gaarne ridicuul. Vermomde huisstelijke beschrijvingen, ontbreken wel niet, maar ze gaan in de massa van het traag- voortkruipende verhaal verloren. En het geheel, dat uit deze verbeelding voor ons oprijst, is te vaag van lijn, te onzeker van structuur, om ons te kunnen boeien. Als curiosum zij ten slotte vermeld, dat de uitgever het noodig gevonden heeft, op de omslagen, op de bandjes en binnen-in de beide deeltjes van dit boek samen, wei-geteld, tien maal ter recensie" te stempelen. Had hij waarlijk verondersteld, dat de recensent zou denken, het boek zoo-maar cadeau te krijgen, of wordt de concurrentie met den boekhandel zoo groot, dat de recensie-exemplaren per se waardeloos gemaakt moeten worden? HERMAN MIDDENDORP SCHILDERKUNSTKRONIEK DE DOLLE GANGMAKER Teekenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan OOST-VLAAMSCHE SCHILDERS. (KUNST HANDEL KLEYKAMP.) Er zijn op deze tentoon stelling werken, die een begaafdheid en een persoonlijkheid doen. zien, maar er zijn ten slotte slechts twee dingen, die in hun soort volledig en gaaf zijn: het eene is een beeld houwwerk, en het andere is een stilleven, dat van Jules Boulez, groenten genaamd (No. 2), waar ge, onder meer, een zeef vindt, en een bak, vaq, buiten blauw. Dit schilderij neef t een rustige grootheid en eenvoud, die ge zoo sim pel in geen der andere werken van Boulez vindt, ook niet in de Zonnebloemen, met de matte en toch rijke kleur. Er is tegen dit stil leven niets aan te voeren; de groote vorm bleef gevoelig; de kleur wordt niet breed en tevens ondiep; ze hield integendeel een bekorende waardigheid De teekeningen van Cécile Cantermans hebben voor den onnauwkeurigen kijker iets dramatisch en schijnen geslaagde karakter studies te zijn. Maar, wanneer ge u even bezit en bezint, blijkt het u, dat de handeling, de psychische observatie van de teekenares niet innerlijk genoeg is. De karakteriseering wordt daardoor oppervlakkig-karicaturaai; de menschen bij Cantermans trekken gezichten; zij vond den innerlijken trek niet De Boever's Vrouw met den Dood, een gansche reeks van werken, moest een schriller geest, volmaakter verwerkelijkt, voor de oogen brengen of eenvoudiger diepzinnigheid edeler doen Dlijken, om voor ons van waarde te zijn. Nu vinden wij hier een romantiek der sensualiteit en een spel met den Dood (dat levend karkas) die ons niets nieuws brengen en ons grooter ouds zwakker herhalen. En dat hebben we niet noodig; we hebben de zilte werkelijkheid noodig, de zilte phantaisie, daarbij; waarheid, waarheid, en geen litte rair spelen in de schilderkunst met een ge dachte, die door den schilder geen nieuwe schakeering kreeg. We hebben geen uiting noodig, die gemakkelijk wordt tot procéd En er is iets in het werk van Jules de Bruycker dat een dergelijk falen vertoont. Er is in zijn romantiek een vertoon, dat niet het accent van het Innerlijke meekreeg; er is ook daar het gevaar van het procédé, van de niet-gevoelde herhaling, waartegen mijn instinct te keer gaat, en waarvóór ik, dadelijk onwillig, af wijzend sta. Maar natuurlijk is de persoonlijk heid van de Bruycker sterker dan van de Boever en er is nog iets in de Bruycker. Daar waar hij het eenvoudigst weergeeft en het minst grotesk is, is hij het zuiverst. Dit vindt ge op deze tentoonstelling te weinig. Ge ziet daar eer de fouten. Alleen treft Op de Markt (35) door een te prijzen verdeeling van 't witknecht van Mephisto. En toch heeft hij iets altereerends in zijn scherpzinnige uitvallen, in zijn beschimpingen en in zijn giftig sarcas me. Dit alternatieve behoort tot zijn teederder geestescomplex en tot zijn emotioneelere levens-gespannenheid. Want met al zijn vinni ge strijdlustigheid, zijn polemische bemoei zucht (weet ge een gat, hij vindt een nagel), zijn koudbloedig opsporen van gevoels- en verstands-stoornissen bij zijn arglistige of taai-domme medemenschen; met al zijn nijdig grinniken en onmeedoogend stukscheuren, is hij toch een soort van Hollandschen Don Quichot, die Erasmus de voetplanten kriebelt; een Don Quichot-met-atrophie. Het de la Mancha.. leek allangvan zijn naam afgedord. Ach, in het sentimenteele is hij een beetje scharminkelig vechter tegen windmolens, doch n die temidden der strijdwoede plots om de heldhaftige schaduw van zijn eigen krijgsfiguur zacht begint te schateren. Het is het zelfgenoegzame dat door het eigene onzelf genoegzame wordt uitgelachen. Zoo is hij zuur en loogzout, toxine en tegengif tegelijk. Zoo is Coenen een beetje Don Quichot en een beetje genots-stiekemerd. Hij geeft er geen spier om, of gij dit complex van zelfontleding in hem, dat een handeling buiten hem lijkt, wel of niet ontdekt. Zijn woord is vaak een ontkluistering-van-conventie, een bedreiging van burgerlijke benepenheden. Hij waagt zelfs christelijke en heidensche goden te bestuiven met zijn menschelijken spot. Van de kribbe en den stal ziet hij alleen in ontroering, het legen darische licht- en schaduwspel. Met n stoot waant hij nu en dan een heel gebouw van, tendenz en moraal te verkruimelen. Hij snuf. feit, een beetje onwelvoegeiijk , altijd naar den geur van het nest waaruit een iegelijk te voorschijn komt. Hoe gevoelig is zijn neus voor broeische luchtjes en verborgen kwaaltjes, en met welkeen schelmsch behagen laat deze man ons eigen flauwe zinnetje nakauwen. Zijn nuchter-nijdige ironie, sarrend en vinnig, is vaa'k de geestelijke vermage ringskuur voor opgeblazenen, voor alderlei holle pompoenkoppen en tureluursche kwasten en artistieke klauterapen. Coenen heeft een geheel specialen humor; soms van zeer fijne bekoring. In de literatuur is hij een der stoutmoedigste schedelholteopenaars. Hij trepaneert kloekmoedig tegen wil en wet, al maken spartelende prooien lawaai als een stoomfluit. Daarin bestaat een deel van zijn subjectieve, geestelijke geluksdoorleving. Soms is Coenen's pseudo-meewarige glimlach van een akelige verwaandheid, ietwat boosaardig, en snoert hij eigen ontvankelijk heid voor het hoogere, aan alle zijden af. Dan kan hij pezig en mildelijk zaniken en op iedere gedachte,verkeerde accenten leggen.Doch welk een heerlijke hater en verachter van kleverige woordjes en vooze zoetsappigheidjes is Frans Coenen, en met welk een ontspannende en lichte klankverwisseling in taal, weet hij van den plagerigen humor over te gaan tot den ondubbelzinnigen ernst. Hoe geestig weet bij van een spitsvondig Socratesje een smoezeligdialectisch vlooienvangertje te makenl Een karakterbeelder in de eerste plaats, mag Coenen niet worden genoemd. Hij geeft België'; Nomdeju.... Hoeveel rondjes nog?" iiiiiMiimiiimiiiiimiiiMiimimi min i iiiiiiin enrzwart, welke verdeeling droomerigs geeft aan 't geheele werk. In de gekleurde teekening Oude Markt" is het voorste deel opzettelijk en daardoor zwak; midden-achterin is een beter stuk; de Bruycker heeft daar iets van een ieler Breughel, van een verdunden Breughel, mits ge den graad van verdunning vooral niet te klein neemt Albert Servaes: ge moet hem met twee schilders vergelijken; dan stelt ge hem zuiver zoo ge met een derde hem tevens nog niet wilt meten, met wien hij eer verwant is. Wan neer ge hem met Toorop vergelijkt, dan weet ge, dat Toorop van strakker psychologie is, zoolang hij realist blijft (wat Toorop nooit is in den Christuskop en die hem daardoor dik wijls mislukt!); Wanneer ge hem met Deiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii gouve de Nuncques vergelijkt, dan weet ge, dat deze milder en teederder een Vlucht der Heilige familie zou schilderen dan Servaes, en uit een inniger-open geest Hier tref fen mij dan ook alleen een Boer (No. 57) tee kening, en sterker nog, een geschilderde kerel, waar de kop bruut-en-innerlijks-door-malkaar laat zien Er was nog een werk, dat volledig was, schreef ik in het begin. Het is een beeldhouw werk van G. Verbaack; een kind, dat de primi tieve kracht heeft van beeldhouwwerk van zoo geheeten onbeschaalde volken, zonder, zooals 't werk van te veel modernen, een slechtvoltooide nabootsing van zulke primitieve? kunst te zijn. PLASSCH AERT IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIinilllllllllMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinillllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMiriMI stemmingen-in-contemplatie en atmospheer. Daarin menschen, en in die stemmingen toont hij zich bijwijlen een groot dichter, een geruischloos gedachtenwever en een atmospheer-voeler van den eersten rang. Hij weet dikwijls heel erg te knoeien met zijn taal en zijn beelden. Men zou misschien niet willen gelooven hoe bar-rhetorisch en zelf genoegzaam Coenen kan schrijven, hoe con ventioneel, irriteerend, hoe slecht en hoe onzuiver metaphorisch. Doch tegelijk hoe prachtig, vlekkeloos en diep. En welk een hartstochtelijk-f ijne geest blijkt deze koele gisper, spotter en geknotte lyricus. Zijn geest is als een tandzaag,haakpuntig, vlijm,inkervend. Soms geeft hij alleen pantomimische critiek; vernietigt hij een boek met n enkelen minachtingstrek om den mond. Als Coenen meesmuilt: volmaakt mal" dit geschrijf.. berg je ! Ik ben het zelden met Coenen's artistiek, vaak eigendunkelijk oordeel eens. .Doch hij is meestal springklaar, dartel en heel amusant. Als zijn geestigheid niet gemengd wordt met boosaardige, om eigen spirit" gnuivende ironie, dan is zijn 4 meesterlijk betoog door gaans van een aristocratische fijnheid en een snel-wondende scherpte. Hij streelt tergend met speldenkussentjes: met fluweel en lancetpunt. Hij snijdt en scheurt met een daemonische en wilde vaardigheid. Mijn god, hoe weet hij uit een mislukt drama, een kluchtspel-van-critiek te wringen! Toch is hij nooit grof en nooit sectarisch, doch als onthuller van gemaskerde leugens, van quasipathetische zielsreinheid, zegt hij ideale zuurheden met bevalligen en hoffdijken zwier. In zijn scheppend werk is Coenen vol levens weerzin en ook vaak van een vermoeiende omslachtigheid. Doch telkens hoort ge zacht binnenin-lachen en ziet ge Coenen's fijn spotgezicht. O, deze grinniker en grijnzer, deze uitlacher en smaler is soms van een stilmakende, teedere gevoels-innigheid in zijn schet sen. Deze kil-daemonische hater van al het opdringerige, schunnige en schooierige in de waereld-van-het-vulgaire-en-nietige, kan soms een grondeloos, toch doodsimpel menschenleven vóór u plaatsen, vóór u ontleden, zóó, dat gij er van rilt en dat het u bij blijft, tijden lang. Deze man van de puntige, gloeiende tangetjes, van het lancet en het flikkerend chirurgisch kerfgereedschap, kan een mijme rende stilterust over u heenbrengen, alleen reeds door de wijze waarop hij de atmospheer om zijn figuren laat leven. Een daad van reciprociteit tusschen zijn menschelijkheid en zijn kunstenaarschap. Deze man van de min achtingen van de typisch-koele voornaamheid, die zoo hautain het viezige en kleffe van het gemeenzame weert, die bazuin en trommel der reclame verafschuwt, die zoo bits kan uit vallen, geeft soms hartbonzende zielebiechten bij het ons binnenvoeren in een burgermans achterkamer of bij het mijmerspel zijner fi guren over eigen levensmislukkingen. Hoe angstig en schemerziek ondergaat en bestaart Frans Coenen het vale, het benauwende, het levens-beklemmende als een overwonnene. Doch leest zijn prachtige reisstemmingen, hoeveel veerkracht gloeit er in dezen loomen droomer, hoeveel fijne satirische teederheid dringt er in dezen bitsen knauwer op ! Ja waarlijk, Robbers heeft gelijk, er if stille dweepzucht" in dezen bijter, plukker en geeselaar. Laat hij de dwaasheid der dingen oolijkjes bezien, of kriegelig, zwartgallig, hatelijk; laat hij hetpijnlijk-zotteenarmoedigmalle, het sinistere en de verploertiging van allerlei menschenklassen hekelend ondergaan, toch is hij diep-in een, zij het ook onbeminne lijke, wijze; een wijze die de woord-doofheid zijner mede-creaturen weer onder allerlei gedetermineerde verhoudingen vergoeilijkt en allerbegrijpelijkst maakt. Gunt hem het recht, dat hij rond ieder mensch-zwakkeling zijn eigen schaduw laat heendansen, soms spookachtig, soms griezelig, soms lachwekkend. Dit is Coenen's visioenair realisme ! Het ont spant hem en ons. Want hij ziet er door, levens drama's: zoo prachtig als in zijn novelle Be zwaarlijke liefde," zoo meedoogenloos als in Zondagsrust," zoo innig-argeloos, toch smartelijk (?argeloos" en Coenen" het lijkt een parodie !) als in Kinderleven" en in Bleeke levens", zoo martelend als in Een zwakke" en zoo verlaten-tragisch als in Burgermenschen". Alleen onstichtelijke Reintje de Vos belastert hem en schimpt: Isegrim ! Zoo eigen als Couperus was in zijn stijl, zoo eigen is Coenen in den zijne. Prof. Prinsen denkt bij Coenen's werk aan Vollons.... Volkomen waar! Met alle gebreken en deugden, is Coenen een groote persoonlijk heid. Met Aletrino, De Meester en Emants heeft hij verwantschap; met Emants het cerebrale, wrange, ontgoochelende en vreugdelooze; met Aletrino het stemmingsfijne, het wonderlijk geco rdineerd-atmospherischgevoelige en aangrijpend weemoedige in het hunkeren naar het Onbekende; met De Meester het snerpend-sarcastische en het plastisch-spottende. Toch is Coenen van deze drie auteurs zeer onderscheiden. Vooral door zijn innerlijke geestesgesteldheid en zijn antiromantische romantiek. Hij is vaak een allesspijtig-uitrafelend en loskronkelend dialectisch denker. Hij heeit groot-wijsgeerige inzichten in levensproblemen en maatschappij-gebeuren. Deze zinlijke beelder van zwakke, en bleeke levens, van fletse wulpschheid, van broze zielen, van afgezwoegde tobbers, is zelf van ongenakelijke levenskracht, ondanks wanhoop en nostalgie. Coenen is een onomkoopbare waarheidzegger, die misschien te vaak een persoonlijk oordeel tot een algemeen strafgericht maakt, doch die van een niets ontziende, van een dionysische levensoprechtheid blijkt. Gelijk een raadselachtige Ankou te Bretagnc verrijst, in zwaarmoedigen mist en somberte, (de Dood-als-geraamte, met een speer ge wapend), zoo staat deze groote waarheid zegger in Holland, dreigend gewapend en worpklaar, tegenover allerlei levensleugens en valsch idealisme. En ook hij laat het opschrift oplichten: Je vous tue tous!" Is. Q u E R i D o

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl