Historisch Archief 1877-1940
«ei»'
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND
11 Aus- '23. - No. 2407
r*.
UIT ATJEH's HISTORIE
(J. B. VAN HEUTSZ).
Een vrijheidlievend en een
krijgshaftig volk onderwerpt zich
niet anders dan gedwongen "
In deze tijden, nu als het ware vredesidealen
en oorlogsgeruchten om den voorrang strijden,
is er wellicht gevaar aan verbonden te
releveeren hetgeen nauwelijks een kwart-eeuw
geleden als hoogste waarheid heeft gegolden.
Het is misschien gewaagd, om in onze dagen
als Leitmotiv aan te nemen, dat een vrij
heidslievend en een krijgshaftig volk zich niet
anders dan gedwongen zal onderwerpen."
Onderwerp het dan niet, heet het thans. Een
vrijheidslievend en een krijgshaftig volk heeft
recht op een zelfstandig bestaan !
En zoo i's het ook maar het is te
betreuren dat theorie en praktijk in onze dagen
zoo bitter weinig overeenstemming vertoonen.
De geschiedenis van het Nederlandsche be
stuur in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden
is daar om te bewijzen hoe een gedwongen
onderwerpen een land kan brengen tot grooten
economischen bloei; hoe de bedwinger" van
een land tegelijk een Groot-Pacificator kan
zijn...
'n Paradox misschien?
Och, het geheele leven van Van Heutsz,
zoowel zijn jaren in Atjeh doorgebracht, als
de tijden van zijn Gouverneur-Generaalschap
vormen n contradictio. Het Nederlandsch
Indische corps van hoogere landsdienaren
heeft nimmer in zijn gelederen een medestan
der gekend, die zóó met hart en ziel revolutio
nair was als Van Heutsz, als de bedwinger
van Atjeh", die toch ook weer was de
antirevolutionair bij uitnemendheid...
Van Heutsz? Revolutionair?
Ja ! En dat had het Nederlandsch Indische
leger destijds te danken aan het getreiter van
superieuren en gelijken, waaraan Van Heutsz,
Uit Atjeh's historie
Monument voor pastoor Verbraak
de soldaat
uit Kam
pen",die het
tot den
hoogsten
rang wist te
brengen,
heeft
blootge staan.
Ook van
de zijde
zijner chefs,
die ' inder
daad zijn
meerderen
niet waren;
van de zijde
der hoo
gere" offi
cieren, die
niet begre
pen, dat, om
chef van Van
Heutsz te
zijn,men ook
zijnj supe
rieur moest
wezen.
Hoe het
oppermach
tige
legerbestuur inder
tijd Overste
Van Heutsz
behandelde?
Een uiterst
gevaarlijke
krijgsonderneming in
Groot-Atjeh
stond op het program van die oppermacht.
Overste Van Heutsz, met een geringe troepen
macht, moest die opdracht volvoeren....
zoo werd bevolen.
Van Heutsz héft haar volbracht; bij nacht
en ontij en met veel levensgevaar; zelf zijn
mannen voorgaande, niet rustend voor het
geheele terrein van waaruit Atjehsche benden
(wien het meer te doen was om te kunnen
rooven dan om het zelfbestaan te verzekeren) de
onzen bestookten, door het optreden der
troepen van Van Heutsz was gezuiverd.
Na het volbrengen van dien gevaarlijken
tocht kwam Van Heutsz zich meiden bij zijn
meerderen, maar het ontbrak dezen blijkbaar
aan tijd om den bekwamen aanvoerder te
woord te staan. Tergend lang liet men Van
Heutsz wachten; geen woord van waardeering
had men voor hem over. Van Heutsz had ge
toond op welke wijze ons gezag in het gewest
diende te worden gehandhaafd en de op
permachtige legercommandant, die toen
in 1896 in Atjeh vertoefde, was tot-nu-toe
daartoe niet in staat geweest...
Moest men nu dien soldaat uit Kampen"
de eere geven die hém toekwam?
Van Heutsz heeft kalm en gelaten al was
z'n ziel ook in heftigen opstand het oogen
blik afgewacht waarop een van die hoogere
officieren den tijd gekomen achtte hem niet
langer den rug toe te keeren.
Van Heutsz kreeg geen woord ! Hij kon
gaan !....
Het is ons bekend hoe de toenmalige gou
verneur-generaal Van der Wijck met deze
gebeurtenis in kennis is gesteld en door een
ooggetuige is den Landvoogd toen verzekerd
dat iemand als Van Heutsz niet langer op deze
wijze mocht worden achteruitgesteld. Dit
rapport" van den civielen getuige is onder
de oogen van Van der Wijck gekomen; hij
zond het door naar den Minister van Koloniën,
in Den Haag, die het op zijn beurt in den
Ministerraad ter sprake bracht.
Enkele jaren later was Van Heutsz benoemd
tot gouverneur van Atjeh !....
Maar vóór het zoover was, heeft Van Heutsz
nog veel onbillijks moeten verdragen van hen,
die boven hem gesteld waren. Wat had men
't hem vroeger niet reeds moeilijk gemaakt om
de lessen aan de Hoogere Krijgsschool in Den
Haag te kunnen volgen ! Om het slechts
Uit Atjeh's historie. Spoorweg Talaga Said
bij dit enkele voorbeeld te laten !
Is het, zoo bezien, dan 'n wonder dat Van
Heutsz revolutionair" was? Is het niet te
begrijpen dat deze man later ook maar het ge
ringste onrecht van de zijde van officieren
en minderen in het openbaar en zonder aan
zien des persoons afstrafte?
Man", zeide Van Heutsz eens tegen een
majoor, hoofdofficier van zijn leger, die, vol
komen ten onrechte, overhoop lag met den
bestuurder van Sigli, weet je wat maar 't
beste is? Dat ik, gedurende den tijd dat jij
met dien bestuurder moet samenwerken, jou
maar degradeer tot sergeant-majoor! Dan
zal het samenwerken met dien ambtenaar
jou niet zoo moeilijk vallen, begrepen?"
De majoor droop af en heeft later niets
meer laten blijken van eenige animositeit
tusschen hem en dien bestuurder.
Zoo was Van Heutsz en men voelt welk
een revolutie zijn optreden als hoofd van het
gewest in het Atjehsche officierencorps heeft
teweeg gebracht.
Maar, we herhalen, was dat wonder?
Télang was Van Heutsz door schier al wat
boven hem stond, klein gehouden. Die hoogere
machten hebben het ondervonden
voorzoover zij tenminste niet tijdig genoeg ruim
baan maakten ! wat het wil zeggen de
minderheid te onderdrukken.
En toen eenmaal het besluit was genomen,
dat Van Heutsz zou optreden als gouverneur
van Atjeh, ja, toen hebben die autoriteiten
bedenkelijk het hoofd geschud. Zij spraken van
een fiasco". Het prestige" was geschaad !
Dat prestige" heeft Van Heutsz zijn gehee
le leven door aan z'n laars gelapt om zijn
terminologie te gebruiken.
Toen in den vroegen morgen van den l sten
October 1904 de Oranje van de Stoom vaart
maatschappij Nederland" te Tandjong Priok
meerde, was er aan boord diezelfde Van Heutsz,
nu als gouverneur-generaal van Nederlandsch
Indië. Hoe was het hem toen reeds 's mor
gens 7 uur ! aan te zien, dat hij hunkerde
naar het einde van den dag; hunkerde naar
't einde van het vertoon" dat nu eenmaal in
deftigen sleur met een bestuursoverdracht
gepaard schijnt te moeten gaan. En hoe was
Van Heutsz aan den avond van dien dag dank
baar gestemd toen de Koning Willein UI een
der voornaamste objecten van dit vertoon"
den afge
treden gou
verneurgeneraal
Rooseboom
naar Hol
land terug
voerde !
Het pres
tige" is nim
mer in staat
geweest Van
Heutsz aan
conventioneele banden
te binden.
Van Heutsz
als officier,
als gouver
neur, als
landvoogd,
maar vooral
ook als per
soon wist er
zich los van.
Revolutie
had hij ge
bracht in
Atjeh door
aan alle on
waarachtig
heid en
groot-doenerij een einde
te maken;
in
Buitenzorg zou het
niet anders
gaan.
Een van
Van Heutsz' beste vrienden (een nog altijd
bekend en voornaam ingezetene v«n Am
sterdam) was eenige dagen de gast van
den Landvoogd en hij had onderdak ge
kregen in een der mooiejlogeergebouwen van het
paleis te Buitenzorg. Toen is het gebeurd dat
de heele stoeterij van het onderkoninklijk
verblijf op stelten werd gezet. Want daar wan
delt op een morgen gouverneur-generaal Van
Heutsz, in slaapbroek en kabaja, met de
indische sandalen aan de bloote voeten, de
kakili lima achter het paleis af, stapt gemoede
lijk langs de bijgebouwen, komt aan het ver
blijf van zijn gast en informeert op uiterst
burgerlijke" manier of deze al present is.
De gast was present; was misschien ietwat
verwonderd zijn hoogen vriend zóó aan te
treffen. Maar in een even genoegelijk als ge
moedelijk onderhoud hebben beiden daar een
deel van den schoonen Indischen morgen door
gebracht.
In de hofkringen van Buitenzorg vroeg men
elkander af, of zulks nu wel pas gaf voor
'n toewan besar!...
Een zin voor strikte eerlijkheid en recht
vaardigheid heeft altijd het karakter gesierd
van dezen man, die Atjeh heeft helpen groot
maken. Met niets en niemand verschoonende
gestrengheid wist hij zijn officieren op hun
plaats te zetten; bij het beoordeelen van hun
daden nam hij geen blad voor den mond.
Maar anderzijds wist Van Heutsz ook te
waardeeren. Niet spoedig was hij te overtuigen,
maar wanneer men het zoover had weten te
brengen, gaf zelfs een man als Van Heutsz
zich gewonnen, al ging 't hem niet te best
af!
Dit bleek wel duidelijk toen Van Heutsz,
op dienstreis door Atjeh zijnde, eens een be
zoek bracht aan onze vestiging te Lho Seu
maweh, waar de toenmalige majoor H. N. A.
Swart met het civiel- en militair bestuur was
belast. Van Heutsz zou logeeren ten huize van
dien bestuurder, maar een allervriendelijkste
gast was hij aanvankelijk niet. Hij had hier en
daar ter plaatse eens rondgekeken, had enkele
dingen gezien, die naar zijne meening ver
keerd waren, kwam daardoor in een niet al te
vriendelijke bui thuis en begaf zich naar den
IIIIIIMIIII*II miiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiii
llllllllllllllltlllllllllllllllllllM
TAALBEDERF
Aan Prof. Dr. H. Brugmans.
Met groote belangstelling las ik Uw artikel
Taalbederf", ook omdat de daarin besproken
kwestie de laatste tijd voor ons, taalleeraren,
van steeds meer belang wordt. Volkomen be
aam ik, schoon met andere ervaring, dat het
taalbederf" is toegenomen en dat dit o.a.
in het werk van Eindexaminandi tot uiting
komt. Eveneens meen ik dat Uw raad juist is:
de leerlingen moeten beseffen dat geen slordig
heid geduld wordt. U hebt ongetwijfeld op
gemerkt dat ik Uw laatste woorden eenigszins
wijzigde; U spreekt van geen enkel stelsel".
In alle bescheidenheid meen ik, op grond van
ervaringen, dat hier juist de zwakke plaats
van Uw belangrijk betoog is getroffen.
Het is niet onmogelijk dat hier en daar de
Kollewijnsche heilsleer" taalbederf heeft in
de hand gewerkt, maar ik betwijfel sterk dat
dit een der belangrijke oorzaken zou zijn. Mag
ik U in herinnering brengen dat de beweging
op 't oogenblik geestelijk geleid wordt door
een man, die uitblinkt door buitengewone nauw
gezetheid, iemand met scherp-kritische ga
ven ik bedoel Prof. deVooys. De nieuwe taal
beschouwing, gewichtiger nog dan de spellings
hervorming, is zooals U zelf al vermeldt, een
teeken van groei, niet van verslapping. Door
haar wetenschappelijke kracht heeft ze
blijvende roem behaald op 't gebied van
naamval- en geslachtsleer. Elk moedertaal
docent die Taalbederf" tegen wil gaan. dwin
gen eerlijkheid en waarheid zich telkens de
vraag te stellen van Brunot (naar ik meen)
ten opzichte van zijn leerstof: Est-il réel?"
Het leeren zetten van naamvals-n's kweekt
onwaarachtigheid; het leidt de aandacht af
van wat U terecht zoo hoog stelt: de
taalzuiverheid. Mode en sleur, Unoemdedie zelf al,
mogen zich verzetten, goddank is hier geen
Maatschappij
H A A R L B M"
Wll»on«pleln 11
DE VOORDBBUOSTB TARIEVEN
compromis mogelijk, zooals de lijst Muller
Kluyver leert.
U blijft volhouden dat de leerling van
dit alles de schoone waarheid niet ziet,
alleen de groote gemakkelijkheid. Daar
tegenover stel ik: dat kan door de docenten in
samenwerking met de moedertaal-docent voor
komen worden. Bepaald oneens ben ik het
met U dat in de treffende'ge vallen die U onder
de oogen kwamen, de docenten geen blaam
zouden verdienen. Op grond van herhaalde
waarneming bestrijd ik dat slechte resultaten
van een docent-vereenvoudiger, voortvloeien
uit zijn Vereenvoudiger-zijn; er is alleen coïnci
dentie 1). Integendeel , ik heb herhaaldelijk
opgemerkt dat de leerlingen van
ouderwetsche taalleeraren, streng in spelling en
n-tjesleer, opvallend veel taal- en stijlslordigheden
schreven.
Als belangrijkste oorzaken van voortwoe
kerend taalbederf ook op school, beschouw
ik de maatschappelijke factoren.
Het is geen nieuwe wijsheid voor U dat
in het algemeen de leerlingen bij het ver
laten van de lagere school minder goed
zijn opgevoed tot taalnauwkeurigheid, dat
ook het peil in 't algemeen gedaald is (in
vloed op stijl). Ook is de psychische energie
van vele docenten verminderd. Het middel
tot taaiverbetering, scherpe mondelinge en
schriftelijke critiek op de taaluiting der leer
lingen eischt tijd, veel tijd, ook veel inspanning
en is vaak niet opwekkend. Het is ook
een harde arbeid voor weinig loons. Niet
door moderne ideeën omtrent moedertaal
onderwijs, maar uit begrijpelijke gemak
zucht vooral, wordt de methode pasklaar ge
maakt aan het niet of heel weinig corrigeeren
(informeert U maar eens !). Door de nieuwe
regeling van 30 lesuren en 30 leerlingen per klas
is deze wijze van plichtsopvatting geboden
en nu ik uit Uw artikel gelezen heb een werke
lijke belangstelling voor ons moedertaal-onder
wijs, betreur ik het te meer dat Uw Faculteit
zich niet bij het protest der Groningsche heeft
aangesloten. De leerlingen moeten steeds meer
en scherper gecontroleerd worden en het ge
beurt minder. Ik geef U de verzekering dat
U in de komende jaren nog wel droeviger resul
taten zult constateeren op Uw reizen als ge
committeerde. Zeker, als camouflage zal dan
de naam Kollewijn wel eens gebruikt worden,
maar m.i. zelden-ernstig gemeend. 2) De toe
komst is niet rooskleurig voorde Neerlandicus.
Wie kon zoo veel van z'n weinige vrijheid in
boeten en toch met doorzettende kracht taal
bederf" bestrijden? en toch is dit de weg ter
verbetering. Het kan U als Hoogleeraar bekend
zijn hoe gering de animo is om leeraar in het
Nederlandsch te worden; U weet dat belang
rijke vacatures onvervuld blijven of onvol
doende bezet zijn; er zijn veel onbevoegde
krachten. Er is ook schuld; het is gemakkelijk
om geen of zeer geringe eischen te stellen,
om de oogen te sluiten voor wat men- innerlijk
wel weet dat verbetering behoeft. Te veel
waarde is er soms gehecht aan de vooral
persoonlijke uiting der leerlingen. Het Neder
landsch als taal een meer centrale plaats, meer
samenwerking in school, dit zijn steeds eischen
geweest van de leiders der Vereenvoudigings
beweging.
Terecht schrijft U dat de Regeering schuld
treft, doordat ze nagelaten heeft het richt
snoer te geven dat wetenschap en onder
wijs van haar vroegen; velen onder ons, juist
de nauwkeurigen, willen hun leerlingen tot
taalzuiverheid opvoeden, maar dan een zui
verheid, die ook werkelijk geeischt kan en
mag worden. Ik ken vele overtuigde
Vereenvoudigers, die zich ergeren aan toenemend
taalbederf en een verslapte en verslappende
geest des tijds.
Belangrijke vragen blijven ter oplossing; U
constateert stijlachteruitgang, ik persoonlijk
vind ook de inhoud van de opstellen minder
zelfs dan enkele jaren geleden en heb daarvoor
ook bewijzen. Zijn de leerlingen niet minder
persoonlijkheid, tenminste geestelijk? Er is
veel aan het veranderen dat z'n invloed op
de stijl van achttienjarigen niet kan missen.
Wordt het geregeld maken van vertalingen,
vooral uit de klassieke talen, bij de
algemeene verslapping geen gevaar? Is de grens
tusschen taalzuiverheid en onzuiverheid niet
onscherp?
Hoofdzaak is voor mij dat ik, wel wat on
bescheiden uitgebreid, ik voel dat, heb ge
tracht taalbederf" anders te zien en heb
willen uit spreken dat een zekere goedigheid
en gemakzucht en de beroemde" geest des
tijds gewichtige oorzaken zijn; overschat hebt
U m. i. de gevolgen van de Kollewijnsche be
weging. Onze !eus zij slechts: de teugels
strak!
G. E. O P s T E L T E N
Het artikel van dr. Opstelten geeft mij
weinig aanleiding tot opmerkingen. Voor
zoover het niet langs mijn betoog heengaat,
ben ik het er grootendeels mede eens. Zonder
twijfel is de algemeene geestelijke verslap
ping, waaronder onze tijd lijdt, de
grondoorzaak van verregaande slordigheid in het
gebruik der moedertaal. Alleen hierin blijf ik
met dr. Opstelten van meening verschillen,
dat het Kollewijnianisme, dat ik overigens
in zijn waarde wil laten, deze slordigheid in
de hand heeft gewerkt. )k weet natuurlijk
wel, dat het Kollewijnsch zijn regels heeft,
maar up het gewone kind maakt het den
JAC. URLUS
HAVANA 12 Ct. SIGAAK bij
HlinillUCo?ReÉrandtpi.yinstelstr,
IIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllll UMIUIIIMMM
indruk van willekeur en slordigheid. Meer
heb ik niet willen zeggen.
H. BRUG MANS
1) Met evenveel recht laat zich verdedigen
dat de Beweging van '80 en wat er uit
groeide, een voorname oorzaak is van
Taaibederf (individueel, (lees) persoonlijk rythme,
realisme enz.). Toch zijn de leiders bijna
allen heftig gekant tegen het streven van
Kollewijn.
2) Ik denk niet aan principieele strijd
over het al- of niet-toelaatbare van een be
paalde taaluiting. In de gevallen die U
noemde, is dit uitgesloten.
VAN GEZAG EN
TUCHTE1OOSHEID
Aan Dr. van Loon
In de eerste plaats vraag ik u, mijnheer van
Loon, niet ontzetting: Wat hebt ge u be
staan te doen. Als ik uw artikel wel begrepen
heb, dan hebt u niet geschroomd, een
Nederlandschen schooljongen, ja nog erger, een
aankomend Kristentje" om zijn ooren te
'slaan. Dat staat in ons land gelijk met ma
jesteitschennis. Want de werkelijke, de onbe
twiste Majesteit in dit land, dat is de school
jongen.
Ik feliciteer u hartelijk, dat u zoo'n ge
moedelijk politieagent heeft getroffen;
's mans plicht was geweest, u te bekeuren en
dan had u nog eens op 't beklaagdenbankje
mogen plaats nemen wegens mishandeling.
Gelukkig, dat men in ons land de wetten
maakt, omdat de een of andere politieke partij
ze vraagt: uitgevoerd worden ze als regel niet.
Maar ten opzichte van de onschendbaarheid
der schooljeugd is men in ons land onverbid
delijk.
Een paar voorbeelden:
Een jongen wenschte op bevel zijns onder
wijzer niet zijn plaats te verlaten. Van zijn
vader had hij de boodschap meegekregen, dat
hij niet behoefde te gehoorzamen. De onder
wijzer riep het hoofd" er bij. Deze greep
o gruwel! den jongen in de kraag en gaf
hem een trap onder zijn achterste. De onder
wijzer gaf hem,?natuurlijk gin» 't jongmensch
Al^em. Nederlandse!!e
Automobiel Mij.
FRANKENSTHAAT S7--83E, 's<aRA.VENnAGE
> Illlllllllllltllllllllllllllllltllllllllll
majoor, wien hij verzekerde dat in onderschei
dene aangelegenheden verandering moest
komen. Dit moest zus en dat moest zór
worden.
,,lk geloof niet, generaal, dat die veran
deringen verbeteringen zullen brengen", meen
de majoor Swart.
Niet?", vroeg Van Heutsz ietwat verwon
derd. Je zult toch niet willen zeggen d;
jij 't beter weet dan ik?"
Oeneraal", luidde het kalme antwoo
van Swart, !k geloof inderdaad dat ik m
de plaatselijke toestanden hier beter op ?
hoogte ben dan U". En met enkele woord
trachtte Swart dit aan te toonen.
Brommend liep Van Heutsz weg. De ovt
tuiging was bij hem nog geen overbuiging f
worden. Even later ontmoette hij de vrouw va_
den majoor en nog steeds onder den indruk
van zijn terugtocht" voegde Van Heutsz
haar quasi-boos toe: Ik kan U met het bezit
van 'n man zooals U hebt, niet gelukwenschen,
mevrouw."
Niet generaal?"
Wei-neen ! 't Is een eigenwijs stuk mensen !
Hij denkt het beter te weten dan ik".
Generaal", was het antwoord van me
vrouw Swart, m'n man zal het misschien hier
ook beter weten dan U".
Toe maar", sprak Van Heutsz, nu moet
U hem nog bijvallen ook".
De les was gegeven; lachend verwijderde
Van Heutsz zich.
Het bleef te Lho Seumaweh gelijk 't was.
't Is misschien een der weinige keeren in zijn
leven geweest, dat Van Heutsz het offensief
heeft moeten prijs geven !
Wat Nederland als koloniale mogendheid
te danken heeft aan een man als Van Heutsz,
laat zich in het korte bestek van dit artikel
niet beschrijven. In talrijke, op het gewest
Atjeh en Onderhoorigheden betrekking heb
bende geschriften zijn de verdiensten van
dezen bedwinger", van dezen
Groot-Pacificator" opgesomd. Maar duidelijker nog spreker
de feiten, zooals deze nog heden ten dage
kunnen worden geconstateerd door hem die de
reis maakt dwars door Atjeh, van Koeta
Radja naar Medan, waartoe, gelijk in een vorig
artikel reeds werd opgemerkt, Atjehtram en
Delispoor hem in staat stellen.
Wat Atjeh thans is, heeft het voor een groot
deel te danken aan het beleid van Van Heutsz;
aan zijn krachtig bestuur; aan zijn
onverzettelijken wil; aan zijn gezond verstand; eigen
schappen, die door de buitenwereld" niet
steeds naar waarde geschat zijn.
Of misschien alleen door het Atjehsche volk?
JOH. L A N a H o u T
Uit Atjeh's historie
Protestantsche Kerk te Koeta Radja
er dadelijk zonder verlof vandoor, en pas
sant nog een draai om zijn ooren.
Eenige weken later vonden onder- en
bovenmeester elkaar weer voor de Rechtbank.
Beide een riks boete en natuurlijk voortaan
onmogelijk op hun dorp. Streng historisch,
mijnheer !
Een ander onderwijzer geeft een jongen
wegens grove brutaliteit een pak voor zijn
broek.
De O. v. J. eischte tegen hem gevangenisstraf
en 't heeft een ontzaglijke moeite gekost, den
man met een geldboete te doen vrijkomen.
Wat die man, een kalm, bezadigd mensen
werkelijk, in dien tijd geleden heeft, laat zich
begrijpen. Zoo wreekt de Nederlandsche Rech
ter de geschonden majesteit van den school
jongen.
Deze'weet, dat hij onaantastbaar is.
Tegenover hem past slechts: zijn ziel in
lijdzaamheid bezitten !
Jouwt men u na, doe alsof ge 't niet hoort.
Raakt hij<*u gevoelig met een steen, trek
er u niets van aan ! Gooit hij u met modder of
vuil, erken dat het zijn onaantastbaar recht
is !
U hebt a! opgemerkt, dat men hier in Hol
land vele en velerlei scholen telt.
In vroeger tijd, toen men alleen de openbare
school had, bezat de onderwijzer nog wel wat
gezag, vooral omdat de jeugd toen op het
punt onzer wetgeving onwetender was.
Maar nu is onder en tusschen die velerlei
scholen een scherpe concurrentiestrijd ont
brand.
Men vecht om de leerlingen.
Als de juffrouw" of de meester" het waagt
een leerling na te houden, dan kan zij (hij)
hooren: Ik ga naar de andere school".
Gaat een leerling niet over, idem.
Wordt de leerplichtwet toegepast, dito, enz.
enz.
Misschien begrijpt u nu wel, dat ik het zoo
oerkomiek vind, als de Haagsche burgemees
ter zich tot het onderwijzend-personeel wendt
om verbetering in den toestand te brengen.
Den schoolmeesters treft geen blaam; deze
trap kan niet van onderen af geveegd worden.
l. B.
TABAK.
nog altijd de beste.