De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 11 augustus pagina 8

11 augustus 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

«ei»' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND 11 Aus- '23. - No. 2407 r*. UIT ATJEH's HISTORIE (J. B. VAN HEUTSZ). Een vrijheidlievend en een krijgshaftig volk onderwerpt zich niet anders dan gedwongen " In deze tijden, nu als het ware vredesidealen en oorlogsgeruchten om den voorrang strijden, is er wellicht gevaar aan verbonden te releveeren hetgeen nauwelijks een kwart-eeuw geleden als hoogste waarheid heeft gegolden. Het is misschien gewaagd, om in onze dagen als Leitmotiv aan te nemen, dat een vrij heidslievend en een krijgshaftig volk zich niet anders dan gedwongen zal onderwerpen." Onderwerp het dan niet, heet het thans. Een vrijheidslievend en een krijgshaftig volk heeft recht op een zelfstandig bestaan ! En zoo i's het ook maar het is te betreuren dat theorie en praktijk in onze dagen zoo bitter weinig overeenstemming vertoonen. De geschiedenis van het Nederlandsche be stuur in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden is daar om te bewijzen hoe een gedwongen onderwerpen een land kan brengen tot grooten economischen bloei; hoe de bedwinger" van een land tegelijk een Groot-Pacificator kan zijn... 'n Paradox misschien? Och, het geheele leven van Van Heutsz, zoowel zijn jaren in Atjeh doorgebracht, als de tijden van zijn Gouverneur-Generaalschap vormen n contradictio. Het Nederlandsch Indische corps van hoogere landsdienaren heeft nimmer in zijn gelederen een medestan der gekend, die zóó met hart en ziel revolutio nair was als Van Heutsz, als de bedwinger van Atjeh", die toch ook weer was de antirevolutionair bij uitnemendheid... Van Heutsz? Revolutionair? Ja ! En dat had het Nederlandsch Indische leger destijds te danken aan het getreiter van superieuren en gelijken, waaraan Van Heutsz, Uit Atjeh's historie Monument voor pastoor Verbraak de soldaat uit Kam pen",die het tot den hoogsten rang wist te brengen, heeft blootge staan. Ook van de zijde zijner chefs, die ' inder daad zijn meerderen niet waren; van de zijde der hoo gere" offi cieren, die niet begre pen, dat, om chef van Van Heutsz te zijn,men ook zijnj supe rieur moest wezen. Hoe het oppermach tige legerbestuur inder tijd Overste Van Heutsz behandelde? Een uiterst gevaarlijke krijgsonderneming in Groot-Atjeh stond op het program van die oppermacht. Overste Van Heutsz, met een geringe troepen macht, moest die opdracht volvoeren.... zoo werd bevolen. Van Heutsz héft haar volbracht; bij nacht en ontij en met veel levensgevaar; zelf zijn mannen voorgaande, niet rustend voor het geheele terrein van waaruit Atjehsche benden (wien het meer te doen was om te kunnen rooven dan om het zelfbestaan te verzekeren) de onzen bestookten, door het optreden der troepen van Van Heutsz was gezuiverd. Na het volbrengen van dien gevaarlijken tocht kwam Van Heutsz zich meiden bij zijn meerderen, maar het ontbrak dezen blijkbaar aan tijd om den bekwamen aanvoerder te woord te staan. Tergend lang liet men Van Heutsz wachten; geen woord van waardeering had men voor hem over. Van Heutsz had ge toond op welke wijze ons gezag in het gewest diende te worden gehandhaafd en de op permachtige legercommandant, die toen in 1896 in Atjeh vertoefde, was tot-nu-toe daartoe niet in staat geweest... Moest men nu dien soldaat uit Kampen" de eere geven die hém toekwam? Van Heutsz heeft kalm en gelaten al was z'n ziel ook in heftigen opstand het oogen blik afgewacht waarop een van die hoogere officieren den tijd gekomen achtte hem niet langer den rug toe te keeren. Van Heutsz kreeg geen woord ! Hij kon gaan !.... Het is ons bekend hoe de toenmalige gou verneur-generaal Van der Wijck met deze gebeurtenis in kennis is gesteld en door een ooggetuige is den Landvoogd toen verzekerd dat iemand als Van Heutsz niet langer op deze wijze mocht worden achteruitgesteld. Dit rapport" van den civielen getuige is onder de oogen van Van der Wijck gekomen; hij zond het door naar den Minister van Koloniën, in Den Haag, die het op zijn beurt in den Ministerraad ter sprake bracht. Enkele jaren later was Van Heutsz benoemd tot gouverneur van Atjeh !.... Maar vóór het zoover was, heeft Van Heutsz nog veel onbillijks moeten verdragen van hen, die boven hem gesteld waren. Wat had men 't hem vroeger niet reeds moeilijk gemaakt om de lessen aan de Hoogere Krijgsschool in Den Haag te kunnen volgen ! Om het slechts Uit Atjeh's historie. Spoorweg Talaga Said bij dit enkele voorbeeld te laten ! Is het, zoo bezien, dan 'n wonder dat Van Heutsz revolutionair" was? Is het niet te begrijpen dat deze man later ook maar het ge ringste onrecht van de zijde van officieren en minderen in het openbaar en zonder aan zien des persoons afstrafte? Man", zeide Van Heutsz eens tegen een majoor, hoofdofficier van zijn leger, die, vol komen ten onrechte, overhoop lag met den bestuurder van Sigli, weet je wat maar 't beste is? Dat ik, gedurende den tijd dat jij met dien bestuurder moet samenwerken, jou maar degradeer tot sergeant-majoor! Dan zal het samenwerken met dien ambtenaar jou niet zoo moeilijk vallen, begrepen?" De majoor droop af en heeft later niets meer laten blijken van eenige animositeit tusschen hem en dien bestuurder. Zoo was Van Heutsz en men voelt welk een revolutie zijn optreden als hoofd van het gewest in het Atjehsche officierencorps heeft teweeg gebracht. Maar, we herhalen, was dat wonder? Télang was Van Heutsz door schier al wat boven hem stond, klein gehouden. Die hoogere machten hebben het ondervonden voorzoover zij tenminste niet tijdig genoeg ruim baan maakten ! wat het wil zeggen de minderheid te onderdrukken. En toen eenmaal het besluit was genomen, dat Van Heutsz zou optreden als gouverneur van Atjeh, ja, toen hebben die autoriteiten bedenkelijk het hoofd geschud. Zij spraken van een fiasco". Het prestige" was geschaad ! Dat prestige" heeft Van Heutsz zijn gehee le leven door aan z'n laars gelapt om zijn terminologie te gebruiken. Toen in den vroegen morgen van den l sten October 1904 de Oranje van de Stoom vaart maatschappij Nederland" te Tandjong Priok meerde, was er aan boord diezelfde Van Heutsz, nu als gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië. Hoe was het hem toen reeds 's mor gens 7 uur ! aan te zien, dat hij hunkerde naar het einde van den dag; hunkerde naar 't einde van het vertoon" dat nu eenmaal in deftigen sleur met een bestuursoverdracht gepaard schijnt te moeten gaan. En hoe was Van Heutsz aan den avond van dien dag dank baar gestemd toen de Koning Willein UI een der voornaamste objecten van dit vertoon" den afge treden gou verneurgeneraal Rooseboom naar Hol land terug voerde ! Het pres tige" is nim mer in staat geweest Van Heutsz aan conventioneele banden te binden. Van Heutsz als officier, als gouver neur, als landvoogd, maar vooral ook als per soon wist er zich los van. Revolutie had hij ge bracht in Atjeh door aan alle on waarachtig heid en groot-doenerij een einde te maken; in Buitenzorg zou het niet anders gaan. Een van Van Heutsz' beste vrienden (een nog altijd bekend en voornaam ingezetene v«n Am sterdam) was eenige dagen de gast van den Landvoogd en hij had onderdak ge kregen in een der mooiejlogeergebouwen van het paleis te Buitenzorg. Toen is het gebeurd dat de heele stoeterij van het onderkoninklijk verblijf op stelten werd gezet. Want daar wan delt op een morgen gouverneur-generaal Van Heutsz, in slaapbroek en kabaja, met de indische sandalen aan de bloote voeten, de kakili lima achter het paleis af, stapt gemoede lijk langs de bijgebouwen, komt aan het ver blijf van zijn gast en informeert op uiterst burgerlijke" manier of deze al present is. De gast was present; was misschien ietwat verwonderd zijn hoogen vriend zóó aan te treffen. Maar in een even genoegelijk als ge moedelijk onderhoud hebben beiden daar een deel van den schoonen Indischen morgen door gebracht. In de hofkringen van Buitenzorg vroeg men elkander af, of zulks nu wel pas gaf voor 'n toewan besar!... Een zin voor strikte eerlijkheid en recht vaardigheid heeft altijd het karakter gesierd van dezen man, die Atjeh heeft helpen groot maken. Met niets en niemand verschoonende gestrengheid wist hij zijn officieren op hun plaats te zetten; bij het beoordeelen van hun daden nam hij geen blad voor den mond. Maar anderzijds wist Van Heutsz ook te waardeeren. Niet spoedig was hij te overtuigen, maar wanneer men het zoover had weten te brengen, gaf zelfs een man als Van Heutsz zich gewonnen, al ging 't hem niet te best af! Dit bleek wel duidelijk toen Van Heutsz, op dienstreis door Atjeh zijnde, eens een be zoek bracht aan onze vestiging te Lho Seu maweh, waar de toenmalige majoor H. N. A. Swart met het civiel- en militair bestuur was belast. Van Heutsz zou logeeren ten huize van dien bestuurder, maar een allervriendelijkste gast was hij aanvankelijk niet. Hij had hier en daar ter plaatse eens rondgekeken, had enkele dingen gezien, die naar zijne meening ver keerd waren, kwam daardoor in een niet al te vriendelijke bui thuis en begaf zich naar den IIIIIIMIIII*II miiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiii llllllllllllllltlllllllllllllllllllM TAALBEDERF Aan Prof. Dr. H. Brugmans. Met groote belangstelling las ik Uw artikel Taalbederf", ook omdat de daarin besproken kwestie de laatste tijd voor ons, taalleeraren, van steeds meer belang wordt. Volkomen be aam ik, schoon met andere ervaring, dat het taalbederf" is toegenomen en dat dit o.a. in het werk van Eindexaminandi tot uiting komt. Eveneens meen ik dat Uw raad juist is: de leerlingen moeten beseffen dat geen slordig heid geduld wordt. U hebt ongetwijfeld op gemerkt dat ik Uw laatste woorden eenigszins wijzigde; U spreekt van geen enkel stelsel". In alle bescheidenheid meen ik, op grond van ervaringen, dat hier juist de zwakke plaats van Uw belangrijk betoog is getroffen. Het is niet onmogelijk dat hier en daar de Kollewijnsche heilsleer" taalbederf heeft in de hand gewerkt, maar ik betwijfel sterk dat dit een der belangrijke oorzaken zou zijn. Mag ik U in herinnering brengen dat de beweging op 't oogenblik geestelijk geleid wordt door een man, die uitblinkt door buitengewone nauw gezetheid, iemand met scherp-kritische ga ven ik bedoel Prof. deVooys. De nieuwe taal beschouwing, gewichtiger nog dan de spellings hervorming, is zooals U zelf al vermeldt, een teeken van groei, niet van verslapping. Door haar wetenschappelijke kracht heeft ze blijvende roem behaald op 't gebied van naamval- en geslachtsleer. Elk moedertaal docent die Taalbederf" tegen wil gaan. dwin gen eerlijkheid en waarheid zich telkens de vraag te stellen van Brunot (naar ik meen) ten opzichte van zijn leerstof: Est-il réel?" Het leeren zetten van naamvals-n's kweekt onwaarachtigheid; het leidt de aandacht af van wat U terecht zoo hoog stelt: de taalzuiverheid. Mode en sleur, Unoemdedie zelf al, mogen zich verzetten, goddank is hier geen Maatschappij H A A R L B M" Wll»on«pleln 11 DE VOORDBBUOSTB TARIEVEN compromis mogelijk, zooals de lijst Muller Kluyver leert. U blijft volhouden dat de leerling van dit alles de schoone waarheid niet ziet, alleen de groote gemakkelijkheid. Daar tegenover stel ik: dat kan door de docenten in samenwerking met de moedertaal-docent voor komen worden. Bepaald oneens ben ik het met U dat in de treffende'ge vallen die U onder de oogen kwamen, de docenten geen blaam zouden verdienen. Op grond van herhaalde waarneming bestrijd ik dat slechte resultaten van een docent-vereenvoudiger, voortvloeien uit zijn Vereenvoudiger-zijn; er is alleen coïnci dentie 1). Integendeel , ik heb herhaaldelijk opgemerkt dat de leerlingen van ouderwetsche taalleeraren, streng in spelling en n-tjesleer, opvallend veel taal- en stijlslordigheden schreven. Als belangrijkste oorzaken van voortwoe kerend taalbederf ook op school, beschouw ik de maatschappelijke factoren. Het is geen nieuwe wijsheid voor U dat in het algemeen de leerlingen bij het ver laten van de lagere school minder goed zijn opgevoed tot taalnauwkeurigheid, dat ook het peil in 't algemeen gedaald is (in vloed op stijl). Ook is de psychische energie van vele docenten verminderd. Het middel tot taaiverbetering, scherpe mondelinge en schriftelijke critiek op de taaluiting der leer lingen eischt tijd, veel tijd, ook veel inspanning en is vaak niet opwekkend. Het is ook een harde arbeid voor weinig loons. Niet door moderne ideeën omtrent moedertaal onderwijs, maar uit begrijpelijke gemak zucht vooral, wordt de methode pasklaar ge maakt aan het niet of heel weinig corrigeeren (informeert U maar eens !). Door de nieuwe regeling van 30 lesuren en 30 leerlingen per klas is deze wijze van plichtsopvatting geboden en nu ik uit Uw artikel gelezen heb een werke lijke belangstelling voor ons moedertaal-onder wijs, betreur ik het te meer dat Uw Faculteit zich niet bij het protest der Groningsche heeft aangesloten. De leerlingen moeten steeds meer en scherper gecontroleerd worden en het ge beurt minder. Ik geef U de verzekering dat U in de komende jaren nog wel droeviger resul taten zult constateeren op Uw reizen als ge committeerde. Zeker, als camouflage zal dan de naam Kollewijn wel eens gebruikt worden, maar m.i. zelden-ernstig gemeend. 2) De toe komst is niet rooskleurig voorde Neerlandicus. Wie kon zoo veel van z'n weinige vrijheid in boeten en toch met doorzettende kracht taal bederf" bestrijden? en toch is dit de weg ter verbetering. Het kan U als Hoogleeraar bekend zijn hoe gering de animo is om leeraar in het Nederlandsch te worden; U weet dat belang rijke vacatures onvervuld blijven of onvol doende bezet zijn; er zijn veel onbevoegde krachten. Er is ook schuld; het is gemakkelijk om geen of zeer geringe eischen te stellen, om de oogen te sluiten voor wat men- innerlijk wel weet dat verbetering behoeft. Te veel waarde is er soms gehecht aan de vooral persoonlijke uiting der leerlingen. Het Neder landsch als taal een meer centrale plaats, meer samenwerking in school, dit zijn steeds eischen geweest van de leiders der Vereenvoudigings beweging. Terecht schrijft U dat de Regeering schuld treft, doordat ze nagelaten heeft het richt snoer te geven dat wetenschap en onder wijs van haar vroegen; velen onder ons, juist de nauwkeurigen, willen hun leerlingen tot taalzuiverheid opvoeden, maar dan een zui verheid, die ook werkelijk geeischt kan en mag worden. Ik ken vele overtuigde Vereenvoudigers, die zich ergeren aan toenemend taalbederf en een verslapte en verslappende geest des tijds. Belangrijke vragen blijven ter oplossing; U constateert stijlachteruitgang, ik persoonlijk vind ook de inhoud van de opstellen minder zelfs dan enkele jaren geleden en heb daarvoor ook bewijzen. Zijn de leerlingen niet minder persoonlijkheid, tenminste geestelijk? Er is veel aan het veranderen dat z'n invloed op de stijl van achttienjarigen niet kan missen. Wordt het geregeld maken van vertalingen, vooral uit de klassieke talen, bij de algemeene verslapping geen gevaar? Is de grens tusschen taalzuiverheid en onzuiverheid niet onscherp? Hoofdzaak is voor mij dat ik, wel wat on bescheiden uitgebreid, ik voel dat, heb ge tracht taalbederf" anders te zien en heb willen uit spreken dat een zekere goedigheid en gemakzucht en de beroemde" geest des tijds gewichtige oorzaken zijn; overschat hebt U m. i. de gevolgen van de Kollewijnsche be weging. Onze !eus zij slechts: de teugels strak! G. E. O P s T E L T E N Het artikel van dr. Opstelten geeft mij weinig aanleiding tot opmerkingen. Voor zoover het niet langs mijn betoog heengaat, ben ik het er grootendeels mede eens. Zonder twijfel is de algemeene geestelijke verslap ping, waaronder onze tijd lijdt, de grondoorzaak van verregaande slordigheid in het gebruik der moedertaal. Alleen hierin blijf ik met dr. Opstelten van meening verschillen, dat het Kollewijnianisme, dat ik overigens in zijn waarde wil laten, deze slordigheid in de hand heeft gewerkt. )k weet natuurlijk wel, dat het Kollewijnsch zijn regels heeft, maar up het gewone kind maakt het den JAC. URLUS HAVANA 12 Ct. SIGAAK bij HlinillUCo?ReÉrandtpi.yinstelstr, IIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllll UMIUIIIMMM indruk van willekeur en slordigheid. Meer heb ik niet willen zeggen. H. BRUG MANS 1) Met evenveel recht laat zich verdedigen dat de Beweging van '80 en wat er uit groeide, een voorname oorzaak is van Taaibederf (individueel, (lees) persoonlijk rythme, realisme enz.). Toch zijn de leiders bijna allen heftig gekant tegen het streven van Kollewijn. 2) Ik denk niet aan principieele strijd over het al- of niet-toelaatbare van een be paalde taaluiting. In de gevallen die U noemde, is dit uitgesloten. VAN GEZAG EN TUCHTE1OOSHEID Aan Dr. van Loon In de eerste plaats vraag ik u, mijnheer van Loon, niet ontzetting: Wat hebt ge u be staan te doen. Als ik uw artikel wel begrepen heb, dan hebt u niet geschroomd, een Nederlandschen schooljongen, ja nog erger, een aankomend Kristentje" om zijn ooren te 'slaan. Dat staat in ons land gelijk met ma jesteitschennis. Want de werkelijke, de onbe twiste Majesteit in dit land, dat is de school jongen. Ik feliciteer u hartelijk, dat u zoo'n ge moedelijk politieagent heeft getroffen; 's mans plicht was geweest, u te bekeuren en dan had u nog eens op 't beklaagdenbankje mogen plaats nemen wegens mishandeling. Gelukkig, dat men in ons land de wetten maakt, omdat de een of andere politieke partij ze vraagt: uitgevoerd worden ze als regel niet. Maar ten opzichte van de onschendbaarheid der schooljeugd is men in ons land onverbid delijk. Een paar voorbeelden: Een jongen wenschte op bevel zijns onder wijzer niet zijn plaats te verlaten. Van zijn vader had hij de boodschap meegekregen, dat hij niet behoefde te gehoorzamen. De onder wijzer riep het hoofd" er bij. Deze greep o gruwel! den jongen in de kraag en gaf hem een trap onder zijn achterste. De onder wijzer gaf hem,?natuurlijk gin» 't jongmensch Al^em. Nederlandse!!e Automobiel Mij. FRANKENSTHAAT S7--83E, 's<aRA.VENnAGE > Illlllllllllltllllllllllllllllltllllllllll majoor, wien hij verzekerde dat in onderschei dene aangelegenheden verandering moest komen. Dit moest zus en dat moest zór worden. ,,lk geloof niet, generaal, dat die veran deringen verbeteringen zullen brengen", meen de majoor Swart. Niet?", vroeg Van Heutsz ietwat verwon derd. Je zult toch niet willen zeggen d; jij 't beter weet dan ik?" Oeneraal", luidde het kalme antwoo van Swart, !k geloof inderdaad dat ik m de plaatselijke toestanden hier beter op ? hoogte ben dan U". En met enkele woord trachtte Swart dit aan te toonen. Brommend liep Van Heutsz weg. De ovt tuiging was bij hem nog geen overbuiging f worden. Even later ontmoette hij de vrouw va_ den majoor en nog steeds onder den indruk van zijn terugtocht" voegde Van Heutsz haar quasi-boos toe: Ik kan U met het bezit van 'n man zooals U hebt, niet gelukwenschen, mevrouw." Niet generaal?" Wei-neen ! 't Is een eigenwijs stuk mensen ! Hij denkt het beter te weten dan ik". Generaal", was het antwoord van me vrouw Swart, m'n man zal het misschien hier ook beter weten dan U". Toe maar", sprak Van Heutsz, nu moet U hem nog bijvallen ook". De les was gegeven; lachend verwijderde Van Heutsz zich. Het bleef te Lho Seumaweh gelijk 't was. 't Is misschien een der weinige keeren in zijn leven geweest, dat Van Heutsz het offensief heeft moeten prijs geven ! Wat Nederland als koloniale mogendheid te danken heeft aan een man als Van Heutsz, laat zich in het korte bestek van dit artikel niet beschrijven. In talrijke, op het gewest Atjeh en Onderhoorigheden betrekking heb bende geschriften zijn de verdiensten van dezen bedwinger", van dezen Groot-Pacificator" opgesomd. Maar duidelijker nog spreker de feiten, zooals deze nog heden ten dage kunnen worden geconstateerd door hem die de reis maakt dwars door Atjeh, van Koeta Radja naar Medan, waartoe, gelijk in een vorig artikel reeds werd opgemerkt, Atjehtram en Delispoor hem in staat stellen. Wat Atjeh thans is, heeft het voor een groot deel te danken aan het beleid van Van Heutsz; aan zijn krachtig bestuur; aan zijn onverzettelijken wil; aan zijn gezond verstand; eigen schappen, die door de buitenwereld" niet steeds naar waarde geschat zijn. Of misschien alleen door het Atjehsche volk? JOH. L A N a H o u T Uit Atjeh's historie Protestantsche Kerk te Koeta Radja er dadelijk zonder verlof vandoor, en pas sant nog een draai om zijn ooren. Eenige weken later vonden onder- en bovenmeester elkaar weer voor de Rechtbank. Beide een riks boete en natuurlijk voortaan onmogelijk op hun dorp. Streng historisch, mijnheer ! Een ander onderwijzer geeft een jongen wegens grove brutaliteit een pak voor zijn broek. De O. v. J. eischte tegen hem gevangenisstraf en 't heeft een ontzaglijke moeite gekost, den man met een geldboete te doen vrijkomen. Wat die man, een kalm, bezadigd mensen werkelijk, in dien tijd geleden heeft, laat zich begrijpen. Zoo wreekt de Nederlandsche Rech ter de geschonden majesteit van den school jongen. Deze'weet, dat hij onaantastbaar is. Tegenover hem past slechts: zijn ziel in lijdzaamheid bezitten ! Jouwt men u na, doe alsof ge 't niet hoort. Raakt hij<*u gevoelig met een steen, trek er u niets van aan ! Gooit hij u met modder of vuil, erken dat het zijn onaantastbaar recht is ! U hebt a! opgemerkt, dat men hier in Hol land vele en velerlei scholen telt. In vroeger tijd, toen men alleen de openbare school had, bezat de onderwijzer nog wel wat gezag, vooral omdat de jeugd toen op het punt onzer wetgeving onwetender was. Maar nu is onder en tusschen die velerlei scholen een scherpe concurrentiestrijd ont brand. Men vecht om de leerlingen. Als de juffrouw" of de meester" het waagt een leerling na te houden, dan kan zij (hij) hooren: Ik ga naar de andere school". Gaat een leerling niet over, idem. Wordt de leerplichtwet toegepast, dito, enz. enz. Misschien begrijpt u nu wel, dat ik het zoo oerkomiek vind, als de Haagsche burgemees ter zich tot het onderwijzend-personeel wendt om verbetering in den toestand te brengen. Den schoolmeesters treft geen blaam; deze trap kan niet van onderen af geveegd worden. l. B. TABAK. nog altijd de beste.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl