De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 25 augustus pagina 10

25 augustus 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

^s^^EPHs^^^^'^j^^s^^^^v^^'s!^^^ 10 D!E AMST5ER«DAMME£, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Aug. 23. No. 2409 «EHHLMD w KOLOWtM AMSTKRDAM ROTTERDAM tedi»ppen In Kederland: TILBÜBG, LEEUWARDEN, OI8TERWLJK, DDEKHOTJT, LOCHEM en BOBCÜ10. Agentschappen in IndlB: BATAYIA, 80EBABATA, SEHABANG, BANDOEH6, HEDAN en WELTETBEDEN iiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiniiiiil RIDDER-BALLADE Ach, laten wij 't maar eerlijk schrijven wij zijn er immers tóch niet bij! Hoe vele harten sneller kloppen, Want strakjes gaat de regen droppen der lintjes, malsch als in de Mei! Reeds spert zich gretig, graag en dorstig, Verlangend naar den eerebuit het knoopsgat als een muil wijd-open en trilt van nauw-bedwongen hope en rekt zich tot ontvangen uit. En om den ridderslag t' ontvangen staan burgers, vrij en fier en vroed. Straks zingen zij een schoon Te Deum Ter eere van het Jubileum, Vol vuur van 't versche, blauwe bloed. Een stoet van nieuwe officieren, van ridders en van commandeurs, zal eerlang aan den volke toonen dat men de diensten ziet beloonen van kerk en handel, school en beurs. En gij mijn knoopsgat? Goedig gaatje.. ? U siert een frissche najaarsbloem Door teedre hand daarin gepeuterd Toen dacht ik: Ach het menschdom leutert.... Want dit is toch de schoonste roem". De bloem verdort en eerekruisen weerstaan den tijd en zijnen tand Maar 'k zou de liefde van dit leven Hoe kort ook nimmer willen geven Voor ridderkruis of adelstand. Straks zijn wij oud en kromgebogen van levenslangen harden strijd dan komt geen lieve hand meer bloesem ons brengen Maar de bittre droesem van ouderdom brengt narigheid. Dan knoopsgat' mocht je dan nog leven, dan zal op een Augustusdag zoo'n eerekruis je komen sieren en 'k zal het dragen met pleizier en .... tóch met een ouden droeven lach Dan zijn de bloesems, afgevallen, dan neigt de kruin zóo'n beetje scheef, dan heeft de eerzucht van het leven een andren vorm dan nu Om 't even thans zing ik nog Hoera! Ik leef! MELIS STOKE iiimiMiiiiiiiiiiiiimiiiiiiitii KLEINE MISÈRES Dagjesmenschen. Eerst hadden ze in een zonbeblakerd wachthuisje waarbinnen de temperatuur van een tropische hitte was, met toenemende versuffing 't aankomen van een tram afge wacht. Toen ze aldus drie trams hadden zien verschijnen, zien belegeren en bestormen, ..toen zij zelf alles gedaan hadden wat menschen tot eigen behoud n tot bereiking van een levensdoel ten dienst staat zonder in conflict te komen met politie of justitie, toen trokken zij zich met hooghartige kalmte in 't ondragelijk-zwoele houten wachthok terug. In Japansche philosophie is toorn gelijk aan onbeheerscht ongeduld plus ver ontwaardiging; alle onbeheerschte gewaar wordingen zijn een beschaafd mensch on waardig; de beschaafdste Japanner voelt dus nooit een onbeheerschte ontroering; in elk geval toont hij die nooit; dat is hij aan zijn waardigheid van beschaafdsten Japanner verplicht. Volgens dezen maatstaf waren de vijf dagjeslui gelijk aan supra beschaafde Japan ners. Maar 't kan ook zijn, dat de overdadige hitte waaraan zij sinds 3x20 minuten, de tram reed om den zooveel tijd, waren bloot gesteld, hen tot volkomen onverschillige kalmte had afgestompt. De kalmte die de .door Lombroso vastgestelde crimineele af stomping nabij komt. 't Gebeurt "meer in 't leven dat de een je voor een heilige en de ander je voor een schurk aanziet. Toen de vierde tram voorreed schreden zij statig 't over-verhitte houten wachthok uit, en de wachtende tram in; dat was nu mogelijk geworden; tout vient a point pour qui sait attendre. Ze konden op n rij zitten zelfs tamelijk ver van elkaar af: de grootmoeder, 'n tanige oude vrouw, bloots hoofds, met zoo strak naar achteren getrokken grijs haar, dat de geelbleeke schedel er door heen glom en 't gezicht van die strakheid je pijn veroorzaakte in je eigen haarwortels en tranen opdreef in je oogen. Ze droeg een langen mooien beige-lakenschen mantel, die in herfst of winterseizoen je wel behagelijk zou omwikkelen, en om den pezigen hals, een gouden halsketting met gouden, bediamant medaillon plus nog een lange gouden horloge ketting, waaraan zij een mooi klein gouden horlogetje in den boord van haar paarskatoenen japon liet glijden. Zij had kleine bruinvellige werkhandjes met korte vingers en afgesleten zwart-omrande, verwaarloosde nagels. Die handjes hielden om de beurt een doos op haar schoot vast, en streken om de beurt 't zweet, dat haar tanig oud vrouwtjes gelaat beparelde, omhoog tot over de strakgetrokken haartjes. Er lag in die geste een vreemd-kalme berusting, die niet bij dagjesmenschen behoort. Die verklaren meestal voortdurend tegenover hun gezel schap of tegenover de medereizigers, onvergenoegd klagend of uitbundig lachend, hoe warm 't is en hoe benauwd. Naast haar zat een kleinzoon, 'n jongen van veertien jaar misschien, in korte broek, kniekousen, bretels en khaki-hemd; hij had 'n wat brutaal gezicht, dik-blond haar en aardige helder blauwe oogen. Naast hem zat een zeldzaam mooi klein kindje dat zich telkens van de bank liet glijden en dan schattige roze bloote beentjes tot aan haar heupjes vertoonde; dan werd 't weer opgeheschen en neergezet door 'n ander klein kind, 'n bakvisch met 'n scherp, bijdehand kopje op een nog te magere giraffe-nek. Maar als 't kleine ding zich wat driftig gegrepen voelde, dan ging 't onbeschrijfelijk lief tegen den grijs frottéboezem van de bakvisch achterover liggen, en de prachtoogen keken zoo onafgewend lang en verlei delijk omhoog dat de giraffe-nek zich boog, en de spleetige bitse mond een zoen drukte op 't fleemende snoetje. Daarnaast zat een jongere, uiterlijk vol komen egale editie van den jongen in 't khakihemd. Hij had brute, dikke lippen en door dringende oogen waarmede hij vrij intelligent rondkeek, 't Heele gezelschap was onmis kenbaar burgerlijk, maar 't ergste nog wel de grootmoeder in den mooien winterschen mantel en de behanging van gouden ornamen ten. Toen ze een kwartier onderweg waren frutselden de stompe vingers kwiek den riem van de geheimzinnige doos los, en zooals gedresseerde dieren handelen op een bekende geste van hun dresseur, zoo stak 't rijtje kleinkinderen nu tegen elkaar aan en over elkaar heengebogen ieder een verwachtende hand naar haar uit. En iedere hol-gekromde hand ontving een plukkie rozijnen, door de vijf bij elkaar genepen zwart omnagelde ouwe vingers uit de spleet tusschen deksel en doos opgehaald. Zij aten het lekkers verschillend op. De twee khaki-jongens hielden 't hoofd achterover en gooiden 't plukkie in z'n geheel naar binnen; de bakvisch nipperde twee of drie rozijnen tegelijk, en haar kaken schoven dan een poos lang giraf f ig over elkaar; 't kleintje legde eerst figuurtjes van de rozijnen, op haar jurkje, toen schoot ze door een bocht van den weg van de bank en regenden er rozijntjes tusschen de vloerlatten» van de tram. De pracht-oogen keken beduusd naar den grond, toen in verwachting naar de giraf en de khaki-jongens; die blik gaf een volkomen betrouwbaren kijk op de onder linge verhouding: alles zocht nu, scharrelde, peuterde tusschen 't vuil, de stof, de latten, en onderwijl strekte zich het poezelige kinder handje, goor van 't stof, in overtuigde ver wachting van de te herwinnen lekkernij. Maar Grootmoeder bleef onder dat inter mezzo onverstoorbaar; ze had de snoeperij rondgedeeld; 't verdere verloop bleef buiten haar. Ook zij had een plukkie rozijnen in de eene hand; die hield zij stijf dicht geknepen, maar af en toe ging die open, bracht zij haar naar den mond en dan mummelden de oude lippen een gedeelte van den inhoud weg, zooals een paard wel zoetjes een klontje w gmummelt van een uitgestrekte hand. Na een half uur werd de geste van 't velligbruine werkhandje tusschen doos en deksel herhaald, maar nu kwam een zak te voorschijn, en in de opnieuw krom gehouden handen daalde een knoedeltje aan elkaar klevende ziuir-tjes. 't Werd een gek, penetrant geluid in die dompige, snik-heete tram; 't malend, knasterend, knerpend, slurpend geluid van el die kauwende, zuigende monden die nu aen doordringende, zurige lucht afscheidden. Grootmoeder zelf zoog met smakgeluidjes, en toen haar mond a! gansch leeg was, zoog ze nog. En ze bleef al maar zuigen, haar oud rimpelig hoofd met de strak weg getrokken haren gesteund in een der stompe werkhand jes, de oogleden half over de oogen gezakt, alsof zij slapen ging. Maar ze was klaar wakker, lette op alles; toch dreven haar gedachten soms weg; dan werden de kinderen beweeg lijker, speelscher, totdat op eens een kort verbod hen weer in 't gareel bracht, 't Mooie kindje begon zich te vervelen, de reis duurde te lang, was niet boeiend voor zoo'n kleintje; ze kroop op haar knietjes langs de bank Niet doen Tola" zei grootmoeder, en 't kind zat weer plat. Maar na vijf minuten was 't vergeten, en schrapten weer de voetjes ovtr 't hout. Wat heb ik je nou gezegd ! Niet kruipen.. Al de lak gaat van je neuze".. waarschuwde '.t oudje, onbeweeglijk van houding; 't was alleen haar stem, de kalme strenge stem, die verbood Het kind nes telde zich tegen een der khaki-jongens, die haar knuffelde.... 't sloeg bei haar armpjes om zijn hals, liet zich door hem zoenen.... Hang niet zoo Tola, zit op je eige".. klonk weer de ontroeringlooze stem. 't Kind zat weer gleed van de bank, werd door de giraf opgeheschen. Toen schuurden de voetjes over elkaar tikkelde een knoop op den grond gleed een schoentje uit. 't Was een gebeurtenis, 't Kind stak het been tje in de lucht, kromde de teentjes in de crème kousjes. De giraf schaamde zich voor 't voch tige kouszooitje, streek er met de hand langs en openbaarde, juist om 't te verbergen:,Zweet je zoo?" De khaki-jongens zochten naar 't knoopje, lang en tevergeefs. Grootmoeder bleef on verstoorbaar. Gedurende de rest van de reis werd door de giraf 't schoentje telkens aan 't voetje gestoken maar even dikwijls door 't kindje er weer afgewipt, 't was een bezigheid. Bij een halte kwam een nieuwe reizigster; 't was een praatzieke juffrouw, die zich al dade lijk met alles bemoeide, pepermuntjes gaf en zure eau-de-cologne ronddeelde. De atmosfeer werd ondragelijk. Grootmoeder leunde met haar elleboog in 't vensterkozijn, beschaduwde haar oogen met de goud beringde vuil-verweerde werkhandjes. Soms haalde zij 't mooie horlogetje op, dat aan de lange ketting diep in haar kleeren neer zakte; 't was een beweging of ze water putte. De kinderen werden luidruchtiger onder de bemoeiingen van de praatzieke juffrouw, stonden telkens op, vlogen op elkaar's plaats Dan klonk grootmoeders stem weer onwezenlijk-kalm streng: Hou jelui je gemak" verstarden de khaki-jongens weer tot rust, nestelde 't kleine ding zich geluidloos in de knuffelingen van de giraf. Totdat het eindpunt bereikt was. Maar 's avonds bevolkte 'tzelfde gezelschap en de praatzieke juffrouw dezelfde tram voor de terugreis. De giraf hokte nu met de khaki-jongens op 't achter-balcon; er lag verlichting over hun tronies. Tegenover de praatzieke juffrouw zat grootmoeder; tegen haar aan, 't hoofdje in den wijden ouden schoot, lag lusteloos 't mooie kind. En evenals 's morgens bedekte de oude vrouw de oogen met de beringde, vuil-verweerde handjes. Is uwes moe?" vroeg de juffrouw belang stellend. Grootmoeder gaf geen antwoord. Maar de juffrouw liet 't er niet bij. 't Is ook zoo heet hè?" vervolgde ze meewarig en grabbelde alweer diep in haar zak naar de zure eau de cologne flesch, zoo'n nette ook, en dan nog met kinders optrekke.... dat valt niet mee hoor".... Van grootmoeders gelaat gleed langzaam 't verwaarloosde werkhandje; de nu gansch open oogen keken de juffrouw doordringend aan en een niet meer te verkroppen smart brak opeens de stugheid van de kalme strenge stem. Niet meevallen? O, 't is 't ergste 't rgste !" Even mummelden de oude lippen (woorden zonder klank; toen praatte groot moeder verder, en 't fel gekijk van haar strakke oogen bleef op de juffrouw. Wil ik u eens wat zeggen? ik heb ze alle maal groot gebracht, allemaal; ....ik heb honger voor ze geleeje.... ik heb 't bloed uit me nagels voor ze gewerkt, jaare !.... Met de oorlog kreeg ik 't fijn. We smokkelde van alles je kon 't zoo gek niet prakkezeere, zeep, koffie, kaarse, chocolaa, kleere, ingemaakte visch, vet.... afijn, we werde rijk. Me man stierf; ik hield alles alleen voor mekaar, niemand hielp me. Ik liet ze best school gaan.... gaf ze alles op d'r tijd, maar ik hield ze kort! Ze motte op d'r tijd door de wereld, en ik stond voor alles alleen 't magge geen doodyreters worden omdat ik en me man makkelijk aan de cente kwame. Ik heb er de wind onder.. voor d'r eigen best wil. Maar 't zet wrok.... ik voel 't; ik st* aan de eene kant.... zij-lui aan de andere .... Ze zijn me gehoorzaam.. ze moste ook 'ns anders durve Maar je verlangt zoo naar wat aanhankelijkheid!.... dat kleine wurm is me oogappel me hartekind Me dochter stierf bij d'r geboorte".... Onzegbaar teer streelde 't tanige werkhandje 't kindje op haar schoot ,,Ze wouwe uit vandaag.... best, zeg ik, as ik 't schikke kan gaan we 'n daggie naar zee.... maar dat is 't 'm.... alles heb ik voor ze gedaan, ik heb me half dood voor ze gewerkt, maar .. ik kan ze geen.... plezier meer andoen geen plezier.... Ik ben nou oud.... en.. moe.... en versleete".... Eén groezelige hand lag nog om de schou ders van 't mooie kindje, de ander beschaduw de weer de oogen, waarover de oogleden loom heenzakten alsof zij slapen ging. En de juffrouw, beduusd, bewoog bedenkelijk 't hoofd.... zweeg.... frutselde onbenul lig aan de zure eau-de-cologne-flesch. Op 't achterbalcon loerden af en toe de giraf of de khakijongens naar binnen, en dan grinnikten ze smoesden ze, de koppen bij elkaar gestokeri As ze.... as ze dood is.... gaan we lekker alleen uit".... Met 'n auto, zeg !" UIT HET XLADSCHfilFT VAN JANTJE inimi iimmiiiiiiMimmi' Met twee auto's" Enne eete in 'n netel".... ,,En dan fijn lol maake jö!" En ze gichelden en loerden naar binnen en smoesden opnieuw. M INC A VERSTER BOSCH REITZ Ltvennerzekerlng Maatsc/iappd H A A R L ? M" Wllsonsplel n 11 DE VOORDEEL1OSTE TARIEVEN iiiiiiinmiiiiiiiiiiii liiiiiiiiiiimititiiiiiiiiiiimmiiiiitiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiitim. iiitmiiiiiiiiiinmmiimtiiLMMii iiillliiiiiiiiirniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitriiiiii iiiiiiiiiHiiiiiiiiii (London Opinion) 't Spijt me vreeselijk, dat ik zoo laat ben." O, mijn lieve mevrouw, u kunt nooit te laat komen." (London Opinion) ,,Hier pa! Ik heb 'n schuppie voor je~gekocht. Geef Pietje nou 't zijne terug." (Punch) (Passing Show) Gekookte rups is zeker heel lekker, hèGrootma"? De moeder: ,,Foei kindje, wat 'n manieren! Maar kind, hoe kom je daarbij?" Wie heb je nu ooit zoo iets zien doen?" Omdat u 'm zoo lekker scheen te De dochter: Honden" vinden die u daarnet opat." Pat.: Daar vin ik nou me mes, dat ik voor vier jaar verloren had". De wandelaar: ZoOj <tTH>en je niet blij?" Pat.: Nee want ik heb in die tijd 'n nieuw gekocht". Typ. Amst. Boek- en S teendrukkerij, voorheen Ellerman, Harms & Co.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl