De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 25 augustus pagina 2

25 augustus 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Aug. '23. No. 2409' DE ONTVANGST VAN DE VLOOT WET Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan De opkomende donderbui. der godsdienstvrijheid niet evenzoo moeten worden verklaard als de verkoeling van de geestdrift voorde Fransche revolutie na 1792 en de sterke vermindering van de genegenheid voor de arbeiders in onze dagen? Het ideaal is schoon; maar het menschdom is te zwak om het te benaderen; alleen een sterk gezag kan de massa kerkelijk, staatkundig, maat schappelijk in den band houden. Zoo dacht More in de zestiende eeuw; zoo meenden velen reeds in de nadagen der Fransche revolutie; zoo is de overtuiging van velen in onze dagen. Dat brengt ons nog op een ander punt, waarmede wij eenigszins met dr. Dudok ver schillen. De Utopia beschrijft niet alleen het beloofde land, maar ook het Engeland van More's tijd. Men heeft dan ook altijd naar dit au nu ApUlilffllHpIiiïilIifflftv. H lm OVER CITEEREN EN BEGRIJPEN Daar was nauwelijks iets waartegen Bolland heftiger te keer kon gaan dan tegen onnauw keurig citeeren, en mocht het eens een tegen stander gelukken in een of ander geschrift van hem een aanhaling te vinden die niet letterlijk getrouw was, dan kon niemand voor zeker een dergelijke fout met meer overdrijving zichzelf verwijten en guller zijn peccavi" uiten. En dat terecht. Bij een citaat heeft men toch al spoedig het verwijt bij de hand dat een en ander uit zijn verband is gerukt. Inderdaad, het gevaar daarvoor is niet denkbeeldig vooral als men uit het geheugen citeert. Bij Hegel geldt dit in nog sterkere mate. Zijn geschriften zijn namelijkgeen,, Wijsheid" en leenen zich in het geheel niet tot het uit lichten van spreuken". Daarom is citeeren uit Hegel reeds opzichzelf slechts met zeer veel voorbehoud toelaatbaar. In het organisch verband van zijn streng en zakelijk betoog zijn de zinnen als cellen en weefsels in een levend lijf. Een geciteerde zin wordt een doodephrase, valt uiteen in zijne bestanddeelen en verliest zijn zin". Wat heeft men aan het veel aange haalde: Was wirklich ist, ist vernünftig"; Das Denken ist das Sein," Die Substanz ist als Subject aufzufassen," of hoe die zinnen in de wandeling mogen luiden? Zelfs boekjes als Uren met Hegel" bevatten eenvoudig anatomische praeparaten. De spiritus" die ze conserveert" is geen levendmakende geest. Waarom geeft men niet eens een boek uit getiteld: ,^Uren met Lorentz"? Wel, omdat waar een Lorentz citeerbaar is, hij niet Lo rentz is, maar een eerste de beste feestredenaar. Ik heb nu Hegel geciteerd en daarbij ver keerd geciteerd, geciteerd uit het geheugen, op de oppervlakkige wijze yan het groote publiek. Hierop heeft de heer van Lunteren mii attent gemaakt. Ik ben hem er dankbaar voor en wil gaarne hierbij openlijk een op recht nederig peccavi" uiten. Het boete kleed onteert den man niet". Wanneer echter de heer van Lunteren hieruit conclusies wil gaan trekken, die verder gaan, en op niet begrijpen van de zaak doelen, dan zal ik aantoonen dat citeeren en begrijpen twee zijn: dat men onnauwkeurig kan citeeren en tóch den geest juist weergeven (dat is mijn geval); en dat men nauwkeurig citeeren kan en toch niet weten waar 'i om gaat (dat is het geval met den heer van Lunteren). Laat ik duidelijkheidshalve even de mij be treffende plaats uit het stuk van den heer van Lunteren overschrijven. De philosophie zal bij gelegenheid stichten. ,,Onjuist is dan ook de algemeen verspreide meening dat Hegel zou geschreven hebben: Die Philosophie soll sich hüten erbaulich ,,zu sein,"" zooals dezer dagen weer eens ge citeerd wordt door Dr. H. Réthy in zijn artikel boek gegrepen om zich een denkbeeld te vormen van Engeland in het begin der zes tiende eeuw. Dat heeft ook dr. Dudok gedaan en hij heeft den ongunstigen indruk, djen de toenmalige Engelsche maatschappij maakt in de Utopia, bevestigd gevonden in de officieele documenten van dien tijd. Ik ben over tuigd, dat hij in zijn ongunstig oordeel te ver gaat. Een hoogstaand moralist als More is volstrekt niet de beste bron voor de histo rische, onpartijdige beoordeeling van zijn periode; moralisten zijn te allen tijde zwart kijkers geweest. Dezelfde waarde als bron hebben tal van officieele klaagschriften en memorien; ook zij stellen met een bepaalde bedoeling de toestanden te donker voor. Ik wil alleen maar wijzen op het door More zoo Philosophia pectoralis". Er staat echter: ,,?Die Philosophie muss sich hütcn crbau,,lich sein zu wollen". Dat is iets geheel anders". Ik begin te constateeren dat de heer van Lunteren mij als iemand buiten den kring der Hegelaars" signaleert. Ik citeer, toch niet Hegel, maar de algemeen verspreide mee ning" omtrent hem, dat is dus Hegel, zooals hij in het oog van het buiten de zaak staand pu bliek zich voordoet. Ik hoor dit inderdaad tot mijn groote ontstellende verwondering. In het algemeen toch heb ik mij stelselmatig ont houden nota te nemen van hetgeen het niet ter zake competente publiek omtrent Hegel zegt. De tijd kan veel beter worden besteed ! De juistheid van het feit, dat de door mij bedorven" plaats van Hegel op dezelfde wijze bedorven is als dit door het publiek geschied is, wil ik niet betwisten. De vraag zij echter hier gesteld of de ver keerd geciteerde plaats naar de letter ook naar den geest van Hegel verkeerd is, met dien geest strijdig is, zooals dit de heer van Lunte ren met zijn opmerking: Dat is iets geheel anders" wil beweren. Want zooals de heer van Lunteren in zijn opstel terecht opmerkt, het komt bij Hegel, gelijk bij de philosophie in 't algemeen, min der aan op de woorden, dan op den geest; de philosophie wil voor alles begrip. Het is dan inderdaad iets geheel anders stichtelijk te zijn" als stichtelijk te willen zijn". Volgens den heer van Lunteren is het aan de philosophie in den geest van Hegel niet ver oorloofd stichtelijk te willen zijn, maar wel stichtelijk te zijn. De philosophie mag dus iets zijn wat zij niet wil wezen. Ik kan mij niet de plaats te binnen brengen waar Hegel het over handigheid heeft en waar hij diengene als ungeschickt" kenmerkt die een ander resultaat van zijn handeling ziet komen dan hij had bedoeld. Zou het dus in den geest van Hegel zijn aan de wetenschap toe te staan wat men niet eens aan de handig beoefende kunst toestaat? Is de wetenschap niet bij uitstek een aange legenheid waarbij voornemen en vervulling een moeten zijn? Moet de wijsbegeerte ervoor waken stichtelijk te willen zijn, dan moet zij er ripg harder voor waken stichtelijk te zijn. De philosophie zal bij gelegenheid stichte lijk zijn," zegt de heer v. Lunteren. Bij gelegen heid. Bij welke gelegenheid? Bij de gelegen heid dat zij iets anders is dan philosophie. Mag ik in verband hiermede even de philo sophie door Hegel laten spreken? De ware gedaante, waarin de waarheid bestaat, kan alleen het wetenschappelijke stelsel daarvan zijn". Wanneer de ware ge daante der waarheid in de wetenschappelijk heid wordt gesteld, of wat hetzelfde is, wanneer van de waarheid wordt beweerd, dat ze alleen aan het begrip het element van haar bestaan heeft weet ik dat dit in tegenspraak schijnt te zijn met eene voorstelling en hare gevolgen die eene even groote aanmatiging zoowel als verspreiding heeft in de overtuiging van den tijd": (Is in die 10Üjaar zooveel ver anderd? R.) Het absolute moet niet worden begrepen, maar gevoeld en aanschouwd, niet deszelfs ROOKT Si-FA-Ko's El Gusto" SUMATRA 10 cent Jozef Israels" VORSTENLANDEN 8 cent AMSTERDAMSCH HANDWERK. Verkrijgbaar bij alle voorname Sigarenwinkeliers. fimiifiififiHiiiiifffi n rniif iffiiif iiiiiii i in if n verafschuwde koninklijke despotisme. Die sterke macht was karakteristiek niet alleen voor Engeland, maar voor de geheele toen malige wereld; zij was noodig om de orde te handhaven in de periode van overgang, toen de middeleeuwsche maatschappij zich ging ontbinden en de moderne samenleving zich nog niet had gevestigd. Ik ben er verre van verwijderd om het karakter van Hendrik VIIJ te verdedigen, maar om de despotie van dezen koning te begrijpen, moet men naar achteren zien en de Rozenoorlogen in zijn herinnering roepen. Dat deed ook More, toen hij het beeld van Richard III ontwierp en daarmede Hen drik VIII rechtvaardigde. Genoeg zeker om op het belangwekkende en degelijke boek van dr. Dudok de aandacht te vestigen. H. B R u G M A N s 1) G. DUDOK, S ir T/iornas More anti his Utopia. Amsterdam H. J. Paris, v.h. firma A. H. Kruyt. Z. j. Amsterdamsche dissertatie. IIIIIIIIMIMIIIMMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll HOE SPOOKHISTORIES ONTSTAAN ,,Als ik 's nachts wat hoor, ga ik onmiddel lijk kijken": deze stelregel heeft mijn vader, die trouwens voor occultisme weinig vatbaar was, voor menig onoplosbaar mysterie be hoed. Ik heb zijn stelregel overgenomen, en ofschoon mijn ervaringen geen bewijs leveren tegen eenigerlei -isme, geven ze misschien toch een voorbeeld van het ontstaan van toninklijki Meubelliansport-Maalschappij DEGRUYTER&Co.l OEN HAAQ l A M S T E W T '. M ARNHEM Bergplaatsen voor Inboedels l begrip, maar het gevoel en de aanschouwing daarvan moeten het woord voeren en worden uitgesproken." Voor deze behoefte moet ze dus niet zoo zeer de geslotenheid der substantie openen en deze tot zelfbewustzijn verheffen niet zoozeer het chaotische bewustzijn tot de gedachte-ordening en tot de enkelvoudigi'.eid van het begrip terugbrengen, dan wel de bepaalde gedachten dooreen mengen, het onderscheidend begrip onderdrukken en het gevoel van het wezen weer leveren niet inzicht maar stichting, niet het begrip maar de extase, niet de koud voortschrijdende noodzakelijkheid der zaak maar de gistende geestdrift moet de voortleidende uitbreiding van dien rijkdom der substantie zijn". Wie slechts stichting zoekt, wie de aardsche menigvuldigheid van zijn bestaan en van de gedachte begeert in nevelen te hullen, en naar het onbepaalde genot van deze onbepaalde goddelijkheid verlangt, hij zal gemakkelijk de middelen vinden om zich iets aan te dwepen en daarmee groot te doen. Maar de philosophie hoede zich ervoor stichtelijk te willen zijn". En de philosophie hoede er zich vooral voor iets anders te zijn dan zij wil zijn. Dat zou Hegel er zeker bijgevoegd hebben, had hij kunnen vermoeden dat er een Hege liaan" nog eens de gclegentliche" stichtelijk heid ais geoorloofd zou poneeren. Diegene, voor wien de philosophie bij ge legenheid stichtelijk is, heeft daarom juist keen philosphie voor zich, en is, zeker althans tij die gelegenheid, gén philosoof. De philosophie mag net zoo min als wiskunde, n ituurkunde of sterrekunde (n'en déplaise K<mt) stichtelijk zijn. Dat philosophen stichtelijk preekend voor den dag kunnen en zullen komen bij gelegen heid", dat zij dadelijk toegegeven; maar dat is van een wiskundige eveneens te verwachten, evenals het te verwachten is dat zoo'n philo soof grappig, verliefd en bij gelegenheid zelfs dwaas zij. Maar met dat al blijft stichtelijk net precies even onphilosophisch ais dwaas of verliefd. Ook aan Hegel was niets menschelijks vreemd. Met de strekking van hit artikel voor welks voetnoot mijn onjuiste citaat aanleiding is geweest, kan ik mij volmaakt vereenigen voorzoover betreft liet signaleeren van figuren als Dr. H. W. Ph. Li. v. d. Bergh van Eijsinga. Die hebben met den geest van Hegel al bitter weinig uitstaande. Maar is de heer van Lunteren zelf wel geheel zuiver op de graat? Tot het wezen van het Hegelianisme (dat slechts in zoo verre een isme" is, als het tot geen enkel bepaald isme" te brengen is) behoort dan ook niet het gescherm met woorden als eenheid van legendeden", Idee", Logos", Rede".... enz. enz." heet het bij den heer van Lunteren, en terecht wijst hij als kenmerk van de philosophie tegen over de theosophisch getinte stelsels op de opvatting van de philosophie als wetenschap, die eene zelfbeweging is van den inhoud. Deze inhoud bestaat nu uit datgene, wat in de vorige philosophiee'n als denken en zijn onderschei den werd, en een philosophisch stelsel bevat alleen philosophie voorzoover de eenheid van deze beiden, welker gescheiden zijn in het spookhistories in de verbeelding van minder goed voorbereide gemoederen. De stof, die ik hier ga.behandelen, lijkt de moeite niet'waard; zij betreft kleinigheden des levens, die ieder op zijn beurt kan noteeren. Maar dat kleine oorzaken groote gevolgen hebben, bewijst het verhaal van den boer, door mij destijds uit ;betrouwbaren mond opgeteekend en elders gepubliceerd. Deze boer was een tegenstander van den dominee en een spotter met den godsdienst in al zijn vormen. Elke poging om hem voor geestelijke dingen te winnen, stuitte af op zijn materialistische wereldbeschouwing. Doch eens, vermoeid en bedwelmd van de kermis huiswaarts keerend en over het kerkhof zijn weg nemend, schrok hij op dooreen zucht uit de graven.'Vóór hem rees op een volumineuse lijkwade, maar voordat deze tijd had haar drager te onthullen, was de boer aan den haal gegaan. Van den schrik bekomen, erkende hij, dat er toch wel iets was" en werd een trouw kerkganger, dien ik later zelfs als ouderling op een classikale vergadering ontmoette. Was toenmaals mijn conclusie, dat voor het geloof een slapende koe soms meer kan doen dan een wakkere dominee, thans zou ik als algemeenen regel durven vaststellen, dat er tusschen de herleving van het religieus in stinct en het optreden van occulte verschijnse len soms meer verband is dan men wel denkt. Hetgeen een verschijnsel occult maakt, is voornamelijk de ontvankelijkheid, waarmee men het tegemoet treedt. Op zichzelf behoeft er geenerlei mysterie te schuilen in het ge heimzinnig geklepper, dat ons gezin in het ouderhuis eenmaal opschrikte uit den middernachtelijken slaap. Van belang is bij de waar neming van een dergelijk verschijnsel hoofd zakelijk de wijze waarop ieder der huisgenooten reageert. Want de zaak was geheimzinnig genoeg. Het geklepper klonk als het rinkelen van een metalen keten over een steenen vloer en het kwam periodiek terug. Ook stonden de wijzers der klok op vijf minuten voor twaalf. Maar het geheimzinnigste was, dat de drie geesten in nachtbroek tot driemaal toe na een vergeefsch onderzoek weer onder de dekens kropen. Pas lagen zij weer op hun gemak, of het gerinkel van de ijzeren keten over de steenen veront rustte hun dochter en zuster opnieuw. Eerst geruimen tijd later vond de tuinman in de turfschuur het'lijk van een kat, die, een zalmblikje uit het vuilnisvat gestolen hebbend, niet zijn kop in het blik vast was geraakt en in doodsnood geworsteld had om vrij te komen. Een angstwekkend mysterie in een dorps pastorie loste zich gelukkig tenslotte op even natuurlijke wijze op. In twee aaneengrenzende benedenkamers sliepen onderscheidenlijk de predikant en zijn oude moeder. Op hetzelfde oogenblik werden beiden wak ker. De moeder, doordat zij haar zoon, die aan nachtmerrie leed, hoorde kermen. Ze wilde hem roepen, maar juist hield het schreeu wen op. Terzelfder tijd schrok de zoon van het ker men zijner moeder. Hij maakte zich ongerust, want pas was ze uit een vrij ernstige ziekte hersteld. Met kloppend hart en op trillende beenen ijlde hij naar de tusschendeur, die de beide vertrekken scheidde. Moeder, wat scheelt er aan?!" Maar tot zijn groote ontsteltenis riep zij uit: Was jij het dan niet?" Nog hadden ze geen tijd gehad om van den schrik te bekomen, of het gekerm ging zich herhalen. Het scheen op te stijgen uit de vloer vlak voor hun voeten. Een erbarmelijke gil, dagelijksch leven vanzelfsprekend is, wordt voorondersteld. In zooverre dus de uitspra ken der philosophie voor den gewonen meiiscli abracadabra zullen blijken, inzooverre is er kans dat het geen gewone onzin is, maar dat de philosophie daarin vleesch van haar vleesch herkent. Bij Kant vinden we zoo de onderscheiding van Denken en Zijn, terwijl zijne probleemstel ling vraagt naar de mogelijkheid van de een heid van beiden; en in zijne kritieken," die oorspronkelijk een Stelsel van zuivre Rede" moesten voorbereiden, en het later praetendeerden te zijn, bleef de rede gescheiden van het ding op zichzelf, waarover niets te zeggen viel, en al trad het in den wil (Kr. der praktischen Vernunt't), en in het ideaal1' (Kr. d. Urteilskraft) zelfs naar voren, toch werd desondanks de onkenbaarheid maar tot een zeer subjectieve kenbaarheid, die geene algemeene geldigheid had. Van ons tot het ware is slechts'de regenboog in het geloofde ideaal, geen voetpad dat er zeker heenleidt. Voorzoover bij Kant de eenheid van denken en zijn voor den dag komt, is ze onbewezen", en is Kant theosophisch. Jacobi is theosoof: hij heeft de eenheid on middellijk, met verkrachting van de rede. FiclHt, die i!e redeneering laat gelden, zal op den oneindigen duur komen tot de over zijde, d.w.z. ook nooit. En Schelling, die da delijk midden in de idealiteit zit, is theosoof pur sang. Hij poneert de identiteit van denken en zijn met geestdriftvolle genialiteit, wij zende op de intellektueele aanschouwing als een der empirische toestanden van het bewustzijn, waarbij het erop aankomt, of de een deze in zichzelf aantreft, of zou kunnen voortbrengen, de andere echter niet" (Hegel). Zoo blijft de Rede, de zuivere Rede" van Kant?, slaan tegenover een onbegrepen zijn, en is dus doorgaans, al wordt het ook anders gevoeld, behandeld als een subjectief denken; en waar, ondanks de bekende tegenstelling de eenheid" mystiek toch wordt gesteld, wordt geeischt van den philosoof, daar heeft men onze leer", de leer eener sekte. Datgene nu, wat geloofd" en gevoeld" wordt, datgene wat -- terecht ais het domein der philo sophie wordt gevindiceerd, dat domein wordt bereikt langs den weg van de verstandige wetenschap. Het verstand is datgene wat noodzakelijke voorwaarde is voor alle wetenschappelijk heid. Van eene zijde genomen is het verstand de hoogste macht op aarde, in zooverre niets ervoor stand houdt, en de hoogste rechter in alle wetenschappen, dus ook in de wetenschap der philosol'ie. En de Phaenomenologie des Geestcs, die de heer van Lunteren terecht aanhaalt, is de ontwikkeling van het gescheiden denken en zün tot do eenheid van beiden in het weten, dat zich langs door het verstand te controlee ren \vijze daaruit heeft gevormd. In het weten, dat het element is van de wetenschap, is er geen tegenstelling meer van denken en zijn, of van een rede en een onkenbaar zijn. Die Vernunft" van Kant heeft een ande ren zin gekregen gelijk eigenlijk alles, en heeft het zijn in zich, dat bij Kant nog buiten bleef. Er is dus geen met het zijn vermengde rede, waaruit de rede zuiver \mrdt af gescheiden, of om het paradoxaal wegstervend in een reutelend gejammer. Weer was het stil. Het zal de hond zijn!", fluisterde heesch de zoon.Maar de hond sliep rustig in zijn mand. Een hernieuwde uitbarsting van het ge heimzinnig gekerm. Het kon de hond niet wezen, want nu waren tusschen de dierlijke jammerkreten menschelijke articulaties te ontdekken. Zinloos gebrabbel, onverstaanbaar, maar toch van een mensen. Moeder noch zoon dorsten zich verroeren. Doch de zoon vermande zich. Toen nog maals het rauwe gejammer opsteeg stapte hij op het geluid af. Maar het geheim was on oplosbaar. Allicht was het occulte verschijnsel nooit opgehelderd geworden, zoo niet toevallig de predikant, langs het venster gaande juist toen wederom het geluid, nu gedempt tot een norsch gemompel, zich herhaalde, op den inval was gekomen, eens naar buiten te kijken, of het misschien tóch een hond kon zijn. De hond van de Baskerville ! Een verder onderzoek met de zaklantaarn bracht den dader aan 't licht. Een dronken man was tegen den gevel van de pastorie in slaap gezakt en was bezig, uit zijn roes te ontwaken ! Tot den geest van wie weet welk erentfest personage zou deze zatlap gepromoveerd zijn geweest, zoo niet het toeval de hardnekkige pogingen van den onderzoeker begunstigd had ! Er is met het ontstaan van spookhistories ook wel eens opzet in 't spel. Naast de als 't ware natuurlijk zich aanbiedende occulte ver schijnselen zijn er ook de kunstmatig gekweek te. Bij deze kweekerij komt alles aan op voor bereiding van den bodem. Is deze geschikt om het zaad van het bijgeloof te ontvangen, dan kan zelfs de primitiefste voorbereiding voldoende zijn. Bij ons op het dorp logeerde een student, thans een achtbaar lid van de balie, die zich tegen 't naar bed gaan de haren ten berge las aan spiritistische lectuur. In het ge west, waarin Balthasar Bekker de spoken be streed, hebben zich desondanks nog steeds oude overleveringen gehandhaafd en zoo hlbft iedere brug en ieder kerkhof in Friesland zijn lugubere legende. Onze brug bezat er geen, maar wat lette ons om ter wille van onzen gruwlustigen vriend een legende te maken? Wij wisten, dat onder de brug eiken avond de bakker te peuren zat, maar in liet duistere petroleumtijdperk kon niemand den bakker zien. De bakker beschik te over een schorre stem, hol genoeg om een geest tot orgaan te dienen. En zoo vertelden wij als slot van een reeks spookverhalen, toen het schemeruur reeds tot bij twaalf was voortgeschreden, onzen vriend van den verdronken visscher, wiens geest antwoord gaf, zoo men, op de brug staande, juist met den nagalm van het middernachtlijk uur hem vroeg naar zijn vangst. Is het wonder, dat onze vriend, op de brug overtuigd omtrent het bestaan van spoken, een der eerste slachtoffers was van een groote pseudo-spiritistische mystificatie, die een tijd later onze acadcmiestad in opspraak heeft gebracht? Natuurlijk beoogt de meedeeling van boven staande ervaringen geenszins het bestaan van geesten en spoken in twijfel te trekken; zeker bestaan er geesten en spoken, maar sommigen hunner moet men, gelijk sommige schilder stukken, niet van te nabij bekijken, of de aardigheid is er rff. Haarlem. H. O. CANNEGIETER te zeggen: de zuivere Rede van Kant is een moment van de rede van Hegel, welke laatste rede voor Kant ónzuivere rede zou moeten blijken. Wie Zuivere Rede" heeft, zal daarom ook eens de werkelijkheid" zien opdoemen, en spreekt hij theosophisch, dan is de werkelijk heid, de werkelijkheid van zuivere rede:eerst in natuur" en dan in geest". Het is daarom niet juist, dat de grootste verdienste van Bolland te zoeken is in het feit, dat hij in het Nederlandsch het woord van reine Vernunft", van zuivere rede" heef t laten hooren; want dat is theosophie met Kantiaansche en Hegeliaansche wendingen. En dat de heer van Lunteren kan zeggen, dat Bolland's voorbeeld aanleiding is geweest, dat ook anderen trachten wetenschappelijk te philosofeeren", is voor mij het bewijs dat de beteekenis van wetenschap" en weten", dat wil zeggen de inhoud van de Phaenome nologie des Geestes, al heeft hij er zeer zwaar wichtige citaten uit gehaald, voor hem nog een gesloten boek is gebleven. DR. H. RÉTHY Gevolg gevend aan het verzoek der Redactie om een kort onderschrift, volsta ik met het volgende op te merken. De heer Réthy had onjuist geciteerd, wat hij erkend heeft; dat is stichtelijk. Echter, in zijn artikel Philosophia Pectoralis" was hij 't met dat verkeerde citaat eens ! Dat is on stichtelijk voor hem, en nu gaat hij trachten ons wijs te maken, dat het geheel andere" dat Hegel naar den letter" gezegd heeft, ,,naar den geest" hetzelfde bedoelde, als wat de heer Réthy verkeerdelijk gemeend had, dat er stond. Dat zoo'n Hegel zich zoo slordig kon uitdrukken.... ! tenminste als de heer R. gelijk had, wat niet het geval is. Hij zegt: Moet de wijsbegeerte ervoor wa ken stichtelijk te willen zijn, dan moet zij er nog harder voor waken stichtelijk te zijn". Volgens v. Lunteren echter, mag de philoso phie iets zijn, wat zij niet wil wezen", 't Is handig; de truc zit 'm in het dubbelzinnige van het woordje willen". Hegel neemt in liet onderhavige citaat slechts stelling tegen die philosophie, waarin, zooals de heer R. vertaalt, slechts stichting" gezocht wordt. Dat mag, volgens Hegel, het ilnel der philosophie niet zijn. Het is haar om waarheid, niet om stichting te doen; er kome aan het licht, wat wil. Hegel zegt dan ook niet van te voren wat de waarheid zal hebben te blijken, in casu dat ze niet stichtelijk mag blijken. Dergelijke voorschriften geeft Hegel van te voren niet. Niets is onaantastbaar^ maar ook niets uitgesloten. De heer Réthy echter schrijft aan de waarheid van te voren voor, dat zij niet stichtelijk mag zijn. Hij hakt van te voren van de volledigheid en alzijdig heid van den geest het gemoedelijke af. Alleen geestdrift" wil hij toelaten, blijkens zijn Philosophia Pectoralis", maar geen stich ting". Dus: de heer Réthy wordt door de waar heid of door het begrip niet gesticht. Enfin, het zij zoo, en we eindigen dan maar. Trouwens de rest zijner beschouwingen behoort tot de philosophia pectoralis", waardoor ik niet gesticht word, en die ik maar zal laten voor wat ze is. Dr. S. A. VAN LUNTEREN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl