De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 25 augustus pagina 8

25 augustus 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

l v DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Aug. '23. No. 2409 TUINMAN COLIJN Teekenïng voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck iiiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMinHiiniiiiiiniiiiiMNuiiiiiiiiHHiMniniiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiuiiiiiiiiiMiiunMiiiiiHiniiiHiiiiiiiiiiMiii SCHILDERKUNST-KRONIEK PULCHRI STUDIO, JUBILEUMTENTOONSTEL LING II. (Wij ontvingen van den heer J. W. van Mastenbroek, voorzitter van de commissie voor de historische herdenking, een brief, waaruit blijkt, dat niet de inrichters der tentoonstelling met de keuze waren belast, maar dat de levende schilders werden aan gezocht om werken in te zenden die zijzelven het geschiktst vonden. Deze mededeeling ontvingen wij te laat om door den heer Plasschaert te doen behandelen. Wij komen daarop terug. Red.). Zooals ik zeide is er van Anna Abrahams een zeer goed bloemstuk, of wilt ge het werk wellicht zuiverder benoemen, een levende verfijnde harmonie van grijs en geel. Het is een der vele, die deze bedaagde schilderes heeft gemaakt. Altijd, ook hier, is met nadruk de kleurgevoeligheid te roemen, die nooit iets zoetigs heeft, meestal iets sober-zwierigs, wat ge in de aanduiding der vormen eveneens kunt vinden. Stofuitdrukking tevens, zooals bij Vaes, is hier nooit toeleg; er wordt een indruk van kleur fleurig en niet zonder voornaamheid verwerkt. Akkeringa, ge weet het, kon beter zijn vertegenwoordigd. Hij heeft bloemen ge schilderd, die iets degelijks hebben en iets afzonderlijks in hun toch niet smalle nauw keurigheid; hij heeft tusschen zijn theedrin kende gezelschappen wel eens zulk gezelschap, dat gezeten bij een huis^n vóór een boompartij, onder een levendeWicht hoedanigheden bezit van kleur en intimiteit, die in dit bleeke werk niet te vinden zijn. De bloemen van Fl. Arntzenius hebben iets coquetters tegen over die van Akkeringa. Daar is bij hem het gevaar, maar er bestaan van hem toch teerderder of losser genoteerde bloemen dan ge in Puichri vindt; er bestaat bovendien een zelf portret, dat hier had kunnen zijn, en een oud stadsbuurtje, dat, sober, toch kleur heeft. Paul Arntzenius zond het stilleven met den hoed; Bauer ziet ge in de blinde bedelaar". Ik wees op den grootsdien Bedelaar, die be staat, de waterverfteekening, waar tusschen en langs de huizen van een nauwe straat tas tend de gestalte naar u toekomt. Het ware eigenaardig nog geweest, indien van dezen Hagenaar een vroeg, goed, schilderij en een laat schilderij van dezelfde hoedanigheid het verschil duidelijk had gemaakt, den doorloopen weg begroot. Van den Berg's terug keer van den verloren zoon" is een dier schil derijtjes, die hij tegenwoordig maakt, waar achter het bijbelsch verhaal, nauwkeurig maar zonder diepte voorgedragen, ge toch een ironie gevoelt, die in dezen schilder (met komische mogelijkheden) te veel verholen blijft. Zonder omwegen ernstig, zonder omwegen innerlijk, is de tragische Suze Robertson. Zij was van de vrouwen de zwaarst-bewogene; de een voudigste, omdat zij alleen de eeuwige daden of toestanden gaf; zij spon zich niet in in details; de kleur droeg; het licht versterkte de zwaarte der figuren en hun daad, of gaf als een glorieschijnsel om het Werk. Iets daar van maar niet genoeg is in de Oude vrouw, bezig met haar schort, een rijk toch ernstig kleurgeheel; ook wat, op andere wijs, in een meisje in geel tegen blauwen grond, maar waar bleven de slapers, die nieuwen moeiten tegemoet slapen; waar bleven de gebeurtenis sen in de waereld,die, bij haar, stillevens kun nen zijn? Van Blommers is het Binnenhuis zwakker dan veel van 't vroegere werk; het is opdringend-grof. Breitner, de Haagsche Amsterdammer (Haagsch in den zin van fac tuur) in wiens kleur-alleen het drama, de handeling van de stad, weerspiegeld kon lig gen en hervonden, is hier niet in zijn grootste drift, hartstocht gegeven. Natuurlijk vindt ge daarvan, en niet op d'aangenaamsten trant, iets in het zinnelijk zelf-portret (hoe zinnelijk die onderlip !), hoe brutaal de kleine opgepunte knevel ! en natuurlijk is hier de kleur rijk (bruinen en rooden !). Schilderslust is in 't ,,Rokin, en met een wijden zwaai ligt de grijze lucht over het Amsterdamsch stadsge zicht maar er zijn ontstellender, en stiller, Breitner's. Die hadden opgezocht moeten zijn! Zóó heeft men zich met een Jantje van Leyden van de moeielijkheden afgemaakt. Briët is als schilder, door het werk op Puichri Studio, verminkt. De straat in Solo is niet van den schilder van het nauwkeurig binnen huis, dat persoonlijk is hoewel niet zeer be langrijk, noch is in de verte de maker van de Ossenkarren" benaderd, die, zeldzaam, een verrassing waren door schilderensbekoring. Van Dankmeijer Brugge om voor hem te getuigen. Bij dezen schilder, die ten eenenmale opgejaagd werd door den gevoelsstoot, moet gekozen worden, met zekerheid en met begrip, kennis. Overzicht was hier noodig; dat ont brak. Anders was uit Italiëeen stoutmoediger, rijker indruk kunnen gekozen worden, uit Holland iets van 't flonkend grijs-en-groen, waar de kleur den drang van het gevoel onom wonden vertoont. Dankmeijer, die buiten den aard van de Haagsche School stond, in zoo verre dat hij luministischer neigingen had, is niettegenstaande alles een typisch schilder en dat blijkt hier niet. Gabriêl, de sobere, die fel kon wezen in een effect, die niet schroom de felst blauw tegen ketsend wit te zetten is in zijn soberheid op eigenaardige wijze te zien in de Molen te Laaken". Het heele schilderij heeft een heikleur en in de lucht bloeit hier en daar onstoffelijk het licht, 't Winderig weer" is een werk waar de volheid van groen zonder opwinding maar niet zonder warmte werd ge geven; het is een schilderij, voor Gabriêl eer welig. Maar er waren andere kanten aan dezen schilder van den polder bij 't nuchterst, soberst getij. En waar bleven die? Iets nieuws van de speelsche en spelende virtuositeit vanGoedvriend is het Wintergezicht aan den IJsel, dat aan dat van Reyenga toch herinnert, door het verhalende i'nde voorstelling van het land schap. Haverman's Jongensportret uit 1901 met den sinaasappel heeft verfijningen in de kleur, als waar die kleur door een herstellende gezien, gevonden, maar het is een zeldzame trek in Haverman om zóó aangedaan te zijn; hij is dus niet vertegenwoordigd; zooals ik schreef: ik mis hier den Krantenlezenden Man, en een portret van zijn dochter, naast een van de Sande Bakhuyzen, den professor. Frans Hogerwaard is darmatisch-gloedvol hoewel niet volledig in de Ploegen de Ossen; Th. van DE AMSTERDAMSCHE GEDENKPENNING Het Arnsterdamsche Huldigings-comitévoor het Jubileum van H. M. de Koningin heeft door J. C. Wienecke onder leiding van Prof. Six een gedenkpenning laten ontwerpen, die door de Edelmetaalbedrijven te Utrecht is uitgevoerd, een waardig aandenken voor de Arnsterdamsche bevolking aan de a.s. feeste lijkheden. De vóórzijde van de medaille geeft het naar links-gewende gelaat van Onze Vorstin, veel gelijkend op de medaille van Wienecke die ik eenige maanden geleden in dit blad besprak; echter is hier niet alleen het hoofd doch het borstbeeld van H. M. weergegeven, waardoor het hoofd kleiner werd op de Arnsterdamsche dan op de andere medaille, en er bovendien meer ruimte omheen beschikbaar kwam voor het randschrift dat nu voluit is aangebracht en niet met afkortingen zooals eerder. Uit mooie letter is het Wilhelmina Koningin der Nederlanden" gevormd. Vooral echter is de achterzijde van eenr groote schoonheid, mooi van gedachte en van compositie. In het midden is de koepel van het Paleis. op den Dam aangebracht, waarin de klokken de feest-galmen doen hooren. Meer klokken met beierende klepels zijn daarvoor en overal in het rond; dichtbij en veraf, zijn klokken, alle luidend de feesttenen die uit het paleis; op den Dam opstijgen. Het silhouet der stad is heel, even slecnts,, in zijn belangrijkste torens en gebouwen aan geduid, met daaronder het Arnsterdamsche wapen, omgeven door een paar vruchtdra gende Oranje-takjes. Het randschrift luidt: Amsterdam 6 September 1898?1923". De verdeeling hiervan is zeer gelukkig. We kunnen Amsterdam gelukwenschen met deze zeer bijzondere medaille. DISCIPULUS A P o L L i N i s. iiMitiiiiiiiuiimiiiilimiiiiiiiiliiiiiiiNii iiiiiiiiilimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Hoytema subtiel van kleur in zijn teekening, maar het psychologisch accent is in andere dingen grooter dan in de Stervende kip". Isaac Israëls zond een prins, een breide, kleurige notitie; maar was dat genoeg? Waar om geen strandgezicht; waarom geen feilloosztiivere Arnsterdamsche gracht met een dienst meisje; waarom geen caféuit Parijs, met de voorbijgangers als een enkele lijnenarabesk; waarom geen naakt als een bloem; waarom geen ironisch portret; waarom niet iets van al deze dingen?.... Er is voor de meesten misschien iets on verwachts in de portretstudie van de Josselin de Jong naar den ouden Israëls (uit 1905). Zij hadden het bitse niet vermoed in den schilder der schamelen maar dat is onjuist begrepen van hen. De groote romantici hebben niets van zoete jongens; integendeel terwille van een gezondheid van den geest houden ze wat week in hen zou kunnen worden, stug door staegen prikkel. Dat moest de oude Israëls eveneens doen, en zóó is de Josselin de Jong's notitie juist en niet onjuist. Van den ouden Israëls vindt ge op de Jubileumtentoonstelling (is deze tentoonstelling een jubileum voor de nonchalance der samenstellers?) geen enkel der groote werken, waar de figuur het land schap beheerscht (zooals in Langs de wegen) noch is de Jood van den Wetschrijver te vin den, noch den ruigen portrettist van Roelofs en Veltman ! Jacob Maris is niet op zijn sterkst in het Stadsgezicht (de Drucker's verzameling alleen vertoont verscheidener rijkdom); de Slatuintjes, het landschap met dejveleakkertjes, haagjes, een watertje; kenmerkend-hollandsch onder de grijze lucht (zonder te moedwillige Jacob-Maris-architectuur) is altijd een werk van waarde, zooals de Briefleester dat is uit den vroegen tijd. Hierdoor wordt de schilder eenigszins benaderd, maar we missen de Jagers (van het gestrekte formaat) en den Zandschipper, waar 't groen goud is en 't geel dampt als dampend goud; we missen den dramatischen Haan, en een verrassend riviergezicht, zoowel als een Nacht. We missen bij Willem Maris den oude, den grijzen tijd van de fijne dieren, fijn in het van licht, grijs licht, fijne landschap; we missen een curieus werk van zijn jeugd, en we missen bovenal enkle der schilderijen, waar de oude Hollanders muzi kaal" geëvenaard werden in hun straffe plas ticiteit, kalveren in een stal, verzadigd van kleur, gewis toch in den grooten vorm Albert Neuhuijs is schijnbaar redelijk ver tegenwoordigd. Het binnenhuis (?aan den maaltijd") heeft hoedanigheden, maar die ge in zijn beste werken toch beter vindt; de groepeering is daar nog werkelijker, en nog werkelijker is daar het oranje van Neuhuijs,, dat bij geen ander zóó voorkomt. Zijn water verfkunst is edeler dan op Puichri, de groote Boerenvrouw bewijst dat, en evenmin vindt ge in den Haag de fel-kijkende kleine kinders. van dezen kinderschilder bij uitstek. Levendig is van Albert Roelofs de van de Wetering,, maar de kleur mist deftigheid het portret van zijn eigen vrouw had liern inniger en meer van gevoel omhuld doen waardeeren; het beste is hier feitelijk het ietwat Belgische" lezend model.... » Tholen is nog niet op zijn zuiverst in de Zuiderzee; hij heeft wankeler moment geno teerd in verfijnder gamma, en ge krijgt hier, door dit ne schilderij, geen kennis van de eindelooze verscheidenheid zijner onderwer pen, en dan, waarom is er geen zijner Avon den? Ook van de Zwart miste ik beters; een tocht tegen een storm; een stil bloemerijk interieur; een wit huis bij een sloot; een avond met rij tuigen en met een gelen koetsier. PLASSCHAERT niiiiilil il HIIIIIIIIII u iiiiiilimiiilllllim ?miinmim J.S.MEUWSEN, Hofl. A'DAH-R'DAH-DEN HAAO DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND Nieuwe Engelse Boeken DRIE GENRES The Conquered. By Naomi Mitchison. Jonathan Cape. 1923. 6/-. The Riddle and Other Stories. By Walter de la Mare. Selwyn & Blount. 1923. 7/6. Desolate Splendoiir. By Michael Sadleir. Constable 1923, 6/-. Het eerste genre het historiese wordt tegenwoordig weinig beoefend: de dagen van Quentin Durward en van The Last Days of Pompeii schijnen ver ach ter ons. De op Alexandre Dumas, p ere, gemodelleerde verhalen van Stanley Weyman kan men bezwaarlik tooien met de weidse titel van roman, en de eveneens talrijke boeken van Marjorie Bowen maken de indruk van uitgewerkte hoofdstukken uit geschiedenisleerboekjes. Ook het feit, dat we sedert Walter Scott enorm zijn vooruitgegaan, niet alleen in de kennis van 't verleden, maar eveneens wat betreft de anthropologiese interpretatie daarvan, ver klaart bij hedendaagse schrijvers 'n zekere huiverigheid om zich aan het genre te wagen. Vél voorstudie wordt vereist, en daarna mag men de resultaten niet professoraal op dissen; neen, dan begint het eigenlike werk pas. De geleerdheid die men zich zo zuur ver worven heeft, moet bijzaak lijken; mag nooit de voorgrond in beslag nemen. Sterker nog: als men 'n kant-en-klaar verhaal beschouwt als 'n levend organisme, met 'n bouw enigs zins analoog aan dat van 'n gewerveld dier 'n paard, 'n hert, 'n windhond, waarom niet? iets raps en lenigs in ieder geval , dan is de onontbeerlike eruditie niet eens gelijk te stellen met het geraamte: ze levert alleen be standdelen waaruit dat geraamte chemies is samengesteld. Beenderen, wervels, gewrich ten, ze moeten niet minder dan de bekle dende spieren het werk, de schepping, zijn van de verbeeldende schrijver. En is pedanterie in 't verhaal-zèlf uit den boze, niet minder geldt dit voor de woor den en zinswendingen waarvan de schrijver zich bedient. De wonderlike, gekunstelde, quasi-archaïstiese taal, waarin de figi'ren van 'n Bulwer-Lytton of 'n Bosboom-Toussaint met elkaar en met zichzelf konverseren, doet ons nu meesmuilen, niet zozeer wegens de onvermijdelike fouten," die bij zo'n procéd slag op slag worden begaan, dan wel omdat we hebben leren inzien, dat geen enkele levende taal archaïsties kan klinken in de oren der werkelike gebruikers, en dat het geen zin lllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllliliiiliiiiiiilliillllflllfllllllllllllllfjllliiliiliillljllliiiilllillllllllllllilfifllllljjlliliiiiifillfllllliiifiifllllljiliiillllllllllliiiiiiiiliiriililiiiiliiliiiiililfiiiiiiiill llllflIlllllllllllllllllllllllllllIIIIIUIIIIIIItlllllllllllllllllllllMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllM heeft de lezer telkens, en nodeloos, toe te roepen dat er 'n brede kloof ligt tussen hem en de persoonlikheden die hij in hun doen en laten moet leren begrijpen. Dringen ook Aimard's edele Roodhuidener niet geregeld bij hun blanke broeders op aan, dat deze de huid zullen wegnemen die hun hart bedekt? Dus laat Mrs. Mitchison in The Conquered" 'n historiese roman met ais held 'n Galliese prins in de dagen van Caesar en Vercingetorix ? d'r Romeinse centuriones spreken als Britse sergeant-majoors; d'r Romeinse tri bunen redeneren als Engelse subalterne offi cieren; d'r ouwe in Rome achtergebleven en Caesar vijandige patriciërs zaniken als op stal gezette Tories, die mekaar om strijd betuigen dat met al die nieuwigheden het land naar de haaien gaat. En d'r Galliese edelen zijn Ieren, met hun veten, met hun bijgeloof, met hun onberekenbare stemmingen: vandaag in de wolken, morgen in de put; vandaag vol grote allures, heldhaftig, offervaardig, ruimhartig; morgen vol pietepeuterigheid, en benepen ikgevoel, en chicane. En de motto's voor de verschillende hoofdstukken zijn deels ont leend aan moderne Ierse dichters, deels aan soldateliedjes die in de oorlog van 1914?1918 algemeen gezongen werden, zooals het grimmig-cyniese The bells of heil go ting-a-ling-a-ling, For you, but not for me ! Het resultaat is vaak intens, en dit te meer daar van het flamboyante, dat we sedert Salammbó in de historiese roman verwachten, niet veel werk is gemaakt. M.i. is de schrijfster bij het verhuiseliken" van d'r verhaal zelfs te ver gegaan. In'r pogen om van de oude Galliërs mensen te maken van gelijke beweging als wij, heeft ze verschillende dingen genegeerd b.v. de barbaarse godsdienstige gebruiken van de Kelten?die toch wel belichting verdienden, en die 'n Flaubert zeer zeker in 't volle licht had gezet. Deze negatie komt feitelik neer op 'n onrechtvaardigheid jegens de Romeinen, wier Sklavenwirtschajt met schrille kleuren wordt geschilderd, en wier aan de Congo her innerende intimidatie-praktijken, hand-afkappen van raddraaiers en belhamels b.v. om nu maar niet te reppen over massa tuchtigingen, gijzeling van notabelen, platbranden van dorpen en wat dies meer zij geenszins worden verzwegen. Het lijkt me toe dat dit verdienstelike en interessante werk taai van leven zal zijn. In de bibliotheken van Gymnasia en Lycea mag het natuurlik niet ontbreken: het zal bij de leerling van 't zesde jaar z'n kennis van Caesar's De Bello Gallico aardig opfrissen en ver levendigen, al zal er wel 't een en ander aan 'm voorbijgaan dat nu eens 'n Ier, hetzij Vrijstater of Republikein, dan weer 'n Brits Imperialist of 'n Little-Englander in z'n zak kan steken. The Riddle, 'n verzameling van vijftien verhalen, is sedert z'n eerste verschijnen in Mei van dit jaar al 'n paar maal herdrukt. Blijkbaar verheugt Walter de la Mare zich nog steeds in talrijke lezersj en ik heb 'n duister vermoeden dat de mode het mooivinden op commando of suggestie aan dit succes niet vreemd is. Men begrijpe mij goed. Er is populariteit als van Marie Corelli, van Florence Barclay, van Ethel Dell, en van hem die de grootse roman If Winter Comes" wrocht. Dit is populariteit met 'n luchtje, niet te verwarren met de glorieuze populariteit van 'n Pickwick-Dickens en 'n Tono-BungayWells, of zelfs de enigszins blekere van 'n George Eliot (eerste periode) en de schrijfster van Jane Eyre. Zo goed als altijd heeft 'n werkelik eminent littérair werk zulk 'n ver scheidenheid van kwaliteiten dat het zowel heel als half ontwikkeld, zowel geletterd als ongeletterd, kan boeien en behagen. En dit doet Walter de la Mare's prozawerk niet en zal het nooit doen. Aan rijke typen" doet ie ons niet smullen. Het volle leven" voert ie ons niet in. Nooit maakt ie dat we tussen opeengeklemde tanden 'n vloek of verwensing de buitenlucht insturen. Nooit schateren we in z'n onderhoudend en zeer beschaafd ge zelschap. Nooit ballen we de vuisten, nooit slaan we ons op de dij. Altijd limonade.... 'n kranig gastheer die daarmee de moed er in houdt en voetgeschuifel, mond-verbergen en pijnlike stilte-buien weet te bezweren. En als we van 'm vandaan komen en we proberen ons te herinneren, wat ie ons alle maal op de mouw heeft willen spelden, dan zijn we zeer verwonderd. We weten nog ter dege, dat ie danig op z'n praatstoel zat, je kon d'r geen woord tussen krijgen, maar waar had ie 't eigenlik allemaal over? Over 'n jongen, en die had 'n vader, en die ging dood hoofdzakelik van verveling , en toen verraste z'n moeder 'm de week daarop met 'n broertje. Over 'n meisje, en dat was teringachtig, en dat wou gek gepraat door 'n oud wijf d'r aanstaande vrijer te zien krijgen in 'n vizioen en dat meisje ging dood. Over 'n waanzinnige juffrouw, en die verkocht onsamenhangende praatjes aan 'n buurjongetje, en werd ten laatste zo gek dat ze naar 'n gesticht moest. Over ouwe tantes, en die waren soms lijdelik-goedertieren, maar meestal griezelig.. . .(over 't algemeen schijnt Walter de la Mare voor 'n ouwe tante de gevoelens te koesteren van wijlen Tony Weller als ie aan weduwen dacht). 't Is waar, in dit boek, waarvan in Engeland critici geen kwaad durven zeggen, is 't vertelsel bijna niets; de hoofdzaak is 't scheppen van 'n geheimzinnige atmosfeer, die zelfs 't alle daagse omtovert tot wat vreemds en verwonderliks, en die aan de andere kant het ongewone aannemelik maakt. Want evenals z'n leer meester Edgar Poe (men zie m'n artikel in 't Februarie-nummer van English Studies" 1923) verwijlt deze schrijver bij voorkeur op de grensstrook tussen 't geziene en 't ongeziene, tussen waken en slapen, tussen leven en dood. Poe echter deed als prozaïst meer dan de la Mare. Ook hij wist atmosfeer te scheppen, maar hij was tegelijkertijd 'n verteller van de bovenste plank. Hetzelfde geldt voor 'n Wells, 'n Toergenjef, 'n Maupassant. Gemeten met 'n internationale stan. daard schiet Walter de la Mare, groot (of schoon beperkt en eenzijdig) dichter, als pro zaschrijver te kort. De aanwezigheid van zeer veel mooie passages, fijn gevoeld, verbeeld, en neerge schreven, doet aan deze waarheid niets af. Hier volgen enkele: The talk softly subsided in her mind like the dust in an empty room". As Mr. Sully stood jor an instant in dose contact with lus old crony in the accentuatecl darkness of the mock-marble porch, ;t was just as if a scared rabbit had scurried out of Mr. Eaves's long white face". ,,We came at once to a standstill amid the far-flung stretches of the unknown plateau ...., and with eycs fixed upon these astonishing objects, stood and stared. I have called them Vats. V at s they were not; but rather sunken Reservoirs; vast semi-spherical primevalCisterns, of an area many times that of the bloated and swoüen gasometers which float like huge flattened bubbles between earth and heaven under the sunlit clouds of the Thames". Het is proza van 'n geboren dichter, die zelfs aan z'n saaiste en meest alledaagse fi guren zijn vizie pleegt te lenen, wel niet in wat ie ze laat zeggen, maar zeer vaak in wat. ie ze laat denken, wanneer hij hun indrukken en hersen-reakties weergeven wil. En nu Desolate Splendour. Mijn exemplaar is ook al 'n tweede druk, verschenen in dezelfde maand als de eerste, n.I. Februarie van dit jaar. Aangezien de wereld vol raadselen is, zal hoogstwaarschijnlik de som van al het raad selachtige door de toevoeging van die tweede druk niet merkbaar worden vermeerderd. Maar snappen doe ik er geen zier van. Inder tijd waren m'n zusters dol op de boeken van Werner en van Marlitt; en daar keek ik wel 'ns in; en dan moest ik lachen*) En dan waren er huiselike ruzietjes. En ik werd door m'n ouders altijd in 't ongelijk gesteld, op grond van 't onwraakbare axioma: Einjedes Tierchen nat sein Plaisierchen". Kastelen en grondeigenaars. Beeldschone heldinnen, die uit het niet opduiken, en die na korte of lange tweestrijd verlieven op 'n ruim twintig jaar oudere held. Kleine misverstan den; 'n groot, 'n afschuwelik misverstand. 'n Crisis. Ter elfder ure wederzijdse uiteen zettingen. Felle bliksemstraal, die alles, alles. duidelik maakt, plus 'n ratelende donderslag, die kraaien en raven, spoken en gedrochten, bietebauwen, bullebijters en schoeljes, in 'n tomeloze stampedo van het benarde tooneel drijft. Blauwe lucht. Zefier. Lentegeuren. Al taar. Tweede, verbeterde uitgaaf van Adam en Eva in 't Paradijs, minus het serpent Maar zijn Werner en Marlitt braaf, ??al zou Droogstoppel op die bravigheid, en terecht, wel 't een en ander aan te merken hebben ? Michael Sadleir heeft z'n kooksel door bij voeging van sexuele ingrediënten pikant weten te maken; 'n pikanterigheid die hoe wel niet halend bij wat ons de Decamerone of La Maison Tellier" kunnen aanbieden ? vaak de indruk maakt van grote koksbekwaamheid. Daar is b.v. 'n gehuwde dame, koud bloedig en berekenend, die 'r echtvriend maar n, zegge n enkele keer bij zich toe laat, met als gevolg 'n tweeling. Dat zelf de koudbloedige vrouwspersoon is 'n hartstochtelik verzamelaarster van obscene speel kaarten. En de heldin poogt om 'r beminde Charles te helpen aan 'n strook vurig be geerde bosgrond zich, mitsgaders al hare bekoorlikheden, uitgezonderd slechts haar maagdelik hart te verkopen aan 'n vunze zestigjarige roué, 'n uitgemergeld, uitgerammeld, bisexueel rif Nee, die tweede druk is toch geen wereldraadsel. Hij behoorde het wel te zijn, maar hij is het niet. Vol ver trouwen zie ik de twintigste tegemoet. WILLEM VAN DOORN *) Langs een Omweg" van Mevr. Bos boom-Toussaint behoort ook tot dit genre. Indertijd heeft Busken Huet er 'n groot aan tal bewonderende bladzijden aan besteed. 't Waar'beter nooit geschied,"om met Staring te spreken. 12 os* 12 cent sigaar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl