De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 1 september pagina 8

1 september 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND l Sept. '23. - No. 2410 Illuminatie van Amsterdam Ontwerp-verlichting Reguliersgracht SCHILDERKUNST-KRONIEK IKONOGRAPHIE I, ETC. ? Ge vindt onderde portrettisten geen namen, die zich aan onze oogen voordoen, als indertijd den tijdgenooten de namen van Pitiaan, Velazquez, Rubens en Van Dijck, Holbein en Diirer zich voor deden. De beste Hollanders hebben geen dezer portretten geschilderd, noch geteekend; de groote schilders en teekenaars hebben nooit de plaats gehad van den hofschilder. (Dat Toorop nu een portret teekende van de Koningin-Moeder is aan anderer initia tief te danken). Thércse Schwartze is wie het meest de plaats der oude hofschilders heeft ingenomen. Er bestaan van haar, zoover ik weet, een achttal dezer zaken: 1. De Koningin, een half jaar oud, op de armen van de Koningin-Moeder, olieverf, levensgroot kniestuk. 2. De Koningin, 7 jaar oud, buste; pastei; beide gemaakt als verrassingen voor den Koning. 3. Een schilderij (naar photo) voor de adelborsten 15 jaar oud, en profil. 4. Kroningsportret (eigend. Koningin Emma) schilden'/, ten voeten uit, met kronings mantel, bij geel zijden kanapé. 5. Het portret met den nioden mantel (eigend. Koningin Emma) buste, driekwart, profiel, paste!. (i. Het groote portret, ten voeten uit. De koningin in goudachtigen mantel, met witte japon, bij balustrade; op den achtergrond de Vijverberg. Schilderij. 7. Het portret van Arti; pastei. Buste, met mantel, en met het witte kleed. 8. Het zoogenaamd historisch schilderij nu in het huis ten Bosch: van de Koningin, den Prins en de prinses als groep in vroegereeuwsche kleedij ten voeten uit. In de tweede plaats komt, naar ik vermoed, de schilder Willy Marlens. Van hem zün mij vier werken bekend. 1. Uit 1899; het portret ten voeten uit, in het paleis te Buitenzorg (Java). 2. Uit 1900; weer ten voeten uit, in het park het Loo (eigendom van. de KoninginMoeder). ; 3. Uit 1903; kniestuk, voor de Raadzaal te Arnhem. 4. Uit 192»; het portret ten voeten uit, voor het paleis te Weltevreden (Java). (Wordt vervolgd). DE JUniI.EUMTCNTOONSTELUNC; IN PlILCIIKI STUDIO, IN DEN HAM;. De schilder J. H. van Mastenbroek, voor zitter van de commissie voor de Historische Herdenking /endt aan de redactie een schrij ven tegen mijn artikelen over deze lubileumtentoonstelling, waarin hij zegt, dat ik hem en den heer Bongers beschuldig op ergerlijke wijze; waarin hij zegt, dat de levende kunste naars zelve verantwoordelijk zijn voor door hen toegezonden werken, en dat ik, als ik ten minste een eerlijk mcnsch (eerlijk, zooals dat hoort in zulke epistels, onderstreept) openlijk en dii lcOABRIELLE VAN LOENEN, De dramatische kunst en ons (oonetl. Elsevier's Algemeene Bibliotheek". A'dam. Een boekje van hooggestemd idealisme, dat echter te weinig wortelt in de theaterpraktijk in eenige theaterpraktijk - om ons nog op andere wijze te kunnen boeien dan als littera tuur. Van den titel De dramatische Kunst en ons tooneel" zou de laatste helft kunnen vervallen, niet alleen omdat toen het er op aankwam de klassieke stellingen, in liet eerste gedeelte opgeworpen, in verband te brengen met de levende productie, de schrijfster zelf gebleken moet zijn hoe bezwaarlijk deze kunst zich de wet laat voorschrijven, hoe zij aan alle kanten ontspringt aan het dwangbuis dat men haar zou willen aanleggen, maar vooral omdat deze titel een ruimer blik en veelzijdiger belichting van oordeel en ver oordeeling zou vereischen dan abrielle van Loenen hier zoodra zij uit den hemel der abstracties gevallen is blijkt te be zitten en te vermogen. Intusschen is hier juist het verblijdende, zou ik zeggen, dat de 'dra matische stroom zich zoo maar niet bedden laat, zich als een fontein vol kleuren verheft boven onze zwartgalligste conclusies, en dat geen enkel beginsel in dezen eeuwigen kring loop van illusies het ooit winnen kan. Idealis me als in dit boekje, leidde onvermijdelijk ? bij vluchtige kantteekeningen ten koste van het repertoire van den dag tot bewijsvoering, die de eene zijde van het ideaal stavend, de andere alweer in twijfel doen trekken. En als ten slotte de schrijfster zich beroept op een regie-systeem (o, verschrikkend woord !) van Albert van Dalsum en als voorbeeld aanhaalt hoe deze de religieust- grondgedachte in Oedipus zou wenschen te zien uitgevoerd", vreezen we. het remedie erger dan elke kwaal. Van Dalsum bepleit dan een regiewiiz.c, waarbij op een bepaalde plek in eten tooneellijk mijne beschuldigingen moet terugnemen. Antwoord: Ik moet bekennen, dat ik van dit epistel weinig geschrokken ben. Want laten we precies blijven, en vooral de hoofdzaak in het oog houden, die de heer van Mastenbroek wijselijk niet aanroert: is de tentoonstelling een goede tentoonstelling; geldt zij als een zoo goed mogelijke verzameling van wat er was en wat er is? En dan is mijn antwoord op nieuw (en ik heb het met bewijzen gestaafd in mijn artikelen): deze tentoonstelling is een zwakke tentoon stelling en volmaakt onvoldoende; dat is wat ten eerste openlijk en duidelijk moet worden herhaald. Nu zou de heer Mastenbroek zich, kun nen beroepen op een der alinea's uit den prospectus, en zeggen, dat hij daaraan niets kon doen, omdat hij gebonden was, door de inzending van de gevraagden (aan wie de keuze is overgelaten). Dat zoo iets in den prospectus werd toegelaten is op zijn hoogst een bewijs van de onderschatting van den kritischen zin, die zulke verzameling moest samenstellen; welke gevolgen zulke onderschatting heeft, bewijst deze slechte tentoonstelling, maar er is nog iets anders, en dit blameert den heer van Mastenbroek meer. De alinea, vooraf gaande aan die welke ik u juist citeerde luidt: De bedoeling van de Commissie is dat deze (de jubileum, Pit.) tentoonstelling een zoo goed mogelijk beeld geeft van het beste werk, wat in dezen tijd gemaakt is". Zoo ooit een tentoonstellingscommissie (waarin de drie schilders: van Mastenbroek, Bongers en tot mijn verwondering, zie ik, ook Van der Stok, zitten) niet vervulde wat ze zich heeft voorgenomen te doen, wat ze moest doen uit hoofde van haar mandaat, dan is het deze commissie. Ze schoot nog meer te kort dan ik vermoedde. Ik weet dat nu, dank zij den prospectus. Want wanneer er hier moest zijn van het beste wat in dezen tijd is gemaakt, dan is de tentoonstelling nog onvol lediger dan ik durfde vermoeden, en dan is de afwezigheid van zooveel goede en typeerende schilders juist van dezen tijd een nieuwe blaam voor de commissie en voor den woordvoerder dezer commissie, den heer van Mastenbroek. De commissie had (meer werk hcejt ze niet ge daan wat de inzendingen der levenden aangaat) vervangen kunnen worden door een timmerman, die de toegezonden werken had opgehangen. Maar. ... Er is nog meer. De inzending der levenden is dus zeer on volledig en zeer onvoldoende: de ingezonden werken van de gestorven schilders der Haagsclie School etc., munten evenmin uit. De heer van Mastenbroek wil toch niet zeggen, dat deze dooden zelvcn inzonden; dat ze rezen uit hun graven, dragende bij zich het hier te ziene werk? En dat deze commissie weer niets had te doen dan te accepteeren en de schilder kunst te blameeren? Er is nóg meer. Kr zijn een aantal schilderij en te zien op deze tentoonstelling uit den kunst handel. Naarden kunsthandel mag voor zulke tentoonstellingen alleen gegaan worden, als er daar een meesterwerk gevonden wordt, dat onmisbaar is voor een tentoonstelling. Dit is hier het toeval opnieuw niet. Er zijn een groot getal particuliere verzamelingen, waar beter werk zit dan van sommige schilders uit den kunsthandel opgevischt is en durft de heer van Mastenbroek zeggen, dat al deze particu liere verzamelingen gesloten zijn voor hem, en onwillig voor zulke tentoonstelling te leenen? Ik heb hierdoor voldoende bewezen, dat deze commissie (ik zeg het openbaar en duidelijk) op ergerlijke wijze is te kort geschoten in wat ze moest doen bij deze gelegenheid: Ie. bovenal, doordat ze een regeling aanvaardde die ooit tot een goed resultaat kon leiden, de niet-gckeurde inzen ding; 2e. doordat ze in haar prospectus zegt, dat er te zien zal zijn vjn het tieste uit deze tijden er van dat beste veel te vee! afwezig is; 3e. doordat zij. waar ze zelf koos (gestorven schilders) een bewijs heeft gegeven van niet zuiver te kunnen kiezen; 4e. doordat ze uit den kunsthandel werken haalde, waarvan betere voorbeelden bestaan in particuliere ver zamelingen. Het is, meen ik, duidelijk genoeg geworden, dat de heer van Mastenbroek ctim suis geen enkele werkliik-voldoende verklaring naar voren hebben kunnen brengen, die hun schuld aan deze slechte tentoonstelling vermindert; dat, integendeel, uit den mij toegekomen pros pectus gebleken is, dat hun schuld nog grootcr was, dan ik aannam. P L A s s c H A r; R T KUNSTHANDEL HERMSEN, Den Haag. Wij ontvangen een fraai geïllustreerden en royaal gedrukten catalogus van den kunst handel, die de schilder Dorus Hermsen heeft ingericht in het Huis van Johan de Witt aan den Kncuterdijk te 's-Oravenhage. In de in leiding, van de hand van H. de Boer, worden de zaak en haar Directeur geprezen, en de bijschriften bij de afbeeldingen verkondigen den lof van de kunstwerken waarop ze be trekking lu-bben. Enkele schilderijen zijn in kleuren afgebeeld. Deze catalogus zal niet nalaten, nog meer de aandacht te vestigen op deze zaak, die eerst in het Lange Voorhout was gevestigd en nu in haar nieuwe huizinge naar verdere ontplooiing streeft. M. Ontwerp-verlichting Heeiengracht De verlichting van den Westertoren Nieuwe Fransche Boeken JEAN GIRAUDOUX, Siggfried et Ie Limonsin, roman, Paris, Grasset, 1922. Jeugdherinneringen van de vroolijkste soort en herinneringen aan het latere, minder ge lukkige Duitschland van na den oorlog schij nen den schrijver dit boek te hebben inge geven. Hij is er vroeger verliefd geweest en heeft er veel gelachen en vee! genoten; hij moet van het land gehouden hebben niet zonder er nu en dan wat mee te spotten, juist als het geval was met Heinrich Heine, aan wien hij wel eens doet denken. Dat is origineel voor een Franschman. En na den oorlog ziet hij, zachter spottende mi, dit groote land terug dat hij ondanks alles zegt niet te kunnen missen, a! zal het hem niettemin, hoe goed hij het begrijpt, geen tweede vaderland kunnen worden, omdat hij een vaderland wil dat verdient gestreeld" te worden en omdat het Duitschland van tegen woordig, waaraan alle mildheid vreemd is, geen zoo zachte huid" heeft als zijn Frank rijk. Ook deze, nog betrekkelijk sympathiseerende houding van een jongen Franschman is, helaas, origineel. Duitschland is in Giraudoux' bewustzijn een groot, menschelijk, dichterlijk volk" en hij bedoelt dan vooral het Duitschland der dich ters en denkers, dat hij in zijn beminnelijken Graf Dr. Kunstmaler Von Zelten" personificeert, een Duitschland waaraan te vele hedendaagsche Duitschers, megalomanen, minnaars van het grossartige," ontrouw zijn geworden. Duitschland ziet hij daarbij als uitermate krachtig en werkzaam, n en al leven, als een land zelfs dat zich voortdurend in een staat van paroxysme bevindt: vandaar al het goede, het gestadig scheppen en ver vormen, vandaar ook de talrijke wansmakelijke uitingen, de ondeugden, de onophoudelijke bedreiging voor een groot deel der wereld die van Duitschland uitging en die de eigenlijke oorzaak is geworden van den oorlog. Girau doux beschuldigt Duitschland, hardnekkig den haat tegen anderen te aiitiveeren alsof haat een waarde was op zichzelf (nu, zekere courantenartikels en in de Duitsche winkels thans te koop geboden verzen tegen de Franschen geven hem ook dezer dagen nog gelijk); hij beschuldigt het verder, schrijvers te eeren die niets geschreven hebben en als echten Duitscher" den wijzen, redelijken Goethe te huldi gen, die zoo veel geschreven heeft waar zijn land ook nu nog niet aan toe is; hij beschuldigt het tegelijk ruw en sentimenteel te zijn, zonder linge bonden vóór alles en tegen nog wat te stichten, hondenhokken te laten maken in den vorm van kathedralen, cakes ,,Keks"te spellen en bureau Büro", overal opschriften te plaat sen in den kleinburgerlijken trant van slaap zacht" en eigen haard is goud waard,"alles en iedereen na te bootsen, aan ieder land iets te ontleenen, alles in getallen uit te drukken; den Duitschen mannen verwijt hij hun leelijke brillen van namaak-schildpad en hun gemilli meterde hoofden; en Duitschland in zijn ge heel tenslotte beschuldigt hij alle andere iini imiiiiiiiiii iiimiiiMMiiiiiiiiMimiiMiiiiniiiili bouw de maskers, als door het Noodlot z.elf zullen uitgereikt worden aan de tooneelspelers die, nadat ze onder de eene vermomming hun noodlots taak hebben vervuld, op het tooneel hun masker afleggen, in rust verzinken, om eindelijk onder aanraking van den wil van het lot, als 't ware in een hypnose, overeind te komen. Immers hij heeft het maskervan zijn volgende vermomming /Jen verschijnen in de opening links in de hoogte waar het nood lot hem zijn maskers zal voorhouden." En in dergelijk verzinsel ziet abrielle van Loenen, die voor het overige alle dichterlijke invallen onzer hedendaagsche regie als trucs" verwerpt, een diepere symboliek!" Wat meent zij, heb ik me ook afgevraagd, te bewijzen met een voorbeeld als op blz. 9(3, waar zij om de ongeschiktheid van den regis seur (welken?) te illustreeren, het eerste be drijf van Nora" neemt en schrijft: De regisseur moet werken met tegenstellin gen (waarom zou hij dit moeten? T.N.), terwijl de geboren kunstenaar zoekt de continuïteit der handelingen weer te geven, zij het dan dat deze continuïteit genuanceerd is. De Nora" uit het eerste bedrijf snoept stilletjes koekjes en lacht wat daarbij. Maar deze lach zal de laat ste kinderlijke lach zijn der vrouw, die aan den rand staat harer laatste ontgoocheling. Een regisseur zal een tafereeltje scheppen waarin deze kinderlijkheid goed tot haar recht komt. Het kwinkcleerend vogeltje, het eekhoorntje" van haar man, zullen we fleurig zien ronddartelen. Een werkelijke tooneelspeelster zal echter door dezen onbevangen lach worden geroerd, omdat deze reeds doorwalmd is van de naderende ontluistering. Zij zon zich, indien zij had gevonden dat timbre in haar stem, waardoor de bijzondere geaard heid van dezen lach werd verklankt, moeilijk kunnen schikken in een regie, waar juist, terwille van de tegenstelling, deze lach zoo onbe vangen en helder mogelijk zou moeten kla teren". Ieder, die nu even het geval omkeert en veronderstelt dat de actrice (ook dat komt voor) minder doorgedrongen in het werk dan de regisseur, begint met onbevangen te kwinkeleeren enz., en de regisseur haar waar schuwt: denk aan de naderende ontluistering, en ook voor het overige doet wat des regis seurs is, n.l. afstemmen en schakecren in het algeheel dramatisch verband, voelt hoe zin loos dergelijk generalizeercn is, waar immers elke interpretatie afhangt van den individueelen kunstenaar en een regisseur al een onge looflijke domkop in zijn vak moet zijn om, wanneer inderdaad een actrice het timbre" voor dien bijzonder geaarden lach héft (ze verbeeldt het zich ook wel eens) en, zonder overdrijving, den licht omfloersden toon treft, niet dankbaar uit te roepen: hou vast, Nora ! Zelfs een leek vergist zich in den zuiveren zieleklank op het tooneel, waarvoor liet ver stand stil-staat", niet licht. Het is begrijpe lijk dat de schrijfster, uit vrees te persoonlijk te worden, de groote moeilijkheid voor wie dit werk als tijdgenoot entameert, tot generalizeeren vaak haar toevlucht nam, maar tot welk een onbillijke ontkenning van gewonnen waarden gaf dit aanleiding en hoe zonderling verwart zij daarbij de verschillende perioden. Ieder stuk (blz. 17) vervalt in rollen. Ieder acteur krijgt zijn rol zonder dat hij verder van het geheele stuk behoeft kennis te nemen dan door n enkele voorlezing en de broksgewijze gehouden repetities. Deze rollen op haar beurt worden verdeeld in jonge, oude, karak ter, type, niarqué, ingénue enz. Waar komt ge vandaan, mevrouw? En over welk onzer toonaangevende gezelschappen, waar men nog aldus voorwereldlijk te werk zou gaan, hebt ge het nu eigenlijk? Een over zicht als dit, niet voor vandaag-alleen ge schreven, behoort rechtvaardig te staan in de tooneelgesehiedenis van onzen tijd, wil een hoofdstuk toestanden van het hedendaagsch tooneel in Nederland" aan zijn pretentie be antwoorden.Gemakkelijker dan te midden dezer toe standen" beweegt Uabriellc van Loenen zich op het gebied der zuivere theater-philosofie, ernstige beschouwing eu bezinning waarmede in de laatste jaren vooral ook jong Duitsch land zijn belangstelling toont in drama en tooneel. Haar afkeer van het paedagogisch en tendentieus element in de dram. kunst ver nemen wij des te liever, waar de auteur <fitgesproken behoort tot deze jongeren", bij wie de leer nog wel eens boven de natuur dreigt te gaan. Goed geschreven zijn deze blad zijden (12 14 bijv.) bovendien. Dat Sophokles en Aischylos ten allen tijde, zoowel om den inhoud van hun werken, den onmiddellijken samenhang met het. Godsbescf, als om den vorm, de ongeëvenaarde voorbeelden blijven en Euripides, om zoo te zeggen, de klad in het vak heeft gebracht, dat we nog nauwelijks aan Shakespeare toe zijn, en om den modernen auteur feitelijk nog niet zóó verlegen zitten, aangezien ook Strindberg, voorgegaan door Büchner, met en om den modernen inhoud zijner werken, den modernen vorm reeds schiep ook ouderen kunnen dit grif onder schrijven. De handeling" de diepste kracht van het drama? Natuurlijk, al zouden wij, in tegen stelling met G. v. L. niet alle stukken die om der wille der karakterbeelding of stemmingsweergave geschreven zijn", willen uitsluiten. Het punt-van-uitgang legt voor een geïnspi reerd kunstenaar niet zooveel gewicht in de schaal, vele wegen leiden naar Rome, en ik ben in dit vak van God's genade eigenlijk voor niets zoo bang als voor uitsluiten". En dan spreekt het voor ieder, die zich met too neel bemoeit, toch ook zoo vanzelf dat de sfeer in de eerste plaats uit moet gaan van den tooneelspeler", dat ik me nooit begrijpen kan hoe iemand, die er als het ware op rekent dat dit gebeurt, zich zoo kanten kan tegen de dingen, die dan in de tweede en derde plaats deze atmosfeer zouden kunnen aanvullen, en zich niet ontziet voedsel te geven aan de legende: Het geslacht, waaruit Bouwmeester voort komt, vond een tooneeltraditie, welke deze kunst minder in den weg stond dan de tegen woordige opvatting." Een waarachtig kunste naar staat niets en niemand in den weg ! Het talent is souverein, blijft souverein, ook dan wanneer het zich, gevoelig voor het harmo nisch grondaccoord, aansluit aan de omge ving waarin het werd geplaatst. Die Geburt der Tragoedie ans dem Geiste der Musik" -het blijft toch altijd nog mogelijk dat Nietzsche zich niet geheel vergist heeft, al heeft hij zijn opvatting later herzien, en al zal het aesthetisch beeld altijd ondergeschikt] en afhankelijk blijven van de drijfkracht der menschelijke ziel. Aan het einde van haar boek noemt Gabrielle van Loenen. na een bedenkelijk advies aan handige dramaturgen" die ons tooneel in korten tijd konden voorzien van een volle dig repertoire, bestaande uit eenvoudige, overzichtelijke stukken, die op zichzelf wel niet tot de'meesterwerken der kunst zouden te rekenen zijn (van handige dramaturgen landen te beschuldigen. Hij maakt er zich vroolijk over dat de klank Meyer" de kreet is welke twee of drie millioen Duitschers uitstooten als ze zich aan u voorstellen en de klank Doktor Meyer" toch nog die van twee of drie honderd duizend. Men ziet, er is in zijn blaam en spot maar weinig grievends (hij zal de Fliegende Blatter" wel eens gelezen hebben en vooral vaak den vroegeren Simplicissimus"), en de toon is altijd goedmoedig; Giraudoux blijft altijd in een goed humeur. Nooit vergeet hij dat hij toch met een groote natie te doen heeft, die rijk is en krachtig en vol mogelijkheden voor de toekomst, ondanks voorbijgaande crises. En daarin moet men hem gelijk geven: zoo is ook de indruk van den reiziger in Duitschland. Slechts moet men ho pen, dat dit volk eenmaal rustiger zal worden, zal gewennen aan zijn bezit zoowel als aan zijn gemis, en zich in alle dingen, uiterlijke en inner lijke, een vasteren smaak zal weten eigen te maken. Goede smaak" is een veelomvattend begrip; zelfs de moraal is in zekeren zin een zaak van goeden smaak, en een bedaard, zichzelf gelijk blijvend onderscheidingsver mogen tusschen mooi en leelijk is waarschijn lijk wat den Duitschers, in het stoffelijke zoowel als in het zedelijke, tegenwoordig het meest ontbreekt. Het is aardig in dit verband te vermelden dat naar Giraudoux' oordeel, de Hollandsche schilder Vermeer de Duitschers op den rechten weg van den smaak kan hou den (p. 107). Holland is in het bock overigens nog eens vertegenwoordigd: door een Hollandschen afgevaardigde op de Molière-feesten die er even vermeld wordt (p. 215). Maar..'.. het zou een roman zijn? Inder daad. Er loopt door deze afbeeldingen en krab bels van Duitschland een verhaal; maar het is er een dat ik hier niet zal navertellen en dat als verhaal ook niet veel indruk kan maken. Het is een verzinsel, een geestig verzinsel. De personen zijn marionetten. Men voelt niet voor ze; ze boeien wel, maar men kan niet van hen houden, omdat Giraudoux dat zelf niet doet: n aardige Fransche bceldhouwster, voor wie men bij het lezen waarlijk sympathie begint te krijgen, laat de schrijver op het onver wachtst sterven, en hij blijft er grapjes bij maken; geen oogenblik is hij ontroerd. Ja, Giraudoux' houding van meerderheid, zijn met alle menschérijke zaken licht spottende en dedaigneus goochelende onbewogenheid, zijn vermaak in het laten rinkelen van con trasten en het laten afrollen van opsommingen daarin ligt wel zijn meest persoonlijke origi naliteit. Daarin ligt ook de oorzaak dat een bladzij van Giraudoux onmiddellijk is te her kennen, en er zijn er, overhel slapend Frank rijk" bij voorbeeld, die reeds algemeen bekend en misschien bestemd zijn eenmaal bloem lezingen te sieren. Maar een romanschrijver schijnt hij niet in de eerste plaats te zijn: in hoofdzaak is dit bock een vermakelijk, geestig, beeldend, hier en daar niet ondiep zinnig essay over Frankrijk en Duitschland". Een onderwerp, thans belangrijk onder vele. J U II A N N E S T I E L K O O Y iiilniiiiiiiiniiiiiiiiiin zijn die m.i. ook het laatst te verwachten! T.N.) maar die spelers dwongen tot uitbeelding van zuiver dramatische handeling", enkele ge gevens uit de proza-litteratuur o.a. van Guy de Maupassant, die zij voor het tooneel ge schikt acht. Op de Tooneelschool wordt dit leermiddel inderdaad toegepast. Maar hoe stelt de schrijfster zich dit voor op het avondlijk tooneel, waar niet een dram. schema in tien minuten mag zijn verwerkt, maar waar minstens twee uren vol" moeten leven"? Het is wel aardig om zoo van achter de schrijf tafel te zeggen: De dramaturg heeft nu slechts ae socioloog (en wie nog? T.N.) het zwijgen op te leggen en de zoo ontstane hiaten te vullen", maar hoe dan met die hiaten? Met twee lange uren hiaten?" Mimische im provisatie? Oratorische ingeving? Expressio nistische herhalingen? ,,Stiltes" a la La Chimère? Ik blijf, ondanks het dankbaarst dra matisch gegeven, buitengewoon bang voor de hiaten; er is zooveel talent voor noodig om ze op ordentelijke wijze de baas te worden ! Intusschen, al opent ons De dramatische kunst en ons tooneel" dan ook geen practische perspectieven en al kan ik dit werkje niet beschouwen als een gids, als uiting van wat een groep jonge tooneelbezoekers vagelijk hopen en verwachten van het toekomsttooneel" (O, Goethe !) is het de belangstelling waard. Deze opgave stelde ook schier onover komelijk moeilijke eischen. Een boek over de Dramatische kunst en ons tooneel" kan niet geschreven worden buiten de realiteit van de planken om, en ik geloof ook niet, dat de tijd al daar is om van de tooneelévolutie der laat ste vijf-en-twintig jaren die mij, al behoef ik daarom niet blind te zijn voor de gebreken, welke aan de keerzijde woekeren van elke evolutie, in tegenstelling met G. v. L. geluk kig voorkomt te trachten naar een spiegel beeld, dat dieper inzicht biedt dan de feitelijke historie. T o i' N A E i- F IIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIlllllllllllltllllMIIIIIII Duin en Daal" BLSÏS Centrtil nrwirntd. Vnti wnehtifilt, koud- «o wirm-wttir

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl