De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 15 september pagina 5

15 september 1923 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

'' 15 Sept. '23. - Na. 2412 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND .J. KOO1STRA f Zaterdag 25 Aug. 1.1. is te Apeldoorn over leden mej. I. Kooistra, Nederland's grootste vrouwelijke opvoedkundige, oud-directrice der Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen, schrijfster van paedagogische geschriften, uit muntend door duidelijkheid en soberheid en getuigend van groot intellect, uitgebreide ken nis, fijne intuïtie en een diep indringen in de psyche van het kind werken, die met de beste der wereld in n adem kunnen worden . genoemd. Een woord te wijden aan hare nagedachte nis zér veel waard is dat mij, die het nooit-genoeg te schatten voorrecht heb gehad vier jaren lang een harer groote kinderen te mogen zijn. Het zij mij echter vergund, vooral ook te schrijven over de Rijkskweekschool, wetend, dat ik daarmee handel in den geest van haar, die zich in bijna letterlijken zin met hart en ziel aan die inrichting heeft gegeven. En daar ik een meer intieme herdenking in dit blad op haar plaats acht, zal ik bovendien zoo vrij zijn, een opsomming van feiten en data, reeds in de gewone dagbladen vermeld, achter wege te laten. Het is gebleken een daad van beteekenis te zijn geweest, toen in 1896 mej. Kooistra bij Koninklijk Besluit benoemd werd tot direc trice van de eerste en in ons land nog steeds eenige Rijkskweekschool voor Onderwijzeres sen te Apeldoorn. Want dit instituut, dat nu reeds aan meer dan 500 jonge meisjes hare opleiding gaf, werd hierdoor een van den aller eersten rang. Steeds werden bij de examens de prachtigste resultaten bereikt, en bij sollici taties legde een getuigschrift van mej. Kooistra niet weinig gewicht in de schaal, wel een be wijs, dat ook in de praktijk hare leerlingen blijk gaven van bekwaamheid. Zelfs gebeurde het dikwijls, dat schoolhoofden, die een onder wijzeres noodig hadden, reeds beslag poogden te leggen op een Apeldoornsch kweekje", nog voordat haar examen was afgelegd. Ja, aan de directrice voornamelijk is dat alles te danken. Was zij het niet, die a. h. w. de kweekschool geschapen, heeft? Niets was er in 't begin dan zij en een villa, een gewoon mooi, groot huis eigenlijk met een tuin er om, el het andere moest nog komen. En al had zij maar niet alles over dat komende te bevelen, aan haar helder en wijs inzicht, aan haar zekere, wilskrachtige leiding werd toch het meeste overgelaten. Zoo kwam er uit gezocht personeel, dat in den loop der jaren heel weinig wisselde, uitstekend, ruim-opgevat onderwijs, en de inrichting der villaschool en de eenige jaren later daarnaast ver rezen leerschool waar de a.s. onderwijzeres sen voor de praktijk worden opgeleid en waarin zich ook de ruime muziek-, teeken- en gymnastiekzalen voor de leerlingen der kweek school bevinden, laat niets te wenschen over. De wijze waarop volgens de ideeën van mej. Kooistra de leerlingen gehuisvest werden, lijkt mij een uitgezochte. De'inrichting is geen internaat, ook worden de meisjes niet in ge wone huishoudingen ondergebracht, doch zij wonen in groepjes van 6?20 in Apeldoornsche villa's, voor dat doel gehuurd en aan het hoofd van het zoo geschapen gezin wordt een be schaafde dame aangesteld, die de huishou ding voert en het toezicht houdt over de meis jes buiten de schooltijden. Deze bemoeit zich echter niet met de studie. Bovendien wijst de directrice voor elk groepje een der leeraressen aan als bijzondere Moeder". En zij juffrouw Kooistra was ons aller Moeder! De leeraressen, de Mevrouwen, de 80 later 88 meisjes, ze waren haar groot gezin, waaraan zij alles gaf, alles, haar machtige, heldere geest en haar warm, rijk hart. In en door dat gezin vond zij haar geluk en ook ja natuurlijk de teleur stellingen en moeiten en zorgen, die het leven aan een zoo sterk-levende persoonlijkheid als zij was, vooral niet onthoudt. Eens in de week kwam een klasse apart met haar samen, om het intieme leven op school en in huis te bespreken. De verantwoordelijke perso nen"?n in elk gezin, door de meisjes zelf gekozen voerden met haar het hoofd gesprek. Op deze manier kwamen mogelijke verkeerdheden aan het licht en kon den dezemet behulp van het verstandige inzichtderdirectrice worden bestreden. Ja door haar kwam het eigenlijk allemaal: dat het zoo goed ging, dat er met de leerlingen bijna nooit moeilijkheden waren, door haar was het, dat er in alks heersen te de goede geest, die wonderen doet, waar door het voor ons als van zelfsprekend was, dat we hard werkten, dat we pret tig met elkaar moesten om gaan, dat we open en eerlijk moesten zijn (wie zou een onwaarheid kunnen zeg gen, ziende in die doordringende, lichtende, grijze oogen?) Als het noodig was, kon zij on verbiddelijk zijnjen streng, onze juffrouw Kooistra. Haar Friesche aard verloochende zich niet, zöodat het soms oppervlakkig wel eens leek, alsof ze hard was, maar allen, die in haar wezen doordrongen, wisten wel beter, die kenden dat warme, gevoelige (niet-sentimenteele,?maar daardoor juist zoo sterke-?) hart. Alsof het gisteren gebeurde, zoo weet ik het nog, hoe zij eens iemand betrapte in , een bui van heimwee, en hoe zij toen dat kleine, bedroefde meisje in haar armen nam en kuste' en troostte als een Moeder Veel en hard moesten wij werken, het leer plan werd zoo ruim opgevat, dat wij na afloop der school niet veel meer behoefden te studeeren, om de hoofdacte te bemachtigen. Ook aan onze aesthetische opvoeding hecht te mej. Kooistra groote waarde. De teeken-, zang- en pianolessen waren puik". En hoe kon zij zelve genieten, als wij bij feestelijke gelegenheden onze drie- of vierstemmige lie deren lieten hooren ! Dikwijls ook kwam ze in de zangles luisteren. Dan zat ze stil achter in de muziekzaal, en wij voelden 't allen, dan was ze gelukkig ! De hoogste klassen mochten ook wel eens naar concerten, soms een enkele keer naar een voordrachtavond of naar den schouwburg, als er een goed stuk gegeven werd, dat dan van te voren op school werd besproken. Zij zelve las ons altijd enkele keeren per week na schooltijd een kwartier voor, meestal gedich ten. Dat waardeerden wij bijzonder, vooral omdat zij het zoo prachtig deed". Achttien jaren heeft zij zich gewijd aan het werk, dat haar zoo lief was. Om gezondheids redenen moest zij toen hare betrekking neer leggen. Zij ook is niet ontkomen aan het ge vaar, dat schuilt "in menigen beroepsarbeid der vrouw, het gevaar, waarop zij zelve wees in haar laatste werk: Ónze groote kinderen", nl. dat de vrouw zich'dikwijls te ongereser veerd geeft aan haar werk. Maar in de rede, die ik twee jaren geleden op het zilveren jubi leum van de R. Kweekschool voor haar mocht oplezen toen zij zelve helaas niet tegen woordig kon zijn heeft zij het bekend: die heerlijke arbeid was het h arte bloed waard, dat er aan gegeven werd". Doch haar werkzaam leven was na die af treding nog niet ten einde l Toen zijn haar meeste en m.i. belangrijkste werken geschre ven. Zelfs toen een ongeneeslijke kwaal haar aantastte, die elk jaar haar lichaamskracht deed verminderen en haar lijden toenemen, bood nog lang haar krachtige geest weerstand. Nooit klopte een oud-kweekje tevergeefs aan haar deur. En tot haar einde heeft zij mee geleefd met de Kweekschool, waar de leiding tot haar groote vreugde in handen was ge komen van haar beste vriendin en geestver wante, mejuffrouw J. Lieftinck. In groote dankbaarheid zullen wij oudleer lingen haar gedenken. En als er onder ons zijn, die door het leven zwaar werden getroffen, of die struikelden en vielen,... wanneer zij zich weer wisten op te heffen, met .nieuwen moed bezield, alsof zij zich gedoemd voelden te stijgen", dan heb ben zij dit voor een groot gedeelte te danken aan de vrouw, die in de ontvankelijkste jaren, als zich het karakter gaat vormen, ons een stevig fundament legde. Haar invloed zullen wij ons leven lang zege nen. A. A. M. H o R s T i N c?B o E R M A VSUCHTENKOEKJES VAN 8IFKES - HAARLEM «jjn voortreffelijk van kwaliteit en aangenaam van smaak BIJKOMSTIGHEDEN xc. Ik denk, dat, wanneer er een statistiek ge maakt kon worden van de arbeidsprestaties over de verschillende steden in Nederland tijdens de week loopend van 31 Augustus tot 7 September, Den Haag dan zeker onderaan zou komen te staan; (en als de een of andere bewoner van een handelsstad mocht insinueeren, dat dit feit niet aan een bepaalde week gebonden is, maar dat dit de normale ver houding weergeeft, die tusschen de hofstad en de andere steden bestaat, dan meen ik dit zeer nadrukkelijk te moeten tegenspreken. Ik geloof, dat het verschil en de vergissing hier in liggen, dat residentiebewoners werken met handschoenen aan, en dat men in het overige land een sterke verdenking heeft tegen den ernst van den arbeid, als hij niet samengaat met vuile handen). Maar deze week, werd in Den Haag zelfs de schijn van den ernst zooveel mogelijk ver meden: geen school riep haar discipelen op om zich een ochtend of een middag op haar banken te komen vervelen, terwijl buiten een fleurig muziekje speelde of op den hoek van de straat een bloemencorso werd opgesteld; en de vrijheid, die bij de kinderen begon, strek te zich ook tot de meeste groote menschen uit, die allemaal hun leven er op ingericht hadden, om altijd met n oor en n oog het gebeuren op den weg te volgen en bij het minste gejoel of gejuich de deur uit te loopen, met vouwstoeltjes voor de ouden van dagen, oranje op de borst en een eindeloos quantum goed humeur, geduld en bereidwilligheid om te bewonderen, ook als het vertoonde ten slotte niet zoo bizonder bewonderenswaardig bleek te zijn. Er hoefden maar drie menschen in gesprek op den rand van een trottoir te gaan staan, of dadelijk voegden er zich eenigen naast in de verwachting, dat er weer een stoet" voorbij zou komen; in vijf minuten was de straat aan beide zijden met een border" van rustiguitkijkende menschen versierd, en als ze dan maar lang genoeg geduld hadden, dan kwam er ook altijd wel iets opdagen, al was het maar ,een ordelooze troep tietsen met uitgebrande lampions of een vrachtauto met een paar muzikanten. Nee, ons volk kan geen schitterende op tochten organiseeren, en ons volk kan niet zingen, en ons volk is niet brillant; al deze negatieve eigenschappen hebben we uit den treure hooren herhalen; maar laten we nu ook eens dat andere dankbaar erkennen: wat kan het kalm-welgemoed en vredig-blij zijn; hoe stil-tevreden kan het urenlang door de ver lichte straten slifferen, een beetje lachend om de uitbundige jeugd, maar zelf ingetogen met opgeheven hooiden en overgegeven gezichten, die zich zelf niet weten. En dit trof me als iets heel verblijdends: als er in de drukke en woelige binnenstad nog wel eens balkend werd verkondigd, dat men nooit moet desespeeren, of dat de jonge vrouw een overwegen den invloed heeft bij den dans I), op de punten, waar het wezenlijk mooi was, zooals op den Vijverberg met den lichtenden fontein en den ouden stillen toren, die in het schijnsel van het zoeklicht kaliaansch marmer geleek, liep iedereen zwijgend geboeid en verneerlijkt onder de oranje bollen, en het kwam bij niemand op door toeteren ot gillen die ban van verrukking te verstoren. Ik denk dan ook, dat alle menschen, die aan sociaal werk doen, na deze dagen met nieuw vertrouwen hun taak hebben opgevat. Er is in ons volk een kern van goedwillenden, die graag wil bewonderen, die graag zuiver wil genieten, als wij maar zorgen, dat zijn geestelijke honger voedsel vindt. Wie heeft gezien, hoe de menschen van alle kanten toesnelden om te luisteren, toen een bescheiden koortje zich opstelde om volksliederen te zin gen; wie de gespannen aandacht heeft mee geleefd op de hunkerende gezichten en het dankbare applaus na elk lied; wie het fana tieke sssttt-geroep hoorde, toen een kind, dat nog niet op de hoogte van de situatie was, meende zich een luide opmerking te mogen permitteeren, hij heeft met ontroering be dacht, dat er wel minder klachten over de tuchteloosheid van het opgroeiende geslacht zouden voorkomen, als die jeugd meer op deze wijze werd bezig gehouden: zang en muziek in de buitenlucht. En dan vooral de zang van onze mooie, oude volksliederen, waarin het beste van onzen eigen aard tot uiting komt, en die daarom door iedereen worden meegeleefd. Ons act ef gemeentebestuur heeft ons voor de feestelijkheid met een ver-rij-bare muz ektent verrast; ik heb haar nog niet te zien kun-, nen krijgen, maar hetzelfde principe werd deze week ook door particulieren druk in^practijk gebracht: een oranje sleeperswagen, met een oranje orkestje er op trok 's avonds gemoede lijk van straat tot straat; telkens werd stil gehouden; de luisteraars vormden een wijden kring en in dien kring dansten ernstig en toe gewijd de jeugdige paren, beschenen door den gouden schijn der lampions; een agentje kwam eens kijken en werd met gejuich be groet; verder hoorde men niets dan het be-; scheiden gezaag der violen en soms een hè" als het nummer" eerder ten einde was, dan men genoopt had. Eigenaardige stemming, zeven dagen lang onderhouden; eiken avond weer de stampvolle trams; eiken avond weer de horden menschen, die de stad intogen met doelbewuste gezichten, alsof ze heel goed wisten, waar ze op afgingen; en dan uren later de scharen vermoeiden, die terugkeerden, met kinderen, de oogen star van slaap; de vermoeiden, die neerzaten op stoepen en op bankjes langs den weg, omdat ze niet verder meer konden, of die opeens weer opveerden, nog een dansje en nog een liedje waagden, onder de langzaam-aan verflenzende slingers en verregenende vlaggen. En hier en daar tegen middernacht een paar kleine kinde ren, alleen thuis gelaten, die, hun bedjes ont vlucht, uit de open ramen bengelden, met een vlaggetje zwaaiden en tegen de voorbijgan gers: Leve Willemien" riepen. Al die genoegelijke ongeregeldheden zullen we ons nu weer'moeten gaan afwennen; nu de masten worden nedergehaald en de electriscbe lampjes afgeschroefd zullen de kinderen weer op tijd naar bed moeten, de jonge meisjes niet meer uit mogen, en wij kunnen niet meer elk uur van den dag de deur uit loopen in het vertrouwen, dat ons wel weer iets zal worden aangedaan". We moeten weer leeren te blij ven zitten, en assidu te werken van den och tend tot den avond. Maar ik houd als blijvend gewin van de feestelijkheden over: een grootere liefde voor ons geduldige en welgemutste volk, dat over het geheel niet mooi is en dat liefst zijn mond moet houden, omdat het, als het opgewonden wordt, zich zelden op een aantrek kelijke wijze uit, maar dat in trouwhartigheid en bescheiden pret niet is te overtreffen. Hik IX Heeft iemand een andere jubileumzang langs de straten hooren klinken dan Houd er den moed maar in" en Waar de meissies zijn, is het bal"? Arme, overwerkte jury's van be kroonde- niet-bekroonde en riiet- bekroondebekroonde liederen, het volk trekt zich noch van het eene noch van het andere iets aan !! ANNIE SALOMONS UUIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUH IIIIIIIIIIIUUIU DE ZONDARES ^'k Zit aan de Ruhr en probeer niet te den ken. Met eenige oefening zal dat ook wel te leeren zijn. Achter me, tegen de bergen oprijzend, ritse len de beuken, voor me kabbelt over de steenen' de rivier kabbelt blij verder om den berg, waar het stadje op ligt en dan verder kabbelend verder ruischend verder stroomend verder. Zoo is het water gegaan, eeuwen en eeuwen, instinctmatig om den berg waar het stadje op ligt, onbewust van omweg en tijdverlies en toch bereikend het doel: de Rijn de zee ! Kabbelend gaat het water verder achter me ritselen de.boomen alles is zoo vredig en rustig en het zal zoo moeilijk niet zijn om hier het denken te verleeren. Verder gaat het water ? weerkaatsend de bergen, het stadje, de dorpen weerkaatsend den arbeid van boomervhaKken en akkerbouw. Verder gaat het water kabbelend envblij om den berg wat is omweg en wat is tijdver lies het leven is immers mooi, zooals het is blij en kabbelend en och waarom den ken wij menschen immer aan doel en resul taat. Verder gaat het water steeds verder nog enkele kilometers en dan weerkaatst het bajonetten en dan stroomt het water, dat hier zoo blij nog kabbelt door een tooneel van spanning en lijden en strijd. Och nee, niet denken, daaraan tenminste niet denken niet denken aan dat, waaraan we eigenlijk steeds weer denken willen hier aan de oevers van de Ruhr, hier op de grens van het bezette gebied. En als je dan toch denken moet als er nog geen genoeg training geweest is om te komen tot een gedachteloos en blij verder gaan dan ten minste eens even denken aan wat anders. En om aan wat anders te denken (och ik weet wel, dat is maar een tweede handstraining) neem ik wat tijdschriften, blader. Tot plotseling me treft het laatst verschenen stukje van Jesu Leben in Palastina, Schlesien und anderswo" van Joseph Wittig 1). Het stukje heet de zondares en is een vrij eenvoudig verhaaltje van ja eigenlijk van twee zondaressen en van een gymnasiumjongen. De jongen woont bij zijn tante in het tuinmanshuis van een nonnenklooster en moet eiken dag zijn wegnaar school dooreen beruch te buurt nemen. (Er zou een andere weg zijn, maar dan moest hij door het klooster gaan en dat is verboden). In die buurt is 't een heel af zonderlijk leven, waar de politie zich ook maar bij voorkeur buiten houdt. Ze regelen daar trouwens alles wel zoo'n beetje zelf en hebben ook een soort^ongekozen koning in hun om geving van prostituees en souteneurs. Er leven ook enkele gezinnen, waarvan de meisjes zoo iiiiiiiiiiiitiMimiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiMiiiiiiiiiiti imiiiimmmimiiiimiiiuiiiiii UIMIIIIIIIIIIIIIH iimimiiiiiiiiiNiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiilliimmiimili EEN MERKWAARDIG BOEK Met Flitslicht en Buks. Vertaling van Prof. C. Q. SCHILLINGS' Mit Büchse und Blitzlicht, door A. F. J. PORTIELJE, met medewerking van Mevr. A. C. SCHOLTEN KERBERT. Arnhem. Van Loghem, Sla terus en Visser 1923. geb. 578 pp. en 302 illustraties, prijs / 10.60. Eenigen tijd geleden berichtten de kranten, dat de Duitsche uitgevers het bijltje er bij neergelegd hadden en er voorloopig geen nieuwe wetenschappelijke werken of herdruk ken meer zouden verschijnen. Dit lot trof ook Schillings' beroemd boek, zijn eerste werk van beteekenis, dat ongeveer twintig jaar gelden met zooveel geestdrift werd ontvangen. Later is het gevolgd door lm Zauber des .Elelescho" en wij mogen wel zeggen, dat deze beide boeken van onberekenbare waarde zijn geweest, doordat zij ons zooveel nader brachten tot de planten- en dierenwereld van Afrika. Tot nog toe hadden alleen de mannen van het geweer, het blaasroer en de vergif tige pijlen tot ons gesproken; hier verscheen voor het eerst de man met de camera. Sedert dien tijd hebben velen Schillings voorbeeld gevolgd en soms nog schoonere resultaten bereikt, maar dat neemt niet weg, dat zijn werk nog altijd even belangrijk is gebleven. Nu is de Duitsche uitgave van Blitzlicht uitver kocht en zal vermoedelijk wel niet zoo spoedig herdrukt worden. Maar daar daagt nu een reddende engel op in de gedaante van een Hollandsche uitgeversfirma die het boek liet vertalen door ons aller goeden bekenden A. F. J. Portielje, inspecteur over de levende have van het Kon. Zoölogisch genootschap Natura Artis Magistra, de man van de volksuniver siteiten, van het Artis-boek, hoofdbestuurder van de Vereeniging tot Behoud van Natuur monumenten en schrijver van menig interes sant artikel over wat we tegenwoordig voor zichtigheidshalve dierenpsyche" noemen. Bo vendien zet hij achter zijn naam nog acht hoofdletters, die een geschikte oefening ople veren voor de Engelsche les, maar dat doet hier minder ter zake. Zijn andere kwaliteiten echter, die ik daar even opsomde zijn wel degelijk van belang voor een vertaler van Schillings' boek, dat inderdaad populaire wetenschap bevat van de beste soort, koene, soms avontuurlijke bespiegelingen over ver stand en gemoed bij de dieren, belangrijke gegevens omtrent wetenschappelijke verza melingen, maar bovenal een krachtige en overtuigende aansporing tot het nemen van maatregelen, om de Afrikaansche dierenwereld te redden en te behouden, in het bijzonder de groote zoogdieren. Sedert hij zijn eerste boek schreef heeft Schillings telkens en telkens weer gepleit voor het behoud van planten en dieren in de geheele wereld en in het bijzonder in de koloniën en in afgelegen oorden. Zijn roepstem vond 't meest weerklank bij den Zwitser Paul Sarasin, die een onvermoeid strijder werd voor protection mondiale de la nature" en die op het Internationaal congres in Juni 1923 te Parijs een meesterlijk betoog gaf van de noodzakelijkheid en urgentie van internationale natuurbescherming. Dergelijke betoogen hebben slechts weinig waarde, indien zij niet steunen op betrouwbare gegevens. Welnu, door het voormalig Duitsch OostAfrika zijn de gegevens op indrukwekkende wijze verschaft door Prof. Schillings met zijn buks en zijn flitslicht. Zijn boek laat ons werkelijk zien de kudden van zebra's, de rond dolende giraffen, de wonderbaarlijke veelheid en verscheidenheid der antilopen, de leeuwen, die hun prooi bespringen, de groote, ernstige olifanten, wier witte slagtanden glinsteren op de grazige hellingen. Zijn plaat van de beide neushoorns in het water is tot nog toe ongeëvenaard. Misschien heb ik sommige van de foto's van zebra's nog liever, maar de keuze valt moeilijk. Ook nog dit, aan geen een van de foto's is iets geretoucheerd, ze zijn volstrekt betrouwbaar en mogen dan ook gerust aangehaald worden als wetenschappelijk materiaal. In de voorrede tot de vertaling vertelt Dr. Kerbert (van Artis) dat de nega tieven in een C. G. Schillings-stichting voor het nageslacht worden bewaard. Dat verschaft ons de zekerheid, dat mettertijd sommige blijkbaar wat veel gebruikte autotypie-blokken door andere kunnen worden vervangen. Schillings is in 1921 gestorven, zesenvijf tig jaar oud, slachtoffer van het voorloopig nog moordend Afrika. Had hij nog geleefd, dan zou hij zeker in zijn boek wel wat gewijzigd of er wat aan toegevoegd hebben. Deze plicht rustte nu op den vertaler, die bovendien ook voor zichzelf een bescheiden plaatsje gevraagd heeft. Schillings' tekst is getrouw, zooveel mogelijk letterlijk vertaald, met behoud van -den breeden Duitschen woordenloop, de stemming van Schillings. En nu heef t Portielje op werkelijk zeer discrete manier hier en daar onder aan de bladzijde een noot bijgevoegd, soms een heele dikke, maar meestal een kleintje en altijd zoo ver uiteen, dat ze heelemaal niet hinderen, maar altijd welkom zijn. Zoo krijgen we dan te weten hoe het vandaag staat met de indeeling van de verschillende zebra-soorten en rassen, welke van Schillings' beesten ook voorkomen in Zuid-Afrika en hoe ze daar heeten, welke baviaan nu precies de baviaan van Schillings is en hoe in onzen tijd behalve de okapi ook nog andere groote zoogdieren als nieuw ontdekt zijn, zoowel in Afrika als in Centraal Azië. Wanneer Schillings zijn dieren wat al te veel verrnenschelijkt, dan steekt Portielje een waarschu wend vingertje op en herinnert aan den raad, mm mmm 300x200 vanaf . . . f47,50 350x250 f69. enz. langzamerhand den verkeerden weg opgaan. Het gymnasium-jongetje, dat priester wil worden, maar nu voorloopig nog gymnasium jongen is (op een na hoogste klas) kan vrij wel zonder last door de buurt gaan, omdat hij in zijn versleten goedkoope kleeren als het ware volkomen in de buurt past. Tot hij op een goeden dag toch wordt aan gehouden door een groep jongens en meisjes, die wat spotten met zijn aanstaand priester schap en die niet tevreden zijn, voordat hij met twee meisjes op stap gaat. En als hij dan verder gaat, met aan iederen arm een meisje, loopt eerst zoowat de geheele buurt achter hem aan en een van de volgelin gen, misschien wat jaloersch op den buit, die de twee meisjes hebben ingepikt, roept: Der Blaschke Liese hat schon ein Kind gehabt!" Dan wendt hij zich tot het eene meisje naast zich en vraagt: Is het waar en heb je je kindje lief?" Heb je je kindje lief?" Zoo heeft nog nooit iemand tegen haar gesproken die woorden zijn haar als een openbaring en ze vertelt van haar kindje, dat gestorven is, maar voegt er dadelijk aan toe, dat zij aan dat sterven geen schuld had. Heb je je kindje lief? En van dat oogenblik af is de eenvoudige gymnasiumjongen in zijn armoedige kleeren voor de twee meisjes als Jezus. Zelf met zijn rol verlegen, laat hij toch zekere aanbidding toe en er gaat door de aanbidding van de meisjes een zekere kracht van hem uit. En dan het roerende dubbelleven van den jongen, die eigenlijk een kind nog is, een kind en een schooljongen, die niet eens genoeg te eten krijgt en die dan weer door de twee meisjes als suggestief wordt verheven tot een peil, waarop hij zich even soms vreemd voelt. En toch toch voelt ook hij zelf, dat hij op die momenten anders is. En ze brengen hem stil eten omdat hij immers altijd honger heeft een jongen in den groei toch kan immers van een klooiterportie niet leven en dan weer komen ze bij hem hun schuld belijden. Het tegenstrijdige, dat als vanzelf tot har monie wordt, is vreemd ontroerend: een schooljongen, die soms enkele momenten is als een Jezus-incatnatie twee zondares sen", van wie eigenlijk dit vreemde uit gaat een jongen, die katholiek priester zal worden en twee meisjes, die protestant zijn en samen voor het eerst voelen de beteekenis van bijbelfragmenten. Tusschen hen geen enkel zinnelijk begeeren. Heeft de schrijver het gegeven vrij willen houden van complicaties, of gaat dit zuiver geestelijke als vanzelf uit van de Jezus-incarnatie? De meisjes gaan naar den anderen kant/van de samenleving, gaan in een andere stad een nieuw leven beginnen (de schrijver houdt het gegeven zuiver en eenvoudig en waagt zich niet aan het moeilijke probleem van de twee meisjes in de nieuwe stad in hun nieuw leven van werken). Is het geheel eigenlijk onwaar schijnlijk, of is het een waarheid, zooals er misschien vele zijn in het leven, door ons verdrukt, vertrapt en niet gezien? De meisjes gaan naar den anderen kant van de samenleving en als ondergrond van dit alles deze eene zin: Heb je je kindje lief?" Iets, wat me trof de meisjes brengen hem stil wat eten een broodje, een stukje worst. En als hij weigert om het aan te nemen, omdat het van haar zondegeld" betaald is, vragen ze: Heeft Jezus geweigerd, dat Maria van Magdala hem zalfde, hoewel hij weten kon, dat de dure olie betaald was met haar zondegeld?" Ik moet eerlijk zeggen ik had aan de her komst van de olie van Maria van Magdala nooit gedacht en nu ik er aan denk is het me eenigszins een probleem. Waaruit al weer blijkt, dat je met denken, alleen met denken, er meestal niet komt. En dat het voelen en het instinct misschien wel meer het ware vinden dan het denken. En dat de grooten en ook de kleinen in hun groote momenten bovenal hebben gevoeld en daardoor hebben geweten. 1) In de Juni-aflevering van Hochland. NlNE MlNNEMA die jaren geleden ook John Burroughs gaf, dat men het gedrag der dieren maar liefst altijd op de eenvoudigste wijze moet trachten te verklaren. Dit alles geeft aan het boek een bijzondere waarde en ik sluit mij gaarne aan bij wat Dr. Kerbert in zijn Voorwoord zegt: Bovendien zal deze Nederlandsche Uitga ve als leerrijke en opwekkende lectuur voor onze jongeren voorzeker een plaats vinden in de boekerijen onzer Middelbare Scholen en Kweekscholen voor Onderwijzers en Onder wijzeressen. We willen het hopen en ook dat er dan weer binnen kort een nieuwe druk van deze ver taling zal verschijnen. Zulke nieuwe drukken kunnen je plotseling overvallen en dan zit auteur of vertaler soms dagen verlegen. Daarom beveel ik den heer Portielje alvast hoofdstuk 31 nog eens bijzonder aan in de hoop, dat hij er een noot bij voegt nog grooter dan het hoofdstuk zelve, want wij zijn het aan Schillings' nagedachtenis verplicht, om nauwkeurig en volledig te vertellen wat er in den laatsten tijd beraamd en verricht is tot bescherming van de Afrikaansche dieren wereld. Diptera en Odonata zijn reeds meervouden, daar hoeft geen s meer bij. Overigens is het boek keurig van uitvoering en vrij van fouten. JAC. P. T H ij s s E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl