De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 22 september pagina 6

22 september 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Sept. '23. No. 2413 TOONEEL IN DE HOOFDSTAD Teekeningen voor de Amsterdammer" door B, van Vlijmen Adolf Bouwmeester (Thora-schrijver) in Seideravond" (Het nieuwe Tooneel) Frits Bouwmeester (Luth. predi kant) in Seideravond" (Het nieuwe Tooneel) IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIISIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIM SCHILDERKUNST-KRONIEK iiimiiiiiMMtitii TENTOONSTELLING VAN NEDERLANDSCHE BEELDENDE KUNSTEN, 1898?1923, IN HET SUASSO-MUSEUM TE AMSTERDAM. I. Er zijn ook op deze tentoonstelling sommige schilders niet zoo vertegenwoordigd, dat ze zich op hun paaschbest vertoonen maar wat een ander soort tentoonstelling is deze te Amsterdam, dan die in den Haag van Mastenbroek cum suis ! Er is hier iets grootsqheepsch, wat ten eenenmale in Pulchri Studio wordt gemist; er is niet misleid in dien zin, dat, hier, in Amsterdam er naar gestreefd wordt het beste werk van dezen tijd bij malkaar te brengen; er is veel minder onvolledigheid dan in den Haag, en, zoet-zoute waarheid, de Hagenaars zijn in Amsterdam veel beter vertegenwoordigd, veel beter, dan in den Haag zelf. Er is meer overzicht dus, meer verscheidenheid, meer waarheid, meer mogelijkheid tot het nagaan der verschillende richtingen en de modernen zijn er te vinden naast de Marissen, de Weissenbruch's ! Ge vindt er Wiegman en Allebé, Bakels en Colnot, Matthys Maris en van Looy, Suze Robertsen en Coba Ritsema, Lizzy Ansingh en Mankes, Haverman en Monnickendam, den koelenzuivren Nibbrig, Sluyters en Tholen, Dysselhpf en Breitner, Vincent van Gogh en Karssen, Kikkert en Wolter, Nouhuys en Verster; er is ten minste menig goed werk, en menig teeken van bewogen hand en getroffen oog! Er zijn teederen, en woesten, die de tijd in hun drift verteederde. II. Het tijdperk van 1898?1923 (vijf en twintig jaar levens dus van de natie) het is merkwaardig meer bewogen in de schilder kunst dan bijv. het tijdperk 1870?1895 zou blijken te zijn, wanneer daar een tentoon stelling van werd geformeerd. Van 1870?1895 zoudt ge den bloey gezien hebben der Hagenaars, en den weerstand hebben zien opduiken van de Allebésche Amsterdammers; er zou wat luminisme ge weest zijn, ietwat luminisme, en Breitner zou zijn grootheid gaan bewijzen; Verster, Suze Robertson zouden zich gaan handhaven; het impressionisme zou tot in het luminisme toe bewijzen, dat zijn lusteen zijn leven was het natuurlijke leven en levend!ge. Maar Vincent zou in dien tijd miskend gestorven zijn, en sommige der jongere schilders en der jongere schrijvers zouden gevoelen, dat deze Vincent een niet te miskennen waarheid was, en dat we een teekenaar en een schilder in hem bezaten, die tot hun roem en verbazing (en ze /ijn ouder geworden in jaren, en toen voorzagen ze de zuiverheid der prophetie niet, die zij riskeerden) tot nu toe doorwerkt in deez' tijd, verscheurd-bewogen in kde schilderkunst, gegrepen door de warreling soms, zeker anderszins, en zoo niet zoo eenvoudig-volledig als de perioden der Hagenaars, der Allebésche ^Amsterdammers, en die van Breitner toch van een eigen grootheid en grootschheid en rijkdom. __. Want, en dit is een bezwaar dat ik tegen deze tentoonstelling wat heb: het nieuwe en nieuwste is niet sterk genoeg vertegenwoordigd, wat schilderkunst aangaat. Wat dejbeetdhou»1kunst aangaat, daar is de daarvoor aangewezen commissie (Hesselink, Georgine Schwartze Tjipke Visser, L. Zijl) te kort geschoten om welke reden ook. En dat klemt. Want de perioden, waarin de beeldhouwkunst in Holland wat beteekent zijn zeldzaam, en wij zijn nu in zoo'n periode. Het is zeer lang geleden, dat we goede, begaafde, vrije en toepassende beeldhouwers hadden en waarom zijn er zoo weinig van deze?nieuwen" in het Suasso-Museum; onwil van welke partij is dat? Waarom zijn ze er niet, die met Emmy van Leeuwen (Eveline Moor)in Wij groote inenschen ..'* (Schouwtooneel) IIIIIMMIIIIIIIIIIIIIlmlIIMMItllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII lllllllliilltl de herlevende bouwkunst, met de herleefde bouwkunst, meer oprezen (een enkele is er meer!); waarom is er geen Raedecker; waarom maken deze hier niet te vinden kunstenaars niet zelf een tentoonstellinkje, waar ze al hun eigen waarde bewijzen? of liever waarom deden zij dat niet? Zóó, door hun afwezigheid op deze jubileum tentoonstelling kan bij niet-wetenden de meening ontstaan, dat wij, als altijd haast. arm zijn aan Sculptuur! PLASSCHAERT illlllllillillliiimiimliiiiiiiiiiitmiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiii HET PLEIDOOI Co van Dijk (Prof. Parker) in Wij groote mcnschen ...." (Schouwtooneel) Blijmoedig opgedragen aan eenen jongen rechter bij het in goede ge zondheid voleindigen van de eerste eeuw mede door nem opgelegde gevangenistraf. Mag ik den zoeten slaap der rechters storen en breken in hun welverdiende rust, ik hoor mijn woorden mook'ren aan mijn ooren, te luistren naar mijzelven is'm'een lust! O, sluimert voort, eerwaarde magistraten, Uw blikkend'aandacht zou mijn roes verdoen, nu kan ik vrij rond uwen dommel praten al klinkt mijn stem gelijk een feestklaroen !.. Leventverzekerlng Maatschappij H A A K L ? M" Wllsonsplvla II DB VOORDBBUQSTB TARIEVEN Dit is een mensch, ik wil zijn ziel verklaren, de daad is maar een dor blad in den wind, de stuwing tot de daad zal ik ontwaren uit d'eerste stappen van het schuldloos kind. Ziet hoe het gaat op zijn onzeek're beencn en rukt de bloemen uit het bloeiend perk, de sloome vader kijkt er nauwlijks henen en schenkt zijn aandacht niet aan 't schendend werk, . an moet de huishond schop en stoot verduren, het knaapje sart en trekt hem aan z'n staart, 't zijn onbeduidende kwajongens-kuren en voor den vader slechts een glimlach waard. Maar bij dien lach en bij die plagerijen groeit in het kind de wil van een tiran en d' onbestreden kwelzucht zal gedijen tot de bewuste misdaad van den man. Want wie zal later 't blinkend wapen keeren als hij zijn vijand met den dood bedreigt, hij kan zich niet tegen zijn drift verweren terwijl de zwakke stem der rede zwijgt, hij treft door sterk're machten voortgedreven, ook 't eigen leven treft hij in het hart en vaders bleeke steun is daar gebleven waar iedre lach tot kouden grijns verstart, geen. redder^heeftjzijn snellen arm gegrepen, de blinde tijd storid geen sekonde stil, en al te scherp was het wreed mes geslepen aan 't leder van zijn ongevormden wil Nu staat hij hier, als in een vreemde wereld, hij staart u aan in angst en onbegrip, ik voel het zweet dat op zijn voorhoofd perelt en 't zenuwtrekken van zijn onderlip; Co. Balfoort (Rob Moor) in Wij groote menschen . ."(Schouwtooneel) llllllllllllltlllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIII zijn baard is ruig, zijn boevenkleeren stinken, Uw fraaie cel boetseerd' een moordenaar, straks zal het onverbidd'lijk vonnis klinken van felle marteling in jaar na jaar, ge zult het lezen, kalm en onbewogen, Uw aandacht toeft al bij een and're zaak, toch is Uw straf een gruwelijke logen en pleegt g'een misdaad in Uw dwaze wraak ! Want wat een dwalend mensch ook heeft be dreven, waar gij hem brengt verwordt hij tot een beest en naamt ge vroeger, als in ruil zijn leven, nu stelt ge U tevreden met zijn geest. Het vleesch moet vreten en het lijf moet blijven, maar zonder licht en lucht en achter slot en waar g'Uw schurfthond niet zoudt binnen t drijven is 't goed genoeg voor 't evenbeeld van God.. Bedenkt dan, rechters, dat gij dient te weten, ondanks Uw staat en waardige kleedij, hoe in een cel de ziel wordt stuk-gereten en dat die man niet slechter is dan gij ! F R A N C O I S P A U W E L S 12 eert 12 cent iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiMiiiMiiiiiiiii iiiiiiiiiiin IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIII EEN INDISCHE DIENSTREIS door G. J. NOLST TRENITF I. Eenigen tijd geleden trof mij in de Kam pioen een opmerking van den Berlrjnschen journalist Max blokzijl, die er op wees hoe anders iemand, die m een groot land woont, atstanden waardeert dan hij, wiens vaderland klein is. Wat voor den een 'n onbeteekenende aistand is, scnijnt den ander een heele reis toe. Heel sterk ondervindt dit ook de Indischman, die in het kleine Nederland terugkeert na gedurende jaren gewend te zijn geweest ?aan net viermaal zoo groote Java oi ook ?aan de nog zooveel grootere enanden daarouiten. tn net curieuze hierbij is dit, dat men eenmaal teruggekeerd, OOK op dit punt zoo gauw den invloed van zijn milieu onder vindt en zijne waardeering der atstanden niet meer bepaien laat door den ruimeren maatstaf "van vroeger, maar door de hier gangbare beperkter opvattingen. ije voormalige Bataviasche forens, die getroost zijn dagelijkscnen spoornt van 5/4 uur met uen sneltrein Buuenzorg-batavia, neen en terug aiiegde, waarvan at terugrit in den narniduag in een sniKneeten trein ? die vindt, in net vauenand teruggekeerd, met zijn landgenooten in den atstanu Utrecfit Arnnem or Utrecat?Uen Haag al gauw eene verontschuldiging voor ten te lang uitgesteld DezoeK aan tamme 01 vrienden. Van die hitte neen men zien overigens in de eerste junuagen een zeer juiste voorstelling kunnen maKen, benaive dat men in Kleeding, oenuizing en levensgewoonten daar ginds zoo veei Beter op uien toestand is ingericht. t.en ander voorbeeld van dit verschil in appreciatie van atstanden, vindt men in de Koele en deswege door e tiatavianen veel Gezochte Preanger bergstadjes b'oekaboemi en tsanuoeng. Men bereiKt ze van de hooidstad resp. m 6 en 4 uur sporens, een tijds verloop waarin men hier ve lande van net centrum naar alle vier uithoeken reizen kan. /.eits net bekoorlijke Preanger plaatsje (Jaroet met zijn trotscne bergen, uat een zeven uur sporens van tsatavia is gelegen, in welken tijd ;men nier in ane richtingen reeus lang de lands grenzen gepasseerd is, wordt nog stellig tot »iet uataviasthe villegiatuur-gebied gerekend. Sterker wordt nog de geringschatting ^van afstanden, indien men, gelijk met schrijver dezes geruimen tijd liet geval is geweest, een werKkring neeu aan een der departemen ten te Batavia, welke at en toe net maKen van dienstreizen met zich brengt. Het Kan bij de benanaeling van zaKen wenscnenjK blijken, dat men eene quaestie persooniijK bespreeKt en indien dan de andere bij net geval betroKken personen in Midaen- ot uost Java gevestigd zijn, aan Kan voor zoo'n bespreidng een reis van i, /tot zelis 3 dagreizen sporens gevorderd woruen; nu daargelaten, uat een bedacntzaam lunctionans, zens voor ue instelling van bezuinigingscommissies en -inspecteurs, zoo'n uitstapje dan tevens wel aan andere nuttige doeieinuen dienstbaar maaKte. uver dat reizen op Java in de comfortabele treinen der staatsspoorwegen met minne goed ingencnte restaurauenjungen, wil IK net nu niet neooen; noen over ue vraag, waarom ue ai zoo lang aanuangigc plannen om naci'ttreinen te laten loopen, nog aitiju niet tot uitvoering zijn gekomen, uaar zit vermoeuelijK meer aan vast, uan ue leeK zoo aanstonus bevroeden kan. IK nermner alleen maar even aan net Deroemu mooie en zoo kunstig aan gelegd traject met zijne tanooze geuuriue uruggen over ravijnen en bergstroomen, aat zicu slingert uooi ue scmttereno tropiscne uergwereiu van ue Preanger Kegentschappen in west-java. v eruer nog ga ik in gedachte door ons heerlijk tropennjK. i*. uenK aan mijn laatste uieiibtreis van een weeK 01 zei over net eiland bumatra ui Octouer?Uecemoer lyi'J, weiKe IK in opuracnt van e Kegeermg oiiuernam met net uoei een onüerzueK in te stenen naar kiacmen van ue ataKScue oevolKing m ue rebiueiiiie Yapanoea over ue voorgenomen uiigiiie van gïonuen aan turopeesuie lanuOouwonderneniingen. riet zaKehjK gedeelte van uie reis iaat IK mei" oiioespioKeu. maar wei moge IK mij nog eens verlustigen m ue iiennneuiig aan naai DeKoornjKe zijue, waarmeue muibscuen niet gezegd wil zijn, uat ue Keerzijue van alle OeKurmg ontDioui was. men zal zich Kunnen voorstellen uoe wel kome aueiunig zoo'n dienstreis Oieuc aan iemand, uie ais rechtskundig adviseur aan net uestuursueparternent veiuonuen, m uen regel aan ue bciinjitaiei geKtuisteru is, om ucL eens ongemeen uit te uruKKen. L.n wanneer uan net uoel van ue reis gelegen is op liet uunemeilU schoone ellanu aumaira en net bovendien _trel't, datjnen^een_ passie heen voor de_ze~e en net jeven_aan_Dooru, OOK al wordt dejeis met ue nimüer luxueuse, maar niettemin voortrenenjKe Kustoooten van ue K,oninKiijke PaKetvaart Maatscnappij gemaaKt ??dan weegt net vooruitzien t van zoo'n reis stenig op tegen ue zorgen, uie men zien mogehjK maaKt over ue vraag ot ue uitslag aan net uoei van uen tocnt wel be antwoorden zal. Zoodra ue ooot van de kade te Tandjong PnoK is losgemaaKt, ue scnroet is aangezet en de uittocht uit oe haven een aanvang neemt, begint de heeriijKiieiüai. Na de hitte van den Bataviascnen uag, doet op net late namiddaguur de Koelte vmi den zeewind verriiKkehjK aan en voelt men zich aanstonds wonderwel oj.( /'n gemak op het pleizienge tentoeK van uen PaKetvaari-stoomer. Al gauw is men tusscnen ue vastgenieerue booten en oe lange pieren uit, veruer en Kleiner wordt net gezient op de neete, stonige hangars van PnoK en weiura geniet men van de iriscn-warme atmospheer op zee, weiKC niets meer heen van hetgeen m het nette kustland drtiKte. BenagenjK in het mcntig wit inuiscn cosuium, neemi men na het invanen oer duisternis, vaaK onuer den inuruk nog van een schitteren den zonsondergang, op net goed eiectnscn venicnte QBK zijn /ectuur ter u&nüm onderhouut men zien onuer een koelen dronK" met z'n medepassagiers. tn dan die eerste morgen aan boord ! wanneer ge na een goeue nachtrust in het Knusse hutkamertje, na het venrisscneno morgenbad en een voortrenelijk Hollandsen ontuijt, u aan dek begeeit, en veilig onoer e zonnetent uitziet over ue Dnj lichte, emuelooze zee, oi OOK, over de reeimg naar beneuen schouwend, het puurste biauw ontwaart, dat men zich uenKen Kan wel, dan zijt ge weer even m veromumg geweest met hei voistreKt schoone en ervaart ge daarvan het voiKomen welbehagen, dat met die aanraKing immer gepaard gaat. Lang duurt intusschen de bekoring van de zeereis niet. Met een directe ooot m twee en met een Kustooot m vier etmalen, bereiKt men, op net laatst langs ue tailooze, een en ai groene miniatuur-enandjes en met een prauitig gezient op het weelderig begroeide jiooge KUbtianu van bumatra ue c-mmanaven bij r'auang, ue hoofdplaats van bumatra's Vvestkust. Nu wnue het gelukkig toeval, dat ik buiten het hoofddoel van de reis het onderzoek m Tapanoen ook in de residentie bumatra's W'estKUSt en het gouvernement uostkust van bumatra waartoe Ueli met de hooioplaats Medan behoort besprekingen had ie voeren. Er was dus aameiding om de buitengewoon mooie reis dwars door Sumatra te maKen, van Paoang via de Bovenlanden, biboga en het Tobameer naar Medan; een aistand van, naar ruwe schatting, tweemaal e lengte van ons vaderland. Aan spoorwegen is men op Sumatra nog weinig toe. Met uitzondering van begin en emüe dezer route, ient men naar per parti culiere gelegenneid at te leggen, uat eerste SUIK met liet boemelende Koientremtje van e Oembilm-mijnen, van Pauang naar de aantreKKeiijke noordplaats der paaangscne Bovenlanden, Fort oe K,ock, is voorai heel mooi m ue beroemde Anai-klooi met de steile donker begroeide berghellingen en de bruisen de watersirobmen. riet andere eind voert door het nijvere tabaKs- en rubbenand Ueli naar Medan aan de Uostkust. In de Anai-Kloot begint al dadelijk de stij ging naar net bergland. tien tandradbaan iciut naar de hoogvlakte, waar de lijn zien vertakt naar het mijnstadje bawah Loento en de hooidplaats Fort de Koek. Men passeert nu den nog werkenden vulkaan Merapi, waaruit ge bij tijden een rookpluim kunt zien opstijgen. Kuim en heerlijk is het uitzicht van net hoogste punt der spoorbaan (l 145 M.) waarna men aiuaait naar de mooie noogviaKte van Agam en haar middelpunt Fort de KOCK (y/i M.). Hier nu vangt het kostelijke reizen aan met den auto, het vervoermiuuel, dat spot met aistanden en stijgingen, oat u vrijlaat in de keuze van plaats van atreis, van plaats en tijd van aankomst, dat u een ruimen en gemakkemkeu zetel biedt en ruimte voor e noodige oagage; dat u in n woord volkomen onathankenjK de verste reizen doet onder nemen, aioreken en weder voortzetten, al naar het wenschelijk voorkomt en dat ten siotte met zijn snellen, koelte brengenden gang, voor het immer gelijkmatig-warme zomerland het voertuig bij uitnemendheid is. Het oouvernement neen voor de noodige auto-stations gezorgd, vanwaar zijne ambte naren OOK particulieren ? de reiswagens kunnen betrekken, die zij behoeven. En in korten tijd is er ten behoeve van dezen dienst een stat van inlandsche chautteurs opgeleid, uie men in bekwaamheid stellig niet bij hunne Westersche beroepsgenooten zal achter stellen, zoo men de rustige zekerheid heett gadege slagen, waarmede zij de stoutste hellingen en Kronkelingen der steile bergwegen nemen." Het is een van de eigenaaruigheüen van onze Oost, dat men er in menig opzicht vooruit is Dij het over 't algemeen natuurlijk zooveel beter toegeruste moederland. Ue reden ligt voor de^hand. Men_is ginds niet'altijd ais hier, gebonden aan den geleidelijken ont wikkelingsgang der dingen. IJe kolonist brengt op een gegeven oogenblik in het achterlijke tropemand de nieuwste vindingen der nijverneid, welke er doorgaans toegepast kunnen worden, zonder dat men met vorige schakels van den ontwikkelingsketen rekening behoett te nouden. Men richt eerder in eens een electrisch trambedrijf op, dan dat men een bestaande stoomtram electriticeert. Electrische verlichting wordt gemakkelijker aan gebracht, waar men niet met een bestaande gastabncage te rekenen heett. Zoo vindt men m IndiéOOK fabrieken met de nieuwste Amerikaansche machine-installaties, welke men misschien in heel Europa nauwelijks aantretten zal. ^Een aardig staaltje van deze sprongs gewijze ontwikkeling trof mij indertijd ook op het eiland Bali, waar men tot voor weinige jaren nog geen carrossabele wegen had en uus voor het verkeer, gansch ouderwetsch, op rij- en lastpaaraen was aangewezen. Toen nu ecnter een behoorlijk wegennet werd aangelegd, kon men met voorbijgang van den tusschenscnakel, het gewone rijtuig, aanstonds het nieuwste voertuig, den auto, aanwenden. Men ziet daar nu ook den welgestelden Balinees gebruik van maken en het is best mogelijk, dat deze het gewone paardenvenikei niet eerder te zien krijgt, dan wanneer een uitstapje naar den Javaschen overwal hem dat buitenkansje te oeurt doet vallen. Uat deze up-fo-öafe-verschijnselen met de ontwikkeling van de inheemsche bevolking weinig hebben uit te staan, is duidelijk. Ze worden haar door den westerling in oen schoot geworpen. Ze heelt er zich niet zelf toe opgewerkt. En daarom treffen die nieuwig heden naast als een anachronisme te midden van eene_ bevolking, die in haar algemeene doen en laten nog een paar eeuwen misschien terugleeft. ^Een volgend maal vertel ik iets van mijne ervaringen in het land van midden-Sumatra.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl