De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 29 september pagina 2

29 september 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

^r^^ t|p A, DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANÖ' 29 Sept. '23. - No. 2414 OVIDIUS' HERSCHEPPINGEN Met teekeningen door Jordaan X. KONING MIDAS (Metamm. XI, 153) Pan speelde vaak op de fluit om de harten der nymphen te stelen. Eens riep hij pochende uit, dat hij beter dan Phoebus kon -spelen ! Zoo !" sprak Apollo, welnu, dan moet Tmolus, de berggod, maar zeggen, Of hij aan mij of aan u den laurierkrans om 't voorhoofd wil leggen." Tmolus bedacht zich niet lang, want zoo'n wedstrijd beviel hem ten zeerste; Goed," zei de god, ga je gang. Neem je rietje, Pan: Jij speelt het eerste." 't Slot was zóó teer en zóó zacht, dat je bijna niet wist of het uit was Zeusallemachtig, da's mooi!" juicht de berggod.,,Dat zóóiets bestaan kan! Dat u het eereloof tooi. (tof Pan) 't Spijt me wel, maar jij kan nu wel gaan, Pan." Maar nu nam Midas het ,-woord, en hij gaf een kritiek, die niet malsch was: Hij had nog nooit iets gehoord, dat zóó onmuzikaal en zóó valsch was! Zwijg!" roept Apollo verwoed, met je kwasi-kunstzinnig gekwezel!" En hij verandert voorgoed Midas' ooren in die van een ezel. Dus van zijn eere beroofd, zou de vorst ieders lachlust verwekken, Daarom besloot hij zijn hoofd permanent met een muts te bedekken. VRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS DE NEDERLANDSCHE|LEEUW Teekenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan Pan droeg een herderslied voor, en hij joedeledoedelde danig; Midas (die vormde 't gehoor) was verrukt, en zei: Pan, dat is kranig.' Stil jij !" zegt Tmolus. Nu gij, O, Apollo; laat gij nu eens hooren, Of gij mij beter dan hij met uw citherspel weet te bekoren." Phoebus, van purper omkleed, schudt zijn goudene kunstenaarsharen; Snel is de cither gereed, en zijn vingren beroeren de snaren. Eerst klonk de klank met een kracht, dat het eerder lawaai dan geluid was, NIEUWE GEGEVENS OVER DEN OORLOGSTIJD? Onder den even bescheiden als vagen titel: Een bijdrage, heeft de heer R. F. Groeninx van Zoelen een brochure uitgegeven (Den Haag, L. J. C. Boucher), die reeds vrij wat de aandacht heeft getrokken en ook vrij scherp is bestreden. Die bestrijding intusschen geeft een onjuisten indruk van den inhoud van dit boekje, dat niet in de eerste plaats bedoelt onthullingen te doen over enkele episoden van onze geschiedenis in den laatsten oorlog. De bedoeling van den schrijver is echter een geheel andere; hij wil in een historisch overzicht de beteekenis van de monarchie of liever van de dynastie der Oranjes doen uitschijnen. Of dat laatste nog noodig is in een tijd, die juist nu zoo sterke gehechtheid aan de oude dynastie heeft getoond, blijve in het midden. Wie niet voor de monarchie, zooals die zich ten onzent historisch heeft ontwikkeld tot het moderne constitutioheele koningschap, meer gevoelen, kan men met een historisch overzicht moeilijk overtuigen. In het bijzonder schijnt het ons een hopeloos beginnen van den heer Groeninx om dr. van Ravesteyn te willen over tuigen van de voortreffelijkheid van de mo narchie der Oranjes. Dr. van Ravesteyn was in vroegere jaren een uitnemend historicus van de beste verwachtingen. Maar hij heeft die verwachtingen beschaamd door in de poli tiek te gaan, wat een zeer slechte ruil is voor een wetenschappelijk man. Toch is hij voor den heer Groeninx nog een niet te on derschatten tegenstander; nu deze zijn bro chure begint met de verzekering, dat hij geen historicus is, staat hij 'tegenover dr. van Rave steyn, die zijn geschiedenis voor de politiek niet geheel heeft vergeten, toch vrij zwak. Wat de heer Groeninx wil uiteenzetten, is Totdat zijn kapper een keer bij het knippen den gruwel ontwaarde.... Snikkend valt Figaro neer, en vertrouwt het geheim aan de aarde. Daar, na een jaar, wast het riet, dat al ruischend de mare laat hooren: M'enschen ! al zie je ze niet, Koning Midas heeft muilezelooren !" Lezerlief, leer uit dit Rijm in barbiers geen vertrouwen te stellen; Werklijk, je kunt je geheim net zoo goed aan een vrouw gaan vertellen. C H A R i v A R i u s reeds meermalen vóór hem gedemonstreerd; voor wie de beteekenis der monarchie der Oranjes weet te waardeeren, is zijn betoog overtuigend genoeg en daarom nauwelijks noodig. Maar het is bekend, dat in onze ge schiedenis de Oranjes nooit onomstreden hun gezag hebben kunnen uitoefenen en dat zij altijd een soms sterke, soms minder sterke partij tegen zich hebben gehad. Die strijd be paalt voor een groot deel de binnenlandsche en voor een kleiner deel de buitenlandsche geschiedenis der republiek. Minder duidelijk heeft die strijd nagewerkt in de negentiende eeuw; de opdracht der souvereiniteit aan Willem I den 2 December 1813 op het stadhuis van Amsterdam door oude prinsgezinden en patriotten samen,heeft evenwel aandien strijd alle scherpte en zoo goed als alle waarde ont nomen. Alleen in de laatste tijden schijnt de oude Loevesteinsche factie te herleven in en.kele van onze linksche partijen. Tegen deze richt de heer Groeninx zijn betoog, gelijk van Goens in de achttiende eeuw het deed tegen de patriotten van zijn dagen. Dat is natuurlijk ten volle zijn recht. Maar hij moet toch een weinig voorzichtig zijn in het hanteeren der historische gegevens. Want wat hij bestrijdt, zijn eigenlijk niet de repu blikeinen als dr. van Ravesteyn; het is de geheel verouderde opvatting van onze geschie denis, die misschien nog bij het lager onderwijs voortleeft, maar die daarboven toch eigen lijk nergens meer te vinden is. Dat is de voor stelling van den verachtelijken Philips II, de snoode Spanjaarden en daartegenover den wijzen, deftigen Willem den Zwijger. Zoo gaat het dan in onze geschiedenis voort. Dat heeft wel iets te maken met de patriotsche opvat ting van onze geschiedenis, maar wordt er toch lang niet geheel door gedekt. Men kan dus wel zeggen, dat de heer Groeninx een open deur of liever verschillende open deuren met groote hevigheid forceert, een eigenlijk over bodig en ook niet zeer aanlokkelijk bedrijf. Intusschen is de heer Groeninx ook tot de nieuwste geschiedenis genaderd. Hier is voorzichtigheid natuurlijk hoogste plicht. Welke rol de Koningin tijdens den laatsten wereldoorlog in onze buitenlandsche politiek en ook in onze binnenlandsche staatkunde heeft vervuld, kunnen wij meer vermoeden dan aangeven. Treub heeft er een en ander van medegedeeld in zijn boeken over den oor logstijd. Maar hij kon spreken uit eigen er varing; daarom ook hebben zijn mededeelingen voor onze contemporaine geschiedenis zeer hooge waarde. Welke waarborgen geeft in dit opzicht de heer Groeninx? Naar het mij voor komt, geen enkele. Is hij zoozeer in de gehei men van onze buitenlandsche staatkunde inge wijd, dat hij van de bekende paniek van 31 Maart 1916 een geheel andere voorstelling kan geven dan de gewone, die b.v.bij Colenbrander en Japikse is te vinden? Beschikt hij over af doende gegevens over het comité-generaal der Tweede Kamer in April 1918? Weet hij precies wat in die dagen op den Ruigen Hoek is voorgevallen? Ik weet het niet en moet het betwijfelen. Men versta mij wel. Ik bedoel niet te zeggen, dat de heer Groeninx verkeerd is ingelicht. Misschien heeft hij wel gelijk. Maar men kan onmogelijk aanvaarden wat hij ons heeft medegedeeld alleen op zijn gezag. Zoo gewichtige dingen als hij uitbrengt uit de geheimste raadslagen der regeering zijn waar deloos, als zij niet worden gedekt door een gezaghebbenden naam. Tot zoolang voegt het ons het zwijgen ertoe te doen. H. B R u G M A N s DER REIZVERZUG" AUGUST BIER VAN Wie niet weet wat Reizverzug" beteekent behoeft zich daarvoor niet te schamen, want het woord is geboren op3 Augustus j.l., datum waarop een stuk met bovenvermelden titel verscheen in de Münchener Medizinische Wochenschrift. Elk volk heeft zijn gebreken, ook de_ Nederlandsche natuuronderzoekers hebben' hun gebreken en heel duidelijk ook. Niet gaarne zou ik beschuldigd worden van niet op zeer hoogen prijs te stellen den grooten invloed, dien de Duitsche geleerden van de laatste halve eeuw op de ontwikkeling van onze wetenschap hebben gehad. Daar is UTEKBUU i FOIMEI U. SPBC IALITB ITi Verhuizingen onder Garantie Bergplaatsen nor /nto»tfo/t iiiiiliiilljtiiiflliiiiiiirfrfiiiffijiiiriiiiiiBddriiuiiiiiiiiKiitiiiiiiiiirfiiiiiKiiiirifiiMiiiiiifiiiiiiirriniiiiii ASTRONOMISQ^FRAGMENTEN door AËROBATES. 13. ZONNE-VANGST EN ZONNE-STILSTAND Lang voordat de zon een voorwerp van wetenschappelijke beoefening werd, was zij de godheid der oude volken. Getroffen door de schoonheid van het firmament, van de veelkleurige tinten van den dageraad en den avondval, in eerbiedige bewondering ook voor het licht- en warmtegevend vermogen der zon en voor de groote regelmaat van haar loop aan den hemel, waren deze volken er van over tuigd, dat zij óf de woonstede was van een goddelijk wezen, of als godheid zelve vereerd moest worden. Zonder twijfel was het het eiken dag weder verschijnen der zon, dat den mensch opwekte tot het stamelen van zijn eerste gebeden, tot zijn eerste daden van devo tie, tot het oprichten van altaren en het ont steken van offervuVen. Het ontbreekt niet aan directe bewijzen hiervoor. Men heeft een oude gedenkplaat gevonden uit den tijd der eerste Babylonische koningen, die de aan bidding van den zonnegod door den koning en zijn hovelingen weergeeft. De zonnegod zit er op een troon onder een open baldakijn, hij heeft lange haren en een langen baard en houdt in zijn hand een ring als zinnebeeld van den tijd en een kort staafje, dat waarschijn lijk een vuurhoutje voorstelt. Op een klein tafeltje vóór hem bevindt zich een groote schijf, versierd met vier, op sterren gelijkende uit steeksels en vier stel golvende stralen, terwijl boven de geheele voorstelling deze woorden gegrift zijn: de schijf van den zonnegod en de stralen (van zijn) oogen". Chaldaeërs, Phoeniciërs en Israëlieten be zaten in hun Baa'l-priesterschap de leiders van een uitgebreiden en ingewikkelden zonnedienst. De Egyptenaren beeldden den beken den zonnegod Ra als een man met een havikskop af, waarboven een zonneschijf met adder, en zij vereerden hem in het bijzonder in de tempels van de zonne-stafl Pa-ra, het latere Heliopolis der Grieken. In Boven-Egypte wa ren vele tempels gewijd aan den zonnegod Osiris, wiens ziel heette te huizen in het li chaam van den heiligen stier. Hij was de god van het eeuwige leven, die aan den avond van eiken dag de zielen der dien dag gestorvenen medevoerde om, gedurende zijn nachtelijk verblijf in de onderwereld, over hen een laatste oordeel te vellen. In schril contrast met de aanbidding van de zonneschijf of van de gepersonifieerde zon als opperste macht boven den mensch zijn de in vele landen loopende legenden van het kneve len of overheerschen der zon door menschen. Deze zijn vermoedelijk ontstaan deels door de onverklaarbare regelmaat der zonne-beweging en de zekerheid waarmede ze eiken dag wordt hervat, voor een ander deel door verschijnselen als een zonsverduistering of een waargenomen schijnbare onregelmatigheid in de beweging. Het pleit voor de scherpzinnigheid der natuur volken, dat zij in den regelmaat der zonnebeweging een dwang gezien hebben. Op deze overweging heeft nien in Peru zelfs den geheelen zonnedienst tijdelijk stop gezet. Als de zon zoo leerde een der Inca's goddelijke macht bezat, zou zij ongetwijfeld hetnelstreken gaan bezoeken, waar zij nog nooit geweest was; maar inplaats van zich vrij te bewegen als een onafhankelijke meesteres, volgt zij, als een aangespannen dier, steeds een regelmatigen weg en is blijkbaar niet bij ,.machte zich daaraan te onttrekken". Oorspronkelijk zoo wist men elders te verhalen deed de zon waarschijnlijk precies waar zij lust in had en ongetwijfeld is zij op een zeker oogenblik in een strik gevangen en onderworpen aan den wil van anderen; mis schien ook liep zij vroeger zeer snel en kwam pas onder dwang tot een langzamer tempo. Dergelijke overwegingen hebben in vele landen aanleiding gegeven tot legenden over de zonnevangst, tot Sun-catcher inyths", zooals de Engelschen ze noemen. Hoewel niet in eigen lijken zin behoorende tot het terrein van den sterrenkundige, zijn zij toch belangwekkend genoeg om in een astronomisch fragment be sproken te worden. Aan weerszijden van een der bergpassen van de Andes vindt men de ruïnes van twee torens en in de muren daarvan bevinden zich groote ijzeren haken. In vroegere tijden zoo luidt de sage hebben deze een net vastgehouden dat over de pas gespannen was om er de op gaande zon in te vangen. nmaal zeggen de Indianen is ze daar ook inderdaad in gevangen en zoodanig met ketenen gebonden, dat zij zich nog maar weinig heen en weer kan bewegen. Hoeveel eeuwen zouden er nog moeten verloopen voordat de geheimzinnige dwang" der dagelijksche beweging zich zou ontpoppen als de regelmatige aswenteling der aarde en de speling die de ketting nog toeliet als de scheeve stand van de wentelings-as op het vlak der ecliptica? ! In Littauen trof men nog in de 15de eeuw een volks-stam van zonne-aanbidders aan, die een grooten ijzeren hamer vereerden waarmede, naar men zeidc, de teekens van den Dieren riem eens een sterken toren hadden vernield, omdat een machtig vorst daarin maanden ach tereen de zon gevangen gehouden had. Een Japansche legende verhaalt hoe, uit boosheid o ver het slechte gedrag der menschen, de zon toen nog vrij zich in een hol terug getrokken had en de wereld in het duister liet. Dit veroorzaakte begrijpelijkerwijze zulk een ongerief, dat een raad van wijze mannen het plan opvatte (niet,, zooals men zou verwachten, het gedrag der menschen te verbeteren ! maar ) de zon door list uit haar schuilhoek te lokken. Dit gelukte, maar de zon, bemerken de dat zij verschalkt was, trachtte opnieuw in het hol te kruipen; ze werd echter juist bijtijds met touwen gebonden en door 800000 goden (excusez du pen !) vastgehouden. Deze hebben haar tot dusverre belet de aarde op nieuw ontrouw te worden. Niet alleen hier, maar bijna overal elders vindt men een toespeling op koorden of touwen, blijkbaar onder den indruk, hetzij van de corona-stralen bij een totale zonsverduiste ring, hetzij van het bekende verschijnsel dat zich voordoet wanneer het zonlicht door een groep losse wolken heen schijnt; men kati zich daarbij gemakkelijk verbeelden dat de lange, lichtende strepen, die straalsgewijze van de zon schijnen uit te gaan, gouden vlechten of koorden zijn waarmede, volgens de legenden, de zon stevig aan de aarde verbon den was. Zoo leek het ook den Polynesiërs toe, die deze stralen de touwen der zon noemden; eenmaal - - zoo zeggen zij was de zon onaf hankelijk en bezocht met groote snelheid alle streken van den hemel, maar een dappere held ving haar in een strik, onderwierp haar aan zijn wil en sedert dien volgt zij, met koorden en touwen gebonden, nederig den weg, dien hij haar heeft aangewezen. Een andere legende in Polynesiëverhaalt hoc de zon tijdelijk tot stilstand kwam. Er leefde eens een wispelturig man, wien niets goed genoeg was of snel genoeg ging. Deze zette zich op zekeren dag aan het bouwen van De dresseur: ,,Als-ie maar nagels overhoudt!" lllllllMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIItlllllllllllIllllllllllll zeer veel en groot werk gedaan, waarvoor ik groot respect heb en waarvoor ik dank baar ben. Maar daar zijn ook gebreken en misstanden, waarbij het ons koud langs den rug loopt. Het gaat den Duitschen geleerden thans slecht en we doen misschien beter met hen nu te helpen en aan hun goede eigenschappen te denken, dan juist nu hun gebreken naar voren te brengen. Dat is best en helpen wil ik gaarne, en respecteeren wil ik ze ook, maar dit artikel van een zoo verdienstelijk en zoo beroemd chirurg als Bier is, een artikel dat nu juist de incarnatie is van wat in de Duit sche wetenschap niet het goede is, dat artikel' wil ik thans toch bespreken. Een beroemd man worden is, vermoed ik, niet gemakkelijk, maar eenmaal beroemd zijn de, dat ook te blijven, is kinderspel. Dat geldt voor elk land, maar misschien voor sommige landen zeer in het bijzonder. Prof. August Bier is een chirurg die veel van zich heeft doen spreken, die veel gewerkt heeft, veel oorspronkelijke ideeën heeft gehad. Laten we zeggen, hij is een beroemd chirurg. Daar is niets tegen, maar de fout is, dat het te gemakkelijk is om beroemd te blijven. Staat zulk een man eenmaal bovenaan, dan kan hij geen bêtise begaan, die niet door de menigte (hieronder versta ik thans de geleerden ie nog niet beroemd zijn) geslikt wordt. Ieder maakt wel eens een vergissing, maar dan volgt meestal de kritiek zoo snel, dat men een vol gend maal voorzichtiger is. Als een beroemd Duitsch geleerde een vergissing maakt, of zelfs regelrechte onbenulligheden neerschrijft, gebeurt er niets, en als hij het een tweede maal doet gebeurt er nog niets, leder zegt fffinimiffiii «ifHiifiiiHiiiimiiiiiiiiiii llimflffflIfflflfffftKCKIlltlllllll een huis uit groote steenen, die nooit zouden kunnen vergaan. Hij stond vroeg op en werkte tot de avond viel, maar de steenen moesten van verre worden aangevoerd en wogen zwaar en de dagen duurden zóó kort, dat het werk slechts langzaam opschoot. Toen bedacht hij zich dat de zon, daar zij een vasten weg volgt, daarop kon worden tegengehouden en dat hij op deze wijze een dag zou kunnen maken lang genoeg om er den geheelen bouw in tot stand te brengen. Hij roeide in zijn cano naar het punt waar de zon zou opkomen en wierp haar bij haar verschijnen, een touw om het lijf; maar de zon trok zich daar niets van aan. Toen spreidde hij netten uit over de plaats waar de zon op kwam, maar deze sloeg er zich lachend doorheen en intusschen lag de bouw van het huis stil. Toen hoorde een der goden, de machtige Itu, de jammerklachten van den man en omdat deze een goed strijder was, was hij bereid hem te helpen. Hij liet een sterke kruipende plant lange stengels krijgen en maakte er voor den man een strik van; de zon liet zich hierin verschalken en huilde zooveel tranen dat het eiland bijna ondergeloopen was, maar de man liet haar haar weg niet vervolgen voordat het huis voltooid was. Waarschijnlijk is hier het verhaal van den zonne-stilstand met een zondvloed-verhaal samengevlochten; dit is eveneens het geval met een der sagen van de Indianen van N.W.-lijk Amerika. Toen Chapewee, na den zondvloed, de aarde ge vormd had en de dieren uit zijn cano op het land bracht, zette hij een stuk hout recht over eind in den grond; dit werd een denneboom, die zóó snel groeide dat zijn kruin den hemel raakte. In dezen boom ontsnapte een eek hoorn; Chapewee zette hem na, maar kon hem niet inhalen. Hij zette de vervolging voort totdat hij het gebied der sterren bereikte, waar hij een groote vlakte en een gladden weg vond; op dezen weg plaatste hij een strik, gemaakt van het haar van zijn zuster en keerde toen terug naar de aarde. De zon verscheen dien dag, als gewoonlijk, aan den hemel, maar tegen den middag liep zij in den strik, dien Chapewee voor den eekhoorn gezet had en de hemel werd onmiddellijk van zijn licht beroofd. Toen zeiden de familieleden van Chapewee je moet op je tocht bepaald iets verkeerds gedaan hebben, want het licht is ons ontnomen". Chapewee begreep maar al te goed wat er gebeurd moest zijn en trachtte zijn fout te herstellen door een aantal sterke dieren den boom in te zenden om den strik door te bijten, maar door de groote hitte vergingen ze alle tot asch. Toen slaagde een klein, onoogelijk wel eens iets, dat hij niet heelemaal verant woorden kan, ook een beroemd geleerde doet dat wel eens, maar niemand maakt er een aanmerking op. En nu ontwikkelt zich Goddank niet bij alle beroemdheden, maar toch bij sommigen langzamerhand het besef ik weet alles, het is gek, maar ik weet alles, ik weet niet 'alleen alles van mijn eigen vak, maar ook alles daar buiten. Ik behoef iets maar aan te raken en de waarheid kristalliseert er uit". Als nu nog geen kritiek volgt, komt er nog een symptoom bij dat heet: alles wat ik doe is belangrijk. Niet alleen mijn colleges, mijn boeken, mijn operaties zijn belangrijk, maar ook de wijze waarop ik mijn schoenen aantrek en de wijze waarop ik mijn vacanties besteed zijn buitengemeen belangrijk". En als men in dat stadium gekomen is, schrijft men een arti kel zooals Der Reizverzug" van Bier. * * * ' Is er n boer «f zelf maar n burger, die niet weet, dat zaad geruimcn tijd bewaard kan worden, zonder zijn kiemkracht te verliezen? Heeft men niet sporen van planten in Egyp tische graven gevondendie na duizenden jaren nog tot uitgroeien konden worden gebracht? In zijn betoog over Reizverzug" brengt Bierdeze eigenaardigheid van zaden tersprake: Keimverzug der Pflanzensamen" heet het. In plaats van nu te zeggen: Zooals iedereen weet kan men zaden langen tijd bewaren.. enz." zet hij uiteen, hoe hij in zijn tuin en in zijn kweekerijen, bij die planten, bij dien boom dergelijke verschijnselen heeft waargenomen. Wat ieder kind op school al hoort en wat elke boerenjongen van zijn vader leert wordt pas een belangrijke zaak als een UniversitatsllliirliiillimiiiiiiKljiiimiJJiniiiiilliiiiilijJlillllllllJiilllJlllliililiiilllillMii diertje, een mol, er in een weg te graven to onder den strik en dezen door te knagen. Maar in het korte oogenblik, dat ze even boven den grond kwam, verbrandde ze haar oogen; haar neus en tanden hebben sedert dien altijd een verschroeide tint gehouden. Het is merkwaardig hoe telkens in zulke verhalen gewezen wordt op de hulp van een klein en onaanzienlijk dier, een muis, konijn, bever enz.; ook in latere fabels komt men dit beginsel tegen. De strekking daarvan behoeft niet ver gezocht te worden: zelfs de geringen op aarde kunnen groote dingen tot stand brengen en zij,op wie smalend wordt neergezien, bereiken soms een doel sneller dan zij die voor sterk en machtig worden gehouden. Onder de verhalen, hoe de beweging der zon door een inenschelijke handeling tijdelijk ver traagd of versneld of zelfs tot stilstand ge bracht werd, bekleedt het bijbelverhaal van Josua wel de voornaamste plaats; maar het staat volstrekt niet op zich zelf. Op een der Fidji-eilanden groeide op den top van een kleinen heuvel een partij riet en reizigers, die bang waren dat zij vóór zonsondergang het doel van hun tocht niet zouden bereikt hebben hadden slechts een aantal van deze rietstengels bijeen te vlechten om de zon het verder dalen te beletten. Als de Australische negers het ondergaan der zon wilden vertragen, plaatsten zij een zode in de vertakking van een boom, recht tegenover de zon; om haar loop te ver snellen, bliezen zij in haar richting en wierpen er zand heen ! Ook onder de inboorlingen van Zuid-Afrika en Midden-Amerika heerschte het geloof dat men de zon in haar loop kon tegen houden (meestal door een steen in een boomvertakking te leggen) of voortjagen. Het is mogelijk dat zulk een geloof ontstaan is doordat het inderdaad lijkt alsof de snelheid der zon onregelmatig is en wel grooter bij zonsopkomst en zonsondergang, waar men de beweging ten opzichte van aardsche voorwerpen kan gadeslaan, dan hooger aan den hemel waar zulke merkteekens ontbreken; als de be weging in haar geheel een dwang zou zijn, moest de mensch ook in staat zijn haar naar behoefte te vertragen of te versnellen. Hierin ligt ook de verklaring van het feit, dat de legen den uit zooveel verschillende en ver van elkaar gelegen landen zulk eene opvallende overeen stemming vertoonen. De primitieve mensch bekeek de natuurverschijnselen tamelijk wel van hetzelfde standpunt en overal op aarde ontsproten de legenden aan een gemeenschap pelijk verbeeld i ngs-vermogen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl