De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 6 oktober pagina 1

6 oktober 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 6 October A" 1983 AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRÜGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie t C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaa raana f 10 rgang i iw. Per No. f 0.25. | Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. De politiek en de vlootwet, door prof. Dr. O. W. Kernkamp Madame Tallien, door C. W. A. van Strien 2. Ruize-Rijm, door Charivarius. Het onder zoek naar de oorzaken van den oorlog, door Dr. J. B. Manger Jr. De eer van Italië, teekening door Jordaan Uit Zwitsersch Frank rijk, door Dr. E. Slijper 3. Internationale puzzle, door Brandaris Vol au Vent, door Hans Ludificor 5. Voor Vrouwen: De Ge schenken, door Elis. M. Rogge Bijkomstigheden, door Annie Salomons Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. Droogdokinrichtingen te Amsterdam, door Dr. A. J. d'Ailly, met teekeningen door Felix Hess Boekbespreking, door Prof. Dr. H. Brug mans 7. Nieuwe Engelsche boeken, door W. van Doorn Dierstudies, teekening door H. Verstijnen 8. Muziek in de Hoofdstad, door Constant van Wessem, met teekeningen door B. van Vlijmen De moderne lekkernij, teekening door George van Raemdonck Spreekzaal Dramatische Kroniek, door Top Naeff 9. Lloyd Oeorge als eere-Indiaan, teekening door Joh. Braakensiek Charivaria en Buitenl. humor, door Charivarius De Indische geschenken, door Ari Schilderkunstkroniek, door Mr.' M. F. Hennus 10. Rijmkronyck en 't Schietgat, door Melis Stoke Krekelzang, door J.H. Speenhoff Uit het Kladschrift van Jantje A. Moissi, teekening door B. van Vlijmen Feuilleton: Avonturen, door Herman de Man. Bijvoegsel: Het rapport der bezuinigingscommissie, teekening door Jordaan. DE POLITIEK EN DE VLOOTWET De volgende week zal de Kamer een begin maken met de beraadslagingen over de Vlootwet. Daaraan gaat nog vooraf de inter pellatie van den heer Troelstra. Maar omdat de vragen, die hij tot de Regee ring zal richten, de oorzaak en de op lossing van de crisis aan Financiën betreffen, mede in verband met den financieelen toestand van Nederland en Nederlandsen-Indië, kan men die interpellatie en het debat, waartoe zij aanleiding zal geven, gelijk stellen niet ,,Algemeene beschouwingen" over de vlootwet en de urgentie daarvan. Immers, de crisis aan Financiën is ontstaan, on,dat de vorige minister zich ? niet kon vereenigen met het besluit zijner collega's om de vlootwet in behandeling te brengen; een ge dachtewisseling over de oorzaak en de oplossing van de crisis moet dus loopen over de vraag, of de financieele toe stand van Nederland en NederlandschIndiëeen bezwaar oplevert tegen de vlootwetplannen der Regeering. Daar bij zal dan natuurlijk een andere vraag aan de orde moeten komen: is er voor Nederland een zóó groot belang gemoeid bij de volvoering van deze plannen, dat al het andere daarvoor moet zwichten? Maar zit men dan niet midden in het debat over de Vlootwet ? Was de interpellatie dan eigenlijk wel noodig? Zouden er, bij de algemeene beschouwingen over de Vlootwet niet dezelfde redevoeringen zijn gehouden als thans bij de interpellatie kunnen worden verwacht? Vermoedelijk wel. Maar, in theorie, kan de interpellatie een resultaat heb ben, dat door algemeene beschouwingen niet kan worden bereikt: de inlichtingen die de Regeering dan zal moeten geven, zouden de Kamer kunnen doen beslui ten om de behandeling der Vlootwet te verdagen. Na de houding, die de geheele rech terzijde heeft aangenomen tegenover de pogingen van de lieeren Dresselhuys en Troelstra om het debat over de Vlootwet niet aan te vangen voordat de Kamer beter ingelicht was over onze financieele positie, is zulk een besluit echter niet meer te verwachten. Voor de rechterzijde is het voldoende geweest, dat de Regeering, in haar brief aan den Voorzitter der Kamer, verdere opschorting der vlootplannen onver antwoordelijk heeft genoemd. Daarom stemde zij unaniem tegen het voor stel van den heer Dresselhuys en de mo tie van de heer Troelstra, die uitstel wenschten. Waarom zou zij dan door de interpellatie van den heer Troelstra bekeerd worden? De Regeering zal ook bij die interpellatie wel te kennen geven, dat zij opschorting der vloot plannen onverantwoordelijk acht en dus, zoo het besluit daartoe werd genomen, zou moeten aftreden. Voor de rechter zijde zal dit dan wel weer een reden zijn om zich tegen opschorting te verzetten. Zooals de rechterzijde zich reeds in de vergadering van 20 Sept. 11. unaniem tegen uitstel van de behandeling der vlootwet verklaarde, zoo heeft de linker zijde daar toen eenparig voorgestemd. Die eenparigheid, aan weerszijde, voorspelt weinig goeds. Zij doet 'ver wachten, dat ook straks bij defeinctstemming over de wet, alleen de poli tiek den doorslag zal geven. Dit zou te betreuren zijn, omdat al thans voor de meeste partijen geen be ginselen zijn gemoeid bij de Vlootwet en men dus de mogelijkheid zou moeten aannemen, dat van de leden eener zelfde partij sommigen er vóór, anderen er tegen stemmen. Over welke vraagstukken tochjzal een Kamerlid, dat niet op commando van anderen vóór of tegen roept, zich een oordeel moeten vormen, voordat hij zijne stem over de wet kan bepalen? Naar onze meening over de vol gende : lo. of het waarschijnlijk is, dat er een oorlog zal uitbreken tusschen Japan en Amerika, waarin dan vermoedelijk ook Engeland zal worden betrokken; 2o. of dit gevaar reeds als zoo dreigend moet worden beschouwd, dat Neder land niet langer mag talmen met maat regelen, tot versterking zijner zeemacht in Indië, die, zoo zij al geen absoluten waarborg verschaffen, dat de oorlog voerende mogendheden zijne onzijdig heid zullen ontzien, dan toch de kans daarop aanmerkelijk verhoogen; 3o. of de catastrophe, waardoor Japan onlangs is geteisterd, aan zijne Marine en zijn marine-etablissementen zulk een schade heeft toegebracht, of, zoo dit niet geschied is, althans de financieele kracht van dit rijk zoozeer heeft aangetast, dat het voor geruimen tijd gedwongen is zijn oorlogsplannen te laten varen; 4o. of een eventueele verzwakking van Japan's internationale positie, als gevolg van de aardbeving, de Vereenigde Staten er misschien juist toe zou bewegen, te hunnen voordeele gebruik te maken van -deze omstandigheid en een oorlog uit te lokken; 5o. of, gesteld dat het antwoord op de vorige vragen Nederland ertoe moest aansporen zijne weermacht in Indi te versterken, de tegenwoordige finan cieele toestand eenig uitstel noodzake lijk maakt; 60. of, voor het geval dat zulk uit stel als onverantwoordelijk moest worden beschouwd, de thans ingedien de vlootwet de beste technische midde len aan de hand doet om de handhaving onzer onzijdigheid te bevorderen; of het militaire doel, dat men door die wet wil bereiken, het juiste doel kan worden genoemd, d.w.z. het door onze internationale betrekkingen vcreiscMe. Men zou het aantal van die vragen nog wel kunnen vermeerderen; maar «ver de daarin genoemde onderwerpen zullen de Kamerleden dan toch een meening moeten hebben; niet over alle, misschien zelfs niet over de meeste daarvan, zullen zij zich een eigen oor deel kunnen vormen; zij zuilen dikwijls moeten afgaan op het advies van des kundigen, in wie zij vertrouwen stellen. Het is waarlijk geen geringe taak. Er zijn heel wat menschen, wier oor deel over de Vlootwet met minder omslag gevormd is; vermoedelijk is dit het geval bij de meesten, die hun handteekening plaatsen onder de petitie tegen de Vlootwet. Zij zijn tegen die wet, omdat hun partij er tegen is; of omdat zij om gevoelsredenen, zich tegen elke uit gave voor leger en vloot verzetten; of omdat zij het slachtoffer zijn, of zullen worden van de bezuinigingsmaatrege len der Regeering en alleen daarom reeds alle vermeerdering van uitgaven, nog wel voor militaire doeleinden, uit den booze vinden; of omdat zij meenen, dat het behoud van Indiëalleen een kapitalistisch belang is enz. Ook onder de Kamerleden zullen er wel zijn, voor wie deze en dergelijke redenen afdoende zijn, zoodat zij zich de moeite kunnen besparen om de in ternationale en militaire vraagstukken, die de Vlootwet te berde brengt, te bestudeeren. Maar voor de meerderheid van hen, en voor de meeste politieke partijen geldt dit niet. De meeste Kamerleden zijn geen voorstanders van weerloosheid, be schouwen het als een plicht der Regee ring om er voor te zorgen, dat wij de onzijdigheid van Indiëzoo goed moge lijk kunnen handhaven, en houden het er voor, dat een eventueele versterking onzer weermacht in Indiëniet uitslui tend aan de belangen der kapitalisten ten goede zal komen. Daarom behoeven zij nog geen voor standers van de Vlootwet te zijn; maar zij zijn er althans geen principieele tegen standers van; hun oordeel over de wet staat niet van te voren vast; zij kunnen hunne stem afhankelijk stellen van het antwoord, dat zij meenen te moeten geven op zulke vragen, als de hierboven vermelde. En zij kunnen dit doen, zonder dat zij daarbij in botsing komen met eenig beginsel van hunne partij; om een voor beeld te noemen: noch uit de beginse len van de Roomsch-Kathol. staatspartij noch uit die van den Vrijheidsbond kan worden afgeleid, hoe men moet oordeelen over de waarschijnlijkheid in de naaste toekomst van een oorlog tusschen Japan en de Vereen. Staten; noch door het program van de antirevolutionairen, noch door dat van de christelijk-historischen wordt voorgeschre ven hoe men moet denken over de technisch-militaire vraagstukken, die aan de Vlootwet annex zijn. Zij kunnen dus in volle vrijheid zich een meening daarover vormen; zij kunnen tegen de vlootwet stemmen, terwijl andere leden van hun eigen Kamerfractie er vóór stemmen. Ja, dit alles kan, en het behoorde ook zoo te geschieden. Over een wet als de Vlootwet moest een eindstemming kunnen worden ge houden, waarbij niet politieke, rnaar zakelijke redenen den doorslag geven. De kiezers, waarvan de overgroote meerderheid tot eigen oordeel onbe voegd is, moesten kunnen vertrouwen, dat hunne afgevaardigden bij het uit brengen van hunne stem alleen reke ning hielden met wat zij als het lands belang beschouwen. Maar het feit, dat de geheele rechter zijde zich tegen en de geheele linker zijde zich vóór uitstel van behandeling verklaarde, heeft reeds aangetoond, dat ook de Vlootwet alweer een vraag stuk van partij-politiek is geworden, zoowel voor de rechter-, als voor de linkerzijde. En het staat te vreezen, dat ook bij de eindstemming rechts tegenover links zal staan. * Tot schade van 's lands belang. En tot vermeerdering van den slech ten roep, waarin de politiek thans reeds bij menigeen staat. KERNKAMP llimiHIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMI Illlllllllllllllllllll IIIIIIIIII1IIIIIIIIII1M limilllllMIMMI IIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHINIIIIIIH minimum MADAME TALLIEN IN BORDEAUX. Quand on traverse latempête, on ne choisit pas toujours sa planche de salut. MADAME TALLIEN. Tweemaal is de vrouw, wier naam boven deze regels staat, in den bewogen tijd der Fransche Revolutie op opmerkelijke wijze naar voren gekomen: tijdens het schrikbe wind te Bordeaux, en tijdens den val van Robespierre; en beide keeren in het nauwst] verband met Tallien, den man die op den 'Jen Thermidor in de Conventie het eerst den zwaren druk van Robespierre had verbroken, en zoo den stoot gaf tot den val d^r Terreur. Het is ook slechts onder den naam Tallien, dat zij bekend gebleven is. Men verhaalt dat Tallien, toen hij, in 1815, vernam dat zij, als vrouw van den graaf de Caratnan,den titel had aangenomen van prinses van Chimay, heeft uitgeroepen: Al laat zij zich nog zoo prinses van CHIMÈRE noemen, in de geschie denis zal zij nooit anders heeten dan Madame Tallien". En Tallien had gelijk. Voor de ge schiedenis heeft haar naam slechts beteekenis in verband met den zijne. We bevinden ons in Bordeaux, de hoofd stad der irondc; in het Bordeaux van 1793 wel te weten, dat een heel ander Bordeaux was dan het rustige van heden. Het spookte geweldig in de stad. Allerlei soorten van clubs, die elkaar in revolutionaire frases en in vader landsliefde trachtten te overtroeven; een vrouwenclub zelfs, die haar leden bij duizenden telde, de club der ,,Amies de la Coristitution"; een vrouwen-bataillon dat, als het pas gaf, gewapend door de stad marcheerde; een natio nale garde, evenals op vele plaatsen elders tot handhaving der geschokte orde ingesteld, maar gaandeweg door de betere en bezadigder elementen verlaten en zoodoende meer een schrik dan een geruststelling kortom, het beeld dat Frankrijk ook in zijn geheel vertoon de, en dat het wel bijna, bij zijn krachtdadigen overgang van het oude naar 'iet nieuwe, vertoonen moest. Daar ginder, in Parijs, strijdea intusschen de afgevaardigden der stad, een Gensonné, Ouadet, Vergniaud, een harden strijd. Van verraad beschuldigd in de Nationale Con ventie, worden zij nog ditmaal, niet het minst dank zij hun welsprekendheid, vrijgesproken; maar het zwaard blijft dreigen boven hun hoofd. De invloed der Jacobijnen wast, naar mate het gevaar der buitenlandsche vijanden vermeerdert. Den 31en Mei 1793 slaan zij hun slag. Een deel der Gironde wordt gevangen gezet, een ander deel vlucht; de rest blijf t nog, in uiterst onzekere positie, deel uitmaken van de Nationale Conventie. Een heftige beroering in tal van departemen ten volgde op deze daad. En een in heftige termen gestelde brief van Gensonné, een der gearresteerde Girondijnen, aan den Conseil général van het departement der Gironde deed in Bordeaux de vlammen hoog oplaaien. Er constitueerde zich zelfs een permanente Commission populaire de salut public du département de la Gironde," die lijnrecht tegen het Parijsche Comitéde Salut public positie nam, en in heel Frankrijk een antiJacobijnsche beweging trachtte te verwekken. Maar het bleef bij zwakke pogingen. Ook waren de beste mannen reeds vóór den staats greep van 31 Mei naar het bedreigde front vertrokken, waaruit gedeeltelijk te verklaren valt, dat slechts een nietig en armzalig legertje tegen Parijs mobiel gemaakt kon worden, een legertje dat zonder eenig samentreffen uit eenviel. Het gevolg was, dat de Jacobijnen den 18en September 1793 in Bordeaux de macht in handen kregen, en spoedig daarop Tallien en Ysabeau, commissarissen, door de Nationale Conventie met alle macht tot herstel der orde bekleed, hun intocht konden doen in de rijke stad (In October). Tallien was toen een jonge man van 26 jaar. Van geringe afkomst, hetgeen op zichzelf niets beduidt; van geringe ontwikkeling, hetgeen iets meer beduidt; van geringe ka raktervastheid en nog geringere politieke beginselvastheid, hetgeen zeer veel beduidt had hij, na allerlei maatschappelijke omzwer vingen, als secretaris-griffier der Parijsche Commune (den gemeenteraad) den voet in den stijgbeugel gezet. Met behulp van den lOen Augustus (inneming der Tiiilerieën) en van de Septem bermoorden (Sept. 1792) omhoog geklauterd, daarna afgevaardigde ter Conventie, trad hij in de volksvertegen woordiging naar voren door wat durf en welsprekendheid, en vooral door zijn volledige geschooldheid in de Jacobijnsche rhetoriek. Hij gold voor een rasechten Jacobijn. Als, eenige maanden later, Madame Tallien de twijfelachtigeeergenieten zal vanRobespierre's speciale attentie en vijandschap 1), is het, omdat de Onomkoopbare" haar de schuld zal geven van Tallien's beginselontroiiw en verdachte gematigdheid. Maar ook zonder den invloed van vrouwelijke bekoorlijkheden draaiden Tallien's beginselen. Zooals herten de ooren spitsen op den klank van den jacht hoorn, zoo draaiden deze beginselen op den klank van het goud. 1) Robespierre schreef eigenhandig het bevel tot haar inhechtenisneming. Het was deze onwetende, weinig bekwame jonge man, dien de goden te kwader ure met den bliksem van Jupiter hadden gewapend. Want wel werd de willekeur gemaskerd onder het mom ecner militaire Commissie," iets in den geest van het Tribunal revolutio naire te Parijs, maar in werkelijkheid heerschten de commissarissen der Conventie. Voor Bor deaux was het een tijd van onrust en verschrik king. Maar zooals ook Jupiter, naar verluid der sage, meermalen bezweek voor de ver leiding van de schoone dochteren der aarde, zoo zou ook Tallien, deze hemelbestormer, z het ook in den zeer kleinen stijl van het Ancien Régime, tenslotte bezwijken voor de schoone oogen van de verleidelijke vrouw, die iu de geschiedenis onder den naam van Madame Tallien bekend gebleven is. Jeanne-Marie-Ignace-Thérésia de Cabarrus, de dochter van een Spaansch financier van Fransche atkomst, in 177,'S bij Madrid geboren, was op haar twaalf de jaar naar Parijs gekomen en daar op haar vijftiende jaar eehuwd met een raadsheer van het Parlement van Parijs. Devin de Fontenay. Markies werd deze telg uit een rijk geworden burgerfamilie door aan koop van het goed van een echten" markies, en zijn bekoorüike jonge vrouw kon zich thans noemen markiezin van Fontenay. Het was niet haar eenig voorrecht. Door haar schoonheid maakte zij grooten opgan» in de schitterende Parijsche salons van het iaar 1788, vlak vóór de Revo utie. Volgens vele Mémoires hebben deze salons nooit zoo geschitterd als vlak vóór den dag, dat de revolutie, de groote wreker, ze wegmaaide. En de marqui«e de Fontenay was er een van de sieraden van. Vu de Norvins heeft in zijn Mémorial 1) als oog getuige haar entree in een dier Parijsche salons beschreven, en verklaart dat het den Schep per behaagd had de glorie van een feest uit het Paradijs over haar uit te storten, om nog eens aan de wereld het tot dusver niet her nieuwde type te toonen van de schoonheid der moeder van het menschelijk geslacht". Hij voegt er aan toe dat haar man niet sterk op den vader van dit geslacht reek. Maar over de jonge vrouw is hij louter enthousiasme. Haar echtgenoot deelde dit enthousiasme niet. of deelde het maar kort. Toen zij te zamen Parijs verlieten, om den Uden Maart 1793 Bordeaux te bereiken, waren zij reeds op het punt om te scheiden. De echtgenoot scheepte zich terstond in naar M.irtinique, voorgoed de revolutie-stormen ontwijkend-, Thérèse bleef in Bordeaux. In April werd de scheiding uitgesproken. Na vijf jaren van huwe lijk, en vooral van huwelijksontrouw, van weerszijden, was de jonge vrouw weer vol komen vrij. Van Maart 1793 af vertoefde zij in Bor I) Tome I, pag. 176?178. deaux, en in October van ditzelfde jaar ver schijnt Tallien er als almachtig commissaris. Zij zouden er elkaar vinden voor langen tijd. Wij hebben thans te verhalen, hoe de ras echte" Jacobijn in de liefde is ondergegaan. Tallien heeft den 2en Jan. 1795, vele maan den dus na zijn terugroeping uit Bordeaux en na den val'van Robespierrc, in antwoord op de aanvallen, waaraan hij in de Conventie ter zake van zijn geruchtmakende vrouw blootstond, van de tribune dezer Conventie o.a. deze woorden gesproken- Ik heb haai in Bordeaux gered". En dit is ook we! de waarheid. Wii weten niet op welke aanklacht de deuren der gevangenis zich voor haar openden, want ze openden zk'h in de verhitte atmosfeer dier dagen vaak om zeer zonderlinge redenen; maar ongetwijfeld liep de jonge vrouw gevaar, en liet was Tallien die haar bevrijdde. Zij betaalde voor deze bevrijding, maar niet met geld. Kr waren, vóór haar, al genoeg bur gers van Bordeaux aan de guillotine ontko men door het betalen van een hoogen losprijs; maar Thérèse betaalde niet met geld; zij betaalde met zichzelf. Haar twijfelachtige deugd was de losprijs, de misschien niet on omwonden uitgesproken, maar niettemin goed door Thérèse begrepen conditie, waarop zij de gevangenis verlaten kon. Uit de vangarmen der guillotine ging zij in de armen van den machtigen commissaris over. Zij verkoos Tallien boven de guillotine. Dit is niet zeer vleiend voor Tallien. maar het is stellig de waarheid. Want als Thérèse in Bordeaux ziin minnares is, dan is zij het van den gevreesden Conventie-commissaris; en aN zij hem, in Dec. 1794, naden val van Robespierrc, huwt, dan huwt zij den held van den Oden Thermidor. om haar deel te hebben van den stralenkrans die hem omringt: maar als die stralenkrans verbleekt is, laat zij hem glippen. Het was een soort koop, dien zij in Bordeaux met Tallien heeft gesloten. Zei! heeft zij dit, vele jaren later, tijdens de Restau ratie, eens aldus uitgedrukt: Ais men dwars door den storm heen moet, kiest men niet angstvallig ziin reddingsplank". Tallien w n s deze reddingsplank. Toen haar voorgoed gebleken was, dat deze plank niet van goed timmerhout was. borg ze hem op bij haar curiositeiten. Voor de benarde stad Bordeaux was liet intusschen een geiuk, dat de/e weinig kiesche transactie haar beslag gekresen had. Want de schoone Thérèse oefende een verzachtenden invloed on den machtigen commissaris uit. Het mag waar zijn - en het is ook wel ge deeltelijk waar wat Michelet in zijn Histoire de la Révolutiün heeft geschreven, dat n.l. Tallien handelde in levens" en dat zijn maitresse de kas hield"; maar van de bizondere hulpvaardigheid en goedhartigheid dezer vermaarde vrouw geeft toch de geschiedenis ook vele bewijzen, ook uit dien bewogen tijd in Bordeaux. En dan heeft ook haar volkomen onverschilligheid ten opzichte der Jacobiinsche principes niet nagelaten, deze principes te doen wankelen bij den zeer weinig beginselvasten Tailien. De ongepolijste jongen uit het volk onderging het overwicht van ae schitterende dame uit de groote wereld. Het heeft hem ongetwijfeld inwendig zeergestreeld, n'en déplaise alle geiijkheidsfrasen ter wereid, een markiezin tot maitresse te hebben; haar fijne vormen imponeerden hem, haar mondain Parijsch cachet deed hem beven van ontzag. Met deze vrouw aan zijn zijde droomde hij andere droomen dan van republikeinschen eenvoud en republikeinschen burgeizin. Wij weten uit de verhalen van ooggetuigen, dat zij zich, na haar bevrijding uit de gevange nis, zeer spoedig in het publiek aan de zijde van Tallien vertoonde, als hij in zijn rijtuig de stad doorkruiste. De roode Jacobiinen-muts op het overvloedige zwarte haar, jong en zeer bekoorlijk, leek zij, naast den gevreesden commissaris gezeten, aan velen als een engel der vertroosting. En aan haar voorspraak hebben ook velen hun behoud te danken gehad. Er is wel gezegd, dat deze voorspraak bij Tallien betere" gevoelens wakker riep, en dat dit ontwaakte betere ik aanleiding werd, dat hij de straffe terreur ging verzachten en begon in te gaan tegen den feilen Jacobijnengeest, die toen nog oppermachtig was in de Conventie, zoodat hij tenslotte ter verant woording naar Parijs geroepen werd (Febr.'94). Over dit beter ik dient echter beter gezwegen. De humaniteit kon het bij Tallien niet winnen van zijn principes. Want principes ze waren te vinden bij Robespierre en St.Just, hoe men verder over deze mannen moge denken; maar bij Tallien waren ze voor geld te koop. De zege over zulke principes geeft nooit iets anders dan een roemlooze over winning. Maar voor de beden zijner schoone maitresse gezwicht ja, dat is Tallien menigmaal. En in een eenigszins anderen gedachtenkring gekomen dan de Jacobijnsche, dat is hij ook, ondanks de roode muts op de weelderige lokken van zijn geliefde. Zijn haat tegen de aristocraten" doorliep een bekoelingsproces. Zoodat tenslotte de menschelijkheid en Bor deaux bij de verhouding tusschen hem en Thérèse ten zeerste gebaat zijn geweest. Het is niet anders dan billijk, dit nadrukkelijk te constateeren. W. A. C. VAN STRIEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl