Historisch Archief 1877-1940
Zaterdag 6 October
A" 1983
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRÜGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie t C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaa
raana f 10
rgang i iw.
Per No. f 0.25. | Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. De politiek en de vlootwet,
door prof. Dr. O. W. Kernkamp Madame
Tallien, door C. W. A. van Strien 2.
Ruize-Rijm, door Charivarius. Het onder
zoek naar de oorzaken van den oorlog, door
Dr. J. B. Manger Jr. De eer van Italië,
teekening door Jordaan Uit Zwitsersch Frank
rijk, door Dr. E. Slijper 3. Internationale
puzzle, door Brandaris Vol au Vent, door
Hans Ludificor 5. Voor Vrouwen: De Ge
schenken, door Elis. M. Rogge
Bijkomstigheden, door Annie Salomons Uit de Natuur,
door Dr. Jac. P. Thijsse 6.
Droogdokinrichtingen te Amsterdam, door Dr. A. J.
d'Ailly, met teekeningen door Felix Hess
Boekbespreking, door Prof. Dr. H. Brug
mans 7. Nieuwe Engelsche boeken, door W.
van Doorn Dierstudies, teekening door H.
Verstijnen 8. Muziek in de Hoofdstad, door
Constant van Wessem, met teekeningen door
B. van Vlijmen De moderne lekkernij,
teekening door George van Raemdonck
Spreekzaal Dramatische Kroniek, door Top
Naeff 9. Lloyd Oeorge als eere-Indiaan,
teekening door Joh. Braakensiek
Charivaria en Buitenl. humor, door Charivarius
De Indische geschenken, door Ari
Schilderkunstkroniek, door Mr.' M.
F. Hennus 10. Rijmkronyck en 't
Schietgat, door Melis Stoke Krekelzang, door J.H.
Speenhoff Uit het Kladschrift van Jantje
A. Moissi, teekening door B. van Vlijmen
Feuilleton: Avonturen, door Herman de
Man.
Bijvoegsel: Het rapport der
bezuinigingscommissie, teekening door Jordaan.
DE POLITIEK EN DE
VLOOTWET
De volgende week zal de Kamer een
begin maken met de beraadslagingen
over de Vlootwet.
Daaraan gaat nog vooraf de inter
pellatie van den heer Troelstra. Maar
omdat de vragen, die hij tot de Regee
ring zal richten, de oorzaak en de op
lossing van de crisis aan Financiën
betreffen, mede in verband met den
financieelen toestand van Nederland
en Nederlandsen-Indië, kan men die
interpellatie en het debat, waartoe zij
aanleiding zal geven, gelijk stellen niet
,,Algemeene beschouwingen" over de
vlootwet en de urgentie daarvan.
Immers, de crisis aan Financiën is
ontstaan, on,dat de vorige minister
zich ? niet kon vereenigen met het
besluit zijner collega's om de vlootwet
in behandeling te brengen; een ge
dachtewisseling over de oorzaak en de
oplossing van de crisis moet dus
loopen over de vraag, of de financieele toe
stand van Nederland en
NederlandschIndiëeen bezwaar oplevert tegen de
vlootwetplannen der Regeering. Daar
bij zal dan natuurlijk een andere vraag
aan de orde moeten komen: is er voor
Nederland een zóó groot belang gemoeid
bij de volvoering van deze plannen, dat
al het andere daarvoor moet zwichten?
Maar zit men dan niet midden in het
debat over de Vlootwet ?
Was de interpellatie dan eigenlijk
wel noodig? Zouden er, bij de algemeene
beschouwingen over de Vlootwet niet
dezelfde redevoeringen zijn gehouden
als thans bij de interpellatie kunnen
worden verwacht?
Vermoedelijk wel. Maar, in theorie,
kan de interpellatie een resultaat heb
ben, dat door algemeene beschouwingen
niet kan worden bereikt: de inlichtingen
die de Regeering dan zal moeten geven,
zouden de Kamer kunnen doen beslui
ten om de behandeling der Vlootwet te
verdagen.
Na de houding, die de geheele rech
terzijde heeft aangenomen tegenover
de pogingen van de lieeren Dresselhuys
en Troelstra om het debat over de
Vlootwet niet aan te vangen voordat de
Kamer beter ingelicht was over onze
financieele positie, is zulk een besluit
echter niet meer te verwachten.
Voor de rechterzijde is het voldoende
geweest, dat de Regeering, in haar brief
aan den Voorzitter der Kamer, verdere
opschorting der vlootplannen onver
antwoordelijk heeft genoemd. Daarom
stemde zij unaniem tegen het voor
stel van den heer Dresselhuys en de mo
tie van de heer Troelstra, die uitstel
wenschten. Waarom zou zij dan door de
interpellatie van den heer Troelstra
bekeerd worden? De Regeering zal ook
bij die interpellatie wel te kennen
geven, dat zij opschorting der vloot
plannen onverantwoordelijk acht en dus,
zoo het besluit daartoe werd genomen,
zou moeten aftreden. Voor de rechter
zijde zal dit dan wel weer een reden zijn
om zich tegen opschorting te verzetten.
Zooals de rechterzijde zich reeds in de
vergadering van 20 Sept. 11. unaniem
tegen uitstel van de behandeling der
vlootwet verklaarde, zoo heeft de linker
zijde daar toen eenparig voorgestemd.
Die eenparigheid, aan weerszijde,
voorspelt weinig goeds. Zij doet 'ver
wachten, dat ook straks bij
defeinctstemming over de wet, alleen de poli
tiek den doorslag zal geven.
Dit zou te betreuren zijn, omdat al
thans voor de meeste partijen geen be
ginselen zijn gemoeid bij de Vlootwet
en men dus de mogelijkheid zou moeten
aannemen, dat van de leden eener
zelfde partij sommigen er vóór, anderen
er tegen stemmen.
Over welke vraagstukken tochjzal
een Kamerlid, dat niet op commando
van anderen vóór of tegen roept, zich
een oordeel moeten vormen, voordat
hij zijne stem over de wet kan bepalen?
Naar onze meening over de vol
gende :
lo. of het waarschijnlijk is, dat er
een oorlog zal uitbreken tusschen Japan
en Amerika, waarin dan vermoedelijk
ook Engeland zal worden betrokken;
2o. of dit gevaar reeds als zoo dreigend
moet worden beschouwd, dat Neder
land niet langer mag talmen met maat
regelen, tot versterking zijner zeemacht
in Indië, die, zoo zij al geen absoluten
waarborg verschaffen, dat de oorlog
voerende mogendheden zijne onzijdig
heid zullen ontzien, dan toch de kans
daarop aanmerkelijk verhoogen;
3o. of de catastrophe, waardoor
Japan onlangs is geteisterd, aan zijne
Marine en zijn marine-etablissementen
zulk een schade heeft toegebracht, of,
zoo dit niet geschied is, althans de
financieele kracht van dit rijk zoozeer
heeft aangetast, dat het voor geruimen
tijd gedwongen is zijn oorlogsplannen
te laten varen;
4o. of een eventueele verzwakking
van Japan's internationale positie, als
gevolg van de aardbeving, de
Vereenigde Staten er misschien juist toe zou
bewegen, te hunnen voordeele gebruik
te maken van -deze omstandigheid en
een oorlog uit te lokken;
5o. of, gesteld dat het antwoord op
de vorige vragen Nederland ertoe moest
aansporen zijne weermacht in Indi
te versterken, de tegenwoordige finan
cieele toestand eenig uitstel noodzake
lijk maakt;
60. of, voor het geval dat zulk uit
stel als onverantwoordelijk moest
worden beschouwd, de thans ingedien
de vlootwet de beste technische midde
len aan de hand doet om de handhaving
onzer onzijdigheid te bevorderen; of
het militaire doel, dat men door die
wet wil bereiken, het juiste doel kan
worden genoemd, d.w.z. het door onze
internationale betrekkingen vcreiscMe.
Men zou het aantal van die vragen
nog wel kunnen vermeerderen; maar
«ver de daarin genoemde onderwerpen
zullen de Kamerleden dan toch een
meening moeten hebben; niet over alle,
misschien zelfs niet over de meeste
daarvan, zullen zij zich een eigen oor
deel kunnen vormen; zij zuilen dikwijls
moeten afgaan op het advies van des
kundigen, in wie zij vertrouwen stellen.
Het is waarlijk geen geringe taak.
Er zijn heel wat menschen, wier oor
deel over de Vlootwet met minder
omslag gevormd is; vermoedelijk is
dit het geval bij de meesten, die hun
handteekening plaatsen onder de petitie
tegen de Vlootwet.
Zij zijn tegen die wet, omdat hun
partij er tegen is; of omdat zij om
gevoelsredenen, zich tegen elke uit
gave voor leger en vloot verzetten; of
omdat zij het slachtoffer zijn, of zullen
worden van de bezuinigingsmaatrege
len der Regeering en alleen daarom
reeds alle vermeerdering van uitgaven,
nog wel voor militaire doeleinden, uit
den booze vinden; of omdat zij meenen,
dat het behoud van Indiëalleen een
kapitalistisch belang is enz.
Ook onder de Kamerleden zullen er
wel zijn, voor wie deze en dergelijke
redenen afdoende zijn, zoodat zij zich
de moeite kunnen besparen om de in
ternationale en militaire vraagstukken,
die de Vlootwet te berde brengt, te
bestudeeren.
Maar voor de meerderheid van hen,
en voor de meeste politieke partijen
geldt dit niet.
De meeste Kamerleden zijn geen
voorstanders van weerloosheid, be
schouwen het als een plicht der Regee
ring om er voor te zorgen, dat wij de
onzijdigheid van Indiëzoo goed moge
lijk kunnen handhaven, en houden het
er voor, dat een eventueele versterking
onzer weermacht in Indiëniet uitslui
tend aan de belangen der kapitalisten
ten goede zal komen.
Daarom behoeven zij nog geen voor
standers van de Vlootwet te zijn; maar
zij zijn er althans geen principieele tegen
standers van; hun oordeel over de wet
staat niet van te voren vast; zij kunnen
hunne stem afhankelijk stellen van het
antwoord, dat zij meenen te moeten
geven op zulke vragen, als de hierboven
vermelde.
En zij kunnen dit doen, zonder dat
zij daarbij in botsing komen met eenig
beginsel van hunne partij; om een voor
beeld te noemen: noch uit de beginse
len van de Roomsch-Kathol. staatspartij
noch uit die van den Vrijheidsbond
kan worden afgeleid, hoe men moet
oordeelen over de waarschijnlijkheid in de
naaste toekomst van een oorlog tusschen
Japan en de Vereen. Staten; noch door
het program van de
antirevolutionairen, noch door dat van de
christelijk-historischen wordt voorgeschre
ven hoe men moet denken over de
technisch-militaire vraagstukken, die aan de
Vlootwet annex zijn.
Zij kunnen dus in volle vrijheid zich
een meening daarover vormen; zij
kunnen tegen de vlootwet stemmen,
terwijl andere leden van hun eigen
Kamerfractie er vóór stemmen.
Ja, dit alles kan, en het behoorde
ook zoo te geschieden.
Over een wet als de Vlootwet moest
een eindstemming kunnen worden ge
houden, waarbij niet politieke, rnaar
zakelijke redenen den doorslag geven.
De kiezers, waarvan de overgroote
meerderheid tot eigen oordeel onbe
voegd is, moesten kunnen vertrouwen,
dat hunne afgevaardigden bij het uit
brengen van hunne stem alleen reke
ning hielden met wat zij als het lands
belang beschouwen.
Maar het feit, dat de geheele rechter
zijde zich tegen en de geheele linker
zijde zich vóór uitstel van behandeling
verklaarde, heeft reeds aangetoond,
dat ook de Vlootwet alweer een vraag
stuk van partij-politiek is geworden,
zoowel voor de rechter-, als voor de
linkerzijde.
En het staat te vreezen, dat ook bij
de eindstemming rechts tegenover links
zal staan. *
Tot schade van 's lands belang.
En tot vermeerdering van den slech
ten roep, waarin de politiek thans reeds
bij menigeen staat.
KERNKAMP
llimiHIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMI
Illlllllllllllllllllll IIIIIIIIII1IIIIIIIIII1M
limilllllMIMMI
IIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHINIIIIIIH
minimum
MADAME TALLIEN
IN BORDEAUX.
Quand on traverse latempête,
on ne choisit pas toujours sa
planche de salut.
MADAME TALLIEN.
Tweemaal is de vrouw, wier naam boven
deze regels staat, in den bewogen tijd der
Fransche Revolutie op opmerkelijke wijze
naar voren gekomen: tijdens het schrikbe
wind te Bordeaux, en tijdens den val van
Robespierre; en beide keeren in het nauwst]
verband met Tallien, den man die op den 'Jen
Thermidor in de Conventie het eerst den
zwaren druk van Robespierre had verbroken,
en zoo den stoot gaf tot den val d^r Terreur.
Het is ook slechts onder den naam Tallien,
dat zij bekend gebleven is. Men verhaalt dat
Tallien, toen hij, in 1815, vernam dat zij,
als vrouw van den graaf de Caratnan,den titel
had aangenomen van prinses van Chimay,
heeft uitgeroepen: Al laat zij zich nog zoo
prinses van CHIMÈRE noemen, in de geschie
denis zal zij nooit anders heeten dan Madame
Tallien". En Tallien had gelijk. Voor de ge
schiedenis heeft haar naam slechts beteekenis
in verband met den zijne.
We bevinden ons in Bordeaux, de hoofd
stad der irondc; in het Bordeaux van 1793
wel te weten, dat een heel ander Bordeaux
was dan het rustige van heden. Het spookte
geweldig in de stad. Allerlei soorten van clubs,
die elkaar in revolutionaire frases en in vader
landsliefde trachtten te overtroeven; een
vrouwenclub zelfs, die haar leden bij duizenden
telde, de club der ,,Amies de la Coristitution";
een vrouwen-bataillon dat, als het pas gaf,
gewapend door de stad marcheerde; een natio
nale garde, evenals op vele plaatsen elders tot
handhaving der geschokte orde ingesteld,
maar gaandeweg door de betere en bezadigder
elementen verlaten en zoodoende meer een
schrik dan een geruststelling kortom, het
beeld dat Frankrijk ook in zijn geheel vertoon
de, en dat het wel bijna, bij zijn krachtdadigen
overgang van het oude naar 'iet nieuwe,
vertoonen moest.
Daar ginder, in Parijs, strijdea intusschen
de afgevaardigden der stad, een Gensonné,
Ouadet, Vergniaud, een harden strijd. Van
verraad beschuldigd in de Nationale Con
ventie, worden zij nog ditmaal, niet het minst
dank zij hun welsprekendheid, vrijgesproken;
maar het zwaard blijft dreigen boven hun
hoofd. De invloed der Jacobijnen wast, naar
mate het gevaar der buitenlandsche vijanden
vermeerdert. Den 31en Mei 1793 slaan zij hun
slag. Een deel der Gironde wordt gevangen
gezet, een ander deel vlucht; de rest blijf t nog,
in uiterst onzekere positie, deel uitmaken
van de Nationale Conventie.
Een heftige beroering in tal van departemen
ten volgde op deze daad. En een in heftige
termen gestelde brief van Gensonné, een der
gearresteerde Girondijnen, aan den Conseil
général van het departement der Gironde
deed in Bordeaux de vlammen hoog oplaaien.
Er constitueerde zich zelfs een permanente
Commission populaire de salut public du
département de la Gironde," die lijnrecht
tegen het Parijsche Comitéde Salut public
positie nam, en in heel Frankrijk een
antiJacobijnsche beweging trachtte te verwekken.
Maar het bleef bij zwakke pogingen. Ook
waren de beste mannen reeds vóór den staats
greep van 31 Mei naar het bedreigde front
vertrokken, waaruit gedeeltelijk te verklaren
valt, dat slechts een nietig en armzalig legertje
tegen Parijs mobiel gemaakt kon worden, een
legertje dat zonder eenig samentreffen uit
eenviel. Het gevolg was, dat de Jacobijnen
den 18en September 1793 in Bordeaux de
macht in handen kregen, en spoedig daarop
Tallien en Ysabeau, commissarissen, door de
Nationale Conventie met alle macht tot
herstel der orde bekleed, hun intocht konden
doen in de rijke stad (In October).
Tallien was toen een jonge man van 26 jaar.
Van geringe afkomst, hetgeen op zichzelf
niets beduidt; van geringe ontwikkeling,
hetgeen iets meer beduidt; van geringe ka
raktervastheid en nog geringere politieke
beginselvastheid, hetgeen zeer veel beduidt
had hij, na allerlei maatschappelijke omzwer
vingen, als secretaris-griffier der Parijsche
Commune (den gemeenteraad) den voet in
den stijgbeugel gezet. Met behulp van den
lOen Augustus (inneming der Tiiilerieën) en
van de Septem bermoorden (Sept. 1792)
omhoog geklauterd, daarna afgevaardigde
ter Conventie, trad hij in de volksvertegen
woordiging naar voren door wat durf en
welsprekendheid, en vooral door zijn volledige
geschooldheid in de Jacobijnsche rhetoriek.
Hij gold voor een rasechten Jacobijn. Als,
eenige maanden later, Madame Tallien de
twijfelachtigeeergenieten zal vanRobespierre's
speciale attentie en vijandschap 1), is het,
omdat de Onomkoopbare" haar de schuld
zal geven van Tallien's beginselontroiiw en
verdachte gematigdheid. Maar ook zonder
den invloed van vrouwelijke bekoorlijkheden
draaiden Tallien's beginselen. Zooals herten
de ooren spitsen op den klank van den jacht
hoorn, zoo draaiden deze beginselen op den
klank van het goud.
1) Robespierre schreef eigenhandig het
bevel tot haar inhechtenisneming.
Het was deze onwetende, weinig bekwame
jonge man, dien de goden te kwader ure met
den bliksem van Jupiter hadden gewapend.
Want wel werd de willekeur gemaskerd onder
het mom ecner militaire Commissie,"
iets in den geest van het Tribunal revolutio
naire te Parijs, maar in werkelijkheid
heerschten de commissarissen der Conventie. Voor Bor
deaux was het een tijd van onrust en verschrik
king. Maar zooals ook Jupiter, naar verluid
der sage, meermalen bezweek voor de ver
leiding van de schoone dochteren der aarde,
zoo zou ook Tallien, deze hemelbestormer, z
het ook in den zeer kleinen stijl van het Ancien
Régime, tenslotte bezwijken voor de schoone
oogen van de verleidelijke vrouw, die iu de
geschiedenis onder den naam van Madame
Tallien bekend gebleven is.
Jeanne-Marie-Ignace-Thérésia de Cabarrus,
de dochter van een Spaansch financier van
Fransche atkomst, in 177,'S bij Madrid geboren,
was op haar twaalf de jaar naar Parijs gekomen
en daar op haar vijftiende jaar eehuwd met
een raadsheer van het Parlement van Parijs.
Devin de Fontenay. Markies werd deze telg
uit een rijk geworden burgerfamilie door aan
koop van het goed van een echten" markies,
en zijn bekoorüike jonge vrouw kon zich thans
noemen markiezin van Fontenay. Het was niet
haar eenig voorrecht. Door haar schoonheid
maakte zij grooten opgan» in de schitterende
Parijsche salons van het iaar 1788, vlak vóór
de Revo utie. Volgens vele Mémoires hebben
deze salons nooit zoo geschitterd als vlak
vóór den dag, dat de revolutie, de groote
wreker, ze wegmaaide. En de marqui«e de
Fontenay was er een van de sieraden van. Vu
de Norvins heeft in zijn Mémorial 1) als oog
getuige haar entree in een dier Parijsche salons
beschreven, en verklaart dat het den Schep
per behaagd had de glorie van een feest uit
het Paradijs over haar uit te storten, om nog
eens aan de wereld het tot dusver niet her
nieuwde type te toonen van de schoonheid
der moeder van het menschelijk geslacht".
Hij voegt er aan toe dat haar man niet sterk
op den vader van dit geslacht reek. Maar over
de jonge vrouw is hij louter enthousiasme.
Haar echtgenoot deelde dit enthousiasme
niet. of deelde het maar kort. Toen zij te
zamen Parijs verlieten, om den Uden Maart
1793 Bordeaux te bereiken, waren zij reeds
op het punt om te scheiden. De echtgenoot
scheepte zich terstond in naar M.irtinique,
voorgoed de revolutie-stormen ontwijkend-,
Thérèse bleef in Bordeaux. In April werd de
scheiding uitgesproken. Na vijf jaren van huwe
lijk, en vooral van huwelijksontrouw, van
weerszijden, was de jonge vrouw weer vol
komen vrij.
Van Maart 1793 af vertoefde zij in
Bor
I) Tome I, pag. 176?178.
deaux, en in October van ditzelfde jaar ver
schijnt Tallien er als almachtig commissaris.
Zij zouden er elkaar vinden voor langen tijd.
Wij hebben thans te verhalen, hoe de ras
echte" Jacobijn in de liefde is ondergegaan.
Tallien heeft den 2en Jan. 1795, vele maan
den dus na zijn terugroeping uit Bordeaux
en na den val'van Robespierrc, in antwoord
op de aanvallen, waaraan hij in de Conventie
ter zake van zijn geruchtmakende vrouw
blootstond, van de tribune dezer Conventie
o.a. deze woorden gesproken- Ik heb haai
in Bordeaux gered". En dit is ook we! de
waarheid. Wii weten niet op welke aanklacht
de deuren der gevangenis zich voor haar
openden, want ze openden zk'h in de verhitte
atmosfeer dier dagen vaak om zeer zonderlinge
redenen; maar ongetwijfeld liep de jonge
vrouw gevaar, en liet was Tallien die haar
bevrijdde.
Zij betaalde voor deze bevrijding, maar niet
met geld. Kr waren, vóór haar, al genoeg bur
gers van Bordeaux aan de guillotine ontko
men door het betalen van een hoogen losprijs;
maar Thérèse betaalde niet met geld; zij
betaalde met zichzelf. Haar twijfelachtige
deugd was de losprijs, de misschien niet on
omwonden uitgesproken, maar niettemin
goed door Thérèse begrepen conditie, waarop
zij de gevangenis verlaten kon. Uit de
vangarmen der guillotine ging zij in de armen van
den machtigen commissaris over.
Zij verkoos Tallien boven de guillotine. Dit
is niet zeer vleiend voor Tallien. maar het is
stellig de waarheid. Want als Thérèse in
Bordeaux ziin minnares is, dan is zij het van
den gevreesden Conventie-commissaris; en
aN zij hem, in Dec. 1794, naden val van
Robespierrc, huwt, dan huwt zij den held van den
Oden Thermidor. om haar deel te hebben van
den stralenkrans die hem omringt: maar als
die stralenkrans verbleekt is, laat zij hem
glippen. Het was een soort koop, dien zij in
Bordeaux met Tallien heeft gesloten. Zei!
heeft zij dit, vele jaren later, tijdens de Restau
ratie, eens aldus uitgedrukt: Ais men dwars
door den storm heen moet, kiest men niet
angstvallig ziin reddingsplank". Tallien w n s
deze reddingsplank. Toen haar voorgoed
gebleken was, dat deze plank niet van goed
timmerhout was. borg ze hem op bij haar
curiositeiten.
Voor de benarde stad Bordeaux was liet
intusschen een geiuk, dat de/e weinig kiesche
transactie haar beslag gekresen had. Want de
schoone Thérèse oefende een verzachtenden
invloed on den machtigen commissaris uit.
Het mag waar zijn - en het is ook wel ge
deeltelijk waar wat Michelet in zijn Histoire
de la Révolutiün heeft geschreven, dat n.l.
Tallien handelde in levens" en dat zijn
maitresse de kas hield"; maar van de bizondere
hulpvaardigheid en goedhartigheid dezer
vermaarde vrouw geeft toch de geschiedenis
ook vele bewijzen, ook uit dien bewogen tijd
in Bordeaux. En dan heeft ook haar volkomen
onverschilligheid ten opzichte der
Jacobiinsche principes niet nagelaten, deze principes
te doen wankelen bij den zeer weinig
beginselvasten Tailien. De ongepolijste jongen uit
het volk onderging het overwicht van ae
schitterende dame uit de groote wereld. Het
heeft hem ongetwijfeld inwendig zeergestreeld,
n'en déplaise alle geiijkheidsfrasen ter
wereid, een markiezin tot maitresse te hebben;
haar fijne vormen imponeerden hem, haar
mondain Parijsch cachet deed hem beven
van ontzag. Met deze vrouw aan zijn zijde
droomde hij andere droomen dan van
republikeinschen eenvoud en republikeinschen
burgeizin.
Wij weten uit de verhalen van ooggetuigen,
dat zij zich, na haar bevrijding uit de gevange
nis, zeer spoedig in het publiek aan de zijde
van Tallien vertoonde, als hij in zijn rijtuig de
stad doorkruiste. De roode Jacobiinen-muts
op het overvloedige zwarte haar, jong en zeer
bekoorlijk, leek zij, naast den gevreesden
commissaris gezeten, aan velen als een engel
der vertroosting. En aan haar voorspraak
hebben ook velen hun behoud te danken gehad.
Er is wel gezegd, dat deze voorspraak bij
Tallien betere" gevoelens wakker riep, en
dat dit ontwaakte betere ik aanleiding werd,
dat hij de straffe terreur ging verzachten en
begon in te gaan tegen den feilen
Jacobijnengeest, die toen nog oppermachtig was in de
Conventie, zoodat hij tenslotte ter verant
woording naar Parijs geroepen werd (Febr.'94).
Over dit beter ik dient echter beter gezwegen.
De humaniteit kon het bij Tallien niet winnen
van zijn principes. Want principes ze
waren te vinden bij Robespierre en St.Just,
hoe men verder over deze mannen moge
denken; maar bij Tallien waren ze voor geld
te koop. De zege over zulke principes geeft
nooit iets anders dan een roemlooze over
winning.
Maar voor de beden zijner schoone maitresse
gezwicht ja, dat is Tallien menigmaal. En
in een eenigszins anderen gedachtenkring
gekomen dan de Jacobijnsche, dat is hij ook,
ondanks de roode muts op de weelderige
lokken van zijn geliefde. Zijn haat tegen de
aristocraten" doorliep een bekoelingsproces.
Zoodat tenslotte de menschelijkheid en Bor
deaux bij de verhouding tusschen hem en
Thérèse ten zeerste gebaat zijn geweest. Het
is niet anders dan billijk, dit nadrukkelijk te
constateeren.
W. A. C. VAN STRIEN