Historisch Archief 1877-1940
DÉ.A'MSTERDA-'MME-k, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
6 Oct. '23. - No. 2415
Teekening voor -.-?de' Amsterdammer" door ",."."
Bernard .van Vlijmen
ALEXANDER;MOISSI,
maakt thans wedergen tournee door ons land.
iiiiiiiiiiiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiii
RIJM-KRONYGK
Het Centrum" meldt, dat in liet militair
hospitaal te Utrecht op Zaterdag 11 Augustus
aanwezig waren 15 patiënten en 13 dienst
doende officieren van gezondheid Daarbij
komt, dat van de 15 patiënten, wier ziekten
allen van onschuldigen aard waren, er zeven
z. g ,,loopende" patiënten zijn, die in de
kazerne slapen.
KOOR VAN PATIËNTEN.
Wij worden hier vertroeteld
als hondjes op den schoot.
Elk heeft zijn eigen lijfarts.
Het vaderland is groot.
Des morgens treedt voor ieder bed
een dokter met een mooie pet,
en kijkt naar onze blaren,
en brengt ons thee en brood.
Des avonds gaan er zeven
van ons naar hun kwartier.
We blijven met z'n achten
patiënten rustig hier.
En dertien dokters, zeer-geleerd,
zien toe dat ons geen kwaad passeert..
Wat liggen we hier veilig....
Wat is d'r een vertier '
SOLO.
's Avonds als ik slapen ga
komen me dertien dokters na.
Twee aan m'n linkerpols
Twee aan m'n rechterpols.
Twee die domineeren
Twee die carteeren.
Twee die me lekker schommelen,
Twee die zoetjes dommelen,
en een heele hooge,
om m'n traantjes af te dro-gen....
KOOR.
Wie scheldt daar op het leger?
Wie heeft het thuis zoo fijn?
Wie zou met zoo'n verpleging
nog burger willen zijn?
Wanneer je straks als bus-patiënt
weer met die' ne' dokter bent....
dan zucht je bij je-eigen:
was 'k maar-weer millesjein....
MELIS STOKE
ItD 3
AVONTUREN ')
door HERMAN DE MAN
Rijkaart Benschop keek reeds neer op
vreemde ontroeringen in zijn jong bestaan
gezameld. Hij de stille jongen, die zijn vader
aardde en voor 't boerenwerk en dat alleen
geboren scheen,had diepe genegenheid opgevat
voor een arm en berooid daggeldersgezin;
voor Aart den vader, de drie prille kinderen
en voor Geertruida de moeder. En toen de
daggelder Aart hem zegde: Rijk jongen, je
zit me niet in den weg, maar wij zijn toch
jouw soort niet; jullie slag volk kan met gien
arme minschen verkeeren zei Rijkaart
binnensmonds toch Aart, tóch.
En Aart toog naar den grooten bouw, met
de maaiers mee naar Frankrijk en later ver
huurde hij zich voor graverswerk in 't Walen
land, toch bleef Rijkaart daar komen, uren
van zijn korte avonden na 't boerenwerk, als
de moeiheid in zijn leden kneep. Toen was hij
zeventien en Geertruida, het welig vroolijli
daggelderswijf hun naaste buur drie en dertig.
De herfst kwam over 't land en daarmee
het zware beetenrooien. Rijkaart werkte met
Vaders harder dan de knechten en ze krooiden
menig vracht naar de kuilen achter 't erf. Om
streeks die dagen werd hem voor het eerst het
werkvolk-huren opgedragen.
Jaan, de ouwe stoepmeid wier doof en kwam
bij Dominees als werkster en vader wist van
Giel Jans Lekkerkerker dat bij diens neef
Engel Aantjes in Lopik-Kapel de stoepmeid
TTZT
gTjAPSOKCRXFT1
?
ZIJN TASCH
Vroeger liep hij bloot-eenvoudig
Met een koffertje of zoo;
Rustig ging hij door zijn straatjes,
.Als een heertje naar bureau.
Pijpje-rookenünaar zijn schouwburg
Stapte hij daar onverstoord....
Heel zijn keurig plankenleven
Was een simpel: en-zoo-voort.
In zijn koffertje: zijn rollen
En zijn repetitie-brood,
Soms een karig tientje voorschot,
Voor de rest geen zorg en nood.
Leeren, repeteeren, spelen,
Nooit een wachtje ooit gemist,
Onbekommerd vlood het leven
Van den braven tooneellist.
Toen op eens iets eigenaardigs,
Waar hij niet gewoon aan was;
Plots.... het koffertje verdwenen
In de plaats: een actentasch.
Weg zijn pijpje en zijn kalmte,
Puffend ging hij langs de straat,
Als een man die iets wanhopigs,
Bevend ondernemen gaat.
Dikwijls wordt hij aangesproken
Door een juffer of een heer,
Telkens gaan zijn hoofd en hoedje
Iets belovend op en neer.
Met zijn actentasch verlegen,
Waar een ochtendblad in zit,
Loopt hij lachend, knikkend verder,
Als een soort van kamerlid.
Van de angst en zcnuwschokjes
Heeft hij een verdachte kleur,
Met zijn actentasch gewapend
Is hij dan toch directeur.
J. H. S P E E N H O F F
liiiliiiilliiiinillliiiiiiiillllliiiiiin iiiimiiiiiimiiiiifiiimiin 111
iimimiiiiiimii
ui» inmi
MimiiiiiiiimiMim 1111
lllllllllltlIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIlllllllllllllllllllllIllllllllIIlllllllllllllllllllllllI»
DEN
HAAG
ii
Bekende keuken, geopend tot 12 uur 's avonds
Grootste inrichting ter plaatse
minimum; mum
iiiiiiiiiiHiiiinii
ONZE HANDELSGEEST
Wij geven gaarne op van onze voortreffe
lijkheid als handeidrijvende natie. Met den
handel staat het op het oogenblik maar zoo-zoo.
Maar de handelsgeest is intact gebleven.
Men voelt als het ware zeide mij eens een
vreemdeling men voelt als het ware, zoo
dra men over de grenzen van uw land komt,
dat gij eene handeidrijvende natie zijt. De
dorst naar dubbeltjes en kwartjes straalt het
spoorwegpersoneel om zoo te zeggen uit de
oogen. Ze zijn allervriendelijkst. Ze vragen u of
je het raampje open wilt hebben, of dicht, of
half-open, of hoe u maar wilt, natuurlijk alles
binnen de grenzen die de constructie toelaat.
Dat kost een kwartje. Ook wenscht de conduc
teur u een goeden dag. Hij is erg bezorgd over
uw handbagage, en, een kwartier vóór de
plaats uwer bestemming, bekruipt hem opeens
het verschrikkelijk denkbeeld dat het wel
eens zou kunnen gebeuren dat er geen enkele
kruier aan het station bereid zou zijn om uwe
handbagage te dragen. Dat zou iets vreeselijks
zijn ! Hij fronst nadenkend het voorhoofd, en
ge wacht in de pijnlijkste spanning. Er gaat
iets van dezen man uit dat u gevoelen
doet: als er n mensch in de wereld is die
plaatselijke kennis, handigheid, relaties en
overredingskracht in voldoende mate bezit
om mij uit deze dreigende impasse te redden,
dan is het deze onschatbare conducteur.
Twintig, dertig seconden blijft hij zoo voor
Al£em. Nederlandsche
Automobiel Mij.
FRANKENSTHAA.T52-83E, ?s=GRAVENHAGE
u staan; het voorhoofd gefronst. Ge hebt alle
gelegenheid om zijn beeld in u op te nemen,
opdat ge te allen tijde goed u herinneren zult
dat hij het was.... hij, en niemand anders, die
n in dit kwade uur is bijgesprongen (er zijn
waarlijk nog mér conducteurs, en ze kè.nnen
elkaar ! Ze zijn allen leden van n handelsna
tie !)
Opeens ontspant zijn gelaat zich in een glim
lach.Oe glimlacht verheugd mede. De man heeft
u niet teleurgesteld ! Hij wét er iets op. Hij,
en niemand anders dan hij zal er voor zorgen
dat ge een kruier zult hebben. Vertrouw ti
aan hem toe !
Dat kost wér een kwartje.
Aan het station wemelt het van de witkielen.
Drie.... vier.... vijf hollen er driftig
mede naast het portier.
De conducteur wenkt ze krampachtig.
Allen antwoorden buiten adem: ,,Joa !
Joa !" Zoodra er n gekozen is verandert de
houding van alle anderen als bij tooverslag
van groote opwinding in de volledigste onver
schilligheid.
Van den kruier komt ge bij de chauffeurs en
van de chauffeurs bij de portiers en kellners..
allen leden van de handelsnatie.
Ik ken er maar n die het als Grand Seig
neur opvat, en dat is de jongen die met week
bladen voor het Hollandsche Spoor-station
in den Haag staat.
Deze verkeert in een voortdurenden staat
van half-slaap. Hij houdt een eindje sigaar in
den mond en geeft u 5 ets wisselgeld te weinig
terug.
Dit is blijkbaar n van die gelukkigen die,
zooals het spreekwoord luidt: slapende rijk
worden.
Onlangs is de handelsgeest van uw volk weer
eens schitterend gebleken.
Het geval had plaats te Woldendorp in
Groningen. Daar moest een ballon met twee
Spaansche luchtreizigers eene noodlanding
doen. De twee heeren waren gewond van de
schok en werden naar een hotel gedragen.
Wij kennen het hotel te Woldendorp
helaas niet, maar de wereld weet thans dat
men er uiterst vriendelijk en beleefd wordt
ontvangen. De Spanjaarden vertellenjnamelijk:
Het eerste wat men ons vroeg, was of we
wel geld bij ons hadden om ons nachtverblijf
te betalen !"
Indien de luchtreizigers dat niet bezeten
hadden, zouden ze waarschijnlijk in het
traditioneele gat onder het stadhuis verpleegd zijn.
Ik heb vele hotels bezocht, en daaronder
verschillende die van denzelfden rang waren
als het hotel te Woldendorp.
Maar zóó-iets, is me nergens overkomen..
zelfs niet in de duurste hotels die ik ken.
De directeur van het Ritz-Carlton-Palace te
Woldendorp is een man van zaken. Hij ver
moedde dat deze twee Spanjaarden expres dien
heelen afstand hadden afgelegd, om te Wol
dendorp een noodlanding te doen, waarbij ze
nog risqueerden armen en beenen te breken,
allén, uitsluitend en expresselijk om hem eens
een taaie- halve-biet'stuk met bleeke gebakken
aardappeltjes, spercieboonen, een zure appel
en een half fleschje bier af te zetten, en om eens
lekker voor niks te slapen in de beroemde
bedden van het Woldendorp?Palace, die
naar de wasch rieken en waar waarschijnlijk
gehaakte spreien op liggen.
Met dezen misdadigen opzet hadden de Span
tjaarden zich een luchtballon aangeschaft !
Zóó zijn die lui !
Maar de direteur van het
WoldendorpAstoria-Ritz-Hötel is niet van gisteren ! Wie
geen geld heeft mag zich n!et wasschen in zijn
gebarsten kommen, en geen voet zetten op
zijn met zand-bestrooide parketvloeren.
Van menschlievendheid - de heeren waren
gewond spreek ik nog niet eens. Want dat
is hélemaal luxe !
Enfin, om kort te zijn, de heeren hadden
dan geld bij zich, en liet exclusieve
GrandHótel-Kurnaus Woldendorp ging voor hen
open.
In afwachting van het oogenblik dat de
gehaakte spreien van de bedden afgenomen
zouden zijn, mochten ze wachten in de ge
zelschapszalen, die waarschijnlijk smaakvol
gedecoreerd zijn met jenever-reclameplaten,
billardqueues en de medaille-kast van de
Woldendorpsche zangvereeniging: Van je
héla-höla en Oranje". Maar tenslotte sliepen ze
dan toch heusch.
Na een half uur werden ze weer gewekt.
Vóór hun sponde stond weer dreigende de
handelsgeest van Ons Volk.
Ditmaal in de gedaante van een afgezant
van den Hoog Edel Achtbaren Heer burge
meester van Woldendorp.
Ze moesten dadelijk opstaan.
De burgemeester onderwierp hen vervol
gens aan een lang verhoor (in welke taal?) en
verkaarde dat hij de ballon in beslag nam tot
dat de heeren schadevergoeding betaald zouden
hebben voor de verwoestingen door hun
luchtschip aangericht. Deze bedroeg/ 290.
Bravo, nietwaar !
Dat is nog eens een burgemeester !
Die liet er geen gras over groeien ! In
minder dan geen tijd moet hij de schade opge
nomen hebben ! En dan maar dadelijk innen !
Waarschijnlijk had hij iets gehoord van
Poincaré, en al diens last met schadevergoe
dingen.
Dat slapen van die Spanjaarden (hij kende
z'n 80-jarigcn oorlog) was lijdelijk verzet, dat
onmiddellijk krachtig gebroken diende te
worden ! De heeren betaalden hun tol aan
den Nederlandschen handelsgeest en gingen
weer naar bed.
iiHinniillllliiiiiiiiiii
iilliilillllllllllllilliiiiiitiiiiiiiiiii
illiuil l i iillllllliliillllllllll iiiliiiiiiil IIIIIH iiiiiiiiiiillllliiiillll
1) Uit den onuitgegeven roman Rijshout
en Rozen".
wegging wegens omgang met een getrouwden
daggelder uit Eiteren.
Ze heette Huiberta en 't was een klein ding,
maar vurig en kwiek in het werk. In Kapel
werkt vrouwvolk mee in 't hooiland en hun in
Kooihuis was het regel dat de meid des win
ters meehielp in de lokpijpen, dat zou Huiber
ta dan ook wel willen. Als ze zinnigheid had
en met Sinte-Katrein gehaald wou worden
met de tilbury mocht Rijkaart haar twee
honderd gulden bieden en twee pond (dat is
boerenberekening 12 gulden) goosgeld. Hii
reed er heen en zag voor het eerst van zijn
leven de Lek. Hij hield den dijk tot Jaarsveld,
dat betcekende omrijden, maar" Rijkaart
Benschop zag voor het eerst nu de Lek.
Huiberta vond hij in de klaverkampen,
waar de late bouw begonnen was en ze rijfde.
't Wier gauw beklonken. Ze loeg hem toe en
gaf bij 't afscheid haar pols, omdat heur
handen vuil waren van het werk. Ze was mooi.
Rijkaart reed naar 'f Vadererf weerom en
op zijn oogenprint bleef het beeld van dat vurig
klein ding, met de ronde vormen en lachende
oogen. Kon haar uit zijn denken niet meer ver
dringen. Zoodat hij voortaan sliep en opstond
met dat meidje voor oogen. Ze wier een bezit
van zijn innerlijk; ze wandelde in de avonden
als hij langs de grienden sleuveldc met hem
mee, zooals de maan pleegt mee te gaan on
grijpbaar, en de zachtheid van haar ronde
armen werd in zijn knnist opnieuw gevoeld.
Hij ging haar leeren kennen en verlangde het
uur van haar komst in November, vóór de
Malloot van Ter Gouw.
Aart, de daggelder was uit Walenland weer
om en wist verhalen van schrikkelijk kale
bazaltveldcn en gele zavelvlakken, waar geen
leven gedijt.
Maar Rijkaart kwam niet luisteren en dronk
geen zwarte koffie meer, geschonken door de
lachende Oeertruida. Dat was nu voorbij.
En nu die kleine stoepmeid. Na haar maan
den in zijn verbeelding rondgedragen te heb
ben, kwam ze 20 November, toen in de buurt
schappen het vee al gestald was, gehaald door
vaders met de wiegende tilbury. Ze brocht
bijbel noch kerkboek mee en daarover vielen
dalijk woorden. Ze zei, aan den zoon niet er
varen te hebben dat het in 't Kooihuis zoo'n
fijne boel was, anders zou ze 't niet hebben
aangenomen.
Toen ze ruzie kreeg met vaders daarover
en ze van kwaadheid krijschte tegenover den
stillen maar beslisten scheefgegroeide!! boer,
wiens gansene wezen sprak van stille Gods
vrucht en van werken, zag Rijkaard haar aan
en zie ze was leelijk en verflensd om heur
oogen. Wat haar wildmakende bekoring was
geweest, werd in zijn oogen grove lustigheid
en een voornaam gevoel stond in hem op; hij
vond zich zelf van fijner ras en zuiverder soort
dan dit lustig jong frommes.
Daarop beleefde hij een winter van strenge
ingetogenheid op de dagen; maar in deze
avonden slenterde hij naar het dorp als de
wegen om te fietsen te slecht waren. Hij werd
ontvangen in menig gezin van 't Bovenend en
hij zag zijn schoolkameraadjes van vroeger,
nu opgegroeid tot lieve sterke meidjes in ge
spannen jakjes, proper en pront, vief en
lachebekkig. Als ze wat aardigs zegden en hij daar
van vlammen voelde woelen om zijn slapen,
werd hij beduusd, nam zijn pet en ging heen.
Dat werd gauw begrepen en gemerkt; zt1
lieten 't er op aan komen die duivelsche meid
jes uit het Bovenend.
Op de Dinsdagavonden wist hij gansch de
jonkheid van de contreye bij de juffrouwen
Verrnaat die naaischool hielden in 't voormalig
sluishuis. Rond de naaischool scharrelde menig
boerenzoon tepen 't uitgaansuur en Rijkaard
zette op een keer ook zijn fiets tegen een tilm
van het Pastoorslaantje en leunde wachtend
tegen het houten hek van het Lopiksche land.
De ramen van de naaischool waren hoog; er
brandde licht in de groote holle kamer van
het oude sluishuis. En de gordijnen waren niet
neergelaten, alzoo kon hij kijken over de kop
jes der leerlingen, in een warreling van
jongemeisjesharen beschenen door het gele
petroleumlicht. De naaischool gaat uit, Rijkaard
rijdt rap naar het Kooihuis weerom. En hij
hoort wel de lachroepen van meiden naar jon
gens en 't gillerig stoeien langs den dijk," hij
weet wel dat er nu lustig gelachen en gezoend
wordt, maar hij keert niet terug om mee te
gekken.
Hij bepeinst zijn eenzelvigheid. Heeft het
wonen in het achterland daar schuld aan?....
Deze winter duurde lang en bracht een ver
killing in het wezen van den jongen boer. In
het onverwarmde voorhuis las hij te dier
dagen uit de boeken der oudheid, in het voor
huis waar het plechtig was van de vele vrome
stonden, die er doorleefd waren door de boeren
die voor hem hier de kooi bediend hadden, en
waar de leeren bijbel lag op schuin
leesgestoclte.
Hij las aandachtig. De zielsverzuchtingen
van Mr. Joannes Bunjan Leeraer te Bedfort
uit een klein pergamenten boek niet grooter
dan een vuist, dateerend uit A.D. 1680. De
Algemeene Historie der Joodschc Naatsie van
Basnage zijnde vervolgen van Josephus. Vader
wist het en zocht zijn jongen in het voorhuis,
en gal' hem meerdere boeken van Godsvrucht
en Eeredienst. Maar toen de vader kwam en
meende dat Rijkaart zijn zoon zoo jong al,
zon komen tot vrome overpeinzing en de
zielsvoornaamheid van bezonken Godsvertrouwen,
juist toen gleed zijn jongen weer weg uit de
somberheid die hem gedreven had tot het
Godgewijde boek.
Want een nieuw jaar was aangevangen en
het nieuwe jaar werd door de winnende lente
zon bleekgroen versierd. De lente over liet
land is gelijk het stappen van een sterken
jongen kerel de borst vooruit, geweldig in zijn
levenslust. Boven de winterluchten, boven de
zwarte wolken vecht hij met de koude, en van
daar werpt de kerel lekkere zoele wind uit
het Zuiden neer om den winter te verwinnen.
Alle sluimerende levens in en op de aarde rillen
innerlijk; de aarde gaat borrelen van binnen
en de kiemen van plant en dier zetten uit.
Vreugdige sterke plannen komen in de har
ten en hersenen van het jonge boerenvolk dat
wel de lente lijdelijk meegeniet en het nimmer
weten wil dat de streeling van zoele winden
nieuwe krachten ook in 't jong menschenhart
stuwt, maar dat toch hoewel ongeweten, ver
langd heeft naar deze herrijzenis van het leven.
Rijkaart Benschop veerde óp uit bleeke
mijmerij en aanzag duizelend grienden en vel
den en hoornen en slooten. Ziet, alles is nieuw
TABAK.
noig altijd de beste.
De burgemeester van Woldendorp en de
eigenaars der twee beschadigde huisjes, moe
ten een zekere satisfactie gevonden hebben in
het bewustzijn van een late doch stevige
revanche op Alva's tiende penning.
Eindelijk wilden de luchtvaarders nog
telegrafeeren naar hun Consul en naar de Belgi
sche luchtvaartclub, opdat niemand noodeloos
in ongerustheid over hun lot zoude blijven.
Dit werd door den burgemeester verboden.
Ook weigerde hij aldus verklaren zij na
dere uitleg te geven van zijn ,,veto".
Waarom heeft Z. H. E. A. deze twee
menschen verboden te telegrafeeren?
Had hij iets gehoord van de Spaansche
militaire dictators, en vreesde hij de
grondvesting van een Nederlandsen filiaal op het
bij uitstek zoo gunstig gelegen strategisch
punt Woldendorp, dat N.W. Europa bestrijkt?
Ook dit weten wij niet.
Wij weten alleen dat, na Amsterdam en
Rotterdam, Woldendorp met eere de derde
handelsstad van Nederland genoemd mag
worden.
MELIS S T o K E
Mij. JOLUHD",
Weesperzijde 94, AMSTERDAM
Telefoon 24271. T«l.-Adres Transport"
VERHUIZINGEN, ook per gesloten
autoverhuiswagens met aanhangwagen.
Binnen een rayon van 8O Km. bespaart
men Hotel kosten.
BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ.
Machinale Stofreiniging.
Be waarp laatsen voor inboedels
geworden.... dit placht vaders vader in 't
veurjaar te zeggen als hij weeral zag dat de
zoelte het won van wintersche barheid. Ja,
veel was ook nieuw geworden in dezen jongen
boer. De zware werkdagen van het koniken
waren voorbij; geen Noorsche eendentrekken
streken meer neer op den kooivijver, hij her
kreeg weer vrijheid om her en der te neuzen
en nieuwe leering op te doen van wat in de
wereld te koop is, en danig werd hij door zijn
drie zusters benijd zoo vaak hij in den na
middag heenreed naar deze of gene kleine stad,
naar IJsselstein, Montfoort, Oudewatcr, soms
zelfs naar Utrecht.
Vaders zei zoo: 't keind is jong en doet geen
ongerechtigheid, laat gaan. En daarin was
moeders van eendere meening. Zij zagen de
veranderingen van zijn geaardheid niet diep;
maar ze voelden wel als vader en moeder zijn
de, al waren ze van 't achterland en gansch
niet geleerd, dat hun jongen zijn weg rechte
ging, gelijk het een jongeling betaamt levend
naar 't aloud beginsel. Zijne gangen wieren
niet bespied; waarom ook?'Alzoo rees hij dit
voorjaar uit somberheid op, maar daarvoor
in stee kwam wél verlangen naar vreugde,
geen vreugde. Had een zwaarmoedige jeugd
de mogelijkheid om volop vreugden te grijpen
geknauwd? Hij kwam in Meiavonden naar
de Stad van Ouwater.cn vond er, meestal op
Zaterdag, boerenknechten en boerenzeuns die
op pantoffels gekomen waren, om en bij de
Marktbrug over hun fiets hangen, pratend
over het weer, de prijzen van kaas, de duurte
van het vee, den stand van 't grasgewas. Maar
kwamen daar meidjes voorbij, winkeldochters
of jolige boden uit de groote huizen met witte
plooimutsen op, de wellende borstjes strak
achter frissche katoentjes gespannen, dan
vlogen de oogen heur achterna, dan wier er
geroepen en gegekt en de praats over het
boerenjaar was om. Dan vertelden z'elkander van
kansen en vrijages in de buurten en elders; ze
hadden allen winsten te boek, alleen Rijkaart
niet. Hij luisterde met graagte, met schitte
rende oogen. Keerde hij des avonds terug naar
het kooihnis achter in de grienden, dan reed
( Vervol" i>p pa°. 4 omslag)