De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 6 oktober pagina 10

6 oktober 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DÉ.A'MSTERDA-'MME-k, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 6 Oct. '23. - No. 2415 Teekening voor -.-?de' Amsterdammer" door ",."." Bernard .van Vlijmen ALEXANDER;MOISSI, maakt thans wedergen tournee door ons land. iiiiiiiiiiiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiii RIJM-KRONYGK Het Centrum" meldt, dat in liet militair hospitaal te Utrecht op Zaterdag 11 Augustus aanwezig waren 15 patiënten en 13 dienst doende officieren van gezondheid Daarbij komt, dat van de 15 patiënten, wier ziekten allen van onschuldigen aard waren, er zeven z. g ,,loopende" patiënten zijn, die in de kazerne slapen. KOOR VAN PATIËNTEN. Wij worden hier vertroeteld als hondjes op den schoot. Elk heeft zijn eigen lijfarts. Het vaderland is groot. Des morgens treedt voor ieder bed een dokter met een mooie pet, en kijkt naar onze blaren, en brengt ons thee en brood. Des avonds gaan er zeven van ons naar hun kwartier. We blijven met z'n achten patiënten rustig hier. En dertien dokters, zeer-geleerd, zien toe dat ons geen kwaad passeert.. Wat liggen we hier veilig.... Wat is d'r een vertier ' SOLO. 's Avonds als ik slapen ga komen me dertien dokters na. Twee aan m'n linkerpols Twee aan m'n rechterpols. Twee die domineeren Twee die carteeren. Twee die me lekker schommelen, Twee die zoetjes dommelen, en een heele hooge, om m'n traantjes af te dro-gen.... KOOR. Wie scheldt daar op het leger? Wie heeft het thuis zoo fijn? Wie zou met zoo'n verpleging nog burger willen zijn? Wanneer je straks als bus-patiënt weer met die' ne' dokter bent.... dan zucht je bij je-eigen: was 'k maar-weer millesjein.... MELIS STOKE ItD 3 AVONTUREN ') door HERMAN DE MAN Rijkaart Benschop keek reeds neer op vreemde ontroeringen in zijn jong bestaan gezameld. Hij de stille jongen, die zijn vader aardde en voor 't boerenwerk en dat alleen geboren scheen,had diepe genegenheid opgevat voor een arm en berooid daggeldersgezin; voor Aart den vader, de drie prille kinderen en voor Geertruida de moeder. En toen de daggelder Aart hem zegde: Rijk jongen, je zit me niet in den weg, maar wij zijn toch jouw soort niet; jullie slag volk kan met gien arme minschen verkeeren zei Rijkaart binnensmonds toch Aart, tóch. En Aart toog naar den grooten bouw, met de maaiers mee naar Frankrijk en later ver huurde hij zich voor graverswerk in 't Walen land, toch bleef Rijkaart daar komen, uren van zijn korte avonden na 't boerenwerk, als de moeiheid in zijn leden kneep. Toen was hij zeventien en Geertruida, het welig vroolijli daggelderswijf hun naaste buur drie en dertig. De herfst kwam over 't land en daarmee het zware beetenrooien. Rijkaart werkte met Vaders harder dan de knechten en ze krooiden menig vracht naar de kuilen achter 't erf. Om streeks die dagen werd hem voor het eerst het werkvolk-huren opgedragen. Jaan, de ouwe stoepmeid wier doof en kwam bij Dominees als werkster en vader wist van Giel Jans Lekkerkerker dat bij diens neef Engel Aantjes in Lopik-Kapel de stoepmeid TTZT gTjAPSOKCRXFT1 ? ZIJN TASCH Vroeger liep hij bloot-eenvoudig Met een koffertje of zoo; Rustig ging hij door zijn straatjes, .Als een heertje naar bureau. Pijpje-rookenünaar zijn schouwburg Stapte hij daar onverstoord.... Heel zijn keurig plankenleven Was een simpel: en-zoo-voort. In zijn koffertje: zijn rollen En zijn repetitie-brood, Soms een karig tientje voorschot, Voor de rest geen zorg en nood. Leeren, repeteeren, spelen, Nooit een wachtje ooit gemist, Onbekommerd vlood het leven Van den braven tooneellist. Toen op eens iets eigenaardigs, Waar hij niet gewoon aan was; Plots.... het koffertje verdwenen In de plaats: een actentasch. Weg zijn pijpje en zijn kalmte, Puffend ging hij langs de straat, Als een man die iets wanhopigs, Bevend ondernemen gaat. Dikwijls wordt hij aangesproken Door een juffer of een heer, Telkens gaan zijn hoofd en hoedje Iets belovend op en neer. Met zijn actentasch verlegen, Waar een ochtendblad in zit, Loopt hij lachend, knikkend verder, Als een soort van kamerlid. Van de angst en zcnuwschokjes Heeft hij een verdachte kleur, Met zijn actentasch gewapend Is hij dan toch directeur. J. H. S P E E N H O F F liiiliiiilliiiinillliiiiiiiillllliiiiiin iiiimiiiiiimiiiiifiiimiin 111 iimimiiiiiimii ui» inmi MimiiiiiiiimiMim 1111 lllllllllltlIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIlllllllllllllllllllllIllllllllIIlllllllllllllllllllllllI» DEN HAAG ii Bekende keuken, geopend tot 12 uur 's avonds Grootste inrichting ter plaatse minimum; mum iiiiiiiiiiHiiiinii ONZE HANDELSGEEST Wij geven gaarne op van onze voortreffe lijkheid als handeidrijvende natie. Met den handel staat het op het oogenblik maar zoo-zoo. Maar de handelsgeest is intact gebleven. Men voelt als het ware zeide mij eens een vreemdeling men voelt als het ware, zoo dra men over de grenzen van uw land komt, dat gij eene handeidrijvende natie zijt. De dorst naar dubbeltjes en kwartjes straalt het spoorwegpersoneel om zoo te zeggen uit de oogen. Ze zijn allervriendelijkst. Ze vragen u of je het raampje open wilt hebben, of dicht, of half-open, of hoe u maar wilt, natuurlijk alles binnen de grenzen die de constructie toelaat. Dat kost een kwartje. Ook wenscht de conduc teur u een goeden dag. Hij is erg bezorgd over uw handbagage, en, een kwartier vóór de plaats uwer bestemming, bekruipt hem opeens het verschrikkelijk denkbeeld dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat er geen enkele kruier aan het station bereid zou zijn om uwe handbagage te dragen. Dat zou iets vreeselijks zijn ! Hij fronst nadenkend het voorhoofd, en ge wacht in de pijnlijkste spanning. Er gaat iets van dezen man uit dat u gevoelen doet: als er n mensch in de wereld is die plaatselijke kennis, handigheid, relaties en overredingskracht in voldoende mate bezit om mij uit deze dreigende impasse te redden, dan is het deze onschatbare conducteur. Twintig, dertig seconden blijft hij zoo voor Al£em. Nederlandsche Automobiel Mij. FRANKENSTHAA.T52-83E, ?s=GRAVENHAGE u staan; het voorhoofd gefronst. Ge hebt alle gelegenheid om zijn beeld in u op te nemen, opdat ge te allen tijde goed u herinneren zult dat hij het was.... hij, en niemand anders, die n in dit kwade uur is bijgesprongen (er zijn waarlijk nog mér conducteurs, en ze kè.nnen elkaar ! Ze zijn allen leden van n handelsna tie !) Opeens ontspant zijn gelaat zich in een glim lach.Oe glimlacht verheugd mede. De man heeft u niet teleurgesteld ! Hij wét er iets op. Hij, en niemand anders dan hij zal er voor zorgen dat ge een kruier zult hebben. Vertrouw ti aan hem toe ! Dat kost wér een kwartje. Aan het station wemelt het van de witkielen. Drie.... vier.... vijf hollen er driftig mede naast het portier. De conducteur wenkt ze krampachtig. Allen antwoorden buiten adem: ,,Joa ! Joa !" Zoodra er n gekozen is verandert de houding van alle anderen als bij tooverslag van groote opwinding in de volledigste onver schilligheid. Van den kruier komt ge bij de chauffeurs en van de chauffeurs bij de portiers en kellners.. allen leden van de handelsnatie. Ik ken er maar n die het als Grand Seig neur opvat, en dat is de jongen die met week bladen voor het Hollandsche Spoor-station in den Haag staat. Deze verkeert in een voortdurenden staat van half-slaap. Hij houdt een eindje sigaar in den mond en geeft u 5 ets wisselgeld te weinig terug. Dit is blijkbaar n van die gelukkigen die, zooals het spreekwoord luidt: slapende rijk worden. Onlangs is de handelsgeest van uw volk weer eens schitterend gebleken. Het geval had plaats te Woldendorp in Groningen. Daar moest een ballon met twee Spaansche luchtreizigers eene noodlanding doen. De twee heeren waren gewond van de schok en werden naar een hotel gedragen. Wij kennen het hotel te Woldendorp helaas niet, maar de wereld weet thans dat men er uiterst vriendelijk en beleefd wordt ontvangen. De Spanjaarden vertellenjnamelijk: Het eerste wat men ons vroeg, was of we wel geld bij ons hadden om ons nachtverblijf te betalen !" Indien de luchtreizigers dat niet bezeten hadden, zouden ze waarschijnlijk in het traditioneele gat onder het stadhuis verpleegd zijn. Ik heb vele hotels bezocht, en daaronder verschillende die van denzelfden rang waren als het hotel te Woldendorp. Maar zóó-iets, is me nergens overkomen.. zelfs niet in de duurste hotels die ik ken. De directeur van het Ritz-Carlton-Palace te Woldendorp is een man van zaken. Hij ver moedde dat deze twee Spanjaarden expres dien heelen afstand hadden afgelegd, om te Wol dendorp een noodlanding te doen, waarbij ze nog risqueerden armen en beenen te breken, allén, uitsluitend en expresselijk om hem eens een taaie- halve-biet'stuk met bleeke gebakken aardappeltjes, spercieboonen, een zure appel en een half fleschje bier af te zetten, en om eens lekker voor niks te slapen in de beroemde bedden van het Woldendorp?Palace, die naar de wasch rieken en waar waarschijnlijk gehaakte spreien op liggen. Met dezen misdadigen opzet hadden de Span tjaarden zich een luchtballon aangeschaft ! Zóó zijn die lui ! Maar de direteur van het WoldendorpAstoria-Ritz-Hötel is niet van gisteren ! Wie geen geld heeft mag zich n!et wasschen in zijn gebarsten kommen, en geen voet zetten op zijn met zand-bestrooide parketvloeren. Van menschlievendheid - de heeren waren gewond spreek ik nog niet eens. Want dat is hélemaal luxe ! Enfin, om kort te zijn, de heeren hadden dan geld bij zich, en liet exclusieve GrandHótel-Kurnaus Woldendorp ging voor hen open. In afwachting van het oogenblik dat de gehaakte spreien van de bedden afgenomen zouden zijn, mochten ze wachten in de ge zelschapszalen, die waarschijnlijk smaakvol gedecoreerd zijn met jenever-reclameplaten, billardqueues en de medaille-kast van de Woldendorpsche zangvereeniging: Van je héla-höla en Oranje". Maar tenslotte sliepen ze dan toch heusch. Na een half uur werden ze weer gewekt. Vóór hun sponde stond weer dreigende de handelsgeest van Ons Volk. Ditmaal in de gedaante van een afgezant van den Hoog Edel Achtbaren Heer burge meester van Woldendorp. Ze moesten dadelijk opstaan. De burgemeester onderwierp hen vervol gens aan een lang verhoor (in welke taal?) en verkaarde dat hij de ballon in beslag nam tot dat de heeren schadevergoeding betaald zouden hebben voor de verwoestingen door hun luchtschip aangericht. Deze bedroeg/ 290. Bravo, nietwaar ! Dat is nog eens een burgemeester ! Die liet er geen gras over groeien ! In minder dan geen tijd moet hij de schade opge nomen hebben ! En dan maar dadelijk innen ! Waarschijnlijk had hij iets gehoord van Poincaré, en al diens last met schadevergoe dingen. Dat slapen van die Spanjaarden (hij kende z'n 80-jarigcn oorlog) was lijdelijk verzet, dat onmiddellijk krachtig gebroken diende te worden ! De heeren betaalden hun tol aan den Nederlandschen handelsgeest en gingen weer naar bed. iiHinniillllliiiiiiiiiii iilliilillllllllllllilliiiiiitiiiiiiiiiii illiuil l i iillllllliliillllllllll iiiliiiiiiil IIIIIH iiiiiiiiiiillllliiiillll 1) Uit den onuitgegeven roman Rijshout en Rozen". wegging wegens omgang met een getrouwden daggelder uit Eiteren. Ze heette Huiberta en 't was een klein ding, maar vurig en kwiek in het werk. In Kapel werkt vrouwvolk mee in 't hooiland en hun in Kooihuis was het regel dat de meid des win ters meehielp in de lokpijpen, dat zou Huiber ta dan ook wel willen. Als ze zinnigheid had en met Sinte-Katrein gehaald wou worden met de tilbury mocht Rijkaart haar twee honderd gulden bieden en twee pond (dat is boerenberekening 12 gulden) goosgeld. Hii reed er heen en zag voor het eerst van zijn leven de Lek. Hij hield den dijk tot Jaarsveld, dat betcekende omrijden, maar" Rijkaart Benschop zag voor het eerst nu de Lek. Huiberta vond hij in de klaverkampen, waar de late bouw begonnen was en ze rijfde. 't Wier gauw beklonken. Ze loeg hem toe en gaf bij 't afscheid haar pols, omdat heur handen vuil waren van het werk. Ze was mooi. Rijkaart reed naar 'f Vadererf weerom en op zijn oogenprint bleef het beeld van dat vurig klein ding, met de ronde vormen en lachende oogen. Kon haar uit zijn denken niet meer ver dringen. Zoodat hij voortaan sliep en opstond met dat meidje voor oogen. Ze wier een bezit van zijn innerlijk; ze wandelde in de avonden als hij langs de grienden sleuveldc met hem mee, zooals de maan pleegt mee te gaan on grijpbaar, en de zachtheid van haar ronde armen werd in zijn knnist opnieuw gevoeld. Hij ging haar leeren kennen en verlangde het uur van haar komst in November, vóór de Malloot van Ter Gouw. Aart, de daggelder was uit Walenland weer om en wist verhalen van schrikkelijk kale bazaltveldcn en gele zavelvlakken, waar geen leven gedijt. Maar Rijkaart kwam niet luisteren en dronk geen zwarte koffie meer, geschonken door de lachende Oeertruida. Dat was nu voorbij. En nu die kleine stoepmeid. Na haar maan den in zijn verbeelding rondgedragen te heb ben, kwam ze 20 November, toen in de buurt schappen het vee al gestald was, gehaald door vaders met de wiegende tilbury. Ze brocht bijbel noch kerkboek mee en daarover vielen dalijk woorden. Ze zei, aan den zoon niet er varen te hebben dat het in 't Kooihuis zoo'n fijne boel was, anders zou ze 't niet hebben aangenomen. Toen ze ruzie kreeg met vaders daarover en ze van kwaadheid krijschte tegenover den stillen maar beslisten scheefgegroeide!! boer, wiens gansene wezen sprak van stille Gods vrucht en van werken, zag Rijkaard haar aan en zie ze was leelijk en verflensd om heur oogen. Wat haar wildmakende bekoring was geweest, werd in zijn oogen grove lustigheid en een voornaam gevoel stond in hem op; hij vond zich zelf van fijner ras en zuiverder soort dan dit lustig jong frommes. Daarop beleefde hij een winter van strenge ingetogenheid op de dagen; maar in deze avonden slenterde hij naar het dorp als de wegen om te fietsen te slecht waren. Hij werd ontvangen in menig gezin van 't Bovenend en hij zag zijn schoolkameraadjes van vroeger, nu opgegroeid tot lieve sterke meidjes in ge spannen jakjes, proper en pront, vief en lachebekkig. Als ze wat aardigs zegden en hij daar van vlammen voelde woelen om zijn slapen, werd hij beduusd, nam zijn pet en ging heen. Dat werd gauw begrepen en gemerkt; zt1 lieten 't er op aan komen die duivelsche meid jes uit het Bovenend. Op de Dinsdagavonden wist hij gansch de jonkheid van de contreye bij de juffrouwen Verrnaat die naaischool hielden in 't voormalig sluishuis. Rond de naaischool scharrelde menig boerenzoon tepen 't uitgaansuur en Rijkaard zette op een keer ook zijn fiets tegen een tilm van het Pastoorslaantje en leunde wachtend tegen het houten hek van het Lopiksche land. De ramen van de naaischool waren hoog; er brandde licht in de groote holle kamer van het oude sluishuis. En de gordijnen waren niet neergelaten, alzoo kon hij kijken over de kop jes der leerlingen, in een warreling van jongemeisjesharen beschenen door het gele petroleumlicht. De naaischool gaat uit, Rijkaard rijdt rap naar het Kooihuis weerom. En hij hoort wel de lachroepen van meiden naar jon gens en 't gillerig stoeien langs den dijk," hij weet wel dat er nu lustig gelachen en gezoend wordt, maar hij keert niet terug om mee te gekken. Hij bepeinst zijn eenzelvigheid. Heeft het wonen in het achterland daar schuld aan?.... Deze winter duurde lang en bracht een ver killing in het wezen van den jongen boer. In het onverwarmde voorhuis las hij te dier dagen uit de boeken der oudheid, in het voor huis waar het plechtig was van de vele vrome stonden, die er doorleefd waren door de boeren die voor hem hier de kooi bediend hadden, en waar de leeren bijbel lag op schuin leesgestoclte. Hij las aandachtig. De zielsverzuchtingen van Mr. Joannes Bunjan Leeraer te Bedfort uit een klein pergamenten boek niet grooter dan een vuist, dateerend uit A.D. 1680. De Algemeene Historie der Joodschc Naatsie van Basnage zijnde vervolgen van Josephus. Vader wist het en zocht zijn jongen in het voorhuis, en gal' hem meerdere boeken van Godsvrucht en Eeredienst. Maar toen de vader kwam en meende dat Rijkaart zijn zoon zoo jong al, zon komen tot vrome overpeinzing en de zielsvoornaamheid van bezonken Godsvertrouwen, juist toen gleed zijn jongen weer weg uit de somberheid die hem gedreven had tot het Godgewijde boek. Want een nieuw jaar was aangevangen en het nieuwe jaar werd door de winnende lente zon bleekgroen versierd. De lente over liet land is gelijk het stappen van een sterken jongen kerel de borst vooruit, geweldig in zijn levenslust. Boven de winterluchten, boven de zwarte wolken vecht hij met de koude, en van daar werpt de kerel lekkere zoele wind uit het Zuiden neer om den winter te verwinnen. Alle sluimerende levens in en op de aarde rillen innerlijk; de aarde gaat borrelen van binnen en de kiemen van plant en dier zetten uit. Vreugdige sterke plannen komen in de har ten en hersenen van het jonge boerenvolk dat wel de lente lijdelijk meegeniet en het nimmer weten wil dat de streeling van zoele winden nieuwe krachten ook in 't jong menschenhart stuwt, maar dat toch hoewel ongeweten, ver langd heeft naar deze herrijzenis van het leven. Rijkaart Benschop veerde óp uit bleeke mijmerij en aanzag duizelend grienden en vel den en hoornen en slooten. Ziet, alles is nieuw TABAK. noig altijd de beste. De burgemeester van Woldendorp en de eigenaars der twee beschadigde huisjes, moe ten een zekere satisfactie gevonden hebben in het bewustzijn van een late doch stevige revanche op Alva's tiende penning. Eindelijk wilden de luchtvaarders nog telegrafeeren naar hun Consul en naar de Belgi sche luchtvaartclub, opdat niemand noodeloos in ongerustheid over hun lot zoude blijven. Dit werd door den burgemeester verboden. Ook weigerde hij aldus verklaren zij na dere uitleg te geven van zijn ,,veto". Waarom heeft Z. H. E. A. deze twee menschen verboden te telegrafeeren? Had hij iets gehoord van de Spaansche militaire dictators, en vreesde hij de grondvesting van een Nederlandsen filiaal op het bij uitstek zoo gunstig gelegen strategisch punt Woldendorp, dat N.W. Europa bestrijkt? Ook dit weten wij niet. Wij weten alleen dat, na Amsterdam en Rotterdam, Woldendorp met eere de derde handelsstad van Nederland genoemd mag worden. MELIS S T o K E Mij. JOLUHD", Weesperzijde 94, AMSTERDAM Telefoon 24271. T«l.-Adres Transport" VERHUIZINGEN, ook per gesloten autoverhuiswagens met aanhangwagen. Binnen een rayon van 8O Km. bespaart men Hotel kosten. BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ. Machinale Stofreiniging. Be waarp laatsen voor inboedels geworden.... dit placht vaders vader in 't veurjaar te zeggen als hij weeral zag dat de zoelte het won van wintersche barheid. Ja, veel was ook nieuw geworden in dezen jongen boer. De zware werkdagen van het koniken waren voorbij; geen Noorsche eendentrekken streken meer neer op den kooivijver, hij her kreeg weer vrijheid om her en der te neuzen en nieuwe leering op te doen van wat in de wereld te koop is, en danig werd hij door zijn drie zusters benijd zoo vaak hij in den na middag heenreed naar deze of gene kleine stad, naar IJsselstein, Montfoort, Oudewatcr, soms zelfs naar Utrecht. Vaders zei zoo: 't keind is jong en doet geen ongerechtigheid, laat gaan. En daarin was moeders van eendere meening. Zij zagen de veranderingen van zijn geaardheid niet diep; maar ze voelden wel als vader en moeder zijn de, al waren ze van 't achterland en gansch niet geleerd, dat hun jongen zijn weg rechte ging, gelijk het een jongeling betaamt levend naar 't aloud beginsel. Zijne gangen wieren niet bespied; waarom ook?'Alzoo rees hij dit voorjaar uit somberheid op, maar daarvoor in stee kwam wél verlangen naar vreugde, geen vreugde. Had een zwaarmoedige jeugd de mogelijkheid om volop vreugden te grijpen geknauwd? Hij kwam in Meiavonden naar de Stad van Ouwater.cn vond er, meestal op Zaterdag, boerenknechten en boerenzeuns die op pantoffels gekomen waren, om en bij de Marktbrug over hun fiets hangen, pratend over het weer, de prijzen van kaas, de duurte van het vee, den stand van 't grasgewas. Maar kwamen daar meidjes voorbij, winkeldochters of jolige boden uit de groote huizen met witte plooimutsen op, de wellende borstjes strak achter frissche katoentjes gespannen, dan vlogen de oogen heur achterna, dan wier er geroepen en gegekt en de praats over het boerenjaar was om. Dan vertelden z'elkander van kansen en vrijages in de buurten en elders; ze hadden allen winsten te boek, alleen Rijkaart niet. Hij luisterde met graagte, met schitte rende oogen. Keerde hij des avonds terug naar het kooihnis achter in de grienden, dan reed ( Vervol" i>p pa°. 4 omslag)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl