Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Oct. '23. - No. 2416
Decoratie van Ary in de trouwzaal eerste-klas.
VERSIERINGEN IN HET
ROTTERDAMSCHE STADHUIS
Over den bouw van het nieuwe raadhuis
te Rotterdam is indertijd bizonder veel te
doen geweest. De inkt vloeide nog, toen de
steenen al op elkaar werden gemetseld en het
geraamte van dit gebouw, dat de trots van
een handelsstad toen nog niet
lamgesiagen door den oorlog had kunnen worden,
bij zekere lichteffecten op de schoone ruïne
van een burcht geleek, waarbij velen, die
den Coolsingel toen voorbij liepen, den wensch
tot uiting brachten, dat het nu maar zóó,
verder onaangeroerd, moest blijven.
Intusschen vorderde de bouw langzaam
en thans staat het raadhuis er kant en klaar.
i Het ligt niet op onzen weg over dien bouw
opnieuw te schrijven. Uitsluitend ligt de
taak vóór ons, aan verschillende versieringen,
aan de decoraties, aan wat dit officiè'ele
gebouw in het kort werd als interieur, een
meer uitvoerige bespreking te wijden, wat
voor zoover wij weten, nog niet elders ge
beurde. Op zichzelf is dit al bevreemdend;
is het omdat men huiverig blijft vele woorden
over vele onplezierige dingen vuil temaken?
Dat leek ook ons eerst zoo, en wij aarzelden de ze
taak te volbrengen. Dat wij het doen, geschiedt
met het besef, dat hier een groot belang schuil
gaat en dat er, vooral op decoratief gebied nog
vél te redden valt. Wij leven op een moment,
dat de kunst van wandversieringen zich
overal hernieuwt, en er blijft voor onze
kunstenaars een schoone kans verborgen liggen,
al hadden van het begin af velen meer ge
legenheid moeten krijgen, zoo kostelijk en
zeldzaam, om hunne gaven op dit ongewone
terrein te ontplooien.
Het is ongetwijfeld prettiger iets goeds te
zeggen dan iets onaangenaams. Er zouden
duizend waaroms" te vragen zijn en aan
den anderen kant zeker duizend verontschul
digingen te maken.
Om zoo min mogelijk persoonlijk te worden,
zullen wij zoo min mogelijk namen noemen.
Achter die namen zaten trouwens toch stille
invloeden en geheime krachten verscholen
en het blijft volmaakt hetzelfde, wie de grootste
schuld ervan draagt dat het inwendige van dit
gebouw tot heden het woord moet er uit
evenzeer een mislukking, werd als in de
hoogergestemde bouwwereld het uitwendige reeds
lang veroordeeld is. The proof of the pudding
is in the eating. Voor een Rotterdammer is het
een buitengewoon pijnlijke gewaarwording
om te ervaren, wat men hier te eten geeft,
als men de vaste overtuiging heeft, dat het
in elk geval vél beter had kunnen zijn dan
het thans toebereide dessert. Een rondgang
in dit nieuwe stadhuis brengt een groote
ontgoocheling; het lijkt, of de Muze geen
oagenblik een kans kreeg.
Vele vrienden van Rotterdam zijn er
goedgeefsch en gul op uit geweest om iets
moois aan te bieden voor dit nieuwe gebouw.
De presenten stroomden toe. Maar de meeste
gevers waren toch wel zóó wijs van te voren
te informeeren, welk cadeau het meest
gewenscht zou wezen. Eigenlijk ging het precies
als bij een huwelijk: er komen enkele geschen
ken binnen, die later weggewerkt dienen te
worden, om het geheel niet te schaden:
meestal wordt er van te voren bescheiden
naar de verlanglijst gevraagd of voorzichtig
gepolst naar den smaak van degenen, die men
bedenken wil.
Er bleef hier leiding; men hield een groot
deel van de inrichting in handen en het hing
in hoofdzaak af van wijze en handige inlich
tingen aan leeken, om in de goede richting
te blijven sturen. De stijl van het geheel
behoefde, ook niet ter wille van een zekere
hoffelijkheid tegenover de schenkers,geenszins
uit elkaar te vallen. Men zou aan de waarheid
te kort doen, door het voor te stellen, alsof
dit raadhuis tot aan den nok gevuld werd
met een reeks van louter willekeurige pre
senten. De bouwmeester kon, doorzeilend
tusschen de klippen, in velerlei zijn wil
doorzetten. Hebben bijkomstige factoren
soms tot een minder gunstig resultaat bij
gedragen, dan bleef dit beperkt tot details, de
groote lijn raakte het niet. En verder behoeven
wij ons niet noodeloos te verdiepen in de
hindernissen, welke hij wellicht tegenkwam.
Niet hij alleen het zou een onbillijke uit
spraak zijn de gemeenschap bouwde hier
en de schuld steekt in vele hoeken. De uitkomst
van het schaakspel is een uitkomst zooals
nooit een volle en rijke, maar alleen een arme
lijke en leege tijd, waarin eigengereidheid en
benepenheid aan het woord blijven en de
kunstenaars zooveel mogelijk terzijde worden
geschoven, brengen kan.
Laten wij thans den rondgang beginnen.Uit
de verte heeft een gouden engel op den toren
in de meest conventioneele houding den be
zoeker al bekranst, als hij langs het beeld
van Van Oldenbarnevelt in een nis-, dicht
bij de straat, loopt, waarvan een geestig
versje zegt, dat de raadpensionaris zelf niet
weet, of hij. zit of staat.
De groote entree aan den Coolsingel is
gesloten;men komt dit gebouw, dat een uiting
heet te zijn van een democratische gemeen
schap langs de keukendeur binnen en aan de
voorzijde hebben alleen, en bij uitzondering,
hooge gasten toegang. Het begin van de toer
is dus al eenigszins averechtsch. Er. zijn
mooie eenvoudige deuren van brons, er is
een fontein van tegels met planten versierd,
waarvan het doel hier, zelfs als ornament,
onnaspeurlijk is, omdat men liet wel op een
binnenhof, maar niet bij een
monumentaalbedoelde, officiëele entree mag verwachten
en er zijn de borstbeelden in marmer van
Koningin en Prins, door de beeldhotiwster
Rueb ontworpen. Men moet behalve over
talent, over een feillooze techniek en veel
ondervinding beschikken, om van zoo'n
uiterst moeilijke opdracht iets redelijks
terecht te brengen. De krachten van deze,
in haar ontwikkeling zijnde, artiste moesten
hier begrijpelijkerwijze te kort schieten.
In de groote hal maakt de lichtval het
eerste moment een goeden indruk, maar het
effect valt bij nadere beschouwing toch niet
niedi'. Het is typisch op te merken, hoe de
bouwmeester te werk gin1,'. Hij nam in zijn
ontwerp aan alle kanten vensters voor
gebrand glas, maar tegelijkertijd zorgde hij
er angstvallig voor, dat de hal niet donker
zou worden en de ontwerpers van deze
glas-inlood ruiten uitsluitend lichte en fletse kleuren
gebruikten. Bijna alles werd aan den sedert
overleden sierkunstenaar Hcnricus toever
trouwd.
Wanneer wij nu nagaan, de stijl ter zijde
gelaten, hoe in het laatste tiental jaren de
techniek van glasbranden opnieuw
venassendfonkelende en diepe kleuren wist te vinden,
dan lijkt het lang geen aanwinst, dat hier
alleen weinig-sprekende tinten werden toege
past, waardoor de steen in deze hal, als de zon
er doorheen kaatst, slechts weinig nuance
verkrijgen kan.
In het algemeen ligt de kracht van onze ar
tistieke geaardheid niet in symboliek: het valt
een Hollander moeilijk, zich in symbolen
uit te spreken en het is al evenmin zijn kracht,
symbolen af te lezen. Van alle kanten komen
de symbolen in de hal ons tegemoet! Zelfs de
Rotterdamsche brandweer werd op een ge
brandschilderd raam symbolisch uitgedrukt,
naar een ontwerp van Henricus. Het is anders
nogal een vrij nuchter, al is het een nuttig be
drijf en wij zagen indertijd een ander ontwerp,
dat verworpen werd, waarop diezelfde brand
weer vrij wat geestiger en pittiger tot vorm
was gebracht.
In de vier hoeken stijgen vier kolommen,
mager en lang als pijpen, naar omhoog om in
nissen te eindigen met beelden van de vier
overige werelddeelen. Wilde men laten zien,
hoe Rotterdam door zijn handel en scheep
vaart met alle oorden in betrekking staat, dan
had dit krachtiger uitgedrukt dienen te wor
den dan door deze vier zinnebeeldige vrouwe
figuren, waaraan de werelddeelen op zichzelf
nauwelijks te onderkennen zijn.
In een hoek geschoven, onwennig in dit milieu,
staat de groote klok door Amsterdam aange
boden; een werk van den jongen Hildo Krop.
Uit een grilligen marmerklomp gebeeldhouwd,
is dit n van de weinige van een modernen
geest doortrokken kunstwerken, welke men
aantreft. Als oplossing voor een klok is de _
vorm niet gelukkig te noemen, maar indien '
men dit werkstuk tenminste een behoorlijke
plaats had willen geven, omdat het immers
bedoeld is om midden in de ruimte en niet
terzijde daarvan geplaatst te worden, dan
zou menigeen verrast zijn door deze ernstige
poging van een kunstenaar om geen afgezaagde
emblemen te gebruiken, maar met een eigen
visie het wentelen van den tijd in marmer te
realizeeren.
Welk een verbazende afstand ligt er tusschen
deze opvatting van beeldhouwkunst en de ge
moedelijke historische poppen, welke men bij
het opgaan van de trap in twee open nissen
vindt: levensgroote beeltenissen in brons van
graaf Willem 111 en Floris V, als weggeloopen
uit een ouderwetsch geschiedenisboek. Met
alle respect voor het kunnen van den beeld
houwer Ingen Housz, zou men toch de vraag
willen stellen of het nooit bij hem is opgeko
men, dat in onzen tijd dergelijke historische
figuren, om te blijven boeien, in een zekere
mate visueel door een kunstenaar gevoeld moe
ten worden. Het symbool, dat men elders
zoo gretig aanwendde, had bij het in beeld
brengen van deze graven van Holland wellicht
een stap in de juiste richting kunnen brengen.
De verschille'nde bronzen kandelabers in het
voorportaal, op de trap en de bovengang
getuigen, wat stijl betreft, al eveneens van een
verouderde opvatting, alsof men angstig was,
het moderne" te veel accent te geven. Het is
eigenaardig, dat zij alle herinneren aan liet
eerste stadium van electrische verlichting: aan
de vroegere gaslantaarn, alsof zoo iets thans
nog zoo'n extravagant-nieuwerwelsche opgave
was, dat zij noodzakelijkerwijze aan een vorige
periode herinneren moest.
In de bovengang met verschillende nissen
komt men bij Molkenboer's voorstelling van de
drie phases naar devolmauktheid weer midden
in een symboliek van de zwanrste soort terccM.
Noch de compositie, noch het] kleurengehee
van dit decoratieve werk, dat hoogstens
uiterlijk vroom genoemd kan worden, is aan
trekkelijk, maar dat men vlakbij gehangen
heeft het groote realistische doek met de
afgebeulde mijnpaarden, die langs een kade
gedreven worden, van August van Voorden,
is een zóó ongelukkige buurschap, dat deze twee
uitersten elkaar niet anders dan kwaad doen.
Met de decoraties van de groote raadszaal
was het n lange lijdensgeschiedenis en als wij
deze zaal, waarvan duidelijk blijkt dat zij
ontworpen werd met liet oog op groote ver
sierde muurvlakken, binnentreden, blijkt
er geen enkele belofte vervuld. Er was, in
overleg met een stadgenoot, bereid gevonden
om de decoraties voor deze zaal als geschenk
aan te bieden, een jury benoemd en een ge
sloten prijsvraag uitgeschreven.
Opmerkelijk is nu al dadelijk de keuze van
deze jury geweest. Ziehier de vijf schilders,
die men uitnoodigde: Frans Hogewaard, Huib
Luns, Thorn Prikker, M. Richters en Jan
Sluyters. (Het schijnt, dat Roland Holst bedankte,
omdat hij principieel aan prijsvragen niet
wil medewerken). Men behoeft van decoratieve
kunst niet eens bizonder goed op de hoogte
te wezen, om in te zien dat een dergelijke keus
elke vaste lijn mist. Het is de taak van een
jury om te vergelijken, maar van te voren moet
er toch ongeveer overeenstemming bestaan
omtrent de stijl en de geaardheid van een kunst
welke men voor een speciaal doel zou
prefereeren. Nu verschilt niet alleen de kunstop
vatting,-, maar de geest, het wezen-zelf van
deze uitgenoodigde schilders dermate, dat er
van een zuiver kiezen nooit sprake kon wezen.
Het moest neerkomen niet op vergelijken,maar
op persoonlijke voorkeur. Zelfs de bouwmees
ter, lid van de jury, wist blijkbaar niet, hoe
hij zich deze raadszaal gedacht had, anders
had hij zeker scherper omschreven voorstellen
gedaan. Hoe het zij, toen de ontwerpen inge
leverd waren, kon men niet tot een besluit
komen, wat niemand zal verwonderen. Om
uit de impasse te raken, werd besloten den
schilders een op ware grootte uitgewerkt de
tail op te dragen, om de werking op de
plaatszelve te beoordeelen. Dit besluit was begrij
pelijk, maar men had dan ook mogen verwach
ten,niet het minst tegenover de artisten, dat de
beslissing eindelijk zou vallen. De slot-acte
echter bracht een nieuwe, maar beschamende
verrassing, die voorde vijf schilders bcleedigend
was en voor de jury een soort /elf-vernietiging
beteekende. Want plotseling bleek men tot de
slotsom gekomen, dat de architectuur van de
zaal zich toch minder voor decoratieve
wand1
Beeld van Floris V
(Rotterd. stadhuis}
versieringen leende, waardoor men het besluit
moest nemen, geen ontwerp te laten uitvoeren.
Ongeveer met deze formule tenminste werden
de genoodigden afgedankt en naar huis ge
zonden. Twee jaar lang had men op de wanden
van deze /.aal gestaard ; - twee jaar lang waren
vijf ernstig-werkende kunstenaars gepaaid en
aan de praat gehouden.
Wij spreken over dit alles niet, om de treuri
ge geschiedenis nog eens met een zeker leed
vermaak de komische noot ontbreekt waar
lijk niet ! - op te halen ; waar wij met vertrou
wen op wijzen willen is uit: dat een andere
generatie wellicht met nieuwen geestdrift zal
opnemen wat thans verzuimd werd en deze
zaal in de toekomst nog eens op waardige wijze
verlucht zal mogen worden.
Met de groote trouwzaal is het niet veel beter
geloopen. Ook hier wilde een stadgenoot de
kosten der muurschilderingen dragen; ook
hier zijn aan verschillende kunstenaars ont
werpen gevraagd, maar het rechte kreeg nie
mand te hooren over den gang van zaken, die
blijkbaar niet vlotte. Het plan raakte verge
ten, tot gepasseerden winter een bericht in de
kranten als uit de lucht kwam vallen, dat de
decoraties voor de trouwzaal gereed waren.
Men had al dien tijd geheim weten te houden,
dat de uitvoering was opgedragen aan den
Parijschen schilder Avy.
Wij gelooven, dat het niet mogelijk zou
wezen, den Hollandschen schilders een grooter
smaad aan te doen. Persoonlijk bezitten wij
geen overdreven nationale gevoelens en we
willen ook dadelijk toegeven, dat kunst inter
nationaal blijft. Maar dat men dit heeft
durven en willen toestaan: het binnenloodsen
van een vrij we l on beken de n, allerminst geniale n
vreemdeling, is een daad, die van bijster weinig
fijngevoeligheid getuigt. Waren deze deco
raties ??de eenige, die het stadhuis ten slotte
rijk is geworden van buitengewoon gehalte,
van een hand, wier meesterschap onbetwist
baar is, iedereen zou het hebben toegejuicht,
dat hier een zaal versierd werd, die wellicht
een Europeesche vermaardheid had kunnen
verkrijgen. Maar dat alle Hollandsche schil
ders gepasseerd werden en een buitenlander
erin gesmokkeld, die een saus van XVIIIde
Ingang Rotterdamsch stadhuis (Coolsingel)
eeuwsche stijl opdischt en zelfs van zijn
grooteu voorganger Puvis de Chavannes nog
niets geleerd schijnt te hebben, daarmee wordt
elk welwillend gevoel en zachtzinnige
beoordeeling toch wel volkomen geknakt.
Zeker, wat Avy gaf, het is licht en vroolijk,
maar hoe leeg, hoe zielloos is het tevens:
minnende paren in een zonnig park, waar een
kleine Amor, met bloemguirlandes omhangen,
zijn pijlen afschiet. Natuurlijk heeft
,,1'Embarquemeut pourCythère" dezen Franschman
door het hoofd gespeeld en hij is in Parijs zeker
in het museum Jacquemart-Andréop de
trap het groote fresco van Tiepolo grondig
gaan bekijken, tot hij het allemaal knap"
verwerkt had in frisscht, moderne kleurtjes.
Welkeen armzalige interpretatie van vroegere
idealen !
Gelukkig dat degenen, die eenigszins be
grijpen, hoe onze tijd naar een andere wijze van
uitdrukken, van in vorm brengen, zoekt en
verlangt, er niet in zullen loopen. Over luttele
jaren kan men hoogstens zijn schouders erover
ophalen, dat Rotterdam dezen mooi-vergulden
pil slikte nu reeds is voor waarlijk
kunsthartstochtelijken, voor wie l'art geen clwse
superfitte is, de smaak wrang.
Alsof er een fatum op rust, moest het zelfs
met liet zoo goed-bedoelde geschenk van de
Rotterdamsche Joodsclie gemeente misloopen.
Men bood de decoratie van een gang-nis aan en
de opdracht viel n van onze meest interes
sante meesters, Willem van Konijnenburg,
te beurt. Redelijkerwijs kon dus verwacht
worden, dat er iets bizonders tot stand zon
komen. De schilder bracht den profeet
Zacharias in beeld. Onbekend is het ons, of dit onder
werp tusschen opdrachtgever en kunstenaar
van te voren nader besproken werd, maar
volgens de joodsche wet mag de profeet niet,
zooals van Konijnenburg deed, met onbedekt
hoofd, een kaalgeschoren gelaat en een meer
Roomsen gebaar van in gebed gevouwen
handen voorgesteld worden. De rabbijn
kon hieraan zijn sanctie niet geven en de
gemeente verkeerde daarom in de onmogelijk
heid het stuk zonder meer te aanvaarden. Zij
verzocht den schilder deze details te willen
wijzigen. Maat van Konijnenburg weigerde
en de moeilijkheid kon niet opgelost worden.
Bij de groote burgerzaal draalt de laatste
kans, want ook deze is voor decoraties be
doeld. Met haar zware hangende kronen,
blinkend-vergulde kandelabers, het groote
orgel rechts tegenover een veel te kleine schoor
steen met eeu miniatuurhaardje links aan den
korten wand, met het pompeuze materiaal
van gelig marmer, houdt zij het midden
tusschen een vergulde salon en een monumen
tale ruimte. Het lijkt schier onmogelijk hier
voor een meester te vinden, die de geniale
vondst zal doen om den stijl van de decoraties
in een zekere eenheid met de omgeving te
houden. Maar juist hier zal een jonge kracht
zich wellicht geweldig kunnen ontwikkelen.
In een volgende kamer valt vooral een por
tret van de Koningin-Moeder boven den schoor
steen op, dat, door Jan Veth geschilderd, een
zeer gedistingeerden indruk als kleurgamma
maakt. Nog eens keeren wij naar de trouwzaal
terug. En dan ontdekken wij boven de deur
nog van Avy eeu trompe d'ocil van een antiek
relief met /.ware spijkers tegen een blauw
mozaïk gehangen. Verder is de schilderkunst,
zelfs als idee, dus nog niet gekomen. Het re
lief heeft natuurlijk symbolische beteekenis:
eeu jonge man, een meisje, twee ringen eu een
duif....
Op den schoorsteen aan de overzijde staat
een groote klok met eeu minnend paar tusschen
de figuren van Heden en Toekomst, op zich
zelf niet onverdienstelijk nitgevoeid, maar al
weer van een namaak laat XV 111de eeuwsche
stijl, dus ver verwijderd van hedendaagsche
opvattingen. De pareu, die zich hier laten
trouwen, mogen zitten op twee stoelen van
buitengewoon plompen vorm, maar met een
bekleedsel van laken, waarop braaf eu degelijk
rozerankeu zonder doornen geborduurd wer
den. Er zal in deze omgeving aan hun geluk
waarlijk niets ontbreken! Onze stemming wordt
moedeloos, als wij de andere vertrekken
doordwalen. [Nergens iets, dat opeens boeit,
dat lijkt op een blijde verrassing.
De kamers worden eigenlijk beter, naar
mate zij eeuvoudigerzijii. lu twee wethouders
vertrekken zijn aan den wand onopgesmukte
triptieken aangebracht; van Oldewelt De
Bcdeeling" en van August van Voorden
,,De Rivier". Dit is nu geeu groote knust
met eeu breed gebaar opgezet, maar het is
onopgesmukt en eerlijk, en dat doet al
bizonder verkwikkend aan.
Ware deze geest in dit gebouw minder
schaarsch aanwezig, er zou ai veel gewonnen
zijn.
J. Z \v A R T i; N D i j K
JAC. UfcLUS
HAVANA l* Ct. S1GAAK bij
NATTiNUCoJeÉrandtpl.Unistelstr,
SCHILDERKUNST-KRONIEK
JUBII.EUMTENTOONSTELLINO TE AMSTERDAM.
Ook Willem Maris behoort tot de werkelijke
Hagenaars, wien het te doen was met
modelleerenden toets het briezige licht van 't buiten
en binnen te doen gevoelen. Hij vertoont de
eigenaardigheid de meest oorspronkelijke
der broeders te zijn, maar tevens de minst
diepgaande. In Amsterdam vindt ge niet die
nog onderschatte schilderijen (betrekkelijk
vroeg), kalveren in een stal etc, die als kleur
en als volle verf allicht meesterstukkeu zijn.
Twee der werken (266, 268) zijn voor mij de
beste in Amsterdam; geheel en al is hij er
niet vertegenwoordigd; de fijne grijze aqua
rellen mis ik er, waar modèléen licht een zóó
verfijnd compromis vonden.
Weissenbruch is eigenaardig te zien gegeven.
Vroeg is een landschap met hooiwagen
(Ruysdael !); een Zonsondergang te Boskoop;
n stadsgezicht is zeer goed, maar zijn zeeën,
zijn zilveren" boerderijgezichten vind ik er
te weinig; zijn eenzaam strand, zijn hoornen uit
Dekkers duin, groot-geworden door een gol
vende lijn, Weissenbruch eigen. Maar een
ongewoon onderwerp Dame aan de piano" is
voortreffelijk. De kleur is rijk en edel; de
vormen van alles,de vrouw is op den rug gezien,
konden niet grooter en vloeiender zijn. Het is
een figuur in een binnenkamer geschilderd
zooals in onzen tijd alleen een groot land
schapschilder die schilderen kan.
Bosboom, de architectuurschilder, gewor
den tot een colorist van de diepte en vol
breedheid vindt ge, in ,,de groote kerk te
's Oravenhage". De kleuren leven met eeneigen
glans; de verf bleef doortrild. De Synagoge
is te noemen (50) terwijl de vele teekeningen
hem karakteriseeren in verschillend onderwerp
Jozef Israfls de njmantische figuurschilder,
anders van wezen dus dan de Hagenaars, is
het meest gaaf in 't eigen portret; het meest
inuig-eenvoudig (weinigen overtreffen hem in
dit; eeu atmospheer, die innerlijk isge\vw<lciï)
in den ouden man schrijvende aan tafel bij
lamplicht (501); een blank buitenlicht,
droomerig toch blank, omgeeft den Zandschipper
(176) Van Willem Roelofs den Oude, zijn twee
hoornen te loven, van ubriel, den fijnen, meer
dan n landschap, dat treft door zorg om
getrouwheid, eu waarin de dichterlijkheid
van het licht haast onwillekeurig kwam. Strak,
van een zuivere strakheid, is een Netten
drogen (103); levendig meer dan n zijner
altijd rake studies; een dampende morgen
(104) is goed; evenals (109) twee molens, met
hun geel-groen-grijs.
Mauve was tusschen al deze Hagenaars dik
wijls de meest verijlde; ik bedoel daarmee niet
de teedere; het moment was bij hem
vrouwelijk-wankel, de lijn nerveus. Zóó is hij hier;
grootheid en een hem ongewone forschheid
waartoe hij kan naderen, is afwezig. Het sterkst
en het meest typisch is hij in 273 en in 520.
Deze schilderszijn de wegwijzers in de
Haagsche school, Albert Neuhuys enTholen moeten
nu volgen.
Albert Neuhuys, de specialiteit van het
oranje, als kleur, hoort bij de Marisseu; niet
bij Israëls. Het gaat bij Neuhuys om het rijk
ensemble der kleur, niet om de innerlijke actie
der figuren. Hij is daardoor een zwakkere
groepeerder dan de oude Israëls (een psychi
sche band bindt toch inenscheu daar tot
groepen !); hij is een regelmatiger schilder;
hij is eeu hevig, niet uitbundig, colorist. e
vindt hem, zooals ik hem zie, in de
Boereufamilie aan het Middagmaal" (305); ik mis zijn
inniger werk uit vroeger tijd; te veel zijn
kinders"; een vroeg portretje, en zijn aqua
rel van de Boerin".
Van Tholen, den Hagenaar, diestand houdt,
mis ik de avenden" waar hij groot wordt;
de onderwerpen, die hij alleen dorst kiezen;
eeu best portret zooals van L. Arnlz; een
zee-tje wankel in grijs. Het sneeuwgezicht
geeft hem maar eenigszins; de kinciei por
tretjes met den familietrek, met het weekt'
vleesch, eu de open karpermondjes zijn, boven
al, juist; alleen het eeue, geschilderde (ook van
L. A.) wijst eenigszins aan wat hij kan zijn:
duaglijkscli (niet alledaagsch) innig.
Breitner, Suze Robertsim, Coba Ritsema,
Floris Verster en de Zwart zijn eeu groep,
die volgt op de Hagenaars, terwijl Bauer
afzonderlijk staat en Kever niet zoo licht in
eeu groep is te zetten.
Kreitner luidt door hartstocht eu belang
stelling voor het leven-der-sfad een nieuwe
periode in. Oe ziet hem als zoodanig in Hei
werk (70), in de Verbouwing Raadhuisstraat
(57). Beweeglijk bleek hij te kunnen zijn iu
deu Règenüag, met het Rijtuig in het vochtige
weer". Hoe de Zwart met liem verwant was
blijkt uit de vrouw met de kat (56); dat hij
curieus" kun wezen, niet van zijn gewone
onderwerp, ziet ge in de vrouwefiguur (02),
in eeu kinderkopje (04), in de Kennis (477);
hoe groot hij was wordt hier het meest duide
lijk in de Meiden in de sneeuw ((58). Brei'.ner
blijkt uit dit alles de groote bewogen schilder,
de grootste na de Hagenaars; heviger eu met
meer aandacht voor de figuur dan zij bezaten.
PLASSCHAERT
(Wordt vervolgd)