De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 20 oktober pagina 8

20 oktober 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

l DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Och '23. - No. 2417 UIT AT JEU's HISTORIE (O. C. E. VAN DAALEN). Gedeelte van den Gajoweg in aanleg (1906). Een van de resultaten van den bekenden tocht van Gouverneur van DaalenTnaar de Gajö- en Alaslanden de mannen te laken, die den zedelijken moed bezaten orde te scheppen met die vastheid van wil die noodzakelijk was gebleken in het licht van zoovele jaren van mislukking. Bij het optreden van Van Daalen was de positie van gouverneur van Atjeh, zoowel door de reputatie van zijn voorgangers'als door de omstandigheden,op haar hoogtepunt; de volheid van het civiele en het militaire gezag, die in zijn handen was geplaatst, gaf een vrijheid van initiatief en besluit, aanlokkelijk voor een door aanleg en scho ling aan bevelen en heersenen gewende natuur. Man van ijzeren wilskracht en on verwoestbare gezondheid bezat Van Daalen ai de persoonlijke eigenschappen om de hem opgelegde dubbele taak te volvoeren. Men verweet hem bij zijn aftreden het fortiter in re, suaviter in modo niet te hebben betracht.... een critiek, waarin waarheid schuilt. Deze eigenschap zat Van Daalen in 't bloed. Zijn-vader, in de Atjehsche krijgsgeschiedenis bekend gebleven als de held der z.g. vaandelepisode, bekocht haar met het voortijdig einde van zijn militaire carrière, na het mislukken der eerste Atjeh-expeditie moest een schuldige gevonden worden en toen kapitein Van Daalen het tegenover den toenmaligen Landvoogd opnam voor zijn chef, den inmiddels overleden legercommandant Kroesen, wien de schuld van het mislukken deiexpeditie ten onrechte werd aangewreven, en zijn gevoelens, door het weigeren van 's Landvoogds hand wat al te scherp demon streerde, moest Van Daalen het veld ruimen. Gouverneur Van Daalen was uit hetzelfde hout gesneden.... en het is hem niet anders gegaan ! Als soldaat bracht Van Daalen bij zijn optreden de overtuiging mede, dat zijn eerste taak was tot eiken prijs aan den strijd in Atjeh eeti einde re maken. In dit opzicht was hij leerling uit de school van Van Heutsz. Jong'op Atjeh gekomen, had hij het falen van verschillende systemen die het suaviter in modo met het fort Her in re op allerlei manieren trachtten te verwezenlijken, medegemaakt. Het streven, de bevrediging te krijgen op een koopje, was uitgeloopen op een nuttelooze verspilling van geld en bloed. Zelf was hij, die als artillerist nog had beleefd hoe een onaanzienlijke ben teug, op Europeesche wijze geattaqueerd, na ecu hevig geschutsvuur een vol bataljon met bebloede koppen deed afdeinzen, de pionier geweest van de nieuwe tactiek, die, spoedig ook door andere jonge Na een kort tusschenbestuur van Gouver neur van der Wijck, trad in de eerste helft van 1905 de door Van Heutsz reeds vroeger als zijn opvolger aangewezen vroegere chef van den staf, G. C. E. van Daalen, op als Gouverneur van Atjeh. Van Daalen's bestuursperiode is een merk waardig en beslissend tijdsgewricht geweest in de geschiedenis van het gewest; het was het hoogte- en het eindpunt van de zuiver militaire periode en tevens de krachtige in leiding van een tijdperk, waarin het mogelijk werd het civiel element van bestuur in een actieve welvaartspolitiek meer en meer tot zijn recht te brengen. Immers, de beëindiging van de onderwer ping van Atjeh en het begin dezer economische welvaartspolitiek staan met elkander in een nauw en niet los te maken verband van oorzaak en gevolg. Er is sedert vele jaren een neiging merkbaar om dat verband tusschen beide momenten in de geschiedenis dezer popée, de pacificatie der Buitenbezittingen, met die van -Atjeh als kroonstuk, over het hoofd te zien. Scherpe tegenstelling wordt tusschen beide perioden gemaakt; niet' zonder zelf behagen wordt alles wat in de laatste decen niën is gedaan tot verhooging van welvaart en beschavingspolitiek in Nederlandsch Indi toegeschreven aan de nieuwe ethische rich ting, waartegenover dan van den zwarten tijd van geweld en gevecht maar liever ge zwegen wordt. Het heeft den schijn alsof de geschiedenis te weinig wordt beschouwd door het raam van haar tijd. Deze tegenstelling is onjuist en, tot op zekere hoogte, ook oneerlijk; de volmaakte onderwerping is de conditio sine qua non geweest der moderne economische politiek en wie eenerzijds de zegeningen roemt, die een verlicht en stabiel gouvernement ook voor de bewoners van deze streken meebrengt, heeft niet het recht anderzijds officieren toegepast, eindelijk tot succes leidde: het opereeren met kleine, uiterst mobile colonnes, die de guerilla tot in het hart van het vijandelijk gebied brachten. De ervaring had hem geleerd dat het sua viter in modo in een strijd op leven en dood niet steeds vol te houden is, en dat, gelijk Snouck Hurgronje het heeft uitgedrukt, opvoeding en wat dies meer zij eerst dan vat krijgen op Mohammedaansche laatdunkend heid, wanneer deze zich geplaatst ziet tegen over onwrikbare overmacht. Met van Heutsz en Van Daalen kwam in Atjeh een nieuw ge slacht aan het woord, waarbij kracht en voort varendheid op den voorgrond stonden. Toen Van Daalen, die als leider reeds een groote reputatie verworven had, op zijn bekenden Gajotocht, na jiet overwinnen van enorme terreinmoeilijkheden, 's nachts aan het hoofd van zijn kleine troepenmacht uit het oerwoud op den bergtop neer kon zien op het verrukkelijke meer van Takengon, was, in beginsel, de strijd in Atjeh beslist. Voortaan zou er in het geheele gewest geen schuilplaats meer 4 overblijven waar het Nederlandsche gezag de onsjvijandig gezinde Atjehsche benden niet meer zou kunnen achterhalen. Van deze daad heeft Van Daalen in patria weinig genoegen beleefd. Beschuldigingen wer den tegen den aanvoerder geuit, die Kroon en Regeering noopten den gouverneur Van Heutsz inlichtingen te vragen. Een ernstig onderzoek werd ingesteld, doch, terugkeerend naar Nederlandsch-Indiëals benoemd gouver neur-generaal, mocht Van Heutsz op 26 Sep tember 1904 te Sabang, bij het neerleggen van zijn bewind over Atjeh, in een door de Koningin persoonlijk goedgekeurde dagorder, zijn chef van den staf op de volgende wijze het resul taat van het onderzoek meedeelen: Gedachtig aan de dit jaar door de om standigheden noodzakelijke excursie in de aan Atjeh ondcrhoorige Gajo- en Alaslanden droeg Hare Majesteit mij mede op in 't bizonder ook hare tevredenheid-te betuigen aan den encrgieken luit.-kolonelG. C. E. van Daalen en aan de officieren en minderen van de kleine kolonne. welke in die (andstreken onder bevel en leiding van dien hoofdofficier het verzet der bevolking en van onderge schikte hoofden tegen het wettig gezag wist III IIUIIIIII iiuiiiiiiimiiliiiiiiminii iiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiii NIEUWE DUITSCHE BOEKEN RII.KE: Snnette an Orpheus (Insel-Verlag); B/VHR: Sendnnn des Künstlers (Insel-Verlag): SALTEN: fïambi (Ullstein-Verlag). Als een waarschuwing klinkt de aanhef van een der sonnetten die Rilke aan Orpheus heeft gewijd: rrichtet keinen Denksteiu. Laszt die Rose Nur jedes Jahr zu seinen Gunsten bliihn. Denn Orpheus ists Seine Metamorphose in Dem und dein". De stem van Orpheus, den Gott mit der Leier", wil de dichter in deze verzen doen klinken. Hij wil niet langer be-zingen, niet langer spreken over zijn gevoelens: Gesang ist Dasein." De hoogste werkelijkheid wil hij beleven als dichter. Daartoe stelt hij ziel t als een goed instrument" open voor de god delijke inblazing: Dies ists nicht, Jüngliiig, dasz dn liebst wenn auch die Stimme dann den Mutul dir aufstöszt: lerne vergessen, dasz du aufsangst. Das verrint In Wahrheit singen, istein andrer Hauch, Ein Hauch urn nichts. Ein Wehnini Gott, Ein Wind". Vele van Rilke's tallooze bewonderaars zullen wellicht schrikken van diens critiek op wat zij zoozeer in zijn werk vereeren. Maar een dichter kan nu eenmaal van roem alleen niet leven. Hij moet voorwaarts, desnoods ten koste van zijn reputatie. Dat Rilke daartoe met dezen bundel den moed heeft gevonden, lijkt mij voor zijn ontwikkeling als dichter van groot belang, waarmee echter niet is gezegd, dat hij er thans reeds in geslaagd is zijn vroegere verzen te overtreffen. Van belang is ook, dat deze impressionis tische lyricus, die steeds zoo sterk de neiging heeft gehad in het vormlooze te vervloeien, nu den strengeren sonnet-vorm heeft gekozen. Een echt sonnet is een drama-in-ininiatuur. Het kan daarom in zichzelf volmaakt zijn. Tot zulk een hoogte is Rilke hier nog niet gestegen. Een levenskrachtige ondertoon klinkt door in deze verzen, maar er blijft iets geforceerds in de wijze waarop hij zijn ouden weemoed tracht.. .. weg te dichten. Hij komt daardoor soms tot gewilde grofheden, als: O Erfahrung, Fühlung, Freude, riesig!" naast vele prachtige vondsten, maar in zich zelf volmaakt lijkt mij nog geen dezer son netten. Teekening voor ,,de Amsterdammer" door V. K. Uvtvaiick ALB. BASSERMANN Tijdelijke brug van ter plaatse gekapt aan den Gajoweg te breken en het Nederlandsch Gezag zoo energiek en beleidvol te bevestigen." Een jaar later stond Van Daalen zélf aan het hoofd van het gewest. Als gouverneur zette hij zijn politiek van onvoorwaardelijke onder werping voort, 'o.a. door het verwijderen van onbetrouwbare hoofden, welke politiek haar hoogtepunt bereikte door de verbanning van den Sultan van Atjeh. Het is deze daad geweest, die een begin van verwijdering heeft teweeg gebracht tusschen Van Daalen en Van Heutsz. De critiek, waaraan Van Daalen's beleid voortdurend bleef blootstaan, was voor de Nederlandsche Regeering aanleiding in het jaar 1907 aan Van Heutsz de opdracht te geven andermaal een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de vele en scherpe op merkingen tegenover het bewind van Van Daalen. Het valt niet te ontkennen, dat in de rapporten, opgenomen in het Koloniaal Ver slag van HK)8 op buitengewoon openhartige wijze over het werk eu den persoon van Van Daalen is gesproken. In aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende woorden wordt in het rapport van Van Heutsz onomwonden verklaard, dat de rapporteur zich in vele op zichten in Van Daalen vergist heeft. Wel heeft Van Heutsz in zijn rapport niet nagelaten veel in het werk van Van Daalen te prijzen, maar toch moet het den lezer der rapporten verwonderen hoe het oordeel van Van Heutsz over gouverneur Van Daalen zich in enkele jaren tijds dermate heeft kunnen wijzigen. Ingewijden hebben wel beweerd, dat mede politieke en persoonlijke motieven aan deze rapporten ten grondslag hebben gelegen; de geschiedenis zal moeten oordeelen, wanneer de archieven geopend kunnen worden. Het feit echter, dat nadat Van Daalen reeds ge repatrieerd was, de Regeering hem de hoogste militaire charge in Indië, het legercommando, meende te kunnen toevertrouwen, geeft in dit opzicht veel te denken. Een belangrijke zijde van het bestuur van Van Daalen althans is in bedoelde rapporten niet tot haar recht gekomen, ui. zijn welvaarts politiek, die door liet volbrengen van zijn poliliek-militairen arbeid eerst recht mogelijk was geworden. Atjeh was, vóór de bevrediging, een legkaart van talloozc, ouderling vaak vijandige fede raties van kleine staatjes en deze politieke verdeeldheid was een der grootste hinderpalen hout, vervaardigd door (aangelegd in 1906) de genie-troepen op den weg vaneene moderne economische ont wikkeling. Zoodra de politieke eenheid van het geheele gewest onder direct Nederlandsch gezag een feit was geworden in 1908 werd het laatste stuk, de Gajo- en Alaslanden, als zoodanig gecreëerd gold het deze eenheid nu ook in economischen zin te verwezenlijken. En aan deze taak heeft Van Daalen zich, zoodra hij de teugels vast in handen had, met zijn geheele energie gegeven. In de eerste plaats heeft hij tijdens zijn gou verneurschap de aandacht gewijd aan de ver keerswegen, die de uitoefening van het nieuw gevestigde gezag in de binnenlanden moesten vergemakkelijken, doch uiteraard tevens de economische verkeersverbindingen tusscheu de dikwijls volkomen van elkaar gescheiden gebiedsdeelen op de kust vormden. Daarnaast werd door Van Daalen de bevloeiing van de voor de rijstcultuur geschikte gronden ter hand genomen; hij bevorderde den land- en tuinbouw en de visscherij; het muntwezen werd verbeterd; een Groot Atjehsche Afdeelingsbank opgericht, ten doel hebbende de be strijding van den woeker, terwijl tenslotte het lager onderwijs en het onderwijs aan de zonen van Inlandsche hoofden, door Van Daalen ingevoerd en voorgestaan, aan de ontwikkeling van het Atjehsche volk in ruime mate ten goede kwam. In 1W8 werd aan gouverneur Van Daalen eervol ontslag verleend, - een ontslag waartoe de zooeven genoemde rapporten ongetwijfeld liet hunne hebben bijgedragen. Doch ondanks alle critiek moest de Java-Bode van 29 Januari 1914 getuigen: Het gouverneurschap van Van Daalen heeft dit blijvend resultaat nagelaten: hij heeft orde gesticht op militair gebied in Atjeh; hij heeft aan misbruiken paal en perk gesteld; het gegoochcl met processenverbaal en rektyiingen geweerd; de disci pline gehandhaafd en menigen uitwas af gesneden .... Deze uitspraak van een tot oordeelen alles.'.ins bevoegd blad als de J uva-Bode vau 1914 mag thans, in 1923, in het jubileumjaar, nog wel eens worden geciteerd. Zij het alleen om het werk van Van Daalen iu Atjeh zoo onpar tijdig mogelijk te beschouwen. Iets, waarin tegenover mannen van betee kenis teu onzent maar al te vaak wordt te kort geschoten ! j o n. LA N <i n o u r IIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII illimifiiliiiilllillllillllllllli Wel zijn er enkele gedichten die in hun milieu het volmaakte benaderen en die wellicht on sterfelijk zouden zijn indien zij deel uitmaak ten van een hechtere eenheid. Zoo vooral het volgende sonnet" met zijn majestueuzen inzet en zijn ontroerend schoune slot-terzinen, dat men zich gaarne zou denken als koor-zang in een grootsch drama: ,,Wandelt sich rasch auch die Welt wie Wolkengestalten, alles Vollendete fallt helm zum Uralteu. Ueber dein Wandel und Gang, wei ter und freier, wa'hrt noch dein Vor-Gesaug, Gott itiit der l.eier. Nicht sind die Leiden erkannt, nicht ist die Liebe gelernt, und was im Tod tuis eiitfernt ist nicM vntschleiert. Ehizig d:is Lied iiherm Land heiligt und feiert". Waar echter is het grootselic conflict waarnp dit koor" in zvvaar-prachtigen orgeltoon liet troostende antwoord zou moeten geven?. . Een vrij onbeteekencnd gedichtje gaat er aan vooraf, waarin gezegd wordt, dat het moderne leven met zijn machines thans om vertolking vraagt: Zwar ist keiu I luren heil in dein Durclitobtsein, doch der Maschiueuteil will jetzt geloht sein." Wij voelen te duidelijk, dat de dichter zelf geen tilanenstrijd heeft gestreden om tot verwerping van dit Durchtobtscin" te ko men. Nog een sonnet'' van nagenoeg gelijke hoogte bevat dexe bundel. Om de prachtige slotstrophe tot haar recht te doen komen moet ik ook dit in zijn geheel weergeven. Wir siud die Treibenden. Aber den Schrift der Zeit, nchmt ihn als Kleinigkeit im immer Bleibenden. Alles das Ellende vvird schon voriiber sein; denn das Verweileude erst weiht uns eiu. Knaben, o werft den Mui nicht in die Schnelligknt, nicht in den Eluchversueli Alles ist ausgeruht: Dunkel und 'llelligkeit, Blume und Bueh". Maar in bijna elk dezer vijf en vijftig son netten zijn stniplien te vinden wier sobere heldere schoonheid opweegt tegen veel gaver doch minder grootsch jeugdwerk en die onver getelijk zouden zijn, indien ze niet al te zeer in de schaduw bleven van een, in zijn geheel vrij wel mislukt gedicht. Zoo zegt de dichter over de geur van een roos: Plötzlich liegt er wie Ruinn in der Luft". Over den mystieken een hoorn --- ,,O diesesTier dasz es nicht gieht" deze prachtig-sterke regels: Sic nahrten es mit keinem Koni, Nur ininici' mit der Möglichkeit es set". Eti voor zijn Stiller Freund," dien hij wil opwekken tot zingen, vindt de dichter hel sublieme woord : Was ist deiue leidigste ErfalirungV Ist dir Trinken bitter, werde Wei n." Een oogst dus van gelukkige vondsten, prachtige fragmenten en enkele nagenoeg volmaakt schoone verzen brengt deze nieuwe bundel van den thans 47-jangeii Rilke, mét de verwachting dat deze fijngevoelige lyricus wellicht tóch nog eens tot de hoogte va'n een waarlijk gróót dichter zal stijgen. In een reeks essais, vereenigd onderden titel: Senchmg lies Künstlers", spreekt Hermann Bahr zijn oordeel uit, niet zoozeer over de roeping van den kunstenaar, als wel over de kenmerken der ware" kunst. Hij houdt daar bij twee richtpunten in '1 oog: zijn godsdienstige overtuiging en zijn bewondering voor Goelhe. Steunend op deze beide tradities valt liet hem niet moeilijk koers te houden en ook aan an deren den weg te wijzen. Bahr heeft liet temperament van een didacticus, vereenigd met dat van een apulogeet. Maar sedert in nagenoeg alle aesthetische kam pen de wapens nisten en iedere wijze waarheid er voetstoots -?ofschoon zonder enthousi asme wordt aanvaard, schijnt Balir's iniliiaute geest ook niet meer zoo actief te zijn ais vroeger. Door gebrek aan -?stilzwijgende tegenspraak krijgen zijn betoogen iets feestelijk-plcchtigs. Bahr houdt ervan litteraire verschijningen en verschijnselen te rubriceeren. Reeds lang geleden is hij begonnen met dergelijke essais te schrijven. Maar hij stond loen nog midden in zijn scheppend werk en zochl een uitweg \oor zich zelf. Thans is zijn betoogtrant abstracter ge worden, liet is of tlit alles hem zélf eigenlijk niet meer aangaat. Hij heeft /op vél zekerheid. weet alles zóó precies. Men ziet dit werk niet ontstaan; er is geen groei in, geen zoeken, geen strijd. Bahr gaat uit vau n axioma en vindt er een bijna kinderachtig genoegen in, te laten zien dat liet sommetje telkens wevr uitkomt. Zijn grondstelling komt hierop neer, dat volmaakte" kunst ontstaat indien inspiratie en uitwerking elkander in evenwicht houden. Deze formule verder uitwerkend komt ilij dan n.a. tot de conclusie dat het in de knust niet aankomt op de empirisch'.' persoonlijk heid vau den kunstenaar, nncli op het onder werp zijner ken/e. Erst \venn das l'actvnn wie die IVrson einander heide ganzaufzcliren, beide ga n/, crlnschen und beide gauz zu nicht:; als Magie geworden sind, ist eiu vo!lkommenes Kunstwerk da (\\as sielïin der Dichtnngdaraii erkennen la's/i, das/, das Wort nicht melir redet, uur noch bilde!)". Gocthc heeft dat reeds heter en bondiger gezegd. Eii ook in Rilke'.s Sonetle ;m Orpheus" worden dezelfde gedachten dichter lijke!' en tegelijk zuiverder uitgesproken. Doch ook Hermann Bahr spreekt niet steeds in dezen nnchteven toon. Een enkele maal vindt hij plotseling, na van /ware defi nitie in nog zwaarwichtige!' omschrijving te zijn vervallen, het verlossende woord. Zoo zegt hij b.v. over de heide kunstrichtingen die hij zelf heeft zien opkomen: Dein luipressionismus fehlte der Becher, deni Expressionisimis fehlt der Weiu". Maar zoo'n enkele aardige vondst /ou ons toch niet verzoenen met al de zwaarwichtig heid dezer opstellen, indien niet in dezen bundel althans n essai was opgenomen waar in de schrijver zich van een anderen k;snt doet kennen. In dit opstel Der Russische duist" is niet langer de al-wetende aestheet aan het woord, maar de zoekende menscli. wiens ge loofsovertuiging in strijd koml niet zijn be wondering voor I)ostojewski,dien feilen tegen stander der Katholieke Kerk. Hier U'urdt Bahr plotseling welsprekend. Hij vergeet zelfs voor een oogenblik zijn nooitfalend axioma over de onbelangrijkheid van empirische persoonlijkheid en onderwerp, zoozeer verdiept hij zicli in den mensch Dostojewski en in diens uitspraken. De ap»logeet heeft hier eindelijk weer een taak ge vonden en de ur.'itor didacticiis kan voor een oogenblik vau den kansel verdwijnen. Wij heradcmen en luisteren sceptiscli gestemd misschien maar niet /onder bewondering: Barockchrisl, ware Dostojewski doch cige'.itlich also tier katholischen Kirche sehr nahe. Er \veisz es uur nicht, \\eil or ts nicht wissen will Wie wir in der eschidite des AbeiidUndi bej zuiiehmeinler siltlicher Bildung allmahlig Selbstsucht immer mehr von Liebe verdrangt selien, bald aber zngestehen mussen, das sic doch eigentlich uur abgedrangt wird, dasz e ie uur fiber siedelt vom Einzelnen ins Volk.... So hal Dostojewski die reinsten Diastolen seiner Liebe zur Meiischheit immer mit teuflischen Systolen von Vólkerhasz hezahlen mussen". Nog n, even onlogische maar even schit terende wending, en Bahr kan couclndeeren dat Dostojewski's haat legen de Katholieke Kerk eigenlijk- slechts liefde is. De Oostenrijkers kunnen zich moeilijk be klagen over gebrek aan belangstelling in ons land. Rilke heeft hier, vooral voor zijn rcügictisc gedichten, vele bewonderaars ge vonden. Balir's romans uorden in Nederland nog altijd gele/en en zijn zwaarwichtige betoogen /.uilen er ongetwijfeld eveneens een geduldiu gehoor vinden. Vele vereerders teil ten onzent ook Eelix Salten. Maar ik betwijfel of zijn laatste boek, Banibi", aan zijn reputatie ten goede zal komen. Middelmatigheid schijnt in deze vermoeide tijden een verdienste. Maar men kan ook in het middelmatige overdrijven ! Banibi" is een soort sprookje voor groote menschen, een dierenfabel. Het'hoek verhaalt in kalmen o, zoo kalmen toon van een jong hert, dat na een onbezorgde jeugd, zich meer en meer bedreigd gaat voelen door den grooten jager. Maar het arme dier heeft het geluk geprotegeerd te worden door een ouden heer onder de herten, die zijn pleegzoon er toe beweegt de herten-wereld vaarwel te zeggen en in het diepst van het woud een kluizenaars leven te gaan leiden. Daar overtuigt een ge vecht tusschen vos en jachthond het in wijs heid toenemend hertebecst van de geringe solidariteit in het dierenrijk. En tot slot-apo theose krijgen wij nog een menseden-moord partij, waardoor het dier eindelijk begrijpt, dat niet de mensch de hoogste heer der schep ping is: Ein anderer ist ber uns allen... ber urs und ber i hm". Dit kinderachtig' stichtelijke verhaal zou eigenlijk niets met litteratuur Ie maken heb ben, wanneer de schrijver er niet in geslaagd was ons een enkele maal den angst der dieren te laten ni'.vvoeleii. Ook gaat er wel een zekere rharuir va:i dit bock uit door de naieve na tuurbeschrijvingen. Maar een diercnfabel zonder een greintje liüinor. . . . er is moed voor nooct'ig zooiets te lezen ! C U R. D E G K A ,\ ]-' J-.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl