Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Och '23. - No. 2417
UIT AT JEU's HISTORIE
(O. C. E. VAN DAALEN).
Gedeelte van den Gajoweg in aanleg (1906). Een van de resultaten van den
bekenden tocht van Gouverneur van DaalenTnaar de Gajö- en Alaslanden
de mannen te laken, die den zedelijken moed
bezaten orde te scheppen met die vastheid
van wil die noodzakelijk was gebleken in
het licht van zoovele jaren van mislukking.
Bij het optreden van Van Daalen was de
positie van gouverneur van Atjeh, zoowel
door de reputatie van zijn voorgangers'als
door de omstandigheden,op haar hoogtepunt;
de volheid van het civiele en het militaire
gezag, die in zijn handen was geplaatst,
gaf een vrijheid van initiatief en besluit,
aanlokkelijk voor een door aanleg en scho
ling aan bevelen en heersenen gewende
natuur. Man van ijzeren wilskracht en on
verwoestbare gezondheid bezat Van Daalen
ai de persoonlijke eigenschappen om de
hem opgelegde dubbele taak te volvoeren.
Men verweet hem bij zijn aftreden het
fortiter in re, suaviter in modo niet te hebben
betracht.... een critiek, waarin waarheid
schuilt. Deze eigenschap zat Van Daalen in
't bloed. Zijn-vader, in de Atjehsche
krijgsgeschiedenis bekend gebleven als de held
der z.g. vaandelepisode, bekocht haar met
het voortijdig einde van zijn militaire carrière,
na het mislukken der eerste Atjeh-expeditie
moest een schuldige gevonden worden en toen
kapitein Van Daalen het tegenover den
toenmaligen Landvoogd opnam voor zijn chef, den
inmiddels overleden legercommandant
Kroesen, wien de schuld van het mislukken
deiexpeditie ten onrechte werd aangewreven,
en zijn gevoelens, door het weigeren van
's Landvoogds hand wat al te scherp demon
streerde, moest Van Daalen het veld ruimen.
Gouverneur Van Daalen was uit hetzelfde
hout gesneden.... en het is hem niet anders
gegaan !
Als soldaat bracht Van Daalen bij zijn
optreden de overtuiging mede, dat zijn eerste
taak was tot eiken prijs aan den strijd in
Atjeh eeti einde re maken. In dit opzicht
was hij leerling uit de school van Van
Heutsz. Jong'op Atjeh gekomen, had hij het
falen van verschillende systemen die het
suaviter in modo met het fort Her in re op
allerlei manieren trachtten te verwezenlijken,
medegemaakt.
Het streven, de bevrediging te krijgen op
een koopje, was uitgeloopen op een nuttelooze
verspilling van geld en bloed. Zelf was hij,
die als artillerist nog had beleefd hoe een
onaanzienlijke ben teug, op Europeesche wijze
geattaqueerd, na ecu hevig geschutsvuur
een vol bataljon met bebloede koppen deed
afdeinzen, de pionier geweest van de nieuwe
tactiek, die, spoedig ook door andere jonge
Na een kort tusschenbestuur van Gouver
neur van der Wijck, trad in de eerste helft
van 1905 de door Van Heutsz reeds vroeger
als zijn opvolger aangewezen vroegere chef
van den staf, G. C. E. van Daalen, op als
Gouverneur van Atjeh.
Van Daalen's bestuursperiode is een merk
waardig en beslissend tijdsgewricht geweest
in de geschiedenis van het gewest; het was
het hoogte- en het eindpunt van de zuiver
militaire periode en tevens de krachtige in
leiding van een tijdperk, waarin het mogelijk
werd het civiel element van bestuur in een
actieve welvaartspolitiek meer en meer tot
zijn recht te brengen.
Immers, de beëindiging van de onderwer
ping van Atjeh en het begin dezer economische
welvaartspolitiek staan met elkander in een
nauw en niet los te maken verband van oorzaak
en gevolg. Er is sedert vele jaren een neiging
merkbaar om dat verband tusschen beide
momenten in de geschiedenis dezer popée,
de pacificatie der Buitenbezittingen, met die
van -Atjeh als kroonstuk, over het hoofd
te zien. Scherpe tegenstelling wordt tusschen
beide perioden gemaakt; niet' zonder zelf
behagen wordt alles wat in de laatste decen
niën is gedaan tot verhooging van welvaart
en beschavingspolitiek in Nederlandsch Indi
toegeschreven aan de nieuwe ethische rich
ting, waartegenover dan van den zwarten
tijd van geweld en gevecht maar liever ge
zwegen wordt. Het heeft den schijn alsof de
geschiedenis te weinig wordt beschouwd door
het raam van haar tijd.
Deze tegenstelling is onjuist en, tot op
zekere hoogte, ook oneerlijk; de volmaakte
onderwerping is de conditio sine qua non
geweest der moderne economische politiek
en wie eenerzijds de zegeningen roemt,
die een verlicht en stabiel gouvernement
ook voor de bewoners van deze streken
meebrengt, heeft niet het recht anderzijds
officieren toegepast, eindelijk tot succes
leidde: het opereeren met kleine, uiterst
mobile colonnes, die de guerilla tot in het
hart van het vijandelijk gebied brachten.
De ervaring had hem geleerd dat het sua
viter in modo in een strijd op leven en dood
niet steeds vol te houden is, en dat, gelijk
Snouck Hurgronje het heeft uitgedrukt,
opvoeding en wat dies meer zij eerst dan vat
krijgen op Mohammedaansche laatdunkend
heid, wanneer deze zich geplaatst ziet tegen
over onwrikbare overmacht. Met van Heutsz
en Van Daalen kwam in Atjeh een nieuw ge
slacht aan het woord, waarbij kracht en voort
varendheid op den voorgrond stonden. Toen
Van Daalen, die als leider reeds een groote
reputatie verworven had, op zijn bekenden
Gajotocht, na jiet overwinnen van enorme
terreinmoeilijkheden, 's nachts aan het hoofd
van zijn kleine troepenmacht uit het
oerwoud op den bergtop neer kon zien op
het verrukkelijke meer van Takengon, was,
in beginsel, de strijd in Atjeh beslist. Voortaan
zou er in het geheele gewest geen schuilplaats
meer 4 overblijven waar het Nederlandsche
gezag de onsjvijandig gezinde Atjehsche
benden niet meer zou kunnen achterhalen.
Van deze daad heeft Van Daalen in patria
weinig genoegen beleefd. Beschuldigingen wer
den tegen den aanvoerder geuit, die Kroon
en Regeering noopten den gouverneur Van
Heutsz inlichtingen te vragen. Een ernstig
onderzoek werd ingesteld, doch, terugkeerend
naar Nederlandsch-Indiëals benoemd gouver
neur-generaal, mocht Van Heutsz op 26 Sep
tember 1904 te Sabang, bij het neerleggen van
zijn bewind over Atjeh, in een door de Koningin
persoonlijk goedgekeurde dagorder, zijn chef
van den staf op de volgende wijze het resul
taat van het onderzoek meedeelen:
Gedachtig aan de dit jaar door de om
standigheden noodzakelijke excursie in de aan
Atjeh ondcrhoorige Gajo- en Alaslanden
droeg Hare Majesteit mij mede op in 't
bizonder ook hare tevredenheid-te betuigen aan
den encrgieken luit.-kolonelG. C. E. van
Daalen en aan de officieren en minderen van
de kleine kolonne. welke in die (andstreken
onder bevel en leiding van dien hoofdofficier
het verzet der bevolking en van onderge
schikte hoofden tegen het wettig gezag wist
III IIUIIIIII
iiuiiiiiiimiiliiiiiiminii
iiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiii
NIEUWE DUITSCHE BOEKEN
RII.KE: Snnette an Orpheus
(Insel-Verlag); B/VHR: Sendnnn des Künstlers
(Insel-Verlag): SALTEN: fïambi
(Ullstein-Verlag).
Als een waarschuwing klinkt de aanhef van
een der sonnetten die Rilke aan Orpheus heeft
gewijd:
rrichtet keinen Denksteiu. Laszt die
Rose
Nur jedes Jahr zu seinen Gunsten bliihn.
Denn Orpheus ists Seine Metamorphose
in Dem und dein".
De stem van Orpheus, den Gott mit der
Leier", wil de dichter in deze verzen doen
klinken. Hij wil niet langer be-zingen, niet
langer spreken over zijn gevoelens: Gesang
ist Dasein." De hoogste werkelijkheid wil hij
beleven als dichter. Daartoe stelt hij ziel t
als een goed instrument" open voor de god
delijke inblazing:
Dies ists nicht, Jüngliiig, dasz dn liebst
wenn auch
die Stimme dann den Mutul dir aufstöszt:
lerne
vergessen, dasz du aufsangst. Das verrint
In Wahrheit singen, istein andrer Hauch,
Ein Hauch urn nichts. Ein Wehnini Gott,
Ein Wind".
Vele van Rilke's tallooze bewonderaars
zullen wellicht schrikken van diens critiek op
wat zij zoozeer in zijn werk vereeren. Maar een
dichter kan nu eenmaal van roem alleen niet
leven. Hij moet voorwaarts, desnoods ten koste
van zijn reputatie.
Dat Rilke daartoe met dezen bundel den
moed heeft gevonden, lijkt mij voor zijn
ontwikkeling als dichter van groot belang,
waarmee echter niet is gezegd, dat hij er
thans reeds in geslaagd is zijn vroegere verzen
te overtreffen.
Van belang is ook, dat deze impressionis
tische lyricus, die steeds zoo sterk de neiging
heeft gehad in het vormlooze te vervloeien, nu
den strengeren sonnet-vorm heeft gekozen.
Een echt sonnet is een drama-in-ininiatuur.
Het kan daarom in zichzelf volmaakt zijn.
Tot zulk een hoogte is Rilke hier nog niet
gestegen. Een levenskrachtige ondertoon
klinkt door in deze verzen, maar er blijft iets
geforceerds in de wijze waarop hij zijn ouden
weemoed tracht.. .. weg te dichten. Hij komt
daardoor soms tot gewilde grofheden, als:
O Erfahrung, Fühlung, Freude, riesig!"
naast vele prachtige vondsten, maar in zich
zelf volmaakt lijkt mij nog geen dezer son
netten.
Teekening voor ,,de Amsterdammer"
door V. K. Uvtvaiick
ALB. BASSERMANN
Tijdelijke brug van ter plaatse gekapt
aan den Gajoweg
te breken en het Nederlandsch Gezag zoo
energiek en beleidvol te bevestigen."
Een jaar later stond Van Daalen zélf aan
het hoofd van het gewest. Als gouverneur zette
hij zijn politiek van onvoorwaardelijke onder
werping voort, 'o.a. door het verwijderen van
onbetrouwbare hoofden, welke politiek haar
hoogtepunt bereikte door de verbanning van
den Sultan van Atjeh.
Het is deze daad geweest, die een begin van
verwijdering heeft teweeg gebracht tusschen
Van Daalen en Van Heutsz.
De critiek, waaraan Van Daalen's beleid
voortdurend bleef blootstaan, was voor de
Nederlandsche Regeering aanleiding in het
jaar 1907 aan Van Heutsz de opdracht te
geven andermaal een onderzoek in te stellen
naar de juistheid van de vele en scherpe op
merkingen tegenover het bewind van Van
Daalen.
Het valt niet te ontkennen, dat in de
rapporten, opgenomen in het Koloniaal Ver
slag van HK)8 op buitengewoon openhartige
wijze over het werk eu den persoon van Van
Daalen is gesproken. In aan duidelijkheid niets
te wenschen overlatende woorden wordt in
het rapport van Van Heutsz onomwonden
verklaard, dat de rapporteur zich in vele op
zichten in Van Daalen vergist heeft. Wel heeft
Van Heutsz in zijn rapport niet nagelaten
veel in het werk van Van Daalen te prijzen,
maar toch moet het den lezer der rapporten
verwonderen hoe het oordeel van Van Heutsz
over gouverneur Van Daalen zich in enkele
jaren tijds dermate heeft kunnen wijzigen.
Ingewijden hebben wel beweerd, dat mede
politieke en persoonlijke motieven aan deze
rapporten ten grondslag hebben gelegen; de
geschiedenis zal moeten oordeelen, wanneer
de archieven geopend kunnen worden. Het
feit echter, dat nadat Van Daalen reeds ge
repatrieerd was, de Regeering hem de hoogste
militaire charge in Indië, het legercommando,
meende te kunnen toevertrouwen, geeft in
dit opzicht veel te denken.
Een belangrijke zijde van het bestuur van
Van Daalen althans is in bedoelde rapporten
niet tot haar recht gekomen, ui. zijn welvaarts
politiek, die door liet volbrengen van zijn
poliliek-militairen arbeid eerst recht mogelijk was
geworden.
Atjeh was, vóór de bevrediging, een legkaart
van talloozc, ouderling vaak vijandige fede
raties van kleine staatjes en deze politieke
verdeeldheid was een der grootste hinderpalen
hout, vervaardigd door
(aangelegd in 1906)
de genie-troepen
op den weg vaneene moderne economische ont
wikkeling.
Zoodra de politieke eenheid van het geheele
gewest onder direct Nederlandsch gezag een
feit was geworden in 1908 werd het laatste
stuk, de Gajo- en Alaslanden, als zoodanig
gecreëerd gold het deze eenheid nu ook in
economischen zin te verwezenlijken. En aan
deze taak heeft Van Daalen zich, zoodra hij de
teugels vast in handen had, met zijn geheele
energie gegeven.
In de eerste plaats heeft hij tijdens zijn gou
verneurschap de aandacht gewijd aan de ver
keerswegen, die de uitoefening van het nieuw
gevestigde gezag in de binnenlanden moesten
vergemakkelijken, doch uiteraard tevens de
economische verkeersverbindingen tusscheu
de dikwijls volkomen van elkaar gescheiden
gebiedsdeelen op de kust vormden. Daarnaast
werd door Van Daalen de bevloeiing van de
voor de rijstcultuur geschikte gronden ter
hand genomen; hij bevorderde den land- en
tuinbouw en de visscherij; het muntwezen
werd verbeterd; een Groot Atjehsche
Afdeelingsbank opgericht, ten doel hebbende de be
strijding van den woeker, terwijl tenslotte het
lager onderwijs en het onderwijs aan de zonen
van Inlandsche hoofden, door Van Daalen
ingevoerd en voorgestaan, aan de ontwikkeling
van het Atjehsche volk in ruime mate ten
goede kwam.
In 1W8 werd aan gouverneur Van Daalen
eervol ontslag verleend, - een ontslag waartoe
de zooeven genoemde rapporten ongetwijfeld
liet hunne hebben bijgedragen. Doch ondanks
alle critiek moest de Java-Bode van 29 Januari
1914 getuigen:
Het gouverneurschap van Van Daalen
heeft dit blijvend resultaat nagelaten:
hij heeft orde gesticht op militair gebied
in Atjeh; hij heeft aan misbruiken paal en
perk gesteld; het gegoochcl met
processenverbaal en rektyiingen geweerd; de disci
pline gehandhaafd en menigen uitwas af
gesneden ....
Deze uitspraak van een tot oordeelen
alles.'.ins bevoegd blad als de J uva-Bode vau 1914
mag thans, in 1923, in het jubileumjaar, nog
wel eens worden geciteerd. Zij het alleen om
het werk van Van Daalen iu Atjeh zoo onpar
tijdig mogelijk te beschouwen.
Iets, waarin tegenover mannen van betee
kenis teu onzent maar al te vaak wordt te
kort geschoten !
j o n. LA N <i n o u r
IIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
illimifiiliiiilllillllillllllllli
Wel zijn er enkele gedichten die in hun milieu
het volmaakte benaderen en die wellicht on
sterfelijk zouden zijn indien zij deel uitmaak
ten van een hechtere eenheid. Zoo vooral het
volgende sonnet" met zijn majestueuzen inzet
en zijn ontroerend schoune slot-terzinen, dat
men zich gaarne zou denken als koor-zang in
een grootsch drama:
,,Wandelt sich rasch auch die Welt
wie Wolkengestalten,
alles Vollendete fallt
helm zum Uralteu.
Ueber dein Wandel und Gang,
wei ter und freier,
wa'hrt noch dein Vor-Gesaug,
Gott itiit der l.eier.
Nicht sind die Leiden erkannt,
nicht ist die Liebe gelernt,
und was im Tod tuis eiitfernt
ist nicM vntschleiert.
Ehizig d:is Lied iiherm Land
heiligt und feiert".
Waar echter is het grootselic conflict
waarnp dit koor" in zvvaar-prachtigen orgeltoon
liet troostende antwoord zou moeten geven?. .
Een vrij onbeteekencnd gedichtje gaat er
aan vooraf, waarin gezegd wordt, dat het
moderne leven met zijn machines thans om
vertolking vraagt:
Zwar ist keiu I luren heil
in dein Durclitobtsein,
doch der Maschiueuteil
will jetzt geloht sein."
Wij voelen te duidelijk, dat de dichter
zelf geen tilanenstrijd heeft gestreden om tot
verwerping van dit Durchtobtscin" te ko
men.
Nog een sonnet'' van nagenoeg gelijke
hoogte bevat dexe bundel. Om de prachtige
slotstrophe tot haar recht te doen komen moet
ik ook dit in zijn geheel weergeven.
Wir siud die Treibenden.
Aber den Schrift der Zeit,
nchmt ihn als Kleinigkeit
im immer Bleibenden.
Alles das Ellende
vvird schon voriiber sein;
denn das Verweileude
erst weiht uns eiu.
Knaben, o werft den Mui
nicht in die Schnelligknt,
nicht in den Eluchversueli
Alles ist ausgeruht:
Dunkel und 'llelligkeit,
Blume und Bueh".
Maar in bijna elk dezer vijf en vijftig son
netten zijn stniplien te vinden wier sobere
heldere schoonheid opweegt tegen veel gaver
doch minder grootsch jeugdwerk en die onver
getelijk zouden zijn, indien ze niet al te zeer in
de schaduw bleven van een, in zijn geheel vrij
wel mislukt gedicht. Zoo zegt de dichter over
de geur van een roos: Plötzlich liegt er wie
Ruinn in der Luft". Over den mystieken een
hoorn --- ,,O diesesTier dasz es nicht gieht"
deze prachtig-sterke regels:
Sic nahrten es mit keinem Koni,
Nur ininici' mit der Möglichkeit es set".
Eti voor zijn Stiller Freund," dien hij wil
opwekken tot zingen, vindt de dichter hel
sublieme woord :
Was ist deiue leidigste ErfalirungV
Ist dir Trinken bitter, werde Wei n."
Een oogst dus van gelukkige vondsten,
prachtige fragmenten en enkele nagenoeg
volmaakt schoone verzen brengt deze nieuwe
bundel van den thans 47-jangeii Rilke, mét
de verwachting dat deze fijngevoelige lyricus
wellicht tóch nog eens tot de hoogte va'n een
waarlijk gróót dichter zal stijgen.
In een reeks essais, vereenigd onderden titel:
Senchmg lies Künstlers", spreekt Hermann
Bahr zijn oordeel uit, niet zoozeer over de
roeping van den kunstenaar, als wel over de
kenmerken der ware" kunst. Hij houdt daar
bij twee richtpunten in '1 oog: zijn godsdienstige
overtuiging en zijn bewondering voor Goelhe.
Steunend op deze beide tradities valt liet hem
niet moeilijk koers te houden en ook aan an
deren den weg te wijzen.
Bahr heeft liet temperament van een
didacticus, vereenigd met dat van een apulogeet.
Maar sedert in nagenoeg alle aesthetische kam
pen de wapens nisten en iedere wijze waarheid
er voetstoots -?ofschoon zonder enthousi
asme wordt aanvaard, schijnt Balir's
iniliiaute geest ook niet meer zoo actief te zijn
ais vroeger. Door gebrek aan -?stilzwijgende
tegenspraak krijgen zijn betoogen iets
feestelijk-plcchtigs.
Bahr houdt ervan litteraire verschijningen
en verschijnselen te rubriceeren. Reeds lang
geleden is hij begonnen met dergelijke essais
te schrijven. Maar hij stond loen nog midden
in zijn scheppend werk en zochl een uitweg
\oor zich zelf.
Thans is zijn betoogtrant abstracter ge
worden, liet is of tlit alles hem zélf eigenlijk
niet meer aangaat. Hij heeft /op vél zekerheid.
weet alles zóó precies. Men ziet dit werk niet
ontstaan; er is geen groei in, geen zoeken, geen
strijd.
Bahr gaat uit vau n axioma en vindt er
een bijna kinderachtig genoegen in, te laten
zien dat liet sommetje telkens wevr uitkomt.
Zijn grondstelling komt hierop neer, dat
volmaakte" kunst ontstaat indien inspiratie
en uitwerking elkander in evenwicht houden.
Deze formule verder uitwerkend komt ilij
dan n.a. tot de conclusie dat het in de knust
niet aankomt op de empirisch'.' persoonlijk
heid vau den kunstenaar, nncli op het onder
werp zijner ken/e. Erst \venn das l'actvnn
wie die IVrson einander heide ganzaufzcliren,
beide ga n/, crlnschen und beide gauz zu nicht:;
als Magie geworden sind, ist eiu vo!lkommenes
Kunstwerk da (\\as sielïin der Dichtnngdaraii
erkennen la's/i, das/, das Wort nicht melir
redet, uur noch bilde!)".
Gocthc heeft dat reeds heter en bondiger
gezegd. Eii ook in Rilke'.s Sonetle ;m
Orpheus" worden dezelfde gedachten dichter
lijke!' en tegelijk zuiverder uitgesproken.
Doch ook Hermann Bahr spreekt niet
steeds in dezen nnchteven toon. Een enkele
maal vindt hij plotseling, na van /ware defi
nitie in nog zwaarwichtige!' omschrijving te
zijn vervallen, het verlossende woord. Zoo
zegt hij b.v. over de heide kunstrichtingen die
hij zelf heeft zien opkomen: Dein
luipressionismus fehlte der Becher, deni
Expressionisimis fehlt der Weiu".
Maar zoo'n enkele aardige vondst /ou ons
toch niet verzoenen met al de zwaarwichtig
heid dezer opstellen, indien niet in dezen
bundel althans n essai was opgenomen waar
in de schrijver zich van een anderen k;snt doet
kennen. In dit opstel Der Russische duist"
is niet langer de al-wetende aestheet aan het
woord, maar de zoekende menscli. wiens ge
loofsovertuiging in strijd koml niet zijn be
wondering voor I)ostojewski,dien feilen tegen
stander der Katholieke Kerk.
Hier U'urdt Bahr plotseling welsprekend.
Hij vergeet zelfs voor een oogenblik zijn
nooitfalend axioma over de onbelangrijkheid van
empirische persoonlijkheid en onderwerp,
zoozeer verdiept hij zicli in den mensch
Dostojewski en in diens uitspraken. De
ap»logeet heeft hier eindelijk weer een taak ge
vonden en de ur.'itor didacticiis kan voor een
oogenblik vau den kansel verdwijnen. Wij
heradcmen en luisteren sceptiscli gestemd
misschien maar niet /onder bewondering:
Barockchrisl, ware Dostojewski doch
cige'.itlich also tier katholischen Kirche sehr
nahe. Er \veisz es uur nicht, \\eil or ts nicht
wissen will
Wie wir in der eschidite des AbeiidUndi
bej zuiiehmeinler siltlicher Bildung
allmahlig Selbstsucht immer mehr von Liebe
verdrangt selien, bald aber zngestehen mussen,
das sic doch eigentlich uur abgedrangt wird,
dasz e ie uur fiber siedelt vom Einzelnen ins
Volk....
So hal Dostojewski die reinsten Diastolen
seiner Liebe zur Meiischheit immer mit
teuflischen Systolen von Vólkerhasz hezahlen
mussen".
Nog n, even onlogische maar even schit
terende wending, en Bahr kan couclndeeren
dat Dostojewski's haat legen de Katholieke
Kerk eigenlijk- slechts liefde is.
De Oostenrijkers kunnen zich moeilijk be
klagen over gebrek aan belangstelling in ons
land. Rilke heeft hier, vooral voor zijn
rcügictisc gedichten, vele bewonderaars ge
vonden.
Balir's romans uorden in Nederland nog
altijd gele/en en zijn zwaarwichtige betoogen
/.uilen er ongetwijfeld eveneens een geduldiu
gehoor vinden.
Vele vereerders teil ten onzent ook Eelix
Salten. Maar ik betwijfel of zijn laatste
boek, Banibi", aan zijn reputatie ten goede
zal komen. Middelmatigheid schijnt in deze
vermoeide tijden een verdienste. Maar men
kan ook in het middelmatige overdrijven !
Banibi" is een soort sprookje voor groote
menschen, een dierenfabel. Het'hoek verhaalt
in kalmen o, zoo kalmen toon van een
jong hert, dat na een onbezorgde jeugd, zich
meer en meer bedreigd gaat voelen door den
grooten jager. Maar het arme dier heeft het
geluk geprotegeerd te worden door een ouden
heer onder de herten, die zijn pleegzoon er toe
beweegt de herten-wereld vaarwel te zeggen en
in het diepst van het woud een kluizenaars
leven te gaan leiden. Daar overtuigt een ge
vecht tusschen vos en jachthond het in wijs
heid toenemend hertebecst van de geringe
solidariteit in het dierenrijk. En tot slot-apo
theose krijgen wij nog een menseden-moord
partij, waardoor het dier eindelijk begrijpt,
dat niet de mensch de hoogste heer der schep
ping is: Ein anderer ist ber uns allen... ber
urs und ber i hm".
Dit kinderachtig' stichtelijke verhaal zou
eigenlijk niets met litteratuur Ie maken heb
ben, wanneer de schrijver er niet in geslaagd
was ons een enkele maal den angst der dieren te
laten ni'.vvoeleii. Ook gaat er wel een zekere
rharuir va:i dit bock uit door de naieve na
tuurbeschrijvingen.
Maar een diercnfabel zonder een greintje
liüinor. . . . er is moed voor nooct'ig zooiets te
lezen !
C U R. D E G K A ,\ ]-' J-.