De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 27 oktober pagina 2

27 oktober 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l t t L 5» j* JIN MEMORIAM J. VAN WAGENINGEN DE A VIST E i* D A M ME K, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 27 Oct. '23. - No. 2418 de positie in de maatschappij toegewezen te krijgen, waarop men meende aanspraak te hebben. Want de invloed van Van Wageningen in de onderwijswereld was aan elk bekend, een invloed die steunde ook op zijn roem in den lande als docent en paedagoog, maar meer nog op de onkreukbaarheid van zijn karakter: de aanbeveling van Van Wagemingen was het woord van een man, waarop men kon bouwen. Zoo legde de belangstelling aan zijn graf getuigenis af van de band, die tussen hem en zijn leerlingen bestond, en die voor hen geknoopt was aan het bewustzijn dat ieder van hen dikwijls in zijn gedachten was, dat het hem genoegen deed wanneer men met zijn moeilijkheden bij hem kwam, en dat daar vertrouwen op zijn plaats was, omdat hij is geweest een man uit n stuk. Aerdenhout. A. W. DE G ft o o r lllllltltllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIf DE JODENHAAT IN DUITSCHLAND Op Zaterdag 20 October is op het kerkhof van Nijmegen Jacob vanWageningen begraven in leven hoogleraar inde latijnsetaal en letter kunde aan de Universiteit te Groningen, een man, die in het hart en in het leven van zijn leerlingen een plaats heeft ingenomen als maar zelden aan een professor te beurt valt. Zijn leven en zijn wetenschappelijke ver diensten zullen elders besproken worden; moge hier een enkel woord over de enge band tussen hem en zijn leerlingen gezegd zijn. Vreemd of onverklaarbaar is deze niet. Het was ten eerste de waardering voor de onvermoeide energie, waarmee hij weten schappelijk werk heeft geleverd dat respect afdwong ook van hen, die bij zijn benoeming niet in de eerste plaats de geleerde, maar de docent verwachtten. Opvallend was daarin ook waar hij problemen behandelde, die een ander niet aandurfde, (men denke aan de commentaar op Manilius) de duidelijkheid van zijn dictie en de voortreffelijkheid van zijn taal. Geen wonder dat Stang! spreekt van einem so durchsichtigen und klaren Latein, dass man seine Freude daran hat." In overeenstemming daarmee waren zijn kristalheldere colleges en zijn ruime blik als paedagoog. Hoewel als leraar vroeger ge wend leiding te geven tot in details en geen vriend van de uitwassen der moderne paedagogiese theorieën, had hij wel vaste eisen voor de academiese examens, maar was ten allen tijde bereid daarin wijzigingen aan te brengen die meer met de belangstelling van de student overeenkwamen. Ofschoon opgegroeid in een school, die met de moderne taalkunde weinig contact had, en op dit gebied ook niet zelf standig werkzaam, bovendien overtuigd dat sommige richtingen in de taalkunde de blik voor de schoonheid der oude literatuur dreigen te verduisteren, trachtte hij ook op dit gebied op de hoogte te blijven en liet niet na zijn studenten op de betekenis van de moderne linguïstiek te wijzen en hun werk in die rich ting aan te moedigen. Zoo behoedde hij hen ook hierin, en dat is zeker een van de belang rijkste zijden van zijn werk, voor een eenzijdig heid, die de aankomende klassieke philologen bedreigde. Maar wat hem in de herinnering van zijn leerlingen doet leven, is meer dan zijn weten schappelijk werk, meer dan zijn gaven als docent en paedagoog, zijn warme hart. Het was de zich nooit opdringende belangstelling, waarvan men, onder welke omstandigheden ook, verzekerd was. Die belangstelling gold ge lijkelijk de persoon van destudent, zijn maat schappelijke omstandigheden, zijn examenstu die, zijn wetenschappelijk werk, en zijn toe komst. Had men moeilijkheden in enig op zicht, men was verzekerd van zijn steun. Had men gefaald, men kon rekenen op zijn zacht oor deel. De jon gerest udenten i n d e klassieke lette ren hadden er niet overte klagen,dat hun tijd verloren ging, omdat ze aan zich zelf werden overgelaten. De ouderen, die meenden iets nieuws op het spoor te zijn en behoefte hadden aan aanmoediging, zochten die bij de man, die de kunst verstond te waarderen, niet vergeefs. En aan het eind van de studie reken de men in de eerste plaats op zijn steun om IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIH i In een land, dat het slecht gaat, krijgen de Joden altijd een dubbele portie ellende. Ten eerste dragen zij mede aan de algemeene mi sère, ten tweede worden zij door hun medebur gers voor de aanstichters van al het kwaad gehouden en deze gevoelens zetten zich dan weer om in woord en daad. Zeer duidelijk ziet .men dit verschijnsel in het tegenwoordige Duitschland, dat lijdt onder een verloren oor log. Nu zullen velen zich afvragen of dit iets te maken heeft met den afloop van den oorlog, immers ook vóór 1014 liet de positie der Jo den in Duitschland veel te wenschen over. Dit is zeer zeker waar, maar als ik de feiten nauwkeuriger bekijk, dan wil het mij voor komen, alsof er een hemelsbreed verschil be staat tusschen de houding van het Duitsche volk tegenover zijn Joden vóór 1914 en in onze dagen. Het wetenschappelijk antisemitisme büjve indit verband geheel buiten beschouwing, dit berust op wetenschappelijkedusobjectieve waarnemingen en ligt dus niet binnen den gezichtskring der groote massa. Haar gevoe lens tegenover den Jood waren in het Duitsch land van vóór den oorlog over het algemeen die van een minachtende antipathie. Den Jood vond men onaangenaam, behept met tal van onplezierige kwaliteiten. Maar bovenal werd hij niet volwaardig geacht; hij kon de gelijke niet zijn noch worden van zijn Germaanschen mede burger. Op een enkele uitzondering na was in deze periode van haat echter geen sprake. Duitschland verdroeg zijn Joden vol wrevel en vol minachting, maar bleef ook in hen, zij het dan minderwaardige, menschen zien. Dat het nu anders is geworden, bewijzen reeds de feiten; minachting uit zich slechts zelden in ruw geweld. Men sticht geen brand bij degenen, die men]niet voor vol aanziet, men slaat ze niet dood noch mishandelt hen. Min achting sluit meestal passiviteit in zich: de actieve beweging tegen de Joden is op het oogenblik het beste bewijs, dat hier een feller gevoel in het spel is. Het is de haat, die zich keert naar hetzelfde object als de minachting van vroeger jaren, maar die overigens er niets mee gemeen heeft. Terwijl de minachting van den Duitscher tegenover den Jood dezeo zag als mensch, hem als zoodanig woog en te licht bevond, ziet nu de blinde haat der menig te de Joden slechts als groep, als het Vreemde, niet-Duitsche, het niet-vertrouwde, dus gewantrouwde, dus gevaarlijke. Op dezen ondergrond berust al het geweld tegen de Joden. Niet omdat hij communist, socialist, kapita list, woekeraar, Landjude is, maar omdat hij geen deel heeft aan Duitschland, omdat hij den Germaan vreemd is in kern en wezen. Het was onvermijdelijk dat dit zoo in Duitsch land moest komen. Een land, dat slechts de ruïne om zich ziet, dat alle Goden, die het heeft aangebeden in scherven zag vallen, dat niet weet waar het zich aan vasthouden kan, moet den vreemdeling als vijand voelen, als iemand die in stilte lacht om de ellende van het volk en er zijn voordeel mee tracht te doen. Zulk een land kan in zijn radeloosheid slechts troost zoeken bij alles wat het volkomen eigen is. Daar trekt zijn hart, zijn willen, zijn ge loof heen. In Duitschland zijn de nationaal-socialisten de dragers van dit streven, van dezen terugkeer tot het echte, het oerDtiitsche. En_zoo zuiver is het karakter van deze beweging, dat zelfs het particularisme, de eeuwenoude vloek van dit Germaansche volkeren-complex, ook hier weer zijn invloed doet gelden. Want de grootere groep omvat drie duidelijk te onderscheiden stroomingen. Ten eerste heeft men de partij van Ludendorff, dan die van von Kahr en ten slotte die van Hitler. Voor Ludendorff, den Protestanten Noord-Duitscher is het eigene, het begecrensVRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS waardige, de terugkeer van den Protestant se hen Hohenzollernvorst. Voor von Kahr, den Katholieken Beier, is het ideaal een kei zerschap van een Katholieken Witte'sbacher, het oude droombeeld, dat reeds in 1870 aan leiding was tot het absurde Bciersche voorstel van een tusschen Hohenzollerns en Wittelsbachers wisselend keizerschap. Hitler heeft als eenig positief program: Slaat de Joden dood". In de eenheid is dus weer de oude ver deeldheid, het oude particularisme. Maar voorloopig treedt dit op den achtergrond doordat hen een gevoel verbindt, dat sterker is dan elk politiek antagonisme, de gemeenschappelij ke haat tegen den Joden-vreemdeling. Zulk een haat, zulk een verdelgingsstreven ,,en masse", kan niet rneer berusten op een waar deering van het Joodsche element. Hier wordt niet meer gevraagd, wat is slecht, wat is goed, wat nuttig, wat verderfelijk, hier wil men alles tegelijk vernietigen omdat men het kwijt wil zijn. De Kruisvader, die den Jood in de Rijnsteden doodsloeg, zag in hem den persoon, den niet-Jood; de burgers, die in tijden van pest de Joden aanvielen, zagen in hen niet meer menschen, maar duivelsmachten inden vorm van tooverende vreemdelingen. Zoo ook nu in Duitschland: de Jood wordt vervolgd, maar niet als de minderwaardige mensch, maar als het vreemde, oneigene, dat door vreemde, alweer Joodsche regeeringspraktijken (het socialisme) den Duitscher belet, tot zich zelf intekeeren en zich te concentreeren op oer-eigen Germaansche kracht. Sterker sprekend dan elk betoog is in dit verband wel het telkens en telkens weer afwijzen van Chris tus en Christendom, is de terugkeer tot het heidendom, die in Duitschland op het oogen blik valt te constateeren. Of men de kolonies van Wotan-aanbidders, die hier en daar ont staan, ,,au sérieux" moet nernen, vermogen wij niet te beoordeelen, maar als symptoom van den tijd en van de geestesgesteldheid van het Duitsche volk, spreken zulke feiten boekdeelen. Immers Wotan, dat is het eigene, het Ger maansche, dat is de wild erop slaande kracht, dat is het zinnebeeld hetwelk de Duitsche Ger maan nu noodig heeft. Voor den Jood, den Gallileür, die het Joodsche heb uw naasten lief als u zelven", naar voren bracht en hetde wereld wilde geven, hebben zij geen plaats. Zij, die zooals dit reeds meermalen geschiedde in kerk en preek den priester onderbraken met hun minachtenden roep Der Christus war auch nur ein Jud", deze Heden raken de kern der zaak. Hun uitroep is een noodkreet. Niet met het Heb uw naasten lief als u zelven," dat de ontwapening naar lichaam en ziel eischt, zijn de nationaal-socialisten op het oogenblik te helpen. Zij snakken naar de machtige speer en de heerlijke kracht van den strijdbaren, Germaanschen hemelbeheerscher. Zoo zoekt verbijsterde radeloosheid reddingin teruggang op elk gebied, en vermag niet te beseffen dat deze teruggang achteruitgang moet zijn. En wat de Joden betreft, wij zijn nog altijd vreem delingen in Egypte; ook voor ons heeft het uur der verlossing nog niet geslagen. CAROLINE EITJE ?iMiiiiiiliiiiiiimiiiiiiiniiiiiMiiiii «11 IflIIIHIIItltll DE VUIe OLYMPIADE EN DE KUNST Soupe maigre. Verschenen is het Officieel programma der Olympische Spelen 1924, die, naar men weet, te Parijs zullen worden gehouden. Zooals reeds vroeger werd aangekondigd, zullen er bij deze gelegenheid ook wedstrijden en tentoonstellingen op Kunstgebied plaats hebben. Deze omvatten naar de juiste volgorde van het programma: De Bouwkunst, de Litteratuur, de Muziek, de Schilderkunst en de Beeldhouwkunst. Voor elk der wedstrijden is een interna tionale jury saamgesteld, waarvan het aantal leden respectievelijk bedraagt 29, 32, 45, 31 en 27. MUSSOLINI'S DICTATUUR Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan Verhuizingen onder Bargplaatoen Waarom zou een vrije fascist zijn tong niet mogen roeren?" IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ?lltMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMI geval niet zulke, die uiterlijk schijnen, wnt zij innerlijk niet zijn. Zilveren dus, of bronzen, desnoods looden; maar geen vergulde pillen. Wij echter houden ons aan het edele, duurzame, warme goud. Het is een wanbegrip indien men zou meenen dat dit metaal zijn hooge waarde uitsluitend aan zijn zeldzaam heid ontleenen zou. De Ouden dachten daar anders over. Aan een grootsch opgezetten wereldwedstrijdals deze had wel eenig goud kunnen ge spendeerd worden: aan dezen wedstrijd met zijn honderden wijdsch-klinkende namen van heinde en verre, met zijn 164 juryleden uit alle wereldeelen bijeen gebracht. Messieurs ! la soupe est maigre, excesyivement maigre. Schat men het waardeverschil van een gouden- en zilveren medaille op ?200, dan maakt dit voor de 5 kunsten saam een be drag van ? 1000 uit. H. J. M. W A i. E N K A M i' C z. miiillljiiliiiililjjlllllliliiiiiijjllllljliiiuifiimiiliiififmiffiillimfllfimii Brengt de pijn tot bedaren! Gemakkelijk en zeker met Sloan's L i n i m e n i alleen m a a r besmeren inwrijven onnoodig en cie pijn veK-hvtjnt. Uit muntend \ our uüc spier- en zenuw-pijnen. Probeert liet! De wedstrijden evenals de tentoonstellin gen zullen plaats hebben van 15 Mei tot '27 Juli op de terreinen der Olymp. Spelen in het Duiven-stadion (stades de Co lom bes). Alle ingezonden werken zullen door de sportieve gedachten direct moeten geïnspireerd zijn. Zoo, bijvoorbeeld, zullen voor de archi tectuur alleen toegelaten worden ontwerpen van stadions, arena's, speelterreinen, inrich tingen voor lichamelijke opvoeding,badhuizen, zweminrichtingen, tennisbanen, wielerbanen, schietterreinen, enz. Bekroningen zullen voor de tentoonge stelde werken niet worden uitgereikt. Voor elk der wedstrijden echter is beschikbaar gesteld: Ie. La medaille olympique t!e vermei l et Ie diplöme; 2e. La medaille olympique d'argent et Ie d i pi ome; 3e. La medaille olympique de bronze et Ie diplöme. Als hoogste prijzen bij dezen wereldwcdstrijd dus verguld-zilveren medailles ! Kan liet magerder ? Daar zullen er zijn, die zeggen: wat doet het ertoe, van welk metaal de medailles zijn? Om het idee der overwinning gaat het uit sluitend. Goed ! doch dat men dan in 't geheel geen medailles geve; en in elk llltlUIIIIIIIIUIIII iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiitiiimmiiiMiiiiiMtmiH tiiiiin iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin IIIIIIHIIIItllllMIIIMIIIIIllllllllIMIIIMIimitl IIKIIIIIIIIimilMIIIMIIIIMimmilllllllllllllll iiiiiiiiiiiimiiiiiimii NICE FELLOWS" Ik heb een Amerikaan gekend, een wijs en voortreffelijk man, die (uit principe) van ieder een dien hij ontmoet had, verklaarde: ,,hi:tis a very i]icefellow".Dat stond uiterst fatsoenlijk en men kon er nooit kwaad mede. Het gaf een genoeglijke atmosfeer. In het ergste geval kon e nice fellow wel eens een aterling blijken te zijn. Maar dan kon men immers altijd nog zien. Het is een zeer geschikte houding, zoo in gezelschap, als het er alleen maar op aan komt, met zoo weinig mogelijk horten en stooten door allerlei min of meer belang wekkende conversaties heen te komen, en als de rest er eigenlijk heel weinig op aan komt, omdat men toch wel zoo'n beetje weet dat de omgeving alledaagsch en volkomen onschadelijk is. Op het gebied der internationale verhou dingen wordt de he-is-a-nice-fellow-houding echter iets anders. Daar heeft men te doen met de groote natuurkrachten die Groote Mo gendheden" heeten, en of men van deze elkander nu al luidkeels toeroept dat ze het zoo goed meenen, dat ze een zoo goed, braaf en keurig-net volk als het Nederlandsche wel rustig in het bezit zullen laten van hetgeen met zooveel moed, beleid en trouw is ver overd, daar komt men niets verder mede. Nog onlangs beweerde iemand op een open bare vergadering tegen de Vlootwet dat Nederland een zóó achtenswaardige repu tatie bezat dat, enz. Deze opmerking werd in die ?.llergenocglijkste vergadering, waarin iedereen zóó over en met ons land tevreden was, met lu:d applaus begroet. Op vele vergaderingen werd ook door tal van uiterst fatsoenlijke, wclmeenende dames het woord gevoerd, waarbij ieder het er over eens was dat oorlog toch zoo akelig is en dat men daar niet aan mee moest doen. Cholera, pest, roodvonk en andere besmettelijke ziekten zijn ook zeer akelig en daar doen de menschen ook liever niet aan mede. Daarom probeeren ze de bacillen dier plagen buiten hun lichaam te houden. En dat wordt luide toegejuicht door al degenen die die ziekten nu eenmaal niet prettig vinden. Niemand zal de dokters en de apothekers, die pogen hun medemenschen tegen die vijanden te wapenen, ervan beschuldigen dat zij dol op besmettelijke ziekten zijn. Die vijanden zijn er nu eenmaal, en het is nu eenmaal de levens taak van een bacil, om zich te vermeerderen, tenzij hij gestuit wordt voor en aleer hij den gezonden mensch dien hij heeft aangevallen, en die zoo dolgraag met rust wil gelaten wor den, te gronde heeft gericht. Andere dames verklaarden, dat als Neder land er in Indiëeen vloot op na hield, zulks beteekende: het brengen van oorlog aan die allerliefste inboorlingen daarginds. Alsof die menschen, vóór de Nederlanders er kwamen, ooit iets anders hadden ged?an dan elkander jaar in jaar uit te bevechten, te knevelen, elkanders kampongs te verbranden, kortom zich op uiterst onbevredigende wijze te gedragen. De waarheid is dat zij niet weten hoe zij het hebben, nu er geordende toestanden heersenen, er betrekkelijk nog maar weinig menschen worden opgegeten (ik geloof dat de bewoners van Nieuw Guinca elkander bij feestelijke gelegenheden nog wel af en toe verslinden, maar dat heeft weinig meer te betcekenen, voor hen bedoel ik, die liet vroeger op dat gebied zooveel ruimer hadden) en men hun allen onderwijs zal gaan geven. Nu heeft Spencer, die een groot wijsgeer was, reeds dertig of meer jaren geleden gezegd, dat onderwijs den mensch noch moreel ver betert, noch zijn geluk verhoogt, noch zijn overgeërfde instincten uitwischt. En zelfs Adolph Guillot, dien Le Bon ,,un magistrat distingué" noemt, heeft opgemerkt dat er thans 3000 geletterde, tegenover 1000 on geletterde misdadigers zijn. Men zou kunnen zeggen dat dit zoo'n wonder niet is, nu zooveel menschen het onuitsprekelijk geluk deelachtig worden, te kunnen lezen en schrij ven. Maar Guillot heeft nog iets veel ergers opgemerkt, nl. dat de criminaliteit in een halve eeuw is toegenomen van 227 per 100.000 inwoners tot 552, of een toeneming van 133 percent. Ik wil maar zeggen dat men ver standig zou doen,?vooral wat Indiëbetreft -?niet te veel te offeren aan den waan van den dag, en een overwegend percentage van Oud-Hollandsche bedachtzaamheid te mengen in den regeer-spijs voor Indië, te meer nu men in ons eigen land wel zijn bekomst heeft gekregen van de onbekoukte denkbeelden der laatste jaren en nu eigenlijk geen raad meer weet. Maar ik hen afgedwaald, en tegelijk heb ik in een onberaden oogenblik den schijn op mij geladen alsof ik talrijke zeer beschaafde Indonesiërs met de wilden van Nieuw-Guinea zou willen vergelijken, hetgeen natuurlijk niet in mij is opgekomen. Zelfs ben ik er in het geheel niet van overtuigd dat de geschoolde volksklasse in Nederland innerlijk en uiterlijk beschaafder zou zijn dan de Javaansche nietgeschoolde volksklasse. Terugkomende dan op de verdediging van Ned.-Indië: die verdediging is eenvoudig eer plicht waarna n wij ons noch door mooie woon den noch door cenijj goedmoedig beroep op onze achtenswaardigheid kunnen onttrekken. Dat klemt te meer, omdat mende Japanners zoo dikwijls heeft hnoren verklaren dat zij grondstoffen noodig hebben en markten voor de daaruit vervaardigde fabrikaten. Nu denkt in vredestijd geen sterveling, die grondstoffen heeft, er aan die te behouden. Integendeel, de Japanners hebben maar te spreken, en millinenen tonnen van alle mogelijke grond stoffen: olie, ijzer, katoen, rubber e.d. worden hun toegevoerd. Er zijn ook talloozc markten voor hunne fabrikaten, die zij daar in vredes tijd kunnen verkoopen, mits zij deugdelijk zijn en niet te duur. Dat weten de Japanners allemaal zeer goed. En daarom komt mij die bewering omtrent grondstoffen en fabri katen zoo bedenkelijk voor. Dat zijn van die woorden, die men maar dikwijls genoeg be hoeft te herhalen om er een geheel volk mede in opwinding te brengen. Vóór zij ten oorlog togen hadden de Duitschers ook altijd den mond vol van grondstoffen en fabrikaten. Daarbij moet men vooral niet vergeten, dat terwijl de Westersche Mogendheden nu uit eigen ervaring weten dat oorlogvoeren een zeer dure wijze is van het oplossen van internationale geschillen, de Japanners, in tegenstelling daarmede, van hunne laatste drie oorlogen (die tegen China, tegen Rusland en tegen Duitschland) zeer veel vreugde hebben beleefd. Het achtereenvolgens winnen van drie groote oorlogen, daar kan haast geen enkel volk tegen. Daarmede is niets kwaads van de Japanners gezegd. Het is iets zeer natuurlijks, hetwelk men telkens in de ge schiedenis der Europeesche volkeren heeft aangetroffen. Het is wel niet prettig, en het is veel genoeglijker om van de Japanners te zeggen: ,,they are nice fellows", en ons te houden alsof wij onnoozel waren. Maar of wij het zeggen of niet, wat daarginds in dat groote en krachtige volk omgaat, zal aan den dag komen en wij zullen hun optreden door spreken noch zwijgen ook maar n dag verhaasten noch vertragen. Wel zullen wij met mannenmoed, en zonder phrases ('iis moeten gereed houden zooals een krachtig levend volk betaamt. 1) En wanneer men nog enkele weken geleden heeft gezien dat de dood van drie Italianen zonder vorm van proces wordt gewroken door het ombrengen van vier maal zooveel vrou wen en kinderen op Corfoe en het afdreigen van 50 millioen lire van een zieltogend, afgetubd land, terwijl geen sterveling er aan denkt, rekenschap te vragen van het op Corfoe onschuldig vergoten bloed, zegt men dan nóg niet dat tractaten zijn: Words, words, words? H. D u N i. o p Den Haag October 1923. 1) Hetgeen de heer Dresselhuys in de Tweede Kamer aangaande de verdedigbaar heid van Indiën et vliegtuigen heeft gezegd, verdient de volle aandacht van ons gelieele volk. Het is medicijn vour de tallooze klein moedigen in ons land. HETBQEK VANDEWBEK De Gedenkschriften van den Woüdsctioelmeester DOOR PETER ROSEGGER Nieuwe g.iedkoope uitgave, 5e druk. Vertal ng van W. ZAALBERG. Geïllustreerd omslag van GEORGE VAN RAEMDONCK. Prijs geb. f 1.50 Uitgivi van Vil HOIKOIA & NAttlDORF, A'dim.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl