Historisch Archief 1877-1940
l
t
t
L
5»
j*
JIN MEMORIAM
J. VAN WAGENINGEN
DE A VIST E i* D A M ME K, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
27 Oct. '23. - No. 2418
de positie in de maatschappij toegewezen
te krijgen, waarop men meende aanspraak
te hebben. Want de invloed van Van
Wageningen in de onderwijswereld was aan elk
bekend, een invloed die steunde ook op zijn
roem in den lande als docent en paedagoog,
maar meer nog op de onkreukbaarheid van
zijn karakter: de aanbeveling van Van
Wagemingen was het woord van een man, waarop
men kon bouwen.
Zoo legde de belangstelling aan zijn graf
getuigenis af van de band, die tussen hem en
zijn leerlingen bestond, en die voor hen
geknoopt was aan het bewustzijn dat ieder
van hen dikwijls in zijn gedachten was,
dat het hem genoegen deed wanneer men
met zijn moeilijkheden bij hem kwam, en dat
daar vertrouwen op zijn plaats was, omdat hij
is geweest een man uit n stuk.
Aerdenhout. A. W. DE G ft o o r
lllllltltllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIf
DE JODENHAAT IN
DUITSCHLAND
Op Zaterdag 20 October is op het kerkhof
van Nijmegen Jacob vanWageningen begraven
in leven hoogleraar inde latijnsetaal en letter
kunde aan de Universiteit te Groningen,
een man, die in het hart en in het leven van
zijn leerlingen een plaats heeft ingenomen als
maar zelden aan een professor te beurt valt.
Zijn leven en zijn wetenschappelijke ver
diensten zullen elders besproken worden;
moge hier een enkel woord over de enge band
tussen hem en zijn leerlingen gezegd zijn.
Vreemd of onverklaarbaar is deze niet.
Het was ten eerste de waardering voor de
onvermoeide energie, waarmee hij weten
schappelijk werk heeft geleverd dat respect
afdwong ook van hen, die bij zijn benoeming
niet in de eerste plaats de geleerde, maar de
docent verwachtten. Opvallend was daarin
ook waar hij problemen behandelde, die een
ander niet aandurfde, (men denke aan de
commentaar op Manilius) de duidelijkheid
van zijn dictie en de voortreffelijkheid van
zijn taal. Geen wonder dat Stang! spreekt
van einem so durchsichtigen und klaren
Latein, dass man seine Freude daran hat."
In overeenstemming daarmee waren zijn
kristalheldere colleges en zijn ruime blik
als paedagoog. Hoewel als leraar vroeger ge
wend leiding te geven tot in details en geen
vriend van de uitwassen der moderne
paedagogiese theorieën, had hij wel vaste eisen voor
de academiese examens, maar was ten allen
tijde bereid daarin wijzigingen aan te brengen
die meer met de belangstelling van de student
overeenkwamen. Ofschoon opgegroeid in een
school, die met de moderne taalkunde weinig
contact had, en op dit gebied ook niet zelf
standig werkzaam, bovendien overtuigd dat
sommige richtingen in de taalkunde de blik
voor de schoonheid der oude literatuur dreigen
te verduisteren, trachtte hij ook op dit gebied
op de hoogte te blijven en liet niet na zijn
studenten op de betekenis van de moderne
linguïstiek te wijzen en hun werk in die rich
ting aan te moedigen. Zoo behoedde hij hen
ook hierin, en dat is zeker een van de belang
rijkste zijden van zijn werk, voor een eenzijdig
heid, die de aankomende klassieke
philologen bedreigde.
Maar wat hem in de herinnering van zijn
leerlingen doet leven, is meer dan zijn weten
schappelijk werk, meer dan zijn gaven als
docent en paedagoog, zijn warme hart. Het
was de zich nooit opdringende belangstelling,
waarvan men, onder welke omstandigheden
ook, verzekerd was. Die belangstelling gold ge
lijkelijk de persoon van destudent, zijn maat
schappelijke omstandigheden, zijn examenstu
die, zijn wetenschappelijk werk, en zijn toe
komst. Had men moeilijkheden in enig op
zicht, men was verzekerd van zijn steun. Had
men gefaald, men kon rekenen op zijn zacht oor
deel. De jon gerest udenten i n d e klassieke lette
ren hadden er niet overte klagen,dat hun tijd
verloren ging, omdat ze aan zich zelf werden
overgelaten. De ouderen, die meenden iets
nieuws op het spoor te zijn en behoefte hadden
aan aanmoediging, zochten die bij de man,
die de kunst verstond te waarderen, niet
vergeefs. En aan het eind van de studie reken
de men in de eerste plaats op zijn steun om
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIH i
In een land, dat het slecht gaat, krijgen de
Joden altijd een dubbele portie ellende. Ten
eerste dragen zij mede aan de algemeene mi
sère, ten tweede worden zij door hun medebur
gers voor de aanstichters van al het kwaad
gehouden en deze gevoelens zetten zich dan
weer om in woord en daad. Zeer duidelijk
ziet .men dit verschijnsel in het tegenwoordige
Duitschland, dat lijdt onder een verloren oor
log. Nu zullen velen zich afvragen of dit iets
te maken heeft met den afloop van den oorlog,
immers ook vóór 1014 liet de positie der Jo
den in Duitschland veel te wenschen over.
Dit is zeer zeker waar, maar als ik de feiten
nauwkeuriger bekijk, dan wil het mij voor
komen, alsof er een hemelsbreed verschil be
staat tusschen de houding van het Duitsche
volk tegenover zijn Joden vóór 1914 en in onze
dagen. Het wetenschappelijk antisemitisme
büjve indit verband geheel buiten beschouwing,
dit berust op wetenschappelijkedusobjectieve
waarnemingen en ligt dus niet binnen den
gezichtskring der groote massa. Haar gevoe
lens tegenover den Jood waren in het Duitsch
land van vóór den oorlog over het algemeen die
van een minachtende antipathie. Den Jood
vond men onaangenaam, behept met tal van
onplezierige kwaliteiten. Maar bovenal werd hij
niet volwaardig geacht; hij kon de gelijke niet
zijn noch worden van zijn Germaanschen mede
burger. Op een enkele uitzondering na was in
deze periode van haat echter geen sprake.
Duitschland verdroeg zijn Joden vol wrevel en
vol minachting, maar bleef ook in hen, zij het
dan minderwaardige, menschen zien.
Dat het nu anders is geworden, bewijzen
reeds de feiten; minachting uit zich slechts
zelden in ruw geweld. Men sticht geen brand
bij degenen, die men]niet voor vol aanziet, men
slaat ze niet dood noch mishandelt hen. Min
achting sluit meestal passiviteit in zich: de
actieve beweging tegen de Joden is op het
oogenblik het beste bewijs, dat hier een feller
gevoel in het spel is. Het is de haat, die zich
keert naar hetzelfde object als de minachting
van vroeger jaren, maar die overigens er
niets mee gemeen heeft. Terwijl de minachting
van den Duitscher tegenover den Jood dezeo
zag als mensch, hem als zoodanig woog en te
licht bevond, ziet nu de blinde haat der menig
te de Joden slechts als groep, als het Vreemde,
niet-Duitsche, het niet-vertrouwde, dus
gewantrouwde, dus gevaarlijke. Op dezen
ondergrond berust al het geweld tegen de Joden.
Niet omdat hij communist, socialist, kapita
list, woekeraar, Landjude is, maar omdat hij
geen deel heeft aan Duitschland, omdat hij
den Germaan vreemd is in kern en wezen.
Het was onvermijdelijk dat dit zoo in Duitsch
land moest komen. Een land, dat slechts de
ruïne om zich ziet, dat alle Goden, die het
heeft aangebeden in scherven zag vallen, dat
niet weet waar het zich aan vasthouden kan,
moet den vreemdeling als vijand voelen, als
iemand die in stilte lacht om de ellende van het
volk en er zijn voordeel mee tracht te doen.
Zulk een land kan in zijn radeloosheid slechts
troost zoeken bij alles wat het volkomen eigen
is. Daar trekt zijn hart, zijn willen, zijn ge
loof heen. In Duitschland zijn de
nationaal-socialisten de dragers van dit streven,
van dezen terugkeer tot het echte, het
oerDtiitsche. En_zoo zuiver is het karakter van
deze beweging, dat zelfs het particularisme,
de eeuwenoude vloek van dit Germaansche
volkeren-complex, ook hier weer zijn invloed
doet gelden. Want de grootere groep omvat
drie duidelijk te onderscheiden stroomingen.
Ten eerste heeft men de partij van Ludendorff,
dan die van von Kahr en ten slotte die van
Hitler. Voor Ludendorff, den Protestanten
Noord-Duitscher is het eigene, het
begecrensVRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS
waardige, de terugkeer van den Protestant
se hen Hohenzollernvorst. Voor von Kahr,
den Katholieken Beier, is het ideaal een kei
zerschap van een Katholieken Witte'sbacher,
het oude droombeeld, dat reeds in 1870 aan
leiding was tot het absurde Bciersche voorstel
van een tusschen Hohenzollerns en
Wittelsbachers wisselend keizerschap. Hitler heeft
als eenig positief program: Slaat de Joden
dood". In de eenheid is dus weer de oude ver
deeldheid, het oude particularisme. Maar
voorloopig treedt dit op den achtergrond doordat
hen een gevoel verbindt, dat sterker is dan
elk politiek antagonisme, de gemeenschappelij
ke haat tegen den Joden-vreemdeling. Zulk
een haat, zulk een verdelgingsstreven ,,en
masse", kan niet rneer berusten op een waar
deering van het Joodsche element. Hier wordt
niet meer gevraagd, wat is slecht, wat is goed,
wat nuttig, wat verderfelijk, hier wil men
alles tegelijk vernietigen omdat men het kwijt
wil zijn. De Kruisvader, die den Jood in de
Rijnsteden doodsloeg, zag in hem den persoon,
den niet-Jood; de burgers, die in tijden van
pest de Joden aanvielen, zagen in hen niet
meer menschen, maar duivelsmachten inden
vorm van tooverende vreemdelingen. Zoo ook
nu in Duitschland: de Jood wordt vervolgd,
maar niet als de minderwaardige mensch,
maar als het vreemde, oneigene, dat door
vreemde, alweer Joodsche
regeeringspraktijken (het socialisme) den Duitscher belet, tot
zich zelf intekeeren en zich te concentreeren
op oer-eigen Germaansche kracht. Sterker
sprekend dan elk betoog is in dit verband wel
het telkens en telkens weer afwijzen van Chris
tus en Christendom, is de terugkeer tot het
heidendom, die in Duitschland op het oogen
blik valt te constateeren. Of men de kolonies
van Wotan-aanbidders, die hier en daar ont
staan, ,,au sérieux" moet nernen, vermogen wij
niet te beoordeelen, maar als symptoom van
den tijd en van de geestesgesteldheid van het
Duitsche volk, spreken zulke feiten boekdeelen.
Immers Wotan, dat is het eigene, het Ger
maansche, dat is de wild erop slaande kracht,
dat is het zinnebeeld hetwelk de Duitsche Ger
maan nu noodig heeft. Voor den Jood, den
Gallileür, die het Joodsche heb uw naasten
lief als u zelven", naar voren bracht en hetde
wereld wilde geven, hebben zij geen plaats.
Zij, die zooals dit reeds meermalen geschiedde
in kerk en preek den priester onderbraken met
hun minachtenden roep Der Christus war
auch nur ein Jud", deze Heden raken de kern
der zaak. Hun uitroep is een noodkreet. Niet
met het Heb uw naasten lief als u zelven,"
dat de ontwapening naar lichaam en ziel eischt,
zijn de nationaal-socialisten op het oogenblik
te helpen. Zij snakken naar de machtige speer
en de heerlijke kracht van den strijdbaren,
Germaanschen hemelbeheerscher. Zoo zoekt
verbijsterde radeloosheid reddingin teruggang
op elk gebied, en vermag niet te beseffen dat
deze teruggang achteruitgang moet zijn. En
wat de Joden betreft, wij zijn nog altijd vreem
delingen in Egypte; ook voor ons heeft het
uur der verlossing nog niet geslagen.
CAROLINE EITJE
?iMiiiiiiliiiiiiimiiiiiiiniiiiiMiiiii «11
IflIIIHIIItltll
DE VUIe OLYMPIADE EN DE
KUNST
Soupe maigre.
Verschenen is het Officieel programma der
Olympische Spelen 1924, die, naar men weet,
te Parijs zullen worden gehouden.
Zooals reeds vroeger werd aangekondigd,
zullen er bij deze gelegenheid ook wedstrijden
en tentoonstellingen op Kunstgebied plaats
hebben.
Deze omvatten naar de juiste volgorde
van het programma: De Bouwkunst, de
Litteratuur, de Muziek, de Schilderkunst en
de Beeldhouwkunst.
Voor elk der wedstrijden is een interna
tionale jury saamgesteld, waarvan het aantal
leden respectievelijk bedraagt 29, 32, 45, 31
en 27.
MUSSOLINI'S DICTATUUR
Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan
Verhuizingen onder
Bargplaatoen
Waarom zou een vrije fascist zijn tong niet mogen roeren?"
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ?lltMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMI
geval niet zulke, die uiterlijk schijnen, wnt
zij innerlijk niet zijn.
Zilveren dus, of bronzen, desnoods looden;
maar geen vergulde pillen.
Wij echter houden ons aan het edele,
duurzame, warme goud. Het is een wanbegrip
indien men zou meenen dat dit metaal zijn
hooge waarde uitsluitend aan zijn zeldzaam
heid ontleenen zou.
De Ouden dachten daar anders over.
Aan een grootsch opgezetten
wereldwedstrijdals deze had wel eenig goud kunnen ge
spendeerd worden: aan dezen wedstrijd met
zijn honderden wijdsch-klinkende namen van
heinde en verre, met zijn 164 juryleden uit
alle wereldeelen bijeen gebracht.
Messieurs ! la soupe est maigre,
excesyivement maigre.
Schat men het waardeverschil van een
gouden- en zilveren medaille op ?200, dan
maakt dit voor de 5 kunsten saam een be
drag van ? 1000 uit.
H. J. M. W A i. E N K A M i' C z.
miiillljiiliiiililjjlllllliliiiiiijjllllljliiiuifiimiiliiififmiffiillimfllfimii
Brengt de pijn
tot bedaren!
Gemakkelijk en zeker met Sloan's
L i n i m e n i alleen m a a r
besmeren inwrijven onnoodig
en cie pijn veK-hvtjnt. Uit
muntend \ our uüc spier- en
zenuw-pijnen. Probeert liet!
De wedstrijden evenals de tentoonstellin
gen zullen plaats hebben van 15 Mei tot '27
Juli op de terreinen der Olymp. Spelen in het
Duiven-stadion (stades de Co lom bes).
Alle ingezonden werken zullen door de
sportieve gedachten direct moeten geïnspireerd
zijn. Zoo, bijvoorbeeld, zullen voor de archi
tectuur alleen toegelaten worden ontwerpen
van stadions, arena's, speelterreinen, inrich
tingen voor lichamelijke opvoeding,badhuizen,
zweminrichtingen, tennisbanen, wielerbanen,
schietterreinen, enz.
Bekroningen zullen voor de tentoonge
stelde werken niet worden uitgereikt. Voor
elk der wedstrijden echter is beschikbaar
gesteld:
Ie. La medaille olympique t!e vermei l et Ie
diplöme;
2e. La medaille olympique d'argent et Ie
d i pi ome;
3e. La medaille olympique de bronze et Ie
diplöme.
Als hoogste prijzen bij dezen
wereldwcdstrijd dus verguld-zilveren medailles !
Kan liet magerder ?
Daar zullen er zijn, die zeggen: wat doet
het ertoe, van welk metaal de medailles zijn?
Om het idee der overwinning gaat het uit
sluitend. Goed ! doch dat men dan in
't geheel geen medailles geve; en in elk
llltlUIIIIIIIIUIIII
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiitiiimmiiiMiiiiiMtmiH tiiiiin
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
IIIIIIHIIIItllllMIIIMIIIIIllllllllIMIIIMIimitl
IIKIIIIIIIIimilMIIIMIIIIMimmilllllllllllllll
iiiiiiiiiiiimiiiiiimii
NICE FELLOWS"
Ik heb een Amerikaan gekend, een wijs en
voortreffelijk man, die (uit principe) van ieder
een dien hij ontmoet had, verklaarde: ,,hi:tis
a very i]icefellow".Dat stond uiterst fatsoenlijk
en men kon er nooit kwaad mede. Het gaf
een genoeglijke atmosfeer. In het ergste
geval kon e nice fellow wel eens een aterling
blijken te zijn. Maar dan kon men immers
altijd nog zien.
Het is een zeer geschikte houding, zoo
in gezelschap, als het er alleen maar op aan
komt, met zoo weinig mogelijk horten en
stooten door allerlei min of meer belang
wekkende conversaties heen te komen, en
als de rest er eigenlijk heel weinig op aan
komt, omdat men toch wel zoo'n beetje
weet dat de omgeving alledaagsch en volkomen
onschadelijk is.
Op het gebied der internationale verhou
dingen wordt de he-is-a-nice-fellow-houding
echter iets anders. Daar heeft men te doen met
de groote natuurkrachten die Groote Mo
gendheden" heeten, en of men van deze
elkander nu al luidkeels toeroept dat ze
het zoo goed meenen, dat ze een zoo goed,
braaf en keurig-net volk als het Nederlandsche
wel rustig in het bezit zullen laten van hetgeen
met zooveel moed, beleid en trouw is ver
overd, daar komt men niets verder mede.
Nog onlangs beweerde iemand op een open
bare vergadering tegen de Vlootwet dat
Nederland een zóó achtenswaardige repu
tatie bezat dat, enz. Deze opmerking
werd in die ?.llergenocglijkste vergadering,
waarin iedereen zóó over en met ons land
tevreden was, met lu:d applaus begroet. Op
vele vergaderingen werd ook door tal van
uiterst fatsoenlijke, wclmeenende dames het
woord gevoerd, waarbij ieder het er over eens
was dat oorlog toch zoo akelig is en dat
men daar niet aan mee moest doen. Cholera,
pest, roodvonk en andere besmettelijke
ziekten zijn ook zeer akelig en daar doen de
menschen ook liever niet aan mede. Daarom
probeeren ze de bacillen dier plagen buiten
hun lichaam te houden. En dat wordt luide
toegejuicht door al degenen die die ziekten
nu eenmaal niet prettig vinden. Niemand
zal de dokters en de apothekers, die pogen
hun medemenschen tegen die vijanden te
wapenen, ervan beschuldigen dat zij dol op
besmettelijke ziekten zijn. Die vijanden zijn
er nu eenmaal, en het is nu eenmaal de levens
taak van een bacil, om zich te vermeerderen,
tenzij hij gestuit wordt voor en aleer hij den
gezonden mensch dien hij heeft aangevallen,
en die zoo dolgraag met rust wil gelaten wor
den, te gronde heeft gericht.
Andere dames verklaarden, dat als Neder
land er in Indiëeen vloot op na hield, zulks
beteekende: het brengen van oorlog aan die
allerliefste inboorlingen daarginds. Alsof die
menschen, vóór de Nederlanders er kwamen,
ooit iets anders hadden ged?an dan elkander
jaar in jaar uit te bevechten, te knevelen,
elkanders kampongs te verbranden, kortom
zich op uiterst onbevredigende wijze te
gedragen. De waarheid is dat zij niet weten
hoe zij het hebben, nu er geordende toestanden
heersenen, er betrekkelijk nog maar weinig
menschen worden opgegeten (ik geloof dat
de bewoners van Nieuw Guinca elkander bij
feestelijke gelegenheden nog wel af en toe
verslinden, maar dat heeft weinig meer te
betcekenen, voor hen bedoel ik, die liet vroeger
op dat gebied zooveel ruimer hadden) en
men hun allen onderwijs zal gaan geven.
Nu heeft Spencer, die een groot wijsgeer was,
reeds dertig of meer jaren geleden gezegd,
dat onderwijs den mensch noch moreel ver
betert, noch zijn geluk verhoogt, noch zijn
overgeërfde instincten uitwischt. En zelfs
Adolph Guillot, dien Le Bon ,,un magistrat
distingué" noemt, heeft opgemerkt dat er
thans 3000 geletterde, tegenover 1000 on
geletterde misdadigers zijn. Men zou kunnen
zeggen dat dit zoo'n wonder niet is, nu
zooveel menschen het onuitsprekelijk geluk
deelachtig worden, te kunnen lezen en schrij
ven. Maar Guillot heeft nog iets veel ergers
opgemerkt, nl. dat de criminaliteit in een
halve eeuw is toegenomen van 227 per 100.000
inwoners tot 552, of een toeneming van 133
percent. Ik wil maar zeggen dat men ver
standig zou doen,?vooral wat Indiëbetreft
-?niet te veel te offeren aan den waan van
den dag, en een overwegend percentage van
Oud-Hollandsche bedachtzaamheid te mengen
in den regeer-spijs voor Indië, te meer
nu men in ons eigen land wel zijn bekomst
heeft gekregen van de onbekoukte denkbeelden
der laatste jaren en nu eigenlijk geen raad
meer weet.
Maar ik hen afgedwaald, en tegelijk heb ik
in een onberaden oogenblik den schijn op
mij geladen alsof ik talrijke zeer beschaafde
Indonesiërs met de wilden van Nieuw-Guinea
zou willen vergelijken, hetgeen natuurlijk
niet in mij is opgekomen. Zelfs ben ik er in
het geheel niet van overtuigd dat de geschoolde
volksklasse in Nederland innerlijk en uiterlijk
beschaafder zou zijn dan de Javaansche
nietgeschoolde volksklasse.
Terugkomende dan op de verdediging van
Ned.-Indië: die verdediging is eenvoudig eer
plicht waarna n wij ons noch door mooie woon
den noch door cenijj goedmoedig beroep op
onze achtenswaardigheid kunnen onttrekken.
Dat klemt te meer, omdat mende Japanners
zoo dikwijls heeft hnoren verklaren dat zij
grondstoffen noodig hebben en markten voor
de daaruit vervaardigde fabrikaten. Nu denkt
in vredestijd geen sterveling, die grondstoffen
heeft, er aan die te behouden. Integendeel,
de Japanners hebben maar te spreken, en
millinenen tonnen van alle mogelijke grond
stoffen: olie, ijzer, katoen, rubber e.d. worden
hun toegevoerd. Er zijn ook talloozc markten
voor hunne fabrikaten, die zij daar in vredes
tijd kunnen verkoopen, mits zij deugdelijk
zijn en niet te duur. Dat weten de Japanners
allemaal zeer goed. En daarom komt mij die
bewering omtrent grondstoffen en fabri
katen zoo bedenkelijk voor. Dat zijn van die
woorden, die men maar dikwijls genoeg be
hoeft te herhalen om er een geheel volk
mede in opwinding te brengen.
Vóór zij ten oorlog togen hadden de
Duitschers ook altijd den mond vol van
grondstoffen en fabrikaten.
Daarbij moet men vooral niet vergeten,
dat terwijl de Westersche Mogendheden nu
uit eigen ervaring weten dat oorlogvoeren
een zeer dure wijze is van het oplossen van
internationale geschillen, de Japanners, in
tegenstelling daarmede, van hunne laatste
drie oorlogen (die tegen China, tegen Rusland
en tegen Duitschland) zeer veel vreugde
hebben beleefd. Het achtereenvolgens winnen
van drie groote oorlogen, daar kan haast geen
enkel volk tegen. Daarmede is niets kwaads
van de Japanners gezegd. Het is iets zeer
natuurlijks, hetwelk men telkens in de ge
schiedenis der Europeesche volkeren heeft
aangetroffen. Het is wel niet prettig, en het
is veel genoeglijker om van de Japanners
te zeggen: ,,they are nice fellows", en ons
te houden alsof wij onnoozel waren. Maar
of wij het zeggen of niet, wat daarginds in
dat groote en krachtige volk omgaat, zal
aan den dag komen en wij zullen hun optreden
door spreken noch zwijgen ook maar n
dag verhaasten noch vertragen. Wel zullen
wij met mannenmoed, en zonder phrases
('iis moeten gereed houden zooals een krachtig
levend volk betaamt. 1)
En wanneer men nog enkele weken geleden
heeft gezien dat de dood van drie Italianen
zonder vorm van proces wordt gewroken door
het ombrengen van vier maal zooveel vrou
wen en kinderen op Corfoe en het afdreigen
van 50 millioen lire van een zieltogend,
afgetubd land, terwijl geen sterveling er aan
denkt, rekenschap te vragen van het op
Corfoe onschuldig vergoten bloed, zegt men
dan nóg niet dat tractaten zijn: Words,
words, words?
H. D u N i. o p
Den Haag October 1923.
1) Hetgeen de heer Dresselhuys in de
Tweede Kamer aangaande de verdedigbaar
heid van Indiën et vliegtuigen heeft gezegd,
verdient de volle aandacht van ons gelieele
volk. Het is medicijn vour de tallooze klein
moedigen in ons land.
HETBQEK
VANDEWBEK
De Gedenkschriften van
den Woüdsctioelmeester
DOOR
PETER ROSEGGER
Nieuwe g.iedkoope uitgave, 5e druk.
Vertal ng van W. ZAALBERG.
Geïllustreerd omslag van
GEORGE VAN RAEMDONCK.
Prijs geb. f 1.50
Uitgivi van Vil HOIKOIA & NAttlDORF, A'dim.