Historisch Archief 1877-1940
27 Oei. 23. No. 2418
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE ROEMRUCHTIGE
BEDRIJVEN VAN RIDDER
DON OUICHOTEDELAMANCHA
(met teekertingen voor de Amsterdammer"
door J. W. Bloem)
EERSTE ZANG
In de dagen van weleer
Woonde er een oude heer
Van een vijftig jaar zoowat
In een kleine Spaansche stad,
In een streek, die MANCHA heet,
Wat men al van 't opschrift weet.
DON QUICHOT werd hij genoemd,
En zijn naam is nog beroemd.
Ieder vrouwmensch liet hem koud,
Daarom bleef hij ongetrouwd.
(Tegenwoordig trouwt men niet
Om de duurt' op elk gebied.)
Nimmer keek hij meisjes na,
Maar een grijze hospita,
En een nichtje, zacht van zin,
Woonden zedig bij hem in.
Hij las veel te veel romans,
Net als menig meisje thans,
En dat bracht zijn hoofd op hol,
Want zijn boeken stonden vol
Van verhalen, wild en mal,
Over helden zonder tal,
Over brand en rooverij,
Over list en tooverij,
Over tweegevecht en moord,
Schaking, schending enzoovoort.
Nu eens werd een reus geveld
Door zoo'n onvervaarden held,
Dan een monster afgemaakt,
Dat een jonkvrouw had bewaakt,
Dan weer hakt' n edelman
Duizend dorpers in de pan,
Of daar werd er een gewurgd
In den kelder van een burcht.
En hij raakte overstuur
Door zijn zucht naar avontuur,
Net als nu de groote hoop
Dol wordt door de bioskoop,
En door stukken over sport
Onze jeugd bedorven wordt.
Al zijn vee en al zijn lanJ
Deed de sturripert van t!e hand,
En voor 't zoo verkregen geld
Werd steeds meer lectuur besteld,
Waar hij deelen van verslond,
's Nachts tot aan den morgenstond.
Zooals nog 't publiek het meest
Detective-prullen leest.
Dan wierp hij zijn boeken neer,
Rende razend heen enjweer,
DE WEIGERING VAN SUBSIDIE AAN DE NATIONALE OPERA
Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
Beukte brullend op den wand,
Tot het bloed liep uit zijn hand,
En dan dacht de idioot,
Dat hij reuzen had gedood.
Eindelijk werd Don Quichot
Van het lezen stapelzot.
Hij besloot van nu af aan
Heel de wereld door te gaan;
d' Aarde was hem veel te klein,
Dolend ridder wou hij zijn,
Ridder zonder vrees of blaam !
Eerst verlengde hij zijn naam:
De la Mancha" kwam er bij,
Dat klonk beter, meende hij.
't Was wel ridikuul, maar toch,
Heel veel menschen doen het nog.
d'Oude dwaas omhult zich ras
Met een roestig harrenas,
Dat hij nog op zolder vond,
En met touwtjes samenbond.
Maar helaas een helm ontbrak;
Echter, hij verstond zijn vak:
Aan een stukke storremhoed
Fabriceert hij welgemoed
Een voortreffelijk vizier
Van een oud stuk bordpapier,
Vastgehaakt met ijzerdraad,
Als een schut voor zijn gelaat.
In dien ridderlijken dos
Klimt hij op zijn gammel ros,
Een geraamte vel en been,
Dat hem 't fierste raspaard scheen.
En dit wrakke karrakas
Noemde hij, geheel van pas,
Want zoo bleef hij in zijn rol:
ROCINANT (,,gewezen knol") *)
En zoo reed dan onze guit
Op een nacht zijn tninpoort uit.
Patijn: Aan zulke sjofele menschen geef ik niet!"
De Nat. Opera: ,,Ik kom juist vragen omdat ik zoo sjofel hen'
«MllllllllllllllllllllllliiiilllllllllllllUJltJfMIIIUllt1111"1111111111""111"11"""1"1"1" llllllllflll*
Aaneenlijrnsels TA AL VERWOESTING
,,De Kaat-Mossel-herinnering."(/-.D.)
De sage van den Babeltoren."
(Ds. F. in de O.H. C.)
Charivarius verwacht eerstdaags artikelen
over Bouillon-Gottfried en Ees-Annie.
Aanpasselijkheden.
De moerascypres is aangepast aan
deze terrein-moeilijkheden." (O. H. C.)
Het hoofdbestuur van den Bond
van Ned. Onderwijzers benoemde een
commissie in zake de aanpassing
van H.B.S. en Gymnasium bij het
Lager Onderwijs."
Het aangevoel
Zoo voelt Schoonderbeek deze mu
ziek ook aan. (H. D.)
Hij miste het orgaan om de
stroomingen zijner dagen naar hun schoone
noodwendigheid aan te voelen. Hun
noodwendigheid voelde hij zeker. (Maar
niet aan. Char.)" (Volk)
Nog is menig mooi vizier
Ijzerdraad en bordpapier:
orlogschepen zijn maar schijn,
Als er vliegmachines zijn.
C ii A R i v A R i u s
*> Rocino heteekent knol, antes voor
iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
CHARIVARI A
Ome polyglotten
Bovendien zal zij in memoriam blij
ven voortleven." (Op de H.)
De Duitsche zaakgelastigde heeft
constructies ontvangen voor een nieuw
onderhoud met Poincaré."
(O. H. C.)
De Haagsche jongen heeft geen
hoogere geestelijke overtuiging, dan dat
hij no bananos heeft en verzekert u
nogmaals: I have no bananos to-day."
(O.H.C.)
Rustig pied de terre aangeboden."
(Adv. HM.)
Gevraagd voor de middaguren een
piétaire." (Adv. Hbl.)
Een oordeelkundig aanvult ings-besluit
Dirksland. De Raad heeft Vrijdag
de volgende motie aangenomen en aan
Gedeputeerde Staten verzonden:
De Raad, van oordeel, dat de normen
der jaarwedden van burgemeesters,
secretarissen, ontvangers en wethou
ders voor gemeenten in Zuid-Holland
van 15.000 zielen en daar beneder,
bij Koninklijk Besluit van 3 Mei 1921
vastgesteld, dienen te worden verlaagd,
vraagt deze normen terug te brengen
meer in overeenstemming met de
aanhangige bezuinigingsvoorstellen van
den minister van financiën.
De Raad heeft met 5 tegen 2 stem
men besloten tot het uitvaardigen van
een vloekverbod."
Ook droeg hij voor Charivarius'
Celibatairs Wee, waarin het leed be
zongen wordt van den celibatair, die
bij zijn ongetrouwden vriend de baby
moet bekijken." (O. H. C.)
Wij protesteeren. Zulke toestanden bezingt
Charivarius niet.
De Tel. kent zijn Fransen beter. Het ligt
in de bedoeling", schrijft het blad,
deambtenaren wier ondeskur.digheid zich heeft gede
monstreerd, niet in hun functie te
contimieeren."
Verrassende mededeelingen
Aan de orde komen voorstellen
van B. en W. tot wering van school
verzuim te Renkum en van een vroed
vrouw te Renkum." (N. Arnh. Ct.)
Belangrijk nieuws is echter dat
Zaterdag met de Aquitania een spe
ciaal stel hoeven voor Papyrus is
meegegeven, welke hoeven onmiddel
lijk in de brandkast van het schip
werden opgeborgen." (N. R. Ct.)
Protestvergadering van het R.K.
overheidspersoneel tegen salarisver
laging; circa 5000 protestanten."
(Meijerijsche Ct.)
CORRESPONDENTIE
Aan H. te Z. Aanbieden bij monde van"
kan wel, dunkt me. Men kan immers ook iets
schriftelijk aanbieden? Moeilijker is het bij
jubilea eveneens zeer gebruikelijke over
handigen bij monde van."
18 LOONHND.
Gelijk men, het Duitsch afkijkende, het
Nederlandsen verrijkt heeft met beduidend 1)
c.s., verblijdt men het voorts met honend en
blaast men dien op zich zelf levenloozen
vorm een mondvol lucht in. Eén prik en het
ding krimpt slap ineen. Loonend moeten ze
ons niet opdringen als een zelfstandig ad
jectief. Het is een deelwoord van loonen en
dit werkwoord levert zonder nadere bepaling
gén begrip op. Ik loon.... hij loont...."
wat loont gij? waar is het vervolg? Misschien
wordt bij strikt onpersoonlijk gebruik: 't
loont", waar 't" even toon- en zinloos is
als in 't regent", een voorstelling gewekt
van genoegen geven", maar van zulk een
onpersoonlijk gebruik is gén sprake, als men
schepen vermeldt, die geen luimende vracht
kunnen krijgen of meer loonende producten,
die aan de markt worden gebracht.
Omdat het zoo droevig linksch en mank is,
valt toonend bijzonder in de smaak. Het is
ook de spreektaal binnengesmokkeld en komt
hier dikwijls in gezelschap van dien anderen
leelijken sukkel waardevol" voor. De
goedNederlandsche woorden, die door toedoen
van loonend tot paria's worden vernederd,
zijn bijv. voordeelig, aangenaam, genoegelijk,
dankbaar (in den zin van voldoening gevend",
een dankbaar werk). Ook de gave zegswijze:
Het loont de moeite" moet het veld ruimen
voor Het is loonend". Insgelijks krijgt winst
gevend" de bons. Dit laatste kan alleen weer in
genade worden aangenomen, zoo het zijn eerste
deel afwerpt en zich dus als gevend" ver
toont (gevende arbeid, een gevende betrek
king). Het is dan zusjc-en-broertje met
toonend en er zal dus veel vraag naar zijn
in de verschillende winkels, waar
knoei-Hollandsch bij schepels wordt uitgemeten.
Ik las zoo juist bij Kees v. Bruggen:
Stomps' vroege bundels vonden als klas
sieke schoollectuur nog een geregeld
\velloonend debiet." Dit is tóch wel in orde
zeker, loonend staat met een bepaling. Neen,
dat is een trucje. Wel",, moet hier niet veel"
beduiden, maar zeker, zonder twijfel",
een moderniteit, die erg in trek komt en waar
over nog het een en ander te zeggen zal zijn.
Er wordt hier inderdaad gesproken van een
debiet, dat zeker loonend was, zoodat aan de
stumperigheid van toonend niets ontbreekt.
Van Bruggen gewaagt trouwens omtrent
terzelfder plaatse van een speech, die duurde"
(i.p.v. lang duurde). Ook een fraai voorbeeld
van begripsleegte, dat zijn weg wel zal vinden.
H.
1) Naar aanleiding van beduidend schrijft
me een Duitsch taalkundige dat bedeuUnd"
in het tegenwoordige Duitsch wel heel gewoon
is in de beteekenis van umfangreich,
betrachtlich, sehr, urn vieles", maar dat het ver
ouderd is en zelfs belachelijk klinkt in die
van bedeutungsvoll, bedeutsam, wichtig".
Wat nu? Onze taalverduitschers dwepen
juist met beduidend" ook in die laatste
beteekenis, waarover een Duitscher moet
glimlachen. Zij komen dus wel heel erg mal
te staan, in den steek gelaten door het Duitsch
zelf.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiniiiiiiiiiiiiiiiiiii
VRAGENRUBRIEK
voor
Algemeene Wetenswaardigheden
A. J. S. te Z. Ik zon gaarne een werk over
schilderkunst bcstudeeren, en willen beginnen
met i/e geschiedenis van de Dietsche schilder
kunst. Vooral de primitieven hebben mijn
bij:<>ndere belangstelling. Is daarover een deel,
rijk aan gekleurde foto's te verkrijgen?
Voor uw doel zult n kunnen gebruiken van
Vloten, Nederland's schilderkunst van de 14e
tot de 18e eeuw. Met ruim 50 houtsneden
en een portret van Retnhrandt. 2e druk. 1894
ffooses. De schilderkunst van 1400 tot 1800
in Vlaanderen en Holland, Italië,
Dnitschland, Spanje, Frankrijk en Engeland. Met
423 afbeeldingen, waarvan 13 in kleuren.
Bénédikte. De schilderkunst der negentiende
eeuw in Frankrijk, Nederland, Belgiëenz.,
enz. Met 304 reproducties, waarvan 13 in
kleuren.
Steenhofl. Nederlandsche schilderkunst in
het Rijksmuseum. Geïllustreerd. 3 dln.
Van de Gebroeders van Eyck tot Pietcr
Breughel. Vijftig meesterwerken der vroegste
Nederlandsche schilderkunst, in eigen grootte
en kleur weergegeven. K) afleveringen fol.
met een deel tekst door Pol de Mont.'De prijs
hier van is / 05.
J. de B. te B. Welke volksstammen behooren
tot de Ingaevonen?
Volgens Tacitus' Germania behoorden tot
de Ingaevonen, welke aan den Oceaan van
de monden van den Rijn tot de Oostzee en
op Jutland woonden, de 'friezen, Chauken,
imbren, Teutonen, Angelen, Juten,
Angrivariërs enz.