De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 17 november pagina 1

17 november 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 8421 Zaterdag 17 November A°1983 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van a W. K E R N K A M P Redactcureni H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Adverientiën 10.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Wieringen ontzet, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck. De internatio nale puzzle, door Brandaris. 2. Wierin gen?Elba? teekening door Jordaan Amerikaansche brieven, door Dr. Hendrik Willem van Loon Astronomische frag menten, door Aërobates. 3. Vol au Vent, door Hans Ludificor. 5. Voor Vrouwen: Weefwerk, door Elis. M. Rogge Bijkomstigheden, door Annie Salomons Marbacka, door GeertruidaCarelsen Over boeken en tijdschriften, door E. M. R. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse. 6. Tunis II, door en met teekeningen van Is. van Mens Jack London contra Curwood, door Leo Leclercq. 7. Financiën en Eco nomie, door Paul Sabel Reflexen, door Zig-zag Dierstudie, dcor H. Verstijnen. Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert Boekbespreking, door Prof. Dr. van Leeuwen Het Haagsche hanenkraaienverbod, tee kening door George van Raemdonck Dramatische Kroniek, door Top Naeff Tooneelteekeningen, door B. van Vlijmen 9. De exploitatie van reclame door de ge meente, teekening door Joh. Braakensiek Ruize-Rymen en Charivaria, door Charivarius, met teekeningen van J. W. Bloem Taai verwoesting, door Dr. C. F. Haje Muziek in de Hoofdstad, door Constant van Wessern 10. Een afschuwelijke onthulling, door geheel-onthouder Wieringen... enfin seul, door Joh. Luger Uit het kladschrift van Jantje Feuilleton : De Vreemdeling, door Carel J. Brensa. Bijvoegsel : Het vertrek van den Kroon prins, teekening door Joh. Braakensiek. WIERINGEN ONTZET De gewezen kroonprins zit nu al hoog en droog op zijn landgoed in Silezië. En zal zich daar wel vermaken met de lectuur van wat er over zijn vertrek uit Nederland te doen is geweest. De komieke kant daarvan is dan ook onmiskenbaar. Om kwart voor twaal ven kwamen verleden Zaterdag de ge zanten der vijf groote mogendheden op het Plein om aan minister van Kar-. nebeek hunne overtuiging kond te doen, dat de Nederlandsche regeering onverwijld buitengewone maatregelen van bewaking zou nemen om den terug keer van den gewezen kroonprins naar Duitschland te beletten. En een kwar tier tevoren was deze juist de grens ge passeerd ! In het aan de kranten verstrekte be richt over het onderhoud op het Plein wordt er met geen syllabe van gerept, dat de heer van Karnebeek tot de gezanten zou hebben gezegd: de heeren komen te laat; de vogel is juist gevlo gen. Toch moet hem toen al bekend zijn geweest, zooal niet dat de jonge Wilhelm zich reeds op Duitsch grondiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiniiiiiiitiiiiriiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii GEHEIMEN VAN AZI gebied bevond, dan toch dat hij op weg daarheen was en dat zijne reis zoover gevorderd moest zijn, dat hijelkoogenblik de grens kon passeeren. Immers, uit hetgeen wij over die reis vernomen hebben, blijkt dat het plan daartoe met voorweten en goedvinden van onze Regeering moet zijn opgemaakt. Misschien was het voor den heer van Karnebeek niet noodig, aan zijne be zoekers mede te deelen, dat hun aanspo ring als mosterd na den maaltijd kwam, omdat hij hun niet iets wilde vertellen, dat zij zelf reeds wisten. Want men zou bijna gelooven, dat de overhandiging van de nota alleen een komedie was, die door de gezanten werd opgevoerd om eenige voldoening te geven aan het publiek, niet in ons, maar in hun eigen land. Men moet immers van de scherpzin nigheid dezer heeren veronderstellen, dat zij al lang op de hoogte waren van het feit, dat de gewezen kroonprins zijne koffers pakte; indien het hun re geeringen werkelijk ernst was geweest met de poging om hem hier te houden, zouden zij vermoedelijk zich wel meer daarmee gehaast hebben. Hoe dit zij, de gezanten vischten achter het net; en de heer van Karne beek gaf hun te verstaan, dat zij te laat zouden zijn geweest, ook al waren zij vroeger gekomen. De Nederland sche regeering, zoo zeide hij, mist de bevoegdheid om den gewezen kroon prins te beletten zijne hielen te lichten. De heer van Karnebeek heeft uit voeriger uiteengezet, welk standpunt onze Regeering in deze kwestie innam, in een hoofdartikel van de N. Kott. Cour. neen, neen, dit artikel is natuurlijk niet van den heer van Kar nebeek; zijn naam als auteur ervan slipte ons uit de pen, omdat het, naar wij vermoeden, zoo geheel in zijn geest is geschreven; en het zal hem ook ver heugd hebben, dat reeds op den avond van den dag, in welks middaguren het publiek pas het bericht van het vertrek had vernomen, aan de lezers van de N. R. C. een verdediging van het regeeringsbeleid tegenover den kroon prins werd voorgezet. In het redactie bureau van de Witte de With-straat kijkt men dikwijls de kat uit den boom; maar, zoo de omstandigheden dit vereischen, kan men er ook spoedwerk leveren. De kroonprins", zoo betoogt de schrijver van het bedoelde artikel, vertoefde hier te lande als een vreem deling, die gevaarlijk werd geacht voor de publieke rust, en aan wien deswege een bepaalde plaats binnen het Rijk tot verblijf was aangewezen. Wenschte hij ons land te verlaten, zoo stond hem dit allang vrij; er is in ons land geen autoriteit, die hem dit kon verhinderen. Noch op grond van het internationale recht, noch op grond van verdragen rustte op Nederland eenige plicht, den kroonprins het vertrek te beletten. Zelfs niet om hem te bewaken; de bewaking had plaats op grond van de Nederlandsche wet, ter bescherming van Nederlandsche belangen". Tegen dit betoog hebben wij weinig in te brengen. Ook naar onze meening mocht de Nederlandsche regeering den kroonprins niet tegen zijn wil hier houden. Het verheugt ons, dat de Duitsche regeering het hem mogelijk heeft gemaakt ons te verlaten. Wij geven hem het heilige kruis achterna. Op Wieringen zal men er anders over denken; heeft de kroonprins het eiland niet opgestooten in de vaart der volkeren"? Zijn Wieringer vrienden heeft hij dan ook een tot weerziens !" toegeroepen ; menig Nederlander zal daarop willen antwoorden: au plaisir de ne pas vous revoir!" Maar daarmede is nog niet gezegd, dat de handelwijze van onze Regee ring tegenover den kroonprins, zoo lang hij in ons land vertoefde, ons zoo duidelijk is als zij voor den schrijver van het genoemde artikel was, die ver klaart: het geval van den gewezen kroonprins was voor ons nimmer inge wikkeld". Waarom moest deze man bewaakt worden, als het hem vrij stond te ver trekken? Ter bescherming van Neder landsche belangen? Voor de publieke rust in Nederland? Zou die verstoord zijn geworden, als men hem had toege laten zich vrij te bewegen? In den eer sten tijd na zijne komst zeker wel; maar ook in de laatste jaren, nu geen sterveling zich eigenlijk meer om hem bekommerde? En wanneer het dan, ter wille der publieke rust," noodig was hem een bepaald verblijf aan te wijzen, waarom juist Wieringen en niet een plaats in den trant van Doorn? Omdat hij er zoo gemakkelijk bewaakt" kon worden? Maar waarvoor was die bewaking" noodig? Om hem te beletten intriges op het touw te zetten met zijn vrienden in Duitschland? Dan had de bewaking veel scherper moeten zijn; de gelegen heid daartoe heeft hem nu niet ont broken. Om hem te verhinderen de plaat te poetsen? Maar daartoe miste onze Regeering volgens de eigen woorden van den heer van Karnebeek immers de bevoegdheid ! Het heeft er eenigen schijn van, alsof onze Regeering eerst kort geleden zich op het standpunt heeft gesteld, dat de kroonprins vrij was te vertrekken, als het hem lustte, maar dat zij vroeger van meening was: wij moeten hem hier houden, zoolang hij van een andere regeering geen permissie heeft gekregen iliiiillllllillllllimiiiiiiiu iittiiuimtiiiiiiiittiiiiiiiittii Zoo onderneemt dan Lord Ronaldshay, gouverneur van Bengalen, zijn tocht naar het Noorden om zijn kennis uit te breiden en in aanraking te komen met den Tibetaanschen vorm van het Boeddhisme. Hij bezoekt de lama-kloosters op de grens van Tibet en in Sikhim en Bhoetan. Gornpa noemt men daar een klooster, het beduidt: eenzame plek, en is niet anders dan een kolonie van monniken, die zich zoover mogelijk buiten het verkeer met de menschen hebben neergezet en bij een tempelgebouw wonen, opgericht in de verlatenheid der hoog ten. Zonnige rust heerscht er in het bergge bied der Sikhs, een liefelijk morgenlicht laat de kleuren van het boschgebladerte tegen de steile hellingen aan frisch en vredig uitko men. Later op den dag daalt de nevel en hult het landschap in zijn somber floers waaruit het in drukkende stilte weder op komt. Voor ons uit rijst van de diepte een steile spits bekroond niet een heilige woning, zij schijnt dicht onder ons bereik te wezen, maar inderdaad is zij moeilijk te bereiken, geschei den als wij er van zijn door een rivier op den bodem van den afgrond. Neen, het is een lange weg, eerst dalen en dan de steilte op klimmen, naar Tashiding, de glorieuse ver hevenheid in het midden". Een lang gerekt dreunend gegons, als van tienduizenden van soemcnde bijen, voortge bracht door den radong, een ellenlangen hoorn, afgewisseld met trom en bekkenmuziek be duidt een welkomstgroet van de monniken, die in hun sleepende purperen gewaden tusschen het geboomte verschijnen en in processie zich opstellend ons binnen de omheining van het kloosterplein geleiden, met zijn urnen en steenen wierookvaten. De tempel is, naar het gewone Tibetaansche model, een langwerpig vierkant van twee ver diepingen met een strooien dak; de eerste verdieping is het huis des gebeds en heeft een vestibule als toegang, de tweede, welke men door een trap van buitenaf bereikt, is de bibliotheek. In de vestibule, vol muurschil deringen, worden vijf groote gebedscylinders gevonden, die millioenen en millioenen malen het opschrift inhouden van het ritueele kleine gebed; gelijk men weet heeft het, mechanisch omgedraaid of bij monde gepre veld, de kracht om allen boozen invloed te voeren. Een zware houten deurscheidt de voorhal af van den eigenlijken tempel die in de lengte door twee rijen van zuilen in drieën is verdeeld. Van de deur af loopt de middengang op het altaar af met zijn drie vergulde godenbeelden in de nissen daarboven: Boeddha in het mid den, Goeroe Rimpochélinks en Cheresi rechts van zich. Aan die namen bemerkt men wel: al staan wij nog onder den invloed van Voor-lndië, wij zijn toch buiten het eigenlijk Indisch gebied; de goeroe die hierop aarde in de8e eeuw na Christus een beroemd leeraar is geweest aan de hoogeschool van Voor-lndië, heet de stichter te zijn van de lama-orde voor de geestelijkheid en Cheresi, onder anderen naam, een der meest populaire goden van het Indi sche Pantheon, nog levend onder de menschen als Dalai lama, is de god der Barmhartigheid en Genade, de schutspatroon van Tibet. Een rij van lage zetels aan weerszijden van het middenpad is opgesteld voor de lama's die den dienst bijwonen; met het gezicht naar elkander toegewend zitten zij daar, de beenen onder zich gekruist; aan het eind der beide rijen dichtst bij het altaar is een verhoogd gestoelte voor geestelijk en wereldlijk hoofd van het klooster, terwijl bij den ingang een kleine verhooging is aangebracht voor den lama die het toezicht heeft op den ordelijken gang der plechtigheid. Voor het bezoek van den gouverneur van Bengalen was de plaats gereserveerd, gewoon lijk bestemd voor den Maharadja van Sik him: op zijde vlak tegenover het groote altaar, een klein altaar stond er voor zijn zetel, waar op een vaas met bloemen en een lichtje in een schaal olie, evenals de godenbeelden en andere heilige plaatsen van den tempel waren ver licht. Er heerschte schemering in de zuilen hal; van buiten viel geen schijnsel dan door de groote deur, maar de purperen lama-kleedij, de bonte wandbeschildering, de bloemen en de lichtjes hulden de zaal in een kleurig en geurig waas, vol stemming. Het was Zondag, en toen de dienst die was geopend met een rommeling en schettering van alle mogelijke instrumenten, trommels, bek kens, horens, als om alle onheilige geesten te verdrijven, overging in de plechtige aanroeping van het tnonniksgebed dat zacht aanzwellend als een suizend natuurgedreun, nu rijzend dan weer vallend, de ruimte vulde met zijn klacht toen maakte de kerkstemming zich meester van den edelen bezoeker, die op zijn plaats als een soort van boedhisatva geëerd, de afgodi sche ceremonie het stempel van zijn goed keuring gaf. Eerst had hij weerzin gevoeld over de ver bastering der leer van den verheven Weg bereider. Wat was er gebleven van het gulden middelpad waarop de mensch door flink overdenken en flink handelen zelf zijn eigen bevrijding zoekt? De gebedscylinders in de voorhal gaven het antwoord op die vraag; het millioen- en billioenenmaal herhaald ,,0m inani padme hum !" over het geheele land ver spreid en gepreveld, de oprichting van noodelooze gedenksteenen en urnen, de voorstel ling van het rad des levens met zijn compar timenten van menschen, goden, duivels en wonderlijke geesten op de muurschilderingen, moesten het geloof en de verdienstelijke wer ken der geloovigen afbeelden. Het leven, in plaats van verlost door redelijk overdenken, was geheel gevat in den engen greep van benau wende tooverformulieren. Welk beginsel van overtuiging had stand gehouden onder den druk? Zoo had zich de edele reiziger, tronend op zijn eergestoelte, met ergernis afgevraagd, als daar de klagende stem rees der lama's in 't ge bed. Waar had hij die deinende golving van het geluid meer gehoord? Zijn herinnering voerde naar haar land te vertrekken. Waaruit dan zou volgen, dat wij den kroonprins eigenlijk bewaakt" hebben ter wille der Duitsche regeering ! Om haar te behoeden voor de kans, dat Duitsch land een ongewenschten" bezoeker kreeg ! Want dat hij, zonder verlof der Bel gische regeering, naar Belgiëzou gaan, was niet heel waarschijnlijk ! En naar Engeland of eenig ander land, waarheen hij over zee moest komen? Klaarblij kelijk heeft onze Regeering nooit ge vreesd, dat de kroonprins zou probeeren over zee te vertrekken; anders had zij hem niet juist daar laten wonen, waar de gelegenheid ertoe het gunstigst was, n.l. op een eiland. Zoo heel duidelijk is ons dus nog niet, welke gedragslijn onze Regeering ge stadig tegenover den kroonprins heeft gevolgd; met name betwijfelen wij, of hij inderdaad de vrijheid had naar Duitschland terug te keeren, zoolang de regeering daar hem niet wilde binnen laten. Maar wij zijn den man kwijt, en zullen er de Regeering inderdaad geen verwijt van maken, dat zij hem liet gaan. Voor cipier van de groote mogend heden behoeven wij niet te spelen. En het verheugt ons dat onze Regeering, blijkens het gebeurde, zich ook nooit met die taak belast heeft. De kroonprins zal nu gaan lieereboeren. Hij schijnt aan de Duitsche regeering beloofd te hebben, niet deel te nemen aan politieke agitatie. Zoo hij ooit kans krijgt, de rol van pretendent te spelen, zal die belofte hem niet weerhouden. Geen enkel pretendent heeft zich door eed of be lofte gebonden gevoeld, wanneer de volkswil" hem riep tot wat hij be zworen had niet te zullen doen. De kroonprins heeft dit bovendien uitdrukkelijk verklaard in zijne Me moires". Als hij, tegen het eind van het boek, over de door hem gegeven ver klaring spreekt, waarbij hij formeel afstand deed van zijne rechten op den troon, laat hij zich aldus uit: Geeft iemand, die in groote ellende, in het belang van het algemeen, verklaart afstand te doen van een geschreven recht, iets prijs van het hoogere, vrije recht de roepstem te volgen, indien deze ooit krachtens den wil van de meerder heid tot hem dringt?" Op die vraag antwoordt hij zelf: de gewelddadig heden van de revolutie kunnen mij niets ontnemen van mijn geëerfde rechten". Zoo de roepstem" dus komt, zal hij haar volgen. Zal hij haar ooit te hooren krijgen? Waarom niet? In het Duitsch land van nu is alles mogelijk. KERNKAMP DE INTERNATIONALE PUZZLE Half November 1923. Het vijfjarige jubileum" van den Wapen stilstand zoo er van jubileeren sprake mocht zijn verlevendigt de herinnering aan het lot der legermachten uit den wereldoorlog; legermachten die te groot schenen, dan dat hunne bewegingen nog gepast door menschelijke bevelhebbers konden worden geleid en in verband gehouden. De geschiedenis van de eerste jaren van den oorlog is de geschiedenis geweest van de tekortkomingen der leiders, die tegen zulke massa's en zulke fronten niet opgewassen waren. Nog dezer dagen heeft men kunnen lezen wat de Duitsche generaal Hoffmann aan zijne collega's van het opperste legercommando al niet verwijt, in zijn boek over de gemankeerde gelegenheden". En dramatischer nog zijn Winston Churchill's onthullingen over de behandeling van de Dardanellen-expeditie door het toenmalige Engelsche gouvernement. Zijn conclusie is, dat met een beetje meer samenhang in den arbeid der verschillende departementen, en met twee of drie dagen langer volhouden voor den doorbraak naar Constantinopel, het doel zou zijn bereikt, de Turksche hoofd stad bezet, en.... de oorlog ettelijke jaren eerder beëindigd. De Amerikaansche gezant Morgenthau, die toen nog als vertegenwoor diger van een neutraal land in K.onstantinopel verblijf hield en dus de Dardanellenpositie van den binnenkant heeft bezien, komt deze meening volkomen bevestigen. Hij weet er aan toe te voegen, dat wanneer het Foreign Office te Londen de wenken en inlichtingen die het kreeg, nauwkeuriger aan de Admiraliteit had doorgezonden, de vlootbeweging waarschijnlijk niet zou zijn afge broken. Zoo doet de herdenking van den wapen stilstand, de herdenking opleven van men schelijke onmacht en menschelijke onhandig heid, tegenover de macht der gebeurtenissen. Het is helaas niet de herinnering alleen. Ook de huidige dagen geven weer een huive ringwekkend toonbeeld van zulke onmacht en van begane fouten, nu in den vredestijd. Mis schien is hun voorkomen thans nog onheil spellender, omdat de gevolgen onmetelijker zijn. In den oorlog wist men, dat althans op de een of andere wijze er een einde komen zou, Nu weet niemand meer te zeggen hoelang de afbrokkeling voortduren zal, en wat er uit voortkomen mag, wanneer de leiders den toestand niet beter machtig worden. Men kan er waarschijnlijk dezen leiders niet al te zeer een verwijt van maken. De middelen tot herstel schijnen zoo gemakkelijk, en door 't gezond verstand aangewezen, dat schier elke jeugdige dagbladcorrespondent of overzichtschrijver kan zeggen hoe het gedaan worden moest. In waarheid echter was ze zoo geweldig moeilijk, aangezien met zoo geweldig veel factoren rekening valt te houden, die in elkander moeten worden gepast. Moeilijker vooral in onzen democratischen tijd, omdat het een fatale eigenaardig heid is van de democratie in de praktijk, dat zij de oplossing van alle aangelegenheden onnoemelijk veel gecompliceerder maakt, en tevens juist nooit toelaat, dat de oplossing van eenig vraagstuk inderdaad gecompli ceerd mag worden genoemd. Men ziet nu in Duitschland het wreede spel der losweeking. De samenhang verdwijnt. Het noodlottige verschijnsel doet zich dreigen der en dreigender voor, dat de regeermacht naar verschillende kanten afknapt. In Bei eren, Thuringen, Saksen, Rijnland, Palts, wordt aan het getimmerte geknaagd zooals dat gaat waneer de thermieten in een meubelstuk hebben post gevat. Op een goed oogenblik lllllllllllllllllllllllllHllllllllllllllllllllllIIlllMIIIIIIlUlllltllllllllllllllltllllllllttlllltlllmlIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllll hem twintig jaren terug toen hij op een tocht naar Ladakh voor de eerste maal den Boeddhistischen eeredienst had bijgewoond. Een diep doordringenden indruk moest hij daar hebben ondervonden, want als hij den aanhef hoorde van het Lama-koor, kwam hem ongezocht en onverwacht het eerste aanhooren van het monniksgebed te binnen met een nadruk als was het een enkele span tijds die beide ge waarwordingen omvatte en of het leven daartusschen spoorloos was voorbijgegaan. Het was een nieuw soort van leven, al het andere uitwisschend dat hij ondervond. Maar de bekkens met hun geschal en de tromroffels en de langgerekte tonen van de horens, scherp markeerend de afdeelingen van het gebed, riepen hem tot het gewone terug, en even maar had hem het gevoel bedwelmd van het eindeloos en eentonig golvende bestaan en niet-bestaan, gelijk de lama's het in de volheid van zijn kracht opzoeken in de eenzaamheid van bijna ongenaakbare bergspitsen. De dienst naderde zijn einde, het geestelijk hoofd van het klooster stond van zijn zetel op, en zich buigend voor het vergulde beeld van den Boeddha op het hoofdaltaar, hield hij een witten shawl voor den Hoogst verhevene en smeekte zijn zegen af; toen plaatste hij den doek om de schouders van Lord Ronaldshay. De muziek viel in met een rumoer en een geschetter van instrumenten; de kerkgang was afgeloopen. Langs welke wegen had de eenvoudige zedeleèr van den Boeddha zich gemetamorphoseerd in het demonengeloof en het forma lisme der landen van den Himalaya? De vraag heeft onzen reiziger voortdurend bezig gehouden gedurende zijn tocht; hij heeft haar kunnen bespreken met geleerde inboorlingen, kenners van het land en zijn letterkunde, toen hij in Gangtok, hoofdstad van Sikhim, de gastvrijheid genoot van den Maharadja; onze weetgierigheid wordt daar door misschien nog niet geheel bevredigd, en onze gids toont zich hier vooral meer een amateur dan een onderzoeker, maar wij hou den ons tevreden met wat wij krijgen te hooren. Het meest karakteristieke daarvan was de aandoening waarmede de geleerde aan het hof zich uitliet over den god der Barmhartig heid, Cheresi, den schutspatroon van het land. Inderdaad bevat het zuivere Boeddhis me, krachtige zedeleer, in zich zelf afgesloten, weinig van de gevoelselementen voor een volks godsdienst. In die leemte is het geloof doorgedrongen aan een toekomstigen Heiland, aan het einde der tijden, thans reeds voorgespiegeld door de goddelijke Genade die telkens in den Dalai Lama is vleesch geworden, als bewijs van de zorg der verheven machten voor de menschheid op aarde. Daaraan knoopt zich vast de mythe van het goddelijk kind op de verschoone lotusbloem gezeten en de formule van het gebed: Om mani padme hum", Heil zij het kleinood in den lotus, hei! !"' Die woorden hebben de kracht om de booze geesten te verdrijven in alle afdeelingen van het heelal, de booze geesten die vooral huis den in de berglandschappen van den Hima laya. Daarheen werd in de 8e eeuw na Christus een leeraar aan de hoogeschool van Indi beroepen, wien men het gezag toeschreef om duivelen te bezweren. De kennis van den pries ter bestond toen voor een groot deel in zijn toovermacht. De goeroe die onder den titel van Goeroe Rimpochélater is opgenomen in de triniteit van Boeddha, heeft daarop het pantheon der Tibetanen georganiseerd en de monniken orde der Lama's gevestigd. De oude duivelsdansen van de bergbewoners werden als myste riespelen in de kloosters opgevoerd en dienden tot stichting. Maar, vroeg Lord Ronaldshay aan een lama die den algemeenen eerbied genoot wegens zijn bijzonder heilig leven en die was opgeklommen tot den rang van Arkat, dwzhet stond hem vrij het tijdstip te kiezen waarop hij het nirvana wilde ingaan, hij was reeds zalig, hoe kunt gij gelooven aan den invloed dien' de eeuwige herhaling van het gebed en de dienst van al die goden en geesten op het lot van den mensch kan hebben? Dat alles is godsdienstig vertoon, ant woordde hij, alleen van waarde voor den gemeenen man die er aan moet worden herinnerd dat een hoogere wereldorde bestaat. De vormen zijn voor de buitenwereld. Zij beteekenen absoluut niets. W. G. C. B v v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl