Historisch Archief 1877-1940
N°. 8421
Zaterdag 17 November
A°1983
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van a W. K E R N K A M P
Redactcureni H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Adverientiën 10.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Wieringen ontzet, door Prof.
Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten, door
Dr. W. O. C. Byvanck. De internatio
nale puzzle, door Brandaris. 2. Wierin
gen?Elba? teekening door Jordaan
Amerikaansche brieven, door Dr. Hendrik
Willem van Loon Astronomische frag
menten, door Aërobates. 3. Vol au
Vent, door Hans Ludificor. 5. Voor
Vrouwen: Weefwerk, door Elis. M. Rogge
Bijkomstigheden, door Annie Salomons
Marbacka, door GeertruidaCarelsen Over
boeken en tijdschriften, door E. M. R.
Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse.
6. Tunis II, door en met teekeningen van
Is. van Mens Jack London contra Curwood,
door Leo Leclercq. 7. Financiën en Eco
nomie, door Paul Sabel Reflexen, door
Zig-zag Dierstudie, dcor H. Verstijnen.
Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert
Boekbespreking, door Prof. Dr. van Leeuwen
Het Haagsche hanenkraaienverbod, tee
kening door George van Raemdonck
Dramatische Kroniek, door Top Naeff
Tooneelteekeningen, door B. van Vlijmen
9. De exploitatie van reclame door de ge
meente, teekening door Joh. Braakensiek
Ruize-Rymen en Charivaria, door Charivarius,
met teekeningen van J. W. Bloem Taai
verwoesting, door Dr. C. F. Haje Muziek
in de Hoofdstad, door Constant van Wessern
10. Een afschuwelijke onthulling, door
geheel-onthouder Wieringen... enfin seul,
door Joh. Luger Uit het kladschrift van
Jantje Feuilleton : De Vreemdeling, door
Carel J. Brensa.
Bijvoegsel : Het vertrek van den Kroon
prins, teekening door Joh. Braakensiek.
WIERINGEN ONTZET
De gewezen kroonprins zit nu al
hoog en droog op zijn landgoed in
Silezië. En zal zich daar wel vermaken met
de lectuur van wat er over zijn vertrek
uit Nederland te doen is geweest.
De komieke kant daarvan is dan ook
onmiskenbaar. Om kwart voor twaal
ven kwamen verleden Zaterdag de ge
zanten der vijf groote mogendheden op
het Plein om aan minister van Kar-.
nebeek hunne overtuiging kond te
doen, dat de Nederlandsche regeering
onverwijld buitengewone maatregelen
van bewaking zou nemen om den terug
keer van den gewezen kroonprins naar
Duitschland te beletten. En een kwar
tier tevoren was deze juist de grens ge
passeerd !
In het aan de kranten verstrekte be
richt over het onderhoud op het Plein
wordt er met geen syllabe van gerept,
dat de heer van Karnebeek tot de
gezanten zou hebben gezegd: de heeren
komen te laat; de vogel is juist gevlo
gen.
Toch moet hem toen al bekend zijn
geweest, zooal niet dat de jonge
Wilhelm zich reeds op Duitsch
grondiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiniiiiiiitiiiiriiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
GEHEIMEN VAN AZI
gebied bevond, dan toch dat hij op weg
daarheen was en dat zijne reis zoover
gevorderd moest zijn, dat
hijelkoogenblik de grens kon passeeren. Immers,
uit hetgeen wij over die reis vernomen
hebben, blijkt dat het plan daartoe
met voorweten en goedvinden van onze
Regeering moet zijn opgemaakt.
Misschien was het voor den heer van
Karnebeek niet noodig, aan zijne be
zoekers mede te deelen, dat hun aanspo
ring als mosterd na den maaltijd kwam,
omdat hij hun niet iets wilde vertellen,
dat zij zelf reeds wisten. Want men zou
bijna gelooven, dat de overhandiging
van de nota alleen een komedie was,
die door de gezanten werd opgevoerd
om eenige voldoening te geven aan het
publiek, niet in ons, maar in hun eigen
land.
Men moet immers van de scherpzin
nigheid dezer heeren veronderstellen,
dat zij al lang op de hoogte waren van
het feit, dat de gewezen kroonprins
zijne koffers pakte; indien het hun re
geeringen werkelijk ernst was geweest
met de poging om hem hier te houden,
zouden zij vermoedelijk zich wel meer
daarmee gehaast hebben.
Hoe dit zij, de gezanten vischten
achter het net; en de heer van Karne
beek gaf hun te verstaan, dat zij te
laat zouden zijn geweest, ook al waren
zij vroeger gekomen. De Nederland
sche regeering, zoo zeide hij, mist de
bevoegdheid om den gewezen kroon
prins te beletten zijne hielen te lichten.
De heer van Karnebeek heeft uit
voeriger uiteengezet, welk standpunt
onze Regeering in deze kwestie innam,
in een hoofdartikel van de N. Kott.
Cour. neen, neen, dit artikel is
natuurlijk niet van den heer van Kar
nebeek; zijn naam als auteur ervan
slipte ons uit de pen, omdat het, naar
wij vermoeden, zoo geheel in zijn geest
is geschreven; en het zal hem ook ver
heugd hebben, dat reeds op den avond
van den dag, in welks middaguren het
publiek pas het bericht van het vertrek
had vernomen, aan de lezers van de
N. R. C. een verdediging van het
regeeringsbeleid tegenover den kroon
prins werd voorgezet. In het redactie
bureau van de Witte de With-straat
kijkt men dikwijls de kat uit den boom;
maar, zoo de omstandigheden dit
vereischen, kan men er ook spoedwerk
leveren.
De kroonprins", zoo betoogt de
schrijver van het bedoelde artikel,
vertoefde hier te lande als een vreem
deling, die gevaarlijk werd geacht voor
de publieke rust, en aan wien deswege
een bepaalde plaats binnen het Rijk
tot verblijf was aangewezen. Wenschte
hij ons land te verlaten, zoo stond hem
dit allang vrij; er is in ons land geen
autoriteit, die hem dit kon verhinderen.
Noch op grond van het internationale
recht, noch op grond van verdragen
rustte op Nederland eenige plicht, den
kroonprins het vertrek te beletten.
Zelfs niet om hem te bewaken; de
bewaking had plaats op grond van de
Nederlandsche wet, ter bescherming
van Nederlandsche belangen".
Tegen dit betoog hebben wij weinig
in te brengen. Ook naar onze meening
mocht de Nederlandsche regeering den
kroonprins niet tegen zijn wil hier
houden. Het verheugt ons, dat de
Duitsche regeering het hem mogelijk
heeft gemaakt ons te verlaten. Wij
geven hem het heilige kruis achterna.
Op Wieringen zal men er anders over
denken; heeft de kroonprins het
eiland niet opgestooten in de vaart der
volkeren"? Zijn Wieringer vrienden
heeft hij dan ook een tot weerziens !"
toegeroepen ; menig Nederlander zal
daarop willen antwoorden: au
plaisir de ne pas vous revoir!"
Maar daarmede is nog niet gezegd,
dat de handelwijze van onze Regee
ring tegenover den kroonprins, zoo
lang hij in ons land vertoefde, ons zoo
duidelijk is als zij voor den schrijver
van het genoemde artikel was, die ver
klaart: het geval van den gewezen
kroonprins was voor ons nimmer inge
wikkeld".
Waarom moest deze man bewaakt
worden, als het hem vrij stond te ver
trekken? Ter bescherming van Neder
landsche belangen? Voor de publieke
rust in Nederland? Zou die verstoord
zijn geworden, als men hem had toege
laten zich vrij te bewegen? In den eer
sten tijd na zijne komst zeker wel;
maar ook in de laatste jaren, nu geen
sterveling zich eigenlijk meer om hem
bekommerde?
En wanneer het dan, ter wille der
publieke rust," noodig was hem een
bepaald verblijf aan te wijzen, waarom
juist Wieringen en niet een plaats in
den trant van Doorn? Omdat hij er zoo
gemakkelijk bewaakt" kon worden?
Maar waarvoor was die bewaking"
noodig? Om hem te beletten intriges
op het touw te zetten met zijn vrienden
in Duitschland? Dan had de bewaking
veel scherper moeten zijn; de gelegen
heid daartoe heeft hem nu niet ont
broken. Om hem te verhinderen de plaat
te poetsen? Maar daartoe miste onze
Regeering volgens de eigen woorden
van den heer van Karnebeek immers
de bevoegdheid !
Het heeft er eenigen schijn van, alsof
onze Regeering eerst kort geleden zich
op het standpunt heeft gesteld, dat de
kroonprins vrij was te vertrekken, als
het hem lustte, maar dat zij vroeger van
meening was: wij moeten hem hier
houden, zoolang hij van een andere
regeering geen permissie heeft gekregen
iliiiillllllillllllimiiiiiiiu
iittiiuimtiiiiiiiittiiiiiiiittii
Zoo onderneemt dan Lord Ronaldshay,
gouverneur van Bengalen, zijn tocht naar het
Noorden om zijn kennis uit te breiden en in
aanraking te komen met den Tibetaanschen
vorm van het Boeddhisme. Hij bezoekt de
lama-kloosters op de grens van Tibet en in
Sikhim en Bhoetan.
Gornpa noemt men daar een klooster, het
beduidt: eenzame plek, en is niet anders dan
een kolonie van monniken, die zich zoover
mogelijk buiten het verkeer met de menschen
hebben neergezet en bij een tempelgebouw
wonen, opgericht in de verlatenheid der hoog
ten.
Zonnige rust heerscht er in het bergge
bied der Sikhs, een liefelijk morgenlicht laat de
kleuren van het boschgebladerte tegen de
steile hellingen aan frisch en vredig uitko
men. Later op den dag daalt de nevel en
hult het landschap in zijn somber floers
waaruit het in drukkende stilte weder op
komt.
Voor ons uit rijst van de diepte een steile
spits bekroond niet een heilige woning, zij
schijnt dicht onder ons bereik te wezen, maar
inderdaad is zij moeilijk te bereiken, geschei
den als wij er van zijn door een rivier op den
bodem van den afgrond. Neen, het is een
lange weg, eerst dalen en dan de steilte op
klimmen, naar Tashiding, de glorieuse ver
hevenheid in het midden".
Een lang gerekt dreunend gegons, als van
tienduizenden van soemcnde bijen, voortge
bracht door den radong, een ellenlangen hoorn,
afgewisseld met trom en bekkenmuziek be
duidt een welkomstgroet van de monniken,
die in hun sleepende purperen gewaden
tusschen het geboomte verschijnen en in processie
zich opstellend ons binnen de omheining van
het kloosterplein geleiden, met zijn urnen en
steenen wierookvaten.
De tempel is, naar het gewone Tibetaansche
model, een langwerpig vierkant van twee ver
diepingen met een strooien dak; de eerste
verdieping is het huis des gebeds en heeft een
vestibule als toegang, de tweede, welke men
door een trap van buitenaf bereikt, is de
bibliotheek. In de vestibule, vol muurschil
deringen, worden vijf groote gebedscylinders
gevonden, die millioenen en millioenen malen
het opschrift inhouden van het ritueele
kleine gebed; gelijk men weet heeft het,
mechanisch omgedraaid of bij monde gepre
veld, de kracht om allen boozen invloed te
voeren.
Een zware houten deurscheidt de voorhal af
van den eigenlijken tempel die in de lengte
door twee rijen van zuilen in drieën is verdeeld.
Van de deur af loopt de middengang op het
altaar af met zijn drie vergulde godenbeelden
in de nissen daarboven: Boeddha in het mid
den, Goeroe Rimpochélinks en Cheresi
rechts van zich.
Aan die namen bemerkt men wel: al staan
wij nog onder den invloed van Voor-lndië,
wij zijn toch buiten het eigenlijk Indisch
gebied; de goeroe die hierop aarde in de8e eeuw
na Christus een beroemd leeraar is geweest
aan de hoogeschool van Voor-lndië, heet
de stichter te zijn van de lama-orde voor de
geestelijkheid en Cheresi, onder anderen naam,
een der meest populaire goden van het Indi
sche Pantheon, nog levend onder de menschen
als Dalai lama, is de god der Barmhartigheid
en Genade, de schutspatroon van Tibet.
Een rij van lage zetels aan weerszijden van
het middenpad is opgesteld voor de lama's
die den dienst bijwonen; met het gezicht naar
elkander toegewend zitten zij daar, de beenen
onder zich gekruist; aan het eind der beide rijen
dichtst bij het altaar is een verhoogd gestoelte
voor geestelijk en wereldlijk hoofd van het
klooster, terwijl bij den ingang een kleine
verhooging is aangebracht voor den lama die
het toezicht heeft op den ordelijken gang der
plechtigheid.
Voor het bezoek van den gouverneur van
Bengalen was de plaats gereserveerd, gewoon
lijk bestemd voor den Maharadja van Sik
him: op zijde vlak tegenover het groote altaar,
een klein altaar stond er voor zijn zetel, waar
op een vaas met bloemen en een lichtje in een
schaal olie, evenals de godenbeelden en andere
heilige plaatsen van den tempel waren ver
licht. Er heerschte schemering in de zuilen
hal; van buiten viel geen schijnsel dan door
de groote deur, maar de purperen lama-kleedij,
de bonte wandbeschildering, de bloemen en de
lichtjes hulden de zaal in een kleurig en geurig
waas, vol stemming.
Het was Zondag, en toen de dienst die was
geopend met een rommeling en schettering van
alle mogelijke instrumenten, trommels, bek
kens, horens, als om alle onheilige geesten te
verdrijven, overging in de plechtige aanroeping
van het tnonniksgebed dat zacht aanzwellend
als een suizend natuurgedreun, nu rijzend dan
weer vallend, de ruimte vulde met zijn klacht
toen maakte de kerkstemming zich meester
van den edelen bezoeker, die op zijn plaats als
een soort van boedhisatva geëerd, de afgodi
sche ceremonie het stempel van zijn goed
keuring gaf.
Eerst had hij weerzin gevoeld over de ver
bastering der leer van den verheven Weg
bereider. Wat was er gebleven van het gulden
middelpad waarop de mensch door flink
overdenken en flink handelen zelf zijn eigen
bevrijding zoekt? De gebedscylinders in de
voorhal gaven het antwoord op die vraag;
het millioen- en billioenenmaal herhaald ,,0m
inani padme hum !" over het geheele land ver
spreid en gepreveld, de oprichting van
noodelooze gedenksteenen en urnen, de voorstel
ling van het rad des levens met zijn compar
timenten van menschen, goden, duivels en
wonderlijke geesten op de muurschilderingen,
moesten het geloof en de verdienstelijke wer
ken der geloovigen afbeelden. Het leven, in
plaats van verlost door redelijk overdenken,
was geheel gevat in den engen greep van benau
wende tooverformulieren. Welk beginsel van
overtuiging had stand gehouden onder den
druk?
Zoo had zich de edele reiziger, tronend op
zijn eergestoelte, met ergernis afgevraagd, als
daar de klagende stem rees der lama's in 't ge
bed.
Waar had hij die deinende golving van het
geluid meer gehoord? Zijn herinnering voerde
naar haar land te vertrekken. Waaruit
dan zou volgen, dat wij den kroonprins
eigenlijk bewaakt" hebben ter wille
der Duitsche regeering ! Om haar te
behoeden voor de kans, dat Duitsch
land een ongewenschten" bezoeker
kreeg !
Want dat hij, zonder verlof der Bel
gische regeering, naar Belgiëzou gaan,
was niet heel waarschijnlijk ! En naar
Engeland of eenig ander land, waarheen
hij over zee moest komen? Klaarblij
kelijk heeft onze Regeering nooit ge
vreesd, dat de kroonprins zou
probeeren over zee te vertrekken; anders had
zij hem niet juist daar laten wonen,
waar de gelegenheid ertoe het gunstigst
was, n.l. op een eiland.
Zoo heel duidelijk is ons dus nog niet,
welke gedragslijn onze Regeering ge
stadig tegenover den kroonprins heeft
gevolgd; met name betwijfelen wij, of
hij inderdaad de vrijheid had naar
Duitschland terug te keeren, zoolang de
regeering daar hem niet wilde binnen
laten.
Maar wij zijn den man kwijt, en
zullen er de Regeering inderdaad geen
verwijt van maken, dat zij hem liet
gaan. Voor cipier van de groote mogend
heden behoeven wij niet te spelen. En
het verheugt ons dat onze Regeering,
blijkens het gebeurde, zich ook nooit
met die taak belast heeft.
De kroonprins zal nu gaan
lieereboeren. Hij schijnt aan de Duitsche
regeering beloofd te hebben, niet deel
te nemen aan politieke agitatie.
Zoo hij ooit kans krijgt, de rol van
pretendent te spelen, zal die belofte
hem niet weerhouden. Geen enkel
pretendent heeft zich door eed of be
lofte gebonden gevoeld, wanneer de
volkswil" hem riep tot wat hij be
zworen had niet te zullen doen.
De kroonprins heeft dit bovendien
uitdrukkelijk verklaard in zijne Me
moires". Als hij, tegen het eind van het
boek, over de door hem gegeven ver
klaring spreekt, waarbij hij formeel
afstand deed van zijne rechten op den
troon, laat hij zich aldus uit: Geeft
iemand, die in groote ellende, in het
belang van het algemeen, verklaart
afstand te doen van een geschreven
recht, iets prijs van het hoogere, vrije
recht de roepstem te volgen, indien deze
ooit krachtens den wil van de meerder
heid tot hem dringt?" Op die vraag
antwoordt hij zelf: de gewelddadig
heden van de revolutie kunnen mij
niets ontnemen van mijn geëerfde
rechten".
Zoo de roepstem" dus komt, zal hij
haar volgen. Zal hij haar ooit te hooren
krijgen? Waarom niet? In het Duitsch
land van nu is alles mogelijk.
KERNKAMP
DE INTERNATIONALE PUZZLE
Half November 1923.
Het vijfjarige jubileum" van den Wapen
stilstand zoo er van jubileeren sprake
mocht zijn verlevendigt de herinnering aan
het lot der legermachten uit den wereldoorlog;
legermachten die te groot schenen, dan dat
hunne bewegingen nog gepast door menschelijke
bevelhebbers konden worden geleid en in
verband gehouden. De geschiedenis van de
eerste jaren van den oorlog is de geschiedenis
geweest van de tekortkomingen der leiders,
die tegen zulke massa's en zulke fronten niet
opgewassen waren. Nog dezer dagen heeft
men kunnen lezen wat de Duitsche generaal
Hoffmann aan zijne collega's van het opperste
legercommando al niet verwijt, in zijn boek
over de gemankeerde gelegenheden". En
dramatischer nog zijn Winston Churchill's
onthullingen over de behandeling van de
Dardanellen-expeditie door het toenmalige
Engelsche gouvernement. Zijn conclusie is,
dat met een beetje meer samenhang in den
arbeid der verschillende departementen, en
met twee of drie dagen langer volhouden
voor den doorbraak naar Constantinopel,
het doel zou zijn bereikt, de Turksche hoofd
stad bezet, en.... de oorlog ettelijke jaren
eerder beëindigd. De Amerikaansche gezant
Morgenthau, die toen nog als vertegenwoor
diger van een neutraal land in
K.onstantinopel verblijf hield en dus de
Dardanellenpositie van den binnenkant heeft bezien,
komt deze meening volkomen bevestigen.
Hij weet er aan toe te voegen, dat wanneer
het Foreign Office te Londen de wenken
en inlichtingen die het kreeg, nauwkeuriger aan
de Admiraliteit had doorgezonden, de
vlootbeweging waarschijnlijk niet zou zijn afge
broken.
Zoo doet de herdenking van den wapen
stilstand, de herdenking opleven van men
schelijke onmacht en menschelijke onhandig
heid, tegenover de macht der gebeurtenissen.
Het is helaas niet de herinnering alleen.
Ook de huidige dagen geven weer een huive
ringwekkend toonbeeld van zulke onmacht en
van begane fouten, nu in den vredestijd. Mis
schien is hun voorkomen thans nog onheil
spellender, omdat de gevolgen onmetelijker
zijn. In den oorlog wist men, dat althans op
de een of andere wijze er een einde komen zou,
Nu weet niemand meer te zeggen hoelang de
afbrokkeling voortduren zal, en wat er uit
voortkomen mag, wanneer de leiders den
toestand niet beter machtig worden.
Men kan er waarschijnlijk dezen leiders
niet al te zeer een verwijt van maken. De
middelen tot herstel schijnen zoo gemakkelijk,
en door 't gezond verstand aangewezen,
dat schier elke jeugdige dagbladcorrespondent
of overzichtschrijver kan zeggen hoe het
gedaan worden moest. In waarheid echter
was ze zoo geweldig moeilijk, aangezien met
zoo geweldig veel factoren rekening valt
te houden, die in elkander moeten worden
gepast. Moeilijker vooral in onzen
democratischen tijd, omdat het een fatale eigenaardig
heid is van de democratie in de praktijk,
dat zij de oplossing van alle aangelegenheden
onnoemelijk veel gecompliceerder maakt, en
tevens juist nooit toelaat, dat de oplossing
van eenig vraagstuk inderdaad gecompli
ceerd mag worden genoemd.
Men ziet nu in Duitschland het wreede spel
der losweeking. De samenhang verdwijnt.
Het noodlottige verschijnsel doet zich dreigen
der en dreigender voor, dat de regeermacht
naar verschillende kanten afknapt. In Bei
eren, Thuringen, Saksen, Rijnland, Palts,
wordt aan het getimmerte geknaagd zooals dat
gaat waneer de thermieten in een meubelstuk
hebben post gevat. Op een goed oogenblik
lllllllllllllllllllllllllHllllllllllllllllllllllIIlllMIIIIIIlUlllltllllllllllllllltllllllllttlllltlllmlIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllll
hem twintig jaren terug toen hij op een tocht
naar Ladakh voor de eerste maal den
Boeddhistischen eeredienst had bijgewoond. Een diep
doordringenden indruk moest hij daar hebben
ondervonden, want als hij den aanhef hoorde
van het Lama-koor, kwam hem ongezocht en
onverwacht het eerste aanhooren van het
monniksgebed te binnen met een nadruk als
was het een enkele span tijds die beide ge
waarwordingen omvatte en of het leven
daartusschen spoorloos was voorbijgegaan.
Het was een nieuw soort van leven, al het
andere uitwisschend dat hij ondervond.
Maar de bekkens met hun geschal en de
tromroffels en de langgerekte tonen van de
horens, scherp markeerend de afdeelingen van
het gebed, riepen hem tot het gewone terug, en
even maar had hem het gevoel bedwelmd van
het eindeloos en eentonig golvende bestaan en
niet-bestaan, gelijk de lama's het in de volheid
van zijn kracht opzoeken in de eenzaamheid
van bijna ongenaakbare bergspitsen.
De dienst naderde zijn einde, het geestelijk
hoofd van het klooster stond van zijn zetel op,
en zich buigend voor het vergulde beeld van
den Boeddha op het hoofdaltaar, hield hij een
witten shawl voor den Hoogst verhevene en
smeekte zijn zegen af; toen plaatste hij den
doek om de schouders van Lord Ronaldshay.
De muziek viel in met een rumoer en een
geschetter van instrumenten; de kerkgang
was afgeloopen.
Langs welke wegen had de eenvoudige
zedeleèr van den Boeddha zich
gemetamorphoseerd in het demonengeloof en het forma
lisme der landen van den Himalaya?
De vraag heeft onzen reiziger voortdurend
bezig gehouden gedurende zijn tocht; hij
heeft haar kunnen bespreken met geleerde
inboorlingen, kenners van het land en zijn
letterkunde, toen hij in Gangtok, hoofdstad
van Sikhim, de gastvrijheid genoot van den
Maharadja; onze weetgierigheid wordt daar
door misschien nog niet geheel bevredigd,
en onze gids toont zich hier vooral meer een
amateur dan een onderzoeker, maar wij hou
den ons tevreden met wat wij krijgen te hooren.
Het meest karakteristieke daarvan was de
aandoening waarmede de geleerde aan het
hof zich uitliet over den god der Barmhartig
heid, Cheresi, den schutspatroon van het
land. Inderdaad bevat het zuivere Boeddhis
me, krachtige zedeleer, in zich zelf afgesloten,
weinig van de gevoelselementen voor een volks
godsdienst.
In die leemte is het geloof doorgedrongen
aan een toekomstigen Heiland, aan het einde
der tijden, thans reeds voorgespiegeld door de
goddelijke Genade die telkens in den Dalai
Lama is vleesch geworden, als bewijs van de
zorg der verheven machten voor de
menschheid op aarde. Daaraan knoopt zich vast de
mythe van het goddelijk kind op de
verschoone lotusbloem gezeten en de formule
van het gebed: Om mani padme hum",
Heil zij het kleinood in den lotus, hei! !"'
Die woorden hebben de kracht om de booze
geesten te verdrijven in alle afdeelingen van
het heelal, de booze geesten die vooral huis
den in de berglandschappen van den Hima
laya. Daarheen werd in de 8e eeuw na Christus
een leeraar aan de hoogeschool van Indi
beroepen, wien men het gezag toeschreef om
duivelen te bezweren. De kennis van den pries
ter bestond toen voor een groot deel in zijn
toovermacht.
De goeroe die onder den titel van Goeroe
Rimpochélater is opgenomen in de triniteit
van Boeddha, heeft daarop het pantheon der
Tibetanen georganiseerd en de monniken
orde der Lama's gevestigd. De oude
duivelsdansen van de bergbewoners werden als myste
riespelen in de kloosters opgevoerd en dienden
tot stichting.
Maar, vroeg Lord Ronaldshay aan een
lama die den algemeenen eerbied genoot
wegens zijn bijzonder heilig leven en die was
opgeklommen tot den rang van Arkat,
dwzhet stond hem vrij het tijdstip te kiezen waarop
hij het nirvana wilde ingaan, hij was reeds zalig,
hoe kunt gij gelooven aan den invloed dien'
de eeuwige herhaling van het gebed en de
dienst van al die goden en geesten op het lot
van den mensch kan hebben?
Dat alles is godsdienstig vertoon, ant
woordde hij, alleen van waarde voor den
gemeenen man die er aan moet worden
herinnerd dat een hoogere wereldorde bestaat.
De vormen zijn voor de buitenwereld. Zij
beteekenen absoluut niets.
W. G. C. B v v
A N c K