De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 17 november pagina 10

17 november 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

f v10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Nov. '23. No. 2421 EEN AFSCHUWELIJKE ONTHULLING M. A. B. O. VERSUS Z.E. DEN MINISTER VAN WATERSTAAT Hooggeëerde Redactie. Du choc des opinrons ! Helaas !.... nu zijn we er achter. Ik bedoel achter het geheim van de ont reddering bij dien tak van staatsdienst, welks naam in fatsoendelijk gezelschap niet meer genoemd wordt. De minister heeft gesproken, de M. A. B.O. heeft geantwoord en in het rapport van de M. A. B. O. o gruwel! daarin wordt het ijselijk geheim onthuld. O, heel beknopt en zakelijk, zooals alleen de M. A. B. O., dat kan, maar ook met een bloedverstijvend cynisme, dat slechts aan de pen van een volslagen passieloozen zakenman kan ontsnappen. Les affaires sont les affaires! Nietwaar? Nog eens o gruwel! Wat schrijft me daar de M. A. B. O. dd. 12 Juni 1923 iri haar open verweerschrift aan den Minister? Dat een goede werkwijze alleen mogelijk zal zijn indien onmiddellijk aan de ponsafdeeling een 35-fa/ dames wordt toegevoegd om zich in de middagen te oefenen" l!!! Aan de pons-afdeeling, geachte Redactie, leest het toch goed, aan de p o N s-afdeeling ! kan het immoreeler? En dat in Juni pons in Juni, tijdens de hittegolf.... ! Als het nu nog tegen Sinterklaas of Kerst mis of pud-en-Nieuw liep.... nu ja, in Gods naam, ik ben geen idealist, ik weet, dat er dan nog menschen zijn die pons drinken helaas! Elk seizoen heeft zoo zijn eigen zondige ge woonten. Maar midden in den zomer worden me daar mir nichts, dir nichts, 35 dames en er waren meisjes bij, kinderen zelfs, die nauwe lijks lezen of schrijven konden geprest, verleid om eiken middag bij wijze van oefe ning aan de pons te gaan! Staat de wereld dan inderdaad op haar kop? Heerscht er dan nergens meer eenig zedelijk heidsbesef? Ha! En nu ineens wordt me ook duidelijk het beeld van dien hopeloos verwarden en ontredderden meneer, dien van Raemdonck teekende de vent ligt hier voor me ja, dat is wél het geïncarneerde ponsdelirium ! O, ik ken dat, ik ken alle soorten van deliriummen uit elkaar: en dit ('s de habitus van een pons-deliriurnist. Van Raemdonck moet het geweten hebben. Maar als hij het wist, waarom dan gezwe gen? Zoo iets verzwijgt men niet, meneer van Raemdonck ! Pons.... rechtvaardige Goden... .pons ! Dat was dus die kleverigheid, waarmee al mijn bewijzen van afschrijving ze waren wel van een ander, maar dat doet er niet toe, aan elkaar plakten en een lucht.... bah ! Maar pons ! Welke pons is dat geweest? Arak of ci troen? Van 't Beertje of Pickwick? We hebben recht dit te weten. Want het werk moet ge boycot worden door ieder, wiens vaderlands liefde nog niet heelemaal verstikte in dezen poe! van ongerechtigheid. Vijf en dertig jonge dames die iederen middag aan de pons moesten! En dat durft men te drukken, te publiceeren ! En is er accijns van die pons betaald? Er is een pons-afdeeling, staat er ook nog in den brief. Wie is de referendaris van die afdeeling? Blijft die man gehandhaafd? En welke af deelingen zijn er nog meer in die staatsinrichting? dat moeten we weten. Bestaat er ook een Oude Snik afdeeling en nog andere, waar jonge argeiooze meisjes zich moeten oefenen in Whiskey-soda's, Apengrokken of Cocktails?.... iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiliiiiiiiiiiiiiliiiii Feuilletonprijsvraag VIERDE PRIJS Mijnheer de Redacteur, ik ril, ik walg, de pen valt me uit de hand. O, mijn vaderland! Och mocht Vader Willem leven! Neen, duizendmaal neen! Laten we den Hemel danken, dat de Zwijger definitief dood is, en dit niet meer heeft be hoeven te beleven en wekken wij thans zijn geest nog niet op door geestdriftig gezang! O, Colijn, Primulavera, Moezeliena, help ons! Geëerde Redactie, ik ben u innig dank baar voor het opnemen dezer regelen en teeken met droefenis en hoogachting, Uw dienstwillige G E H E E L-O NTHOUDER Hoog-Hullen, datum postmerk. WIERINGEN . ENFIN SEUL Beter laat dan nooit, meenden wij, toen de postboot manoeuvreerde om het haventje van Wieringen binnen te komen. Wij kwamen te laat om nog den Ex van het eiland eenige al gemeenheden over den toestand te ontrukken, nu hij zelf het roer der geschiedenis een oogenblik ter hand genomen heeft, ten einde in hoogsteigen persoon toestand te maken. Maar misschien viel er journalistiek nog wel een graantje te pikken op het eiland van burge meester Kolff, dat min of meer ook het eiland van Mr. Kan geworden is, en, naar ons de stoker van de postboot verzekert, moet de laatste woordspeling waarmede de Ex op zijn nachtelijke bootvaart van het eiland afscheid genomen heeft, bestaan hebben in de onder de gegeven omstandigheden wel zér ironischeopmerking: ,,Ik Kan geen Kolff". Wij noteer den dit en meenen dat met dit historische woord tevens de onschuld van Mr. Kan is ge bleken en dat de Ex, voorziende de kleine moeilijkheden die zijn onverwacht vertrek zouden bereiden, aldus zijn trouwen raadsman voor onaangenaamheden heeft willen vrijwaren. De Rijksveldwachter Stom lachte ons aan de landingsplaats uit. U mag nou gerust binnenkommen",riep hij ons toe.?Hij is ervantusschen ! U zei der nóg wel een tegenkommen, die het óók niet geloove wil". En_de thans over bodig geworden brave waker om niet te zeggen: waakhond bleef ons maar glunder aan staan kijken. Wij begaven ons moedig op weg, het bin nenland in. De aardige eilandkinderen die ons tegenkwamen staken vrijmoedig de handen uit en zeiden: Inglies" een woord dat ver moedelijk door veelvuldig bezoek van Engelsen sprekende journalisten is ontstaan. Wij hadden onderweg een kort onderhoud met den post bode, die den secretaris van de Vereeniging voor vreemdelingenverkeer gesproken had althans diens dienstbode met welke hij ver loofd is. Voor de vereeniging is het vertrek een slag. Het bedrag aan portretten met handteekening dat verloren gaat is niet te schatten. Miillerchen, unterzeichne noch a mal a paar tausend Bilder" was een gewone opdracht aan den adjudant van den Ex, die dan maar weer aan het werk ging. Overigens bleef er op regenachtige dagen weinig mér te doen over voor lieden, die den glans eener imperiale hofhouding gekend hebben en deszelfs inspan nende, hersenvermoeiende verplichtingen. Wij kregen een schok toen wij plotseling op den weg naar St. Hypolitushoef een heer op leeftijd ontmoetten, die blootshoofds en alsof hij naar iets zocht, langs den wegberm zich weifelend voortbewoog. Het was Mr. Kan. Hij nam ons kwaad op en streek met zijn hand over zijn schedel, als om zijn gedach ten te verhinderen zich te verwijderen in de richting van den persman, hetwelk ons over bodig voorkwam, daar het in moeilijke tijden niet onze taak is ideeën te hebben veel eer die van anderen te verwerken. Wat zoekt u hier" vroeg Mr. Kan. Wij wilden u vragen of het juist is dat de Ex vertrokken is", gaven wij ten antwoord. Wanneer u het zegt zal het wel zoo wezen" repliceerde Mr. Kan. En wat geeft het of ik u al tegenspreek. Alles is immers altijd anders dan ik het zeg. Ik heb weinig tijd meneer, maar ik wil u wel de pertinente verklaring geven dat het bericht omtrent het vertrek van den Ex van a tot z onjuist is. De Ex is niet weg en wanneer hij weg is dan is het eenvoudig om zich te onttrekken aan de fees telijkheden die men ter eere van zijn eerste lustrum hij was juist vijf jaar in Holland allerwege van plan was op touw te zetten. Zet u dat maar gerust in de krant, want ik lieg toch ik bedoel, dat toch direct iemand klaar staat mij van onwaarheid te betichten. En overigens ziet u dat ik zelj op zoek ben naar den Ex. Ik kan u trouwens wel in vertrouwen meedeelen dat wij van plan zijn de gedupeerde eilandbewoners voor het geval dat de Ex inder daad vertrokken is?wat ik vooralsnog weiger aan te nemen een of anderen remplacant aan te bieden. Ik heb al gedacht aan Prof. Einstein, die wegens kleine strubbelingen Duitschland verlaten moest. U weet dat de Ex een trouw beoefenaar zijner wetenschap was hij heeft n.l. aangetoond dat de afstand van Potsdam naar Wieringen kleiner is dan die van Wieringen naar Potsdam. In dat verband is het idee niet onaardig, hoewel ik vrees dat Einstein zich hier niet zoo gemakkelijk popu lair zal weten te maken, als de Ex. Hij is nogal eenkennig, moet u weten. Maar laat ik u niet langer ophouden; ik heb nog heel wat af te doen vandaag...." De Ex heeft anders niet geboft" merkten wij op, om het gesprek met Mr. Kan nog wat aan den gang te houden. Hoe meent u?" Wel, hij heeft eerst den oorlog verloren en nu heeft zijn vertrek óók al niet onder gun stige omstandigheden plaats...." Wat zeurt u toch over dat vertrek," zei Mr. Kan geïrriteerd. Bovendien, Wie praat er nu nog over den oorlog ! Die kleine bisbilles zijn we nu toch waarachtig wel vergeten. Maar als hij niet oppast, verliest hij den vrede óók nog en dat zou erger wezen". Maar wie kan er nu eigenlijk wat aan doen, dat de Ex zoo in eens verdwenen is?" vroegen wij nog. U gaat te ver met uw jeu de mots" zei Mr. Kan verontwaardigd en ging verder het eiland afzoeken. Ons bezoek gold nu den hoefsmid Luit, in wiens smederij de Ex een kleine bijverdien ste genoot door het smeden van hoef ijzers De heer Luit was zeer getroffen en liet zich gunstig uit over den Ex, diens jovialiteit en aanleg voor het vak. Die moet nog wat anders gesmeed hebben in zijn leven" zei de brave dorpssmid. Hij had er echt slag van. Maar hij kon er niet aan blijven. Dan stond hij te denken en dan was het mis, want dan mepte hij er naast. U ziet het trouwens zelf ik heb er acht jaar over gedaan om een goeie smid te worden en hij was nog net vijf jaar aan den gang of hij zocht alweer wat anders. Hij klaagde er over dat het eiland zoo vlak was geen rotsen om vanaf in zee te kijken. Maar wat heb je aan rotsen, als de zee toch alle dagen hetzelfde is. Afijn het gaat hem goed en ik hoop hem gauw weer te zien. Wij waren aan hem gewend en wij dachten dat-ie aan ons óók wel wennen zou Het was nutteloos nog verder het eiland af te zoeken. Op den steiger stond nog altijd veld wachter Stom erfc itaasf hem lag mr. Kan op zijn knieëen en liet voorzichtig iets in het water zakken. Is U aan het visschen?" vroegen wij. Maar Mr. Kan gaf geen antwoord en dregde verder. Hij haalde ten slotte een cigarettenpeukje op, waarop nog flauw een goudgedrukte, gekroonde W. zichtbaar was. Op dat oogenblik kwam burgemeester Kolf aangestapt, die geagiteerd mr. Kan wenkte en hem een brief overhandigde, dien hij uit een stapel gelijkvormige en met het mjnogram van den Ex voorziene exemplaUIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE ren te voorschijn haalde. Mr. Kan las den brief en kwam opgewonden naar ons toe. ,,U heeft gelijk meneer hij is weg! Maar leest U toch zelf." En wij lazen: Ni). 4'?-'. ;gffe ^" ^ r>astor'l! ONDERWERP: '***^ Wieringen, Afscheid. W. Datum postmerk; (Verzoeke bij eventueele correspondentie bovenstaand nummer te vermelden). Mijn lieve Kan, liet doet mijn leed mij op deze wijze, zij liet dan ook met een eigenhandig schrijven verafscheiden te moeten. Wie had dat gedacht ! Maar wat heet denken. Het Lot denkt voor ons. Men denkt te schuiven en men wordt geschoven. Mijn Fatum wii liet zoo en de Schterren wijzen het uit Schmied, Kronprins, Zadelmacher wie zal vaststellen wat uit den volgenden worp der wor telen hervoor kommt. Ik achterlaat U nog een portret met eigenhandig onderschrift (garantiert) en een door mij ontworpen hoefiizer Maar alvorens ik naar mijn geliefd Oei vaar, ten einde de erhaling te vinden die ik zoo noodwendig bedurf, wil ik U nog hartelijkst danken. Na vijf jaren ging de eenzaamheid op mijn nerven. De goedgemeende maar banale gemoedelijkhedeii der Inseibevolkering, die mij vijf jaren terug met den uitruf moordenaar" ontving, vielen mij zwaar te dulden. Ik heb hen zeer geliefd en ik wenschte mijn Volk ook zoo. Een paar Pfund kwatta en een abzichfelijk verloren partie biljart veroorzaken nog mirakelen van populariteit hier en het moet voor een Vorst hier gesneden koek zijn. Alzoo mijn lieve Kan ik verzwind Het kan overal beter. Eén bitte nog. Vertel niet dat ik weg ben ? houd vol en men zal eindigen U te gelooven. Licht zegt de een of ander dat gij onwaar zijt verdraag dit in herinnering aan uw reisgenoot van vele tochten. W i I 11 e l m Mr. Kan stond lang met dit papier in zijn handen gedachtenloos voor zich uit te staren. Hoe krijg ik het huis weer verhuurd" zei burgemeester Kolff. Geen mensch wil er natuurlijk wonen en het behang ziet er uit of de ratten er aan geknaagd hebben. Ik heb U nog zóó gezegd, meneer Kan, dat het huis veel te vochtig wordt van het stoken van petroleumkachels, maar (J zei altijd maar dat het maar voo n winter was". Wij wilden hen niet prikkelen en begaven ons aan boord, om onze ervaringen te boek te stellen. De kapitein bood ons een peukje te koop aan, gelijk aan het door Mr. Kan opgevischte als souvenir. Leede namen wij afscheid van het eiland dat daar als malachiet ligt, omvat door de zilveren ba ren der Zuiderzee.... Toen wij wegvoeren, werd het eiland steeds kleiner.... in tegen stelling met onze aankomst.... toen het om gekeerde plaats greep J o H. L u c D R iminiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilinil u iiiiiiiiiiimi iiiiiitiiiiiiiiiiiiHmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiimiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii DE VREEMDELING . . . ! door CAREL J. BRENSA. Katrien had gezegd:.... Nooit van mijn leven zou ik met 'n soldaat langs den weg willen.... vast niet !.... En 'n zoen geven? Nog minder ! Het was als een plaagpartij geweest in de dagen toen Arie loten zou voor de soldaten. Maar nooit van m'n leven, hoor ! zei Katrien. Nooit niet, Trien? vroeg Arie. ? Nee wis en zeker niet ! hield Katrien vol.... 'k wil met 'n soldaat niet gaan. 't Zijn allemaal rare venten, die witteboonen ! Dus je ken' d'r op rekenen als je derin loot, is 't uit ! En als je soldaat wordt hoef je niet over te kommen, want uit gaan 'k niet !.... Och, meid zei Grootvader, die zeeman geweest was jij weet nie-aars als van je boereloeren hier in de polder. Ik heb liever n ouwe zuidwester van 'n zeeman met schuim in z'n haar, dan 'n melkwagen vol boeren van jou ! Wil je 't geloove?.... En neem jij maar geen soldaat of geen zeeman ! yie' ook grootmoeder in, terwijl ze schuin oogde naar grootvader met 'n glimp van meeplagen in de kijkers.... vertrouw der geeneen, Katrien ! Ik heb me ook as jonge meid door 'n zeeman overstag laten halen.... En nou zit ik ermee. Al vier en dertig jaar ! Neemaar ! Ik heb ook staan te luisteren naar de babbels van zoo'n knaap tusschen de schepen in de haven 'n lieve jongen met stevige beenen in z'n hooge zeelaarzen en z'n pet zoo aardig schuin.... Nou ! En praats as 'n kerel! as 'n pracht manskerel.... Maar toen ik met 'm liep in de donkert bij den vuurtoren als-ie binnen was en nog vrijerspraat van 'm moest anhooren.... toen was-ie zwart prachtig zwart ravenzwart!. Krullen bij bosschen onder z'n zeilen pet.... Maar toen we samen in het huisje aan 't kanaal kwamen te wonen, toen we getrouwd waren toen viel 'm de pruik van den kop en toen zag ik, dat ik inplaats van met 'n zwarten krullenkop, met 'n vent as 'n rooie patrijshond getrouwd was Je zitte weer te liegen, dat me de haren van 't hoofd vallen zei grootvader, de oolijkert en hij lichtte z'n pet van duffel en streek met de hand over z'n gladglimmenden bol waar geen haartje op was. 't Was den dag en den nacht volle maan bij ons ! zei grootmoeder verder.... Meid, vertrouw geen zeelui of soldaten ze deugen niet! Nou vast niet hoor ! hield Katrien vol van soldaten moet ik al in 't geheel niks hebben. Ze knipoogde in het geniep naar groot moeder van plaagpret en Arie, de boereknecht zat er als een rood geschaamde lummel bij. Ze waren eens te visite bij de oude buurlui. Arie zou overmorgen loten. Geef ze nog 'n snee stoetebrood zei grootvader en grootmoeder deed 't. Ze aten krentestoet en dronken nog 'n glas frambozen en toen rookten de mannen 'n pijp.... Verder werd over de zaak niet meer gepraat ! En nou was Arie, de bomsoldaat, al bijna een week vertrokken en Katrien had nog niemendal van hem gehoord of gezien. Want hij had er 'n jaar tevoren ingeloot en eindelijk was de tijd gekomen ! Alle jongens van het dorp en uit den polder en uit de Meer, de een na den ander was verdwenen om te gaan dienen ergens in een garnizoen. Arie ook. Op den dag, dat hij ging, waren zesamen nog naar Moeder op 't eiland gedag wezen zeggen en daarna naar Vader, die aan 't mestgieren was op het zeven Weren.... Vandaag moest 't er dan van komen, 't Stond op het witte papier, dat Arie al weken lang verkreukeld en op de vouwen vuil geworden, in den zak droeg. En Katrien had Arie naar de halte van de omnibus gebracht, toch eigenlijk wel wat raar van binnen, zonder dat ze 't zei. Nou, meid had Arie gezegd :.... Als m'n tijd om is zie je me weer terug ! Want je wil me toch in 't mooie pak nie-zien, is 't wel Trien? Nee hoor! - - zei Katrien en lachte heimelijk.... voor jou 'n ander! D'r is tweemaal kermis in dien tijd.... Mooi ! praatte Arie mee en gaf Katrien voor 't laatst 'n langen zoen.... Hou je maar welletjes, hoor meid ! En de omnibus was gaan rijden. Maar onder de hand was er een week heen gegaan en Katrien had nog geen boodschap van Arie. Van verschillende jongens uit den Polder was het al bekend, waarheen ze waren gegaan en wanneer ze zich zouden komen laten kijken in de mooie kleeren. Van Arie niemendal. Katrieu keek uit, telkens als de brievenlooper zoowat moest komen.... Drie dagen later toch stuurde Arie het eerste bericht. Er kwam een twintig ponds botervaatje met opgerold erin zijn bonkert, z'n mouwvest, z'n broek en z'n Zondagsche pet. En een vierkant stuk papier uit een schrijfboek zat er tusschen. Het was kriebelig bekrabbeld met de eigen hanepooten van Arie en Katrien las het voor aan Moeder:.... Milisijn Van der Oraft 2de reesiment van de vesting Vijfde kompie nommero 8 Arie".... En daarbij bleef het weer. Zoo werd het de derde Zaterdagavond sinds zijn vertrek en al de derde keer, dat Katrien boodschappen ging doen zoo tusschen licht en donker zonder dat Arie meeliep.... Nou en toch moest ze weer. Het was haar vaste loop van voorbij de tol, dwars over het groote weer naar 't dorp. Het werk was af, 't gele straatje voor huis langs geschrobd en de klompen voor de volgende week wit ge schuurd. Nou moesten nog de boodschappen gehaald en morgen zou 't weer Zondag wezen. En nog was Arie er niet ! O ! ze sprak er niet veel van in huis, want Katrien was geen praatster. Ze hield er niet van en ze kou 't niet. Dus ze dacht enkel maar. En om de haverklap ging ze voor 'n kikkebisje naar vooruit om te zien of de brievenlooper ook in de buurt was. . . . Eindelijk was het toch tijd. Ze kamde de mooie haren nog eens opgeknapt glad en zocht de nieuwe toffels uit de kast naast de bedstee. En met de klaterende witte schort over 't strakke lijf en den arm door 't hengsel van de boodschappenmand ging ze heen naar 't dorp. De weg was lang van den tol naar 't dorp en donker van oude boomen. De boeren en boere vrouwen, die te schemeren zaten in luien lust achter de groene hekjes van de woonhuizen, zagen haar gaan tusschen de stammen van de boomen en ze zagen dat ze nog alleen was.. Wel meidje ! Is 't nou uit, met Arie? ....riepen de zoons over 'n damhek of over de wegsloot en ze lachten. Met recht riep Katrien terug. - nou is 't glad uit met Arie! Maar de boeren wisten wel dat Arie, de boereknecht in dienst gegaan was en praatten nog wat na over de deern. 't Is maar 'n pink van 'n vrouw zei de boerin, als ze naar de fladderende witte schort keek, die om de beenen van Katrien weg-figuurde.... Daar zal Arie van der Graft geen spijt van hebben als ie eens getrouwd is. Nee niet ! zei de boer terug 't is 'n lieve beste meid - Ik gaf een Lakenveldsche koe als ik zoo een dochter had ! Die kan werken !.... Maar die Arie het ook geloope, voor-ie dat vogeltje gevangen had ? zei weer de boerin. En Harin de zoon zei:.... Dat kan je gelooven ! En zoo babbelden ze aan elk huis anders geze!lig-in-herinnering over Katrien, die zoo een puik van een meid was en die werken kon als geen tweede en die zoo zuiver was als 't goud van 'n kerkboek... Want ze wisten het wel al zeiden ze het niet vaak. Katrien was vrij eu frank, in 't geheel niet turelurig en toch zoo ver van plechtigheid als de zon van de maan. Ze wisten wel dat ze de beste jongens van 't dorp had laten gaan omdat er niet alles zinde.... Als ze had willen leven voor de vaak, zooals er toch waren onder de boeredochters van tegen woordig nou, dan had ze al lang op 'n eigen spul kunnen zitten en 'n goud ijzer dragen. Want zoo wat alle jongens van de vlek, den een na den ander hadden hun tijd gekend voor Katrien en avond aan avond aan 't hek staan leunen voor de boerderij waar ze diende. Omdat ze zoo eenvoudigfrisch zonder pronk van opschik en zoo'n puik zoo'n pracht -- zoo'n prinses van 'n boeredochter was.... Zoo praatten /.e zorgeloos weg in de een zaamheid van den schemer, terwijl Katrien naar den kant van het dorp ging al voor de derde maal alleen. . . . Eindelijk voorbij de laatste boomen iu het dorp gekomen, begon ze kwiek en vlot aan de boodschappen. Eerst ging ze binnen bij Schellens, de weitebroodbakker en bestelde drie stoeten en anderhalf weit, tarf voor de pannekoeken en Zwartsluizer roggebrood. Met 'n half uur, drie kwartier zou ze 't aan halen. Toen stak ze over naar Pauw, de sigareninan om rook- en pruimtabak en negerhaedrollen voor den boer. Ze nam 't dadelijk mee. 't Magere belletje rinkelde weer achter haar aan de deur van Pauw en zigzag stak Katrien over van winkeltje naar winkeltje om allerlei te koopen voor 't grofwerk: zand en bik voor de klompen, 'n nieuw boendweil en bleeksel voorde wasch en 'n blauwselpoppetje. En knoupen en band en knijpers voor 't goed en nog veel meer.... En overal tusschen de winkeltjes zag ze weer net als den Zaterdag tevoren soldaten in nieuwe pakken. Op iedere, hoek waar op Zaterdagavond de jongens altijd te babbelen stonden, was er nou 'n soldaat bij. En ze kende ze direct, al waren ze wat vreemd ! Maar toen ze inging in het komenijswinkeltje van Vrouw de Wit stond daar voor het deurtje een groote soldaat, die sloeg met z'n vinger aan de zwartharige muts en toen draaide aan zijn kokkert van 'n zwarte snor.. En dezen soldaat kende ze niet ! Binnen onder 't helpen en rekenen op de lei babbelde Vrouw de Wit van de komenijswinkel met Katrien, dat Arie, de jongen al aardig lang weg was. Want dat Katrien nou al voor de derde maal om de boodschappen alleen kwam. Toen was Katrien klaar en Vrouw de Wit tikte voor ze geld terug gaf, tegen het kleine matruitje tusschen de open kruideniersbakken.' Achter dat ruitje was de herberg, die ook van Vrouw de Wit was. Want Vrouw de Wit hield van een mes met twee kanten, zooals niet vreemd was onder de platte landers. Nou.... goeie.... zei de meid bij 't weggaan. 't Beste-'n-oor.... wenschte de krui deniersvrouw. En met de hengselmand aan den arrn ging Katrien heen. Toen ze buiten kwam stond er netzoo de groote soldaat met de harige muts op het hoofd. Hij draaide aan zijn zwarte snorren en keerde zich naar Katrien, terwijl ze buiten kwam. Meteen tikte hij met twee vingers deftig aan de muts.... Maar Katrien kende hem niet ! Heel de week was Katrien siekeneurig, al wou ze 't niet bekennen. Er was geen ochtend die verschilde met de vorigen; in 't geheel kwam er geen antwoord van Arie. De brievenbode kwarn iederen dag aan en bracht van allerlei, maar brieven van Arie kende hij in zijn bundeltje niet. En Katrien bleef uitzien tot het weer Zater dagavond was. Ze begon druilig te worden, omdat ze het geen manier van doen vond van den jongen. Het was verkeerd zoolang weg te blijven, terwijl alle jongens uit den polder en van het dorp al zeker een of twee keeren in 't pak over geweest waren. Soms sprak ze vaag eens met de vrouw van de boerderij en twee keer was ze al naar moeder op 't eiland geweest. Deze wist ook niets. 't Zou wel goed kommen, meende moeder 't was vreemd voor Arie, moest Katrien maar rekenen.... En met deze troost was het weer Zaterdag avond en ging de meid, helder en kwiek, met de hengselmand aan den arm naar het dorp. Weer zagen de boeren en boerinnen in den schemer haar na en vroegen hoe 't nou was met Arie.... En ze lachte nog terug en zei dat 't glad uit was!.... In de kom van 't dorpenopdebrugoverde vaart was 't weer Zaterdagavond. Overal hingen de jongens van 't Vlek en de omlig gende Weren over de leuning en tegen den blauwen bazaltrand van de groote pomp Ze vierden den luien lust van vrij-wezen puur opgeknapt met de Zondagsche pet als 'n branie op 't eene oor en de bloemige halsdoek op 't stijve boershemd. Ze rookten 'n zware sigaar, omdat 't Zaterdagavond was en ze praatten zorgcloos-weg boerenpraatjes, ter wijl ze loom leunden over de losse lij-balken van de brug en tegen den rand van de pomp op 't pleintje. Er waren weer soldaten bij. Katrien kende er verschillende toen ze passeerde en goen-avond zei. De rand van de pomp en de leuning van de vaartbrug was het midden van de omgeving en de plaats voor de jongens om bij mekaar te wezen. Hier was Arie ook altijd geweest Zaterdagsavonds om te leunen en te praten met de anderen, als zijzelf bij vrouw de Wit was. ( Vervolg op pag. 3 omslag)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl