Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Nov. '23. - No. 2421
"TS
TUNIS
(m l teekeningen voor de Amsterdammer" door
Is. v. Mens)
II.
DE OUDE STAD.
Men zou de stad Tunis in vier wijken kunnen
verdeelen, n daarvan is het Europeesche
gedeelte, dat heelemaal modern is, met
electrische trams, rijtuigen en taxis, met café's,
restaurants, bioscopen, theater, etc., zooals
men die overal elders te zien krijgt;daarover
valt dan ook niets bijzonders te vertellen.
De tweede wijk is het Quartier de Medina,
dit is wej ^het interessantste gedeelte, dat
vrijwe.1 geheel het oude arabische karakter
behouden heeft, waar zich de souks (meestal
overdekte winkelstraten) bevinden en waar
men de voornaamste mosqueeën en minarets
aantreft.
De be'jde wijken die nog overblijven hebben
ook het arabische karakter, dit zijn echter
buitenwijken aan het Quartier de Medina aan
gebouwd, de straten zijn er veelal breeder en
op verschillende punten bevinden zich plei
nen. Het zijn de Faubourg Bab Djazira en de
Faubg. Bab Souïka.
In mijn vorigen brief heb ik verteld hoe
ik den eersten dag den be,ste, allesbehalve op
mijn gemak de oude stad ben ingewandeld
en welken indruk die zoo op het eerste gezicht
op mij maakte. Ik ben toen niet ver gekomen,
want eerlijk gezegd, ik had een gevoel of ik
ieder oogenblik vermoord zou kunnen worden;
die zwarte kerels, als je daar nog niet aan
gewoon bent, kunnen je zoo luguber aan
kijken, dat je je afvraagt of ze misschien in
hun vrijen tijd toch nog menscheneters zijn.
Sindsdien heeft men mij echter gerust
gesteld; ieder vreemdeling wordt nu eenmaal
aan- en nagekeken, want een vreemdeling
is een bron van vele inkomsten, hij wordt
geacht souvenirs, merkwaardigheden, ta
pijten te koopen, hij heeft gidsen, witkielen
en rijtuigen noodig en in Tunis in het quartier
Arabe zijn geen vaste prijzen.
Nu ik dit alles weet wandel ik met een
gerust geweten rond, bovendien wandel ik
incognito, want ik heb mij als inboorling
vermomd, met een wit pak eneentropenhelm,
maar ds ik ergens kom is 't eerste wat men
vrtagt, of ik Engelschman of Amerikaan ben;
ik weet nu waarom, ik beklaag de Engelschen
en Amerikanen die iets koopen willen.
lederen dag trek ik de oude stad in en ik
dool door de smalle straten; ik begin er mij
langzamerhand thuis te gevoelen.
De atmosfeer is benauwend in die enge
straatjes met hun weeëgeuren van vleesch en
andere eetwaren; zooiets staat tegen ;nog erger
wordt dat wanneer de straat overdekt is met
metselwerk of planken, waaronder al die
geuren blijven hangen, nog erger, waar hier
en daar in een hoekje vuilnishoopen liggen
met allerlei afval en rottende groenten, waar
omheen rondsluipen de allerongelukkigste,
allervuilste katten en katjes, die men zich
maar zou kunnen voorstellen, om zoo te
zeggen wandelende skeletten, karikaturen van
katten. (Een muzelman mag nu eenmaal
geen kat dooden, heeft men mij verteld,
maar met alle kennis die ik op 't oogenblik
van Arabisch opgedaan heb, zeg ik uit den
grond van mijn hart ,,kif-kif.). Gaat men
aan zoo'n vuilnishoop voorbij, dan vluchten,
schuw, de katten en duizenden vliegen zwer
men gonzend op, om dadelijk weer neer te
strijken; men griezelt en een niet te onder
drukken walging komt op ??.
Aan dit alles moet men in den beginne nog
wat gewoon raken, maar spoedig is men
geneigd het te beschouwen als kleine bijzonder
heden, die nu eenmaal behooren bij zoo'n
oude Oostersche stad, die er nog meer cachet
aan geven, om alleen te zien het mooie en ty
pische karakter van al die oude, smalle,
bochtige straatjes, met de overgebouwde,
helder witte huizen in de zon, met de donkere
poorten en gewelven, die op korten afstand
elkander opvolgen; met de kleurige winkeltjes,
beignetbakkerijtjes, arabische restaurants en
cafés, limonade- en ijstentjes; met de vóór
en onder de poorten neergehurkte
tomatenen vruchtenkooplui, de slenterende arabieren,
Bedouïnen, zwart gevolleerde arabische vrou
wen en de in lompen gehulde, eentonig
zingende bedelaars.
Wanneer^men een zijstraat inslaat, wordt
het rumoer 'en de drukte plotseling minder,
hiervzijn geen winkeltjes meer, geen kooplui,
dieJTuidruchtig dooreen, ieder voor zich met
zijn eigen eentonigen roep, hun waren aan
prijzen ; men bevindt zich haast alleen tusschen
de massieve witte muren, men ziet beter
de donkere poorten, de vierkante over de
straat^heengebouwde huizen, met een enkel
raam, zorgvuldig gesloten door een soort
kooitje (van latwerk; de groote, zware deuren,
in een^prachtig verkleurd geel, groen of
blauw geverfd, versierd met rijen of figuren
van groote zwarte klinknagels en met een
ouderwetschen klopper, zij geven toegang
tot de binnenplaats van de arabische huizen.
Een enkele maal een klein deurtje met fel
rood hart en groenen rand, gesloten met
een ontzaglijken grendel, daar waar een
marabout (soort ziener of profeet) huist of
begraven ligt. Boven den muur uit zal men
op die plaatsen een kleinen eenvoudigen
wit gekalkten koepel bemerken, die fel af
steekt tegen het diepe blauw van de
wolkelooze lucht; een enkele eenzame figuur in
wapperende dun zijden gandoura sloft aan
of af op zijn afgetrapte pantoffels en dient
als stoffeering. Spoedig echter komt men
weer in een nieuw centrum van drukte en
bedrijvigheid, waar weer andere winkels zijn,
van buiten en van binnen behangen met
kleurige Oostersche tapijten, geborduurde
doeken en gandoura's en waar allerlei anti
quiteiten en merkwaardigheden zijn tentoon
gesteld; winkels van geciseleerd en ingelegd
koperwerk; werkplaatsen waar de graveurs
bezig zijn en de koper- en blikslagers de onge
looflijk kleine koffiepotjes soldeeren aan een
langen steel; waarin men u straks, wanneer
ge moe van het slenteren neervalt op de bank
voor een cafémaure", de troebele, met
dik gemengde, maar geurige arabische
koffie zal serveeren, voor de luttele som van
,,tléta sordi" (trois sous).
Even verder, een arabisch restaurant. Het
interieur met oude tegeltjes en blauw geverfde
banken, ziet er meer schilderachtig, dan
apetijtelijk uit; een enorme schotel kous
kous", (spreek uit: koes-koes) het hoofd
gerecht der Arabieren, staat klaar, de kok is be
zig in een ingemetselde pan met kokende
olie, groene spaansche pepers en aubergines
te bakken; de gasten eten van platte ruw
aarden schoteltjes, een roodbruin soepachtig
gerecht, waar van alles in drijft; als
lokvogels, waarschijnlijk is dit voor hongerige
Arabieren een delicatesse, hangen; aan ijzeren
haken, aangebrande schaapskoppen de voor
bijgangers meewarig aan te staren; zij nooden
tot binnenkomen.
Gij zult mij wel kieskeurig vinden, maar
ik heb toch maar in het Restaurant du Chianti
op de avenue de France gedineerd en ik heb
mij daar zeer wel bij bevonden.
De europeesche restaurants zijn zeer goed
en niet duur, de wijnen zijn voortreffelijk, ik
wil hiermee niet zeggen dat ik er over kan
oordeelen, maar mij hebben ze goed gesmaakt.
Is. VAN MENS
UIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIHIIIHIIMIIIIIIH lllllllllllllllllllllllllllllllllltll Illlllllllllll l IIIIIIIMMIlniMIMIIIIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIMHI"
iiiifiiiiiiimiiiiiiiii
JA.CK LONDON CONTRA
JAMES CURWOOD
Het is altijd een tikje gewaagd het vuur te
openen tegen een lieveling des volks. Zoo iets
kan gevaarlijk zijn. Het zou mij dan ook niet
in mijn hoofd komen om de wapenen te trek
ken tegen dezen lieveling, die bereids bij
zijn, overigens wél gekozen, voornamen wordt
genoemd, dezen zoeten, lieven, sympathieken,
edelen James Oliver". Och neen, zoo iets
loont in den regel de moeite niet, en blijft
meestal zelfs geheel zonder resultaat.
Het eenige wat ik dan ook met dit geschrijf
beoog is: een antithese tusschen de idee Jack
London" en de idee James Oliver Curwood";
antithese, die zonder twijfel bestaat, maar nog
niet in die mate gemeen goed is geworden als
wel wenschelijk zou zijn. Want nog al te veel
worden deze twee eenheden, die niets met
elkander gemeen hebben, vereenzelvigd. In
stations-boekhandels, bij Tpkkie en meer
dergelijke liggen ze broederlijk naast elkaar,
en de uitgeverijen sturen ze broederlijk in
hetzelfde kleed, monsterlijk van kleur en
vorm, edoch aanlokkelijk, de wereld in. Een
uitgeverij is chter slechts een instelling
van commercie. Waarnaar auteurs en ver
talers zich nochtans maar al te dikwijls
te schikken hebben. Ik had een lief ding
gegeven wanneer de vertalingen van Jack
London en heusch niet alleen die van
mijn hand niet waren verschenen in de
bekende schreeuwerige, prollige omslagen.
Maar, het is slechts de vraag: wat wil het
publiek? Het publiek dat koopt.
De mensen is echter daar met zijn verstand
om te ordenen en te schiften. Ik ben niet
kwaad op mijnheer Curwood. Hij laat mij zoo
koud als zijn eigen eeuwige sneeuwvelden.
Maar ik wil hier toch even zeggen, dat ik
hem een daverenden charlatan vind. Hij heeft
zoo hier en daar wat Engelsche romannetjes
gelezen, met veel glanzende oogen en golvende
haren erin, die het weinigje dat hij nog aan
goeden smaak en onderscheidingsvermogen
bezat, grondig en voor goed uitgeroeid hebben,
en heeft zich vervolgens aan het werk gezet.
Waarom niet? Edgar Rice Burroughs lijmt
wat geestelooze nonsens aan elkaar en maakt
een fortuin; waarom James Oliver Curwood
niet? (Het kan zijn dat de volgorde andersom
is geweest, het doet er ook weinig toe)
Men kan het publiek immers niet laag
genoeg schatten. Dus fluks een scheeps
lading helden, heldinnen, ploerten en ver
dorven schoonheden getransporteerd naar een
land waar het publiek weinig controle op heeft,
en het spel kan beginnen.
Ik heb altijd een onbetamelijken lust
gevoeld om te betwijfelen of Curwood
wel ooit in Alaska is geweest. Zijn be
schrijvingen zijn mij te vaag, te irreëel,
te veel zopals ik me zelf óók had voorgesteld
dat het zijn zou. Zijn landschappen zijn te
mooi, te veel door een idealiseerend waas
gezien, en men gaat heel gauw idealiseeren uit
de verte, uit Engeland bijvoorbeeld. Het is
niet de werkelijkheid, zooals ze is, maar de
werkelijkheid zooals men" ze zich denkt.
En in negen van de tien gevallen is die fout.
Iedereen die een normale dosis sentimentali
teit bezit, kan zich zulk een wereld droomen.
Het is alles precies zooals de Alaska-films
het ons vertoonen en de Alaska-films....
ik heb ze door Hagenbeck zien fabriceeren in
een rustig hoekje van het Reuzengebergte.
Het is overigens heel goed mogelijk,dat de heer
Curwood in Alaska is geweest en het van nabij
gezien heeft. Immers, het is óók zeer waar
schijnlijk, dat hij eiken dag levende menschen
van nabij ziet, en toch is er in al zijn boeken
niet n levend mensch te vinden.
Intusschen, dit vaag-sentimenteele, on
werkelijke,dat zich zoo lief en bescheiden aan
onze eigen wereld aanpast, het is de sleutel
van zijn succes. Het publiek'wil liever een
wereld zooals het zich die zelf voorstelt en die
het begrijpt, dan een wereld die voorgesteld
wordt zooals ze werkelijk is, en die het mis
schien niet, althans minder goed begrijpt. Met
uitzondering van L'Enfer en La Garfonne, is
er niets prettiger dan een pietsje sentimentali
teit uit een ver land wanneer men gezellig
thuis achter de kachel zit na volbrachte dag
taak. En de heer Curwood was wel een groote
dwaas wanneer hij dit goudmijntje niet tot
den bodem toe exploiteerde. Waarachtige
artiesten echter zijn heel dikwijls groote dwa
zen geweest. Il faut bten crire de ce qu'on
connait bien l"
En nu Jack London. Hij heeft zeker veel
geschreven dat niet tegen strenge critiek
bestand is; en ik zal de laatste zijn om het
zeer heterogene schetswerk, dat op dit oogen
blik aan de markt wordt gebracht, al te zeer
ausérieuxte nemen l) Groote hemel ! het leven
is al zoo doodelijk ernstig, dat we waarlijk
onze voorhoofden niet behoeven te fronsen
over deze geniale jeugd-onhandigheden en
grandiose opsnijderijen. Het is genoeg, te
weten dat Jack London boeken heeft geschre
ven, die tot het aller-beste, aller-eerste van de
wereld-literatuur behooren. Ook bij de
evengenoemde schetsen zijn meesterstukken:
helle flitsen van fel, sterk-geconcentreerd
leven; fijne, teer geweven stemmingen;
schrikkelijk-echte realiteit, prachtig
strak-cerebraal beschreven.
Bij Curwood zijn de leesbare bladzijden te
tellen. Lees n boek van den een, bij voorbeeld
Martin Eden, en n van den ander, neem wat
ge wilt, wat mij betreft het veel-geliefde
Kazan, en vergelijk. Het is een ander genre,
zult ge misschien zeggen. Neen, het is heele
maal geen genre; het is suffe, duffe,
krachtelooze nonsens, het is slijmerige zoetigheid,
het is een slecht marionetten-spul van
goedkoope suikerpoppetjes, een bespotting van
het leven. Men staat machteloos tegenover
deze mer a boire van suikerwater, te ziek en te
slap om te vloeken dat God zooveel weeheid
laat bestaan. Niettemin vindt dit ontmande
gedrocht zijn weg naar leesboekjes met lite
raire aspiraties, voor meer-gevorderden.
Laat Jack London zelf u het recept geven
voor werk gelijk dat van den toffen James O.
Ik vertaal uit Martin Eden: Door redeneering
stelde hij de volmaakte formule vast. Hij
kwam tot het inzicht, dat het feuilleton nooit
tragisch mocht zijn, nooit ongelukkig mocht
afloopen en nooit schoonheid van taal mocht
bevatten, noch subtiele gedachten, noch waar
achtig, fijn gevoel. Gevoel moest er in zijn
in overvloed, rein en edel van het soort
dat hem in zijn eigen prille jeugd applausjes
1) Van Jack London verschenen in een
Nederlandsche vertaling bij Johannes Muller
te Amsterdam o.a. Verhalen van de Zuidzee;
Een dochter van de Sneeuwvelden; De Goud
zoekers van Aljaska; De Scharlaken Pest;
Als de Goden lachen; Kinderen van het
Noorden. De Kruistocht van de Snark.
Rookt TABA SIGAREN
't nieuwste 't fijnste
had ontlokt uit den engelenbak het
gevoel van het merk
voor-God-Vaderlanden-Vorst-", en
Ik-mag-arm-zijn-maar-ik-benfatsoenlijk".
Toen hij eenmaal begrepen had,dat hijdeze
dingen in acht moest nemen, begon hij met
zijn mengsels volgens formule. De formule
bestond uit drie gedeelten:
1. Een minnend paar wordt vaneen ge
scheurd.
2. Zij worden hereenigd door de een of
andere daad of gebeurtenis.
. 3. Bruiloftsklokken.
'Het derde gedeelte was onveranderlijk,
maar het eerste en tweede kon een oneindig
aantal malen gevarieerd worden. Zoo konden
bijvoorbeeld de minnenden vaneen gescheurd
worden door een misverstand, door een nood
lottig toeval, door jaloersche mededingers,
door vertoornde ouders, door listige bewakers,
door snoode plannen beramende bloedverwan
ten, enzoovoort, enzoovoort; zij konden her
eenigd worden door dappere daad verricht
door minnaar, door dergelijke daad verricht
door minnares, door verandering van genegen
heid bij de eene of de andere partij, door ge
dwongen bekentenis van listig bewaker,
snoode-plannen-beramend bloedverwant of
jaloersch mededinger, door vrijwillige bekentenis
derzelfden, door ontdekking van het een of
ander nooit vermoed geheim, doordat min
naar hart van meisje stormenderhand verovert,
doordat minnaar zich langdurig en groot
moedig opoffert, enzoovoorts, tot in het
oneindige. Het was bijzonder pakkend om
het meisje in den loop van het
hereenigdworden haar liefde te doen bekennen; en van
lieverlede ontdekte Martin nieuwe, bepaald
pikante en pakkende trucjes. Maar het ne
groote waarmee hij zich geen vrijheden kon
veroorloven was: bruiloftsklokken aan het
slot; al werden de hemelen omhoog getrok
ken a!s een rolgordijn en al vielen de sterren
naar beneden, de bruiloftsklokken moesten
blijven luiden".
Ziedaar het werk waarmee een ernstig kunste
naar zich, noodgedwongen, in het leven moest
houden. Curwood echter levert zoo goed als
niets anders, en hoewel ik onmiddejlijk toe
geef dat er met bovenstaande gegevens uit
stekende romans te schrijven zijn, is dit naar
mijn bescheiden oordeel den heer Curwood
niet gelukt.
De ruimte ontbreekt mij om hier den lof te
zingen van Jack London; het is echter, naar
ik hoop,duidelijk, dat hij met dezen charlatan
toch werkelijk niets gemeen heeft, hoe men
ook over hem mag denken.
Jack London laat ons het rëeele leven zien;
Curwood doet voor onze verveelde oogen eenige
doode abstracties defileeren, als daar zijn:
De Deugdzame Schoonheid, De Sympathieke
Eenvoud, de nobele Dapperheid, Het Hart
v'an Goud onderde Ruwe Schors, e.d., tegen
een achtergrond van slechte tooneel-coulissen,
en poogt ons te doen geloovcn dat dat levende
menschen zijn en een levende natuur.
Jack London alles wat frisch en sterk
en gezond en reëel is; en Curwood, die steeds
uit den treure blijft roeren in het vunze poeltje
van zijn eigen zieke sentimentaliteit en
daaruit de onwaarschijnlijkste, ongelooflijkste
schoone-en-nobele creaturen oplepelt....
Heer, hoe lang nog?
LEO I. ECLERCQ
Keelpijn