De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 24 november pagina 2

24 november 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Nov. '23. - No. 2422 TROEBEL WATERVISSGHERIJ Teekenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan VRAAGT BEKNOfT.PKOSPECTUS Die beroerde klabakken ook...." niiiiiiiiiiniimiiui DE STUDIE DER ECONOMIE AAN ONZE UNIVERSITEITEN Over dit onderwerp is onlangs een belang rijk rapport 1) verschenen, uitgebracht door een commissie uit de Vereeniging voor Staat huishoudkunde en Statistiek. Het feit van de instelling dezer commissie bewijst reeds, dat men den bestaanden toestand onbevredi gend acht. In tegenstelling tot vele andere landen, waar het academisch onderwijs in de economie zeer ontwikkeld is, wordt aan de Nederlandsche universiteiten de staathuis houdkunde stiefmoederlijk bedeeld. Het eenige examen, waarvoor een meer uitgebreide kennis van dit vak werd vereischt, was tot dusverre het doctoraal staatswetenschappen, dat slechts door weinige studenten werd afge legd. Het nieuwe Academisch Statuut heeft de positie der economie niet veel verbeterd. Voor het doctoraalexamen in de rechten wordt in hoofdzaak slechts tweeërlei studie1) Rapport van de commissie inzake het onderwijs in de economie aan onze univerteiten. De commissie bestond uit: mej. dr. J. van Anrooy, prof. D. van Blom, prof. O. W. J. Bruins, mr. O. M. Sannes, C. J. Ph. Zaalberg en mr. dr. J. H. van Zanten. HET D AM-VRAAGSTUK EN DE HOOFD-VERKEERSWEGEN Het bekende dezer dagen in de groote pers gepubliceerde adres aan Burgemeester en Wethouders der heeren E. Heidring c.s. noopt ons, het brandend vraagstuk van den Dam en zijn toegangswegen hier nogmaals ernstig onder oogen te zien. Mogen we dan beginnen met te zeggen, dat we het met de hoofdstrekking van dit adres, waar adressanten getuigen, dat voor het gcheele binnenstadsprobleem zoo spoedig mogelijk een bevredigende oplossing dient gevonden te worden, alvorens over de bestemming van het Midden- Damtemin worde beschikt, geheel eens zijn. Inderdaad onverantwoordelijk is het, dat voor een stad als Amsterdam niet reeds lang een algemeen plan bestaat, (althans niet be kend is) waarop in groote lijnen aangegeven is, waar de hoofdstad des rijks in de naaste toekomst naar toe stevent. Dat de Gemeentelijke bewindvoerders van den ernst van dit gemis doordrongen zijn, spreekt van zelf; en even vanzelfsprekend is het, dat het groot aantal Amsterdammers, die zich interresseeren voor de toekomst hunner stad, zich gaarne op de hoogte gesteld zouden zien van de plannen welke ten opzichte der uitbreidingen en verbeteringen in voorberei ding zijn. Dat echter de publicatie van een dergelijk Algemeen plan vermoedelijk nog lang op zich zal kunnen laten wachten, blijkt uit hetgeen de Telegraaf" als onderschrift plaatste bij de publicatie van bovengenoemd adres: Naar aanleiding van bovenstaand adres hebben wij ten stadhuize de meening van de afdeeling Publieke werken gevraagd. Men wees er ons op, dat de kwestie van den Oostdijken verkeersweg reeds veertig jaar geleden onder de oogen is gezien; en deze weg heeft nog aan houdend de aandacht van het Gemeentebe stuur. Echter, schijnen de adressanten te vergeten, dat het blootleggen van een dergelijk plan de speculatie zeer in de hand werkt. Als een voorbeeld van dergelijke speculatie bij onteigeningen mag het volgende dienen: In het plan-Zuid was een stuk grond van 20 H.A. dat een waarde had van / 60.000. Het terrein werd aan twee makelaars verkocht voor ? 100.000. Een maand daarna werd dit in een vennootschap gebracht voor ? 20U.OOO. Bij de onteigening werd door Am sterdam geboden / 550.000. De vennootschap vroeg /l.200.000, en, ten slotte, bepaalde Illlllllllllllllll llllllllllllllllllllllltlHIIIIIIHIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIM II richting onderscheiden, n.l. een privaatrechte lijke en een publiekrechtelijke, waarbij de eco nomie slechts als z.g. keuze-vak in aanmerking komt. Deze stiefmoederlijke behandeling is wel bevreemdend, vooral in een tijdperk, als wij nu beleven, waarin economsche problemen zoozeer op den voorgrond komen. De commissie is in 1921 haar arbeid be gonnen met het houden van een enquête onder hen, die in het tijdperk 1910?1920 in de rechten of de staatswetenschappen zijn ge promoveerd. Bovendien werden ook nog vragenlijsten toegezonden aan eenige personen, die reeds voor 1910 waren afgestudeerd. Men kan niet zeggen, dat deze enquête een groot succes is geweest, want van de 1000 uitge zonden vragenlijsten kwamen er slechts 105 ingevuld terug. Enkele zeer uitvoerige ant woorden, die door de commissie van belang geacht werden, zijn achter het rapport als bijlagen gevoegd; deze zijn afkomstig van mevr. dr. Clara Meyer-Wichmann, prof. A. van Gijn, Mej. mr. E. L. van Dorp, en prof. J. H. P. M. van der Grinten. Van de 105 personen, die de vragenlijst hebben ingevuld, zijn er slechts 17, die het huidige onderwijs in de economie voldoende achten. Door 59 personen wordt het onderwijs te theoretisch geacht, geen goeden grond slag biedend om er in het practisch leven nut van te hebben," terwijl 19 meer speciaal behandeling van een bepaald onderdeel weuIIIIIIIIHflMllllklIIMl lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllmllllllllllllllllll de rechter den prijs op / 1.000.000. In nog geen drie jaar was de prijs tot een dergelijk bedrag omhoog gegaan. Men ziet, hoe de prijs van den grond, wan neer er eenmaal speculatie-oogmerken zijn, kan oploopen. 1). Op het oogenblik staat de zaak zoo, dat het Midden-Dam vraagstuk weldra in dien geest opgelost zal worden, dat B. en W. zullen voorstellen, het terrein in erfpracht te geven aan de firma Brenninkmeyer. De Commissie van Bijstand is ten aanzien van de erfpachts voorwaarden gunstiger gestemd; terwijl de Paleis-Damcommissie zich reeds geruimen tijd geleden met de bouwplannen heeft vereenigd". Tot zoover de Telegraaf. Is het bovenstaande juist (waaraan we, daar er geen tegenspraak volgde, niet mogen twijfe len dan zou de publicatie van een algemeen uitbreidingsplan voor Amsterdam nog wel eens lang op zich kunnen laten wachten. Althans, daar schijnt in de naaste toekomst zeer geringe kans te bestaan, dat door de invoering eeuer doeltreffender Onteigeningswet, woekerpraktijken als de hier gesignaleerde onmogelijk gemaakt zullen worden. Toch meencn we, dat het volkomen nutte loos is, hier al te zeer schuilevink te spelen. Dit moge betreurenswaardig zijn de werkelijk heid is nu eenmaal niet anders. Ach l de lieden, die zich tot levenstaak stel den, op den (zoogenaamden?) algemeenen vooruitgang te speculeeren, liggen allerwege op de loer. In Amsterdam, zoowel als overal elders. Zij kennen de voornemens en plannen meestal reeds lang, voordat de onderscheiden betrokken autoriteiten er allen kennis van hebben kunnen nemen. Hoe zij er achter komen? niemand weet dat. Zij ruiken het als 't ware. Dit is hun levenstaak; het is hun roeping. Wel verre, dat we in het coivtateeren van dit feit een verkapte beschuldiging aan het adres der ambtenaren, die met het uitwerken van dergelijke plannen belast zijn, zouden willen zien. Geenszins. Eén onbe scheiden blik van iemand, die er zijn fort van maakt, op dergelijke plannen (e loeren, is voldoende om een soms jarenlange geheimhou ding tot paskwil te maken. En bovendien, dergelijke plannen moeten uit den aard der zaak over teveel schijven loopen. Een velen bekend geheim i's geen geheim. C'est un se cret de Polichinelle. Doch genoeg hiervan. We wilden alleen dit zeggen, dat uitsluitend een doeltreffende ont eigeningswet hier uitkomst kan brengen. Zoolang die ontbreekt, zal deze woeker, deze milliocnen-woeker, ten koste van het schen, De wenschelijkheid van een meer uit gebreide theoretische studie wordt o.a. door mej. van Dorp en prof. van Gijn bepleit. Bij zonder interessant is het uitvoerige overzicht, door mej. dr. J. van Anrooy bewerkt, van gegevens betreffende de studie der economie in het buitenland. Hieruit blijkt duidelijk, dat het academisch onderwijs in de staathuis houdkunde in het buitenland over het alge meen veel breeder is opgezet en veel meer belangstelling trekt dan hier te lande. De commissie komt tot de conclusie, dat het wenschelijk is de juridische faculteit tot een juridisch-economische uit te breiden. Zij be treurt het, dat het Academisch Statuut slechts een privaatrechtelijke en een publiekrechte lijke opleiding onderscheidt; zij wenscht daar naast de invoering van een economische stu dierichting en een economisch doctoraat. Deze opleiding wordt in het bijzonder wen schelijk geacht voor sociale ambtenaren, zoo wel van de publiekrechtelijke lichamen als van groote ondernemingen, secretarissen van vakvereenigingen en dgl. en voorts voor con suls, statistici, leeraren in de staathuishoud kunde enz. Door een betrekkelijk eenvoudige wijziging van het Academisch Statuut kan deze studierichting worden ingevoerd. In de opleiding van de toekomstige leiders in den handel en in het particuliere bedrijfsleven is reeds voorzien door de Handelshoogeschool en de Amsterdamsche handelsfaculteit. In tusschen zou de commissie het principieel juister achten, indien ook deze opleiding in de juridisch-economische faculteit kon worden ingevoegd. Voor het publiekrechtelijke doctoraal-examen wil de commissie, bij de verplichte vakken een keuze mogelijk maken tusschen economie en strafrecht. Dit alles betreft het doctoraal-examen. Tegenwoordig is echter de economie n der vakken voor het candidaatsexamen. Als zoodanig wil de commissie het vak echter vervangen door de maatschappijleer. Zij acht de candidaudi over 't algemeen te jong voorde theoretische studie der economie en meent, dat een meer reëel en historisch ingericht college er toe zal bijdragen ook de belangstel ling inde theorie te prikkelen. Bedoeld wordt een college over de maatschappij en haar ontwikkeling". Hiermede zou dus tevens te gemoet gekomen worden aan de vele, bij de enquête vernomen klachten, dat het tegen woordige academische onderwijs te abstract is en te weinig rekening houdt met de wer kelijke economische en sociale toestanden. Verwezenlijking van de plannen der commis sie zou dus niet alleen een ingrijpende wijzi ging in de studie der economie hier te lande brengen, doch daaraan ook een groote uitbreiuing geven. De commissie wijst er op, dat vermeerdering van het aantal docenten hiervoor noodzakelijk is. In het buitenland bestaat trouwens nergens de toestand, dat er aan een universiteit slechts n hoogleeraar in de economie is. In verband met de tegenwoordige financiede omstandigheden meent de commissie, dat overwogen zou kunnen worden om de economische studierichting, althans aan vankelijk, aan n Universiteit te centraliseeren. in de conclusies van dit rapport is veel, dat mijn wanne instemming heeft. Inderdaad wordt de studie der economie aan onze uni versiteiten te veel verwaarloosd. Het denkbeeld om naast de privaatrechtelijke en de publiek rechtelijke studierichting ook een economische in te voeren, verdient dan ook m.i. alle aan dacht. Eveneens juich ik het plan toe om de theoretische studie te doen voorafgaan door het volgen van een meer beschrijvend en historisch college. Het komt mij echter voor, dat er bezwaren zijn in te brengen tegen het plan om de eco nomie als studievak voor het candidaats examen geheel te doen vervallen. De commis sie zegt, dat zij de economie wil overbrengen naar het doctoraal, doch bij hare concrete voor stellen blijkt, dat dit alleen geldt voor hen, die de economische richting kiezen en voor een deel van hen, die het publiekrechtelijke doctoraal-examen willen afleggen, terwijl de talrijke groep der gewone juristen van het eigenlijke economische onderricht verstoken zou blijven. Wanneer men, met de commissie, een grootere verbreiding van economische kennis wenscht, is dat ongetwijfeld een be zwaar. Dat leidt m.i. tot de conclusie, dat het wenschelijk is om althans de beginselen der economie als vak voor het candidaatsexa men te handhaven. Een tweede bezwaar geldt de vage omschrij ving van het vak maatschappijleer", dat de commissie voor het candidaatsexamen wil invoeren. De maatschappijleer of sociologie omvat de studie van alle sociale verschijnselen. Het is gemakkelijker te zeggen wat niet dan wat wel tot de sociologie behoort. In elk geval vormen de economische verschijnselen slechts een beperkt onderdeel van de studie der socio logie. Er zijn dan ook vele voortreffelijke socio logen, wier economische kennis zeer gering is en wier colleges hoe interessant ook op zich zelf dan ook moeilijk als een goede inlei ding tot de studie der theoretische economie beschouwd zouden kunnen worden. Bij de gehouden enquête werd van verschillende zij den geklaagd over het gemis van sociologisch onderricht in den trant vanBücher en Schmoller". Dat is een aanwijzing, dat ook de com missie een college bed'oelt over de verschil lende vormen der productie en in 't bijzonder over de historische ontwikkeling van het eco nomisch leven. Het komt mij voor, dat de commissie beter had gedaan hare bedoeling wat duidelijker te omschrijven, want de vage term maatschappijleer" kan tot allerlei mis verstand aanleiding geven. Ik zou dan ook den term economische geschiedenis" preferceren, at komt de benaming er ten slotte minder op aan. Doch in elk geval is een dui delijker omschrijving der bedoelde leerstof gewenscht. Aangenomen, dat de commissie inderdaad een leerstof bedoelt ?ls hierboven werd aan geduid, dan rijst de vraag of deze studie mo gelijk is zonder eenige elementaire kennis van economie. Ik aarzel geen oogenblik deze vraag ontkennend te beantwoorden. Studie van de verschillende perioden of Stufen" der eco nomische ontwikkeling is niet wel mogelijk zonder kennis van verschillende economische begrippen en van de beginselen van waarde en prijsvorming, van geld- en bankwezen enz. Dat een docent in de economische ge schiedenis over een soliede economische kennis moet beschikken, spreekt m.i. van zelf, al moet ik er bij voegen, dat dit blijkbaar nog volstrekt niet algemeen wordt ingezien. Doch ook de student in dit vak heeft eenige ele mentaire economische kennis noodig, zonder welke de economische ontwikkeling niet goed begrepen kan worden. Zoo kom ik wederom iATENlUK 4 FDLMEI Don Haas ?;? Huijgenspark II l PBC IALITB ITi Verhuizingen ondir Garantie Bergplaatsen voor lnèo*d*lt tot dezelfde conclusie als hierboven, n.l. dat naast de economische geschiedenis ook de beginselen der economie voor het candidaatsexamen gedoceerd moeten worden. Beide vak ken kunnen natuurlijk zeer goed door den zelfden docent onderwezen worden. Ik herin ner er aan, dat Treub indertijd, als rnogleeraar te Amsterdam, beurtelings een statische en een dynamische behandeling der leerstof gaf. Het zou misschien ook wel aanbeveling ver dienen een en ander als n vak aan te dui den, b.v. onder de bemaning van beginselen der economie en hoofdzaken der economische geschiedenis". Ik ben het volkomen met de commissie eens, dat het bedoelde college een meer be schrijvend karakter moet dragen. Het dieper ingaan op abstracte theorieën als b.v. de kapitaalrente-thearie van Böhm-Bawerck is bij een dergelijke inleidende studie overbo dig. Doch het doen vervallen der economie ware een ander uiterste, dat m.i.Jgeen aanbeveling verdient. Er zou misschien iets voor te zeggen zijn, wanneer de juridische studenten bij den aanvang hunner studie reeds eenige elemen taire economische kennis bezaten. Doch zoo lang de economie op de gymnasia niet wordt onderwezen, is dat niet het geval. Intusschen zijn deze losse opmerkingen alleen bedoeld om te doen zien, dat het be doelde rapport een zeer belangrijke kwestie behandelt, waaromtrent wel eenig verschil van meening mogelijk is. De vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek zal het rap port in een buitengewone vergadering op l December a.s. in behandeling nemen. Bij het debat zal het vraagstuk ongetwijfeld van verschillende kanten worden belicht. J. G. v A N DILLEN iiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinm Bloeitijd Nu droomen de boomen In zonnegloed En onder hun wonder Van overvloed. Zwaar nijgen de twijgen Ter aarde heen En zuchten de vruchten: Ach, pluk er een ! De blaeren vergaeren Het windgeruisen En hiistren naar 't fluistrende dar-gedruisch. Ze vrijen de bijen Van min nooit moe En luchten de vruchten Een koeltje toe. Ten ende toch wendde De wind zich om, En schudde de kudde Van takken krom. Nu knakken de takken En zakken door. Hun gevende leven Gaat ras te loor. Nu zuchten*de vruchten In windgerocht Heur lijven verstijven In ademtocht. Nu zwikken, en knikken Ze wild door-een En ploffen al doffende naar beneên. C O R I N T H U S N I E L S S E N iiimiiinitiiimitiimtiiiii gemeenebest voortduren. Deze wordt door het niet publiceeren van uitbreidingsplannen geenszins verhinderd. Zijn we het dus met het bovengenoemd adres, waar hijt op de vernielde gronden uitstel van in erfpacht uitgifte van het Middeu-Damterrein verzoekt, volkomen eens geheel on eens zijn we het met adressanten, waar zij tevens niet liet oog op de steeds groeiende eischen van het verkeer het algeheel onbe bouwd laten van uit terrein bepleiten. In tegenstelling hiermede zijn we van mee ning, dat de Dam van een al te intensief ver keer in de toekomst dient gevrijwaard te worden. Ons voornaamste argument hiervoor is, dat liet bij den modernen stedebouw meer en meer noodzakelijk zal blijken, een essentieel onderscheid te maken tusschen c'e groote verkeerswegen en de winkelstraten. De groote verkeersstraten toch eischen voor de moderne vervoermiddelen hoe langer hoe breeder en vooral o n b e l e m m e r d e wegen. Dergelijke straten of wegen nu zijn voor winkelen" allesbehalve aanbevelens waardig of geschikt. Wel kunnen brec.de trot toirs het verkeersgevaar tot een minimum beperken, doch.... daarbij dient een voor naam punt niet over 't hoofd gezien te worden, namelijk dat het vele noodzakelijke oversteken der straten, wat voor dit z.g. winkelen" een vereischte is, zoo veel mogelijk zonder gevaar moet kunnen plaats vinden. Winkelstraten eischen verder een zekere beslotenheid of intimiteit. Dit vormt hun groo te aantrekkingskracht. De Kalverstraat zou lang niet zoo gezellig zijn, indien zij 2- of 3maal breeder ware dan zij nu is. Het zelfde verschijnsel, dat de meest gezoch te winkelstraten smal zijn, vindt men in vele groote steden. Men wil er thuis" zijn. We zouden bijna zeggen, dat dit de conditio sine qua non ervan is. Om kort te gaan: de eischen van hoojdvsrkeerswcgen en winkelstraten staan dianr'.traul tegenover fikander. En een goede moderne, stedenuitbrekiing zal hier dus rekening mee hebben te houden. Een teekenend voorbeeld hiervan geeft de zoo even genoemde Kalverstraat. Hoe de stad ook verandert, zij blijft toch maar de hartader van het gezellig winkelverkeer. van welk verkeer op geheel ongezochte en natuurlijke wijze de levendige zijde van het Rokin een ge deelte overgenomen heeft. Hetzelfde, hoewel in mindere mate, geldt voor den Nieuwendijk, waarvan het Damrak, als vlak tegenover het Centraal Station ge legen, natuurlijk een belangrijk deel der passanten opslokt. En wat nu het groote verkeer betreft, hoe prachtig is dat in de onmiddellijke nabijheid dezer beide winkelstraten door N. Z. Voorburg wal en Spuistraat opgevangen ! Wat men er ook van zeggen moge, deze beide breede straten zullen op den duur mooie wegen gaan vormen in hun natuurlijke bestem ming voor flinke kantoorgebouwen en maga zijnen. De N. Z. Voorburgwal (nu zijn boomen uit de kluiten beginnen te schieten) is Uit ge deeltelijk reeds. Waar zou men met het tram- en auto-ver keer gebleven zijn en blijven, iudi.'n deze beide straten niet bestonden, ook al ware de Dam dubbel zoo groot als hij nu is? En daar bij denken we dan vooral ook aan de Haarlemsche tram, die nu gelegenheid heeft, tot in het hart der stad door te Uringen. Waar zou men de Gooische electrische tram, die in de naaste toekomst ongetwijfeld toch komen moet, aan willen doen komen in het hart der stad, zelfs bij zér verbrecde Dam- en Hoogstraten, welke zeker toch winkelstraten dienen te blij ven? Zoo zullen, evenals dat bij Kalverstraat en Nieuwendijk plaats vond, voor Dam-en Hoogstraten voor de noodzakelijke verbete ring der snel-verbinding met het Oosten der stad (dit zich zoo ontzaglijk uitbreidend stads deel: Transvaal-Indische buurten, Watergraaf smeer ( !) en verder het Gooi) op niet te groote afstand ervan paralel wegen dienen geschapen te worden. De Dam zal dan het natuurlijke knooppunt blijven voor de drukke winkelstraten. En wel verre dat hij daardoor minder levendig worden zou, zal hij aan levendigheid gaan winnen. We mochten het al meer opmerken: de drukte die er uu heerscht, is als de ongezellige drukte van een spoorwegstation. Men is gedwongen er te zijn: doch, wenscht zoo spoedig mogelijk er van daan te komen ! Dooreen verdere oordeelkundige bebouwing van den Dam zal nog vél gered kunnen wor den: mits men er nu zaken stichte, die leven in de brouwerij brengen. De verschillende bovenstaande overwegin gen waren oorzaak, dat we het vorig jaar in dit blad (Nos. van 23 e n 30 Sept.)een uitvoerige studie aan dit zoo hoogst actueele vraagstuk wijdden, bij welke bespreking tevens een rationeele plaats aangegeven werd voor een toe komstig Raadhuis. De bij deze plannen nieuw geprojecteerde weg loopt van het Beursplein naar de NieuwMarkt en vervolgens over de Houtkopers burgwal recht op de Plantage-middellaan aan. Deze weg heeft van Beursplein tot N. Markt een breedte van 40 Meter, en verder van 30 M. Vergelijkt men de voordeden van dezen ver keersweg met die der verbreede Dam- en Hoogstraten, dan voert dit tot de volgende conclusies: 1°. Wanneer de laatstgenoemde straten ver breed zouden worden (zeg tot 25 cM. Meter), dan komen daarmede pi.m. 100 perceelen te vervallen. Bijna alle winkelhuizen, dus zeer kostbare perceelen. Aan een schatting der kosten daarvan kun nen we ons bij gebrek aan voldoende gegevens niet wagen. Wel mag geconstateerd worden, dat deze aanmerkelijk hooger zouden zijn, dan die voor het door ons voorgestelde plan. 3). Deze laatste toch betreffen voor een belangrijk deel slechts perceelen, aan stegen en sloppen ge legen. 2". Doch gesteld de mogelijkheid, dat de outeigeningskosten bij beide voorstellen even hoog zouden zijn, dan nóg biedt het laatste het onschatbare voordeel, dat daardoor een geheel nieuwe, .onbelemm°rde verkeersweg ont'staat, waaraan de voor de toekomst zoo hoogst noodzakelijk? handels- en bankgebouwen plaah kunnen vinden, vlak bij het Centrum van ver keer, de beide Beursgebouwen, het Postkantoor, het Centraal station en de havens; terwijl de levendige en gezellige Dam- en Hoogstraten intact blijven. 3°. Het tram-en autoverkeer wordt voor den Dam aanmerkelijk ontlast. 4". Op dezen weg kan een groote verkeers weg naar het Westen in de toekomst rationeel aangesloten worden. 5°. Ten slofte, wat het aesthetische betreft, zal de schoonheid van het stadsbeeld er^ eer door winnen dan verliezen. Onderscheiden minderwaardige buurten en vervallen wo ningen toch komen erdoor te vervallen. Waar voor in de plaats treedt een ruime met hoornen beplante allee, die met zijn moderne gebouwen een sieraad zal vormen voor het hart der stad. H. I. M. WALEN K A M p Cz. N.B. In'een slotartikel hopen wij de volgende week geheel in 't kort het Damvraagstuk-zelf nogmaals te bespreken. 1) Die zijn er natuurlijk altijd. 2) De benoodigde onteigeningen voor een ev. nieuw Raadhuis blijven hier natuurlijk buiten beschouwing.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl