Historisch Archief 1877-1940
24 Nov. 23. - No. 2422
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VüR NEDERLAND
N.V. PAERELS
Maublleering-Mlj.
AMSTERDAM
COMPLETE
MEUBILEERING
BETIMMERINGEN
Rokin 128 - Tel. 44541
Corsetière
Keizersgracht 772 te A'dam.
TEL. 41751
Ateliers Voor Reparatiën.
In dan Hng eiken Vrijdag Hotel Central.
M. BOTCHKAREVA:
MIJN LEVEN ALS BOERENMEISJE, BANNELINGE EN MILITAIR.
Geautoriseerde Kederl. Uitgaaf; Vertaling van M. J. SCHERMERHORN.
Een boek van en over een hoogst opmerkelijke vrouw, ce geschieden's
van MARIA BOTChKAREVA, door haar krijgsmakkers liefkoozend
YASHKA genoemd, die als een moderne Jeanne 'Arc met de wapens in
de vuist trachtte haar land ter overwinning te voeren. Zij legt in
dit boek zonder iets te verheimelijken de tragedie bloot van haar even
als kind, als jong meisje en als getrouwde vrouw en vergunt ons daardoor
een diepen blik te slaan in de Russische volksziel. Wij leven met haar
mee onder de bannelingen in Siberiëen volgen haar lotgevallen in het
leger, eerst als eenvoudig soldaat eneenige vrouw tusschen louter mannen.
later als commandante van het door haar gevormce Vrouwen-Bataljon
van den Dood. Wij wonen óe verwording van het leger bij tot een horde
wilden onder den invloed, eerst van het Kerensky-, daarna van het
Sowjetbewind. Wij zien het bolsjewisme in de praktijk in al zijn afschtiwelijkheid.
is de type van den sterken mensc'n, het voorbeeld van
een stoer karakter in haar eenvoud een groote
figuur, die onweerstaanbaar aantrekt.
Dit boek, 320 blz. groot en goed verzorgd kost f3?, instempelb. f3.75
N.V. Uitg.-Mij. en Boekh. v/h. P. M. WINK - Zalt-Bommel
YASHKA
i'
I.
STRIJDT TEGEN STIJL" NABOOTSING
EN AMBACHTSBEDERF
Afdeeling AMSTERDAM STADHOUDERS
KADE 80 INGANG BECHT & DYSERINCK
Afd. BLOEMENDAAL VILLA SORGH-VLIET
EEN PASSEND ST. NICOLAAS-GESCHENK
IS EEN
FRAAIE KALENDER
GEÏLLUSTREERDE WEEKKALENOERS
Mooi Indië...... f 2.9O
Silhouettenkalender .... ? 1 .90
DAG-KALENDERS
Morgengroeten .....?1.75
R. W. TRINE-Kalender . . . ? 1.75
Veldbloemen-Kalender in prijzen van
f 3.25 tot ? 0.65
VERKRIJGBAAR IN ELK E N BOEKHANDEL
OF BIJ DE UITGEEFSTER:
N.V. W. HILARIUS Wzn.- ALMELO
WHITE
Het speciaal omnibuschassis, model TE B O, met extra
lange veeren, luchtkoordbanden 36 x 6 of 38 x7. voorzien van
electrisch licht en starter, doet iedereen verbaasd staan.
Prijs concurreerend. ALLE onderdeden voorradig.
ALLEENVERTEGENWOORDIQING VOOR NEDERLAND:
N.V. Gebrs. NEFKENS' Automobiel Maatschappij
AMSTERDAM, Jacob Obrechtstraat 26 Tel. 22507
03 EENIGE SPECIALITEIT
Jn
gg KRIMPVRIJËUB
a* GEZONDHEIDS- ||
ONDERGOEDEREN ft
Nederlandsch Fabrikaat |g
lï'TRicoTHUlSi
g| REG.BREESTRAAT.35 |g
"^ TEL. 5O6GN, KS
HET OPamUUIDUt t Ut TIN KAM D
HERSTELT OE/PLATVOBT H
?J.A.MESSING. 1V 1
O.Z.VOqRÖRGWAL 33*. M>A»
H MITBIHH eiMAATMUi;
OLDENKOm
TABAK
Het Kerstnummer der
Haagsche Post wordt
smaakvol ingelijst in de
Kunsthandel en
Lijstenfabriek
G. J. STEGEN ftN
OVERTOOM M, TELEFOON 28292
Ft.
20 LEIDSCHESTRAAT 22
AMSTERDAM
TELEFOON 45812
HEMDEM
HAAR MAAI
ELEGANT.
In haar elegante Jnmper
Is Marietje toch een schat,
Ieder meisje van haar dansclub
Had er gaarne een gehad,
Door Marietjes goede voorbeeld
Werd het mode in de klas.
En hun allernieuwste dansje
Noemden ze de Jumper-pas.
Ziet ze gratielijk bewegen
Ziet ze elegantjis gaan
Ziet hoe keurig en hoe zedig
Of die Jumpers allen staan.
Net als Isadora Duncan
Buigen zij zich op en nier
En ze trippelen en ze zweven
Lichter dan een duiven-veer.
Fantasie in ieder pasje
Fantasie in de muziek
Fantasie in lieve kkeding
Brengt de Fantasielabriek.
FANTASIEFABRiEE
DEDEMSVAART
Spoors
Mosterd
V/A spoorjr. Culemborq
iiiiimmiimiiiiiimiiui
iiiMtiiiiimumititiMiiiiiiiiimiiiii
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll INI IIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIMIIMMIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIM1IIIIIIHIIIMIII III Illl Illl MIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIItllllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIII
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIimilMIHIIMMIH
IN MEMORIAM
Prof. Dr. J. J. A. A.FRANTZEN
1853?1923.
De wonden, die het leven in zijn tenger
lichaam sloeg, zijn geheeld. De dood heeft den
balsem gebracht, dien het leven niet geven
kon, en in het lijden is de leniging gekomen,
die zijn vrienden dagelijks voor hem afsmeek
ten. En nu wij hem weten vrij van pijn en
van alle kwellingen der lichamelijke smart,
nu verdwijnt voor onze oogen het beeld van
den lijder, zooals wij hem in zijn laatste
maanden, eigenlijk jaren, kenden, en zien wij
den Frantzen weer voor ons van vroeger: teer
en fijn van lichaamsbouw, maar gestaald door
een geestelijke kracht, die hem sterk deed
schijnen, met de bewegelijke lippen, waar
zijn scherp gearticuleerde woorden uit te
voorschijn kwamen, en de dikwijls ietwat
starende oogen, wier vriendelijke warmte de
spanning van zijn spraak matigde. Als Frant
zen sprak, gaven zijn oogen de diepte van
zoeken en peinzen te kennen, waaruit de
klare taal van zijn mond oprees. Wie van
Frantzen leeren wilde, moest hooren naar zijn
woorden, wie hem wilde kennen moest zijn
oogen peilen.
Hoeveel geslachten hebben niet van dezen
man, die vóór alles leeraar was, geleerd !
Twee en twintig jaar oud was hij, toen hij een
pfaats aan het Leidsch gymnasium kreeg; elf
jaar daarna vertrok hij in gelijke functie naar
Amsterdam. Daar werd hij tevens, na zijn
promotie te Straatsburg, privaat-docent aan
de Universiteit. In 1608 volgde hij Gallée
op als hoogleeraar aan de Utrechtsche Hooge
school, waarvan hij in Juli 1923 afscheid nam.
Jarenlang was hij lid der Examen-commissie
voor het middelbare examen in het Duitsch,
en hij behoorde tot de meest gezochte oplei
ders voor dat examen. Behalve Duitsch do
ceerde hij ook Fransch, en beide met gelijke
voortreffelijkheid; het waren de talen zijner
beide ouders: zijn vader was Rijnlander, zijn
moeder een Lotharingsche. Te Utrecht gaf
hij zoowel Oudgermaansche philologie als
Duitsch. Toen de Amsterdamsche hoogeschool
in het begin van den oorlog haar hoogleeraar
in het Fransch moest missen, kwam hij
uit Utrecht diens colleges voor een gedeelte
waarnemen. Weinigen in ons land zullen op
zoo'n groot aantal oudleerlingen kunnen wijzen
als deze man, die een halve eeuw lang docent
was in velerlei vakken.
Een rijk leven moet het leven van Frantzen
geweest zijn, want al zijn leerlingen hielden
van hem. Het is moeilijk over den geleerde en
den docent, die Frantzen was, te schrijven,
omdat de mensch ons zoo trekt en boeit. Maar
het is niet juist, bij hem dit onderscheid te
maken. Want in zijn wezen was een zeldzame
en schoone harmonie; alle gaven van
zijn natuur waren in evenredigheid met el
kander ontwikkeld. Hij hield niet op mensch
te zijn, wanneer hij doceerde of
wetenschappelijken arbeid verrichtte, en in den omgang
verloochende hij nooit de fijne beschaving
van zijn geest. Kunstenaar was hij in alles:
in zijn onderwijs, zijn geleerdheid, zijn persoon.
Onder onze noordelijke zon zijn menschen
als hij niet talrijk. Het is geen wonder, dat
onder de volken, wier geestesleven hij bestu
deerde, juist dat het meest de liefde van zijn
hart had, waar die vereeniging en menging van
schoone gaven veelvuldig is: het Fransche.
Frantzen strooide zijn kennis en zijn denk
beelden onbeperkt voor zijn leerlingen uit,
maar nooit legde hij ze op. Als schooljongens
plachten wij het zoo te zeggen: je kunt van
Frantzen verbazend veel leeren, als je maar
wilt". En hij wist het zoo aan te bieden, dat
de meesten wel wilden. Maar wat degenen, die
niet wilden, betreft, hij had een te ridderlijk
gemoed, om op hen dwang toe te p?ssen.
Juist omdat die dwang hem niet afging,
moet hij zich aan de Universiteit meer op
zijn plaats hebben gevoeld, dan aan het
gymnasium. Met zijn heele persoonlijkheid
heeft hij zich aan de "Utrechtsche hoogeschool
gegeven. Wat hij daar voor zijn leerlingen
geweest is. bleek bij de schrijnende plechtig
heid van zijn laatste college in de Julimaand
van dit jaar. Sprakeloos moest hij daar zitten
en aanhooren, hoe zijn naaste ambtgenoot
zijn woorden voorlas. De warmte, die hij daar
ontving, deed zijn zwaar gefolterd gelaat van
vreugde stralen.
Zijn geleerdheid was ontzaglijk groot, maar
ze was bij hem iets natuurlijks, niet een uit
wendige last, maar een innerlijke schat, waar
uit hij vrijelijk aan anderen mededeelde. De
jongensopschool begonnen met een schroomvol
ontzag, als ze bespeurden wat voor man in
Frantzen voor hen stond. Allengs ging dat
dan over in een eerbiedige
kameraadschappelijkheid: die geleerdheid was óók van hen.
Later nog eens over die dingen nadenkende,
komt men tot het inzicht, dat n ding nog
verwonderlijker was dan die geleerdheid: de
volkomen onbewuste en altijd zekere tact,
waarmede hij uit alles, wat hij las en bestu
deerde, juist datgene opnam.dat van blijvende
waarde voor hem en zijn werk was.
Boekenplanken vol met schrifturen van
zijn hand laat hij niet na: zijn tijd was in de
eerste plaats voor zijn leerlingen geweest.
Maar wat hij geschreven heeft is van zeer
bijzondere waarde. Het is het werk van een
kunstenaar. Zijn afscheidswoord aan zijn stu
denten en oud-studenten beslaat n veldruks;
maar eruit spreekt de arbeid van heel een
menschenleven, een leven van rusteloos den
ken en zoeken. Zulk een geestelijk testament
op te stellen is meer dan het in kort bestek
samenvatten van belangrijke bijzonderheden:
het is de directe aanraking met en het onmid
dellijk besef van het wezen der dingen.
Frantzen hield van ons land en onze taal.
De geestelijke vrijheid, los van vooroordeelen,
die hier mogelijk is, was hem lief. Daaraan
had hij het te danken, dat hij al zijn gaven
ontplooien en al zijn schatten weggeven kon.
En dat hij gelukkig kon worden door anderen
rijk te maken tot het laatste oogenblik toe. Yin
dat alles overdenkende vraagt men zich at'.
of wij in dezen dood, die aan een afschuwelijk,
sedert jaren voortwoekerend lijden een einde
maakt, toch niet in de eerste plaats een grof
afbreken van een leven van geluk en idealen
moeten zien.
A. G. v A N HA M E i.
Utrecht.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIII1I1IIIIII
R E C L A
(INTERNATIONALE RECLAMETENT, onder direc
tie van Max van Gelder en Tob Groen)
Onder eerevoorzitterschap van den burge
meester van Amsterdam, met in het
dagelijksch bestuur Dr. Vos, wethouder van Am
sterdam, begeleid door Tob Groen en Max
van Gelder; met een zvvaren staart van
weiklinkende namen uit de industrieele wereld,
die der zaken en die der finantieën, zal
deze tentoonstelling in April?Mei 1024 te
Amsterdam gehouden worden in het Paleis
van Volksvlijt.
Deze tentoonstelling zal de moderne wijze
van reclame maken in den uitgebreidste!!
zin" toonen. Een vraag echter zij mij vergund
te doen? Waar blijven degenm, d i? de reclame
maken", d? teekenaars, de ontwerpers'? 7ijn
deze zoozeer van den tweeden rang, dat geen
van hen geduld kan worden in da<>,elijk$cti
bestuur <ij eer°coinite"> Waar blijven de
steendrukkers, de graphische kunstenaars, zonder
wie veel der reclame, der moderne reclame
zeker niet denkbaar is? Zal er goedgunstig,
van boven af, over hen gelezen worden,
wetenschappelijk-nuttig; of zal dit artikeltje
helpen, dat ook autoriteiten in mijn zin nog
genood worden in het dagelijksch bestuur
zitting te nemen, om haast het nuttige en
wetenschappelijke, ook het aesthctische te
vertegenwoordigen?
F L A S S C II A E R T
1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIII
Uit
MISPLAATSTE ROEM
De heer Spitzen meent, getuige zijn stuk
Fries en Gronings "in het Nr. van 3 November,
dat onrecht werd gedaan aan een groep lite
ratuurproducten in het Groningsen dialect
toen ondergeteekende als loco-voorzitter van
het dagelijksch bestuur der letterkundige
tentoonstelling, de persoon, die zich met de
etalage daarvan belastte, verzocht, hier niet
mede voort te gaan, daar een Groningsche
afdeeling op de tentoonstelling niet toelaat
baar was.
Hij vindt mijn optreden als zoodanig
onhoffelijk.
Hij vergist zich met het gebruik van dit
woord. Vooreerst werd mijn verzoek in be
leefden vorm gericht tot de persoon in kwestie
en op haar protest wel steeds beslister, maar
toch steeds beleefd onderstreept.
Was mijn verzet in zijn bedoelen dan on
hoffelijk? Allerminst, daar het voortvloeide uit
de vast gefundeerde meening, dat naast een
Nederlandsche en Friesche literatuurafdeeling
geen plaats was voor een Groningsche in het
kader dezer tentoonstelling.
De heer Spitzen vergist zich eveneens, als
hij meent, dat hier een symptoom van den
aiouden naijver tusschen_ Friezen en Groningers
voor den dag kwam. 'Die is mij absoluut
vreemd. Sinds mijn twaalfde jaar heb ik
Friesland verlaten, nooit deelgenomen aan
de friesche taaibeweging en sympathie voor
Groningen opgevat, sinds de publicatie mijner
studie over de Groningsche dichteres Clara
van Sytzama. Heusch, meneer Spitzen, U
ziet spoken, waar ze niet zitten.
Nee, niet voor Friesch contra Groningsch.
maar voor wat systeem in de letterkundige
tentoonstelling heb ik deze weken nog al eens
moeten ijveren.
Daarbij kwam ik ditmaal helaas in conflict
met Groningsch en Groningers.
Bij de verplaatsing der tentoonstelling naar
Amsterdam, de heer S. deelt dit zelf mee, was
door een groep Groningers plaats gevraagd
en de aanvrage daartoe gericht aan den heer
Canter, secretaris van het comité.
Inplaats van over dit schrijven zijn mede
leden te raadplegen, heeft de heer Canter
op eigen gezag dit verzoek toegestaan. Hier
ligt de oorzaak van het conflict.
Naar mijn meening hoort namelijk het Gro
ningsch op deze tentoonstelling niet thuis en
ik zal zeggen waarom.
Op onze Nederlandsche erve treffen we van
ouds drie Westgermaansche taalgebieden aan:
het Friesch, het Westnederfrankisch en het
Nedersaksisch. Van deze drie taaltakken is
het aan de twee eerste gelukt zich op te heffen
tot een literatuurstaai, aan het Nedersak
sisch niet. Uit het Westnederfrankisch
ontwikkelde zich binnen onze politieke gren
zen het dialect der Holl. steden tot algemeen
Nederlandsch en in het tegenwoordige Fries
land het Middel-, land-of boerenfriesch?eerst
in de gedichten van Gijsbert Japix, later in
het werk der Halbertsma's etc. en in onzen
tijd in de jong-friesche taaibeweging tot
een friesche litteratuurtaai. Dat kon, doordat
het verschil tusschen Nederlandsch en Friesch
zoo groot was, dat er voor het taaibesef der
Friezen genoeg reden bleek te bestaan tot het
handhaven en cultiveeren van eigen taal, naast
en tegenover het Hollandsch. De verwant
schap tusschen Frankisch en Saksisch was te
groot, om naast de taal van het politiek en
economisch zooveel sterkere Holland het op
komen van een eigen Saksische literatunrtaal
mogelijk te laten.
Daar nu het Groningsch een dialect van het
Neder-Saksisch is, zou het, om op de letterkun
dige tentoonstelling als gelijkberechtigd met
Nederlandsch en Friesch te kunnen
compareeren, zich tot een Saksische literatuurtaai
moeten hebben kunnen opwerken. En niemand
zal beweren, dat dit geschied is.
De volkomen juiste opmerking van den heer
Spitzen, dat de termen dialect" en taal"
slechts relatieve beteekenis hebben die de
heer Spitzen misschien wel wil gelooven, dat
mij,die voor enkele jaren de acte Nederlandsch
M. O. mocht verschalken, ook niet geheel on
bekend is vernietigt dan ook niet, maar
bevestigt mijn standpunt: Nederlandsch en
Friesch zijn ten opzichte van elkander zelf
standige taaltakken. Neder-Saksisch is dat
evenzeer. Maar Groningsch niet. Was het aan
't Groningsch dialect gelukt, zich tot algemeen
Neder-Saksisch op te werken, dan had er ook
voor zijn literatuur plaats moeten worden
ingeruimd. Nu dat niet het geval is, blijft
zijn literatuur een belangrijk element voor
onzen taalschat, maar hoort het zoo min als de
Zaansche, Oud-Beierlandsche of Betuwsche
literatuur, als die er is, op deze expositie thuis.
Nu nog even een blik op de feiten, die zich
Vrijdag en Zaterdag 19 en 20 Oct. voordeden
naar aanleiding dezer kwestie in het gemeente
lijk Museum te Amsterdam.
Na mijn verzoek aan Mevrouw van der
Meulen op Vrijdag den 19en, niet door te gaan met
het etaleeren der Groningsche literatuurpro
ducten, arriveerden ter plaatse de heer v.d.
Meulen en Dr. de Boer. Deze vroegen een
samenspreking met de aanwezige comit
leden Baard, Canter en mij. Ik heb toen mijn
meening uiteengezet en daar ik allerminst
voor taaigeleerde wilde poseeren, wiens gezag
voetstoots door de aanwezigen moest worden
erkend, heb ik aAigeboden, het oordeel van
prof. Prinsen te vragen, die toevallig op de
tentoonstelling aanwezig was. Prof. P. was
zoo vriendelijk aan dit verzoek te voldoen.
Dat oordeel was geheel adaequaat aan het
mijne en ik bleef bij mijn verzoek, niet voort
te gaan met de Groninger afdeeling. 's Avonds
besprak ik mijn optreden met Dr. Molhuysen,
die er mee accoord ging.
Intusschen had de heer Canter zijn voor
barigheid een exponent gegeven in een pers
bericht, waarin der Groningers blijde inkomste
den volke werd verkondigd, zoodat Zaterdag
morgen Wethouder Wibaut in zijn openings
woord een afdeeling loof d e, d ie er n iet was....
Even van te voren had Dr. Molhuysen mij
gevraagd, op mij n besluit terug te komen, daar
hetnuwelwat al te gek werd. En overwegende,
dat ook het systeem eener tentoonstelling ten
slotteeendingisals alle van relatieve waarde,
heb ik toen voorgesteld, na afloop der
openingsplechtigheid een samenspreking van de
vrij voltallige commissie met de Groningers te
houden.
Daar heeft de voorzitter toen twee dingen
vastgesteld : des heeren Canters eigenmachtige
daad en het volkomen gemotiveerde van mijn
optreden. Aangezien echter alles geloopen
was, zooals het liep, stelde hij mij voor op
mijn besluit terug te komen. Ik heb toen mijn
standpunt gehandhaafd, maar aan de comm.
de beslissing overgelaten, of zij genade voor
recht wilde laten gelden.
De comm. koos het eerste en zoo is er een
Groninger afdeeling op de tentoonstelling voor
Letterkunde gekomen.
Ik kan mij, om mij eens even te verplaat
sen in de sfeer der Friesch-Groningsche
veeten, voorstellen dat de fiere Fries ge
zegd zou hebben: op die manier bedank ik,
maar de plooibare Saks aanvaardde zijn hoek
je, dankbaar het er nog heelhuids te hebben
afgebracht.
Ik heb alzoo in het artikel Fries en Gro
nings" van den heer G. H. Spitzen te
professteeren tegen:
zijn kwalificatie van mijn optreden als
onhoffelijk
zijn insinuatie, als zou friesch antagonisme
een drijfveer zijn geweest;
zijn overschatten van den rang (niet de
waarde) van de literatuurproductie in het
Groningsch dialect:
en zijn insolenter gloriari, zou Caesar zeg
gen, op een overwinning,die eigenlijk een neder
laag met begenadiging was, mogelijk geworden
door het vrijwillig terugtreden van zijn tegen
stander.
S. A N E M A
tllllllllllllltllllllllllllllllllltlllllll Illllll
Dr. Hofstede de Groot
en de uitgevers
Sommige lezers hebben ten onrechte uit
het artikel van prof. Six opgemaakt, dat
Dr. Hofstede de Groot ook als uitgever is
opgetreden. Dit is niet juist. De uitgevers
van de genoemde werken zijn Scheltema en
Holkema te Amsterdam.