De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 1 december pagina 1

1 december 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 8488 Zaterdag l December A°. 1988 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van O. W. K E R N K A M P Redactturent H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G.NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie i C. P. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. [ | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent disposïtiekosten } INHOUD: 1. De Kabinetscrisis, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Byvanck 2. De Internationale puzzle, door Brandaris Het damplan en de verkeerswegen, door H. J. M. Walenkamp Czn De drenkeling, teekening door Jordaan 3. Overmatig vertoon van on afhankelijkheid?Vol au Vent, door Hans Ludificor 5. Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge) Bijkomstigheden, door Annie Salomons Babbeltjes.door Yvonne?Over boeken. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. Tunis, door Is. van Mens Nieuwe Fransche boeken, door Dr. Joh. Tielrooy 8. K. P. C. de Bazel f en M. de Klerk -j- M. de Klerk, f door K. P. C. de Bazel Bij Netscher's heen gaan, door Dr. C. F. Haje Boekbespreking, door Corn. Veth. 9. Dr. Arthur Eloesser, teekening door B. van Vlijmen Schilder kunstkroniek, door A. Plaesschaert en Mr. M. F. Hennus Dierstudie, teekening door Henri Verstijnen 10. De Vorst, teekening door Bernard van Vlijmen Boekbespreking, door Herman Middendorp Spreekzaal: Fries en Gronings; Over Nederlandsch Tooneelwerk Veenhuizen, teekening door George van Raemdonck 11. Het bezoek van het Spaansche Koningspaar aan Italië, tee kening door Joh. Braakensiek Ruize-rijm, door Charivarius, met teekeningen door J. W. Bloem Muziek in de Hoofdstad, door Con stant van Wessem 12. Uit het kladschrift van Jantje Charivaria en Buitenl. humor, door Charivarius Taaiverwoesting, door Dr. C. F. Haje Reflexen, door Zig-Zag. Omslag: Schaakrubriek, red. Dr. A. G. Olland. Bijvoegsel: Sinterklaas op weg naar Neder land, teekening door Joh. Braakensiek. DE KABINETSCRISIS Er staat nu ten minste n ding al vast: dat de partijen van rechts hare onmacht hebben moeten erkennen om een nieuw ministerie te vormen. Van links wisten wij dit al sinds 1913. De poging van Dr. D. Bos om een kabi net te formeeren uit de drie partijen, die toen over een meerderheid in de Tweede Kamer beschikten: de libe ralen, de vrijzinnig- en de sociaal-demo craten, mislukte destijds, omdat de laatsten er nog niet toe konden beslui ten, zitting te nemen in een burgerlijke" regeering. De heer Troelstra had zich tot de leiders der Duitsche sociaaldemocratie gewend om zich door deze geestelijke 1 adviseurs te laten voorlichten. Maar die rieden het hem af. In de jaren vóór den oorlog waren deze heeren nog erg principieel. Een belangrijke kwestie was toen ook, of een sociaaldemocraat wel naar het hof kon gaan (de,, Hoff ahrt" TjybGENGOTEN A' TWAALF JAREN MET DEN KEIZER l. Graaf Robert Zedlitz?Triitzschler, Silezisch edelman, zoon van een landheer die in de hoogste staatsambten de regeering heeft ge diend, geeft verslag van zijn ervaringen aan het hof van Wilhelm II. Hij heeft zijn opteekeningen, terneergesteld in een verloop van jaren,telkens onder den drang van 't oogenblik, thans ter publieke kennis gebracht en bedoelt daarmee zijn bijdrage te leveren tot kenschet sing van 's Keizers houding in de jaren die den oorlog voorafgingen. Ik roer hier de vraag niet aan of het wel gepast is zaken welke men in een betrekking van vertrouwen heeft gehoord, bekend te maken bij het leven en tegen den zin van den geen die er in is gemoeid. Bij twijfel of men beter doet te zwijgen dan zich uittespreken, meen ik dat men in de meeste gevallen den secuursten weg opgaat door zich te onthouden. Maar men behoeft door zoo'n regel of quasi regel zich geen dwang op te laten leggen. Confucius, de wijze Chinees, heeft de ge woonte wanneer hij zijn leefregel heeft opge steld en de werking van dien regel in verschil lende gevallen nagaat, zich tegen een al te streng doorgevoerd principe te dekken met een voorbehoud: maar, zegt hij, een ver standig man weet wel van zelf, hoe in zulke omstandigheden te handelen. Het boek van Graaf Zedlitz bevat geen persoonlijke in discreties, en het brengt verscheiden quaestieuze gevallen in het rechte licht opeen onge zochte wijze. Ik geloof dus dat ook wij, buitenstaanders, dankbaar moeten zijn voor de publicatie. *<* Zooals ik reeds aanduidde: het vormt geen aaneengesloten verhaal, het is eenvoudig een -kwestie) en zich schikken naar het daar gebruikelijke ceremonieel. In 1911 had in Italiëde socialist Bissolati, die aanvankelijk zitting had genomen in het radicale ministerie -Giolitti, zijn ontslag moeten nemen, omdat de partij" niet goed vond dat hij naar het Quirinaal" ging, d.w.z. zich onderwierp aan de etiketten-regels van het Italiaansche hof. En toen in 1913 een sociaal-democraat tot eersten vice-president van de Kamer in Baden werd gekozen, maakte hij nog uitdrukkelijk het voorbehoud, dasz er nicht zu Hof gehen würde". Nu zou de etikette-kwestie alleen voor den heer Troelstra vermoedelijk geen bezwaar hebben opgeleverd om in een kabinet-Bos zitting te nemen. Er waren andere principieele beletselen. De sociaaldemocratie in Nederland kon toen nog niet besluiten, aan een bur gerlijke" regeering deel te nemen; het partij-congres te Zwolle sprak haar veto daarover uit. Tegenwoordig denkt zij er anders over. Reeds vóór de verwerping der Vlootwet verklaarde de heer Troelstra, dat zijne partij, zoo noodig, bereid was de verantwoordelijkheid daarvoor ook in dit opzicht te dragen, dat zij mede wilde werken tot de vorming van een nieuw Kabinet. Men heeft hem nog niet in de gelegen heid gesteld, deze belofte na te komen. Al gingen er, terstond na 26 October, stemmen op, die den heer Troelstra of den heer Marchant als kabinets-formateur aanwezen. Dit waren echter alleen uitingen van spijtigheid. Aan de vijftig Kamerleden, die tegen de Vlootwet stemden, mocht niet de eisch worden gesteld, dat zij een nieuw ministerie leverden". Daarvoor liepen hun motie'ven te ver uiteen; een ieder kon dit weten. Een kabinet, waarvan de aard zou worden bepaald door zijne vrijzinnig- en sociaaldemocratische leden, zou geen meerderheid in de Kamer vinden en, na ontbinding, geen redelijke kansom die te krijgen. Er zat dan ook geen ernstige bedoe ling achter het geroep, dat Troelstra of Marchant het zaakje nu maar moest opknappen. Voor zoover men daarmede wilde laten uitkomen, dat links geen regeering kon vormen, was het volmaakt overbodig. Want links pretendeert niet meer dit te kunnen. Zelfs al zouden de gezamenlijke partijen van links, wat niet het geval is, over een meerderheid in de Kamer beschikken. Hierin ligt het verschil tusschen 1913 en 1923. Toen zou een ministerie van liberalen, vrijzinnig- en sociaaldemocraten geen onmogelijkheid geweest zijn, wanneer de laatsten maar over hunne principieele bezwaren heen had den kunnen komen. Nu is het ondenk baar, omdat de liberalen, of wie dan in onze dagen Vrijheidsbonders" heeten, veel verder van de sociaaldemocraten zijn verwijderd dan toen. In de kwesties, die tegenwoordig aan de orde zijn, staan zij veel dichter bij'de meeste leden der partijen van rechts dan bij die van links. Dat links niet kan regeeren, is in confesso. Van rechts was het in de laatste jaren reeds gebleken uit de feiten; maar men hield daar de fictie nog vol, dat de gemeenschappelijke Christelijke beginselen een grondslag vormden, waarop een regeering kon worden gebouwd. Het is de ongewilde verdienste van den heer Kooien, dat hij de onmacht ook van rechts heeft aangetoond om het stuur in handen te houden. Voor nu, en laat ons hopen voor altijd. Indien de samenhang der coalitie zoo innig ware geweest als men daar voor gaf dat hij om ideë'ele redenen was, had de verwerping der Vlootwet geen reden behoeven te zijn voor de mislukking van een poging om weder een rechtsch Kabinet te vormen. Immers, onder de tien Katholieken, die tegen die wet stemden, waren er ook, die niet, zooals Mevr. Bronsveld en enkele anderen, principieel bezwaar hadden tegen een vermeerdering der uitgaven voor 'slands verdediging, maar alleen om technische en financieele redenen niet van de wet, zooals zij ingediend was, wilden weten. Ook al kent men van elk dezer tien leden niet het motief, waarom zij hunne stem aan de wet onthielden, het is zeker, dat er ook onder hen eenigen waren, die voor een nieuw ontwerp-Vlootwet zou den hebben gestemd, wanneer daarbij aan hunne bedenkingen was tegemoet gekomen. Aan de oude Vlootwet hadden reeds 49 leden van rechts hunne stem gegeven; voor een eenigszins gewijzigde had men dus gemakkelijk een meerder heid zelfs van uitsluitend rechtsche stemmen kunnen vinden. Er moeten dus andere motieven zijn geweest, waarom de heer Kooien niet slaagde in zijne taak, toen hij een mi nisterie van rechts wilde vormen. Als uitgesproken motief geldt de weigering van de Katholieke Staats partij om de voorwaarden te aanvaar den, waarop de antirevolutionairen zich bereid hadden verklaard weder aan een coalitie-kabinet deel te nemen. Als onuitgesproken motieven zal men vermoedelijk mogen rekenen de ver bittering, die bij de antirevolutionairen gewekt is door het echec, dat hun groo te Colijn heeft geleden, en door het verraad", dat de tien Katholieken hebben gepleegd tegen het in 1922 ge sloten accoord een accoord, over de bindende kracht waarvan de contrac tanten elkaar thans in de haren vliegen! En misschien zal ook de afkeer van een kabinet onder alweer Roomsche signatuur al heeft deze partij, krach tens haar ledental in de Kamer, alle recht op de leiding sommige reeds geprikkelde Protestanten gestijfd heb ben in hunne neiging om niet meer met de Katholieken aan te binden. Maar zelfs al hebben deze of soort gelijke motieven geen noemenswaardig aandeel gehad aan de mislukking van de poging van den heer Kooien, dan toch, ja dan vooral heeft de coalitie hare onmacht tot regeeren getoond. Want het moet, zou men zoo zeggen, voor de rechtsche partijen dan toch een zaak van belang zijn geweest, niet om de regeeringsmacht en de emolumen ten daarvan prijs te geven, maar om er openlijk voor uit te komen, dat de aan haar gemeenschappelijke diepere le vensbeginselen, welk een hechten ide len band zij dan ook mogen vormen, geen waarborg bieden voor een samen gaan in de praktijk der staatkunde. Hetzij dan wat wij betwijfelen de samenwerking is afgestuit op veischil van meening over een nieuw in te dienen Vlootwet, hetzij op de kwestie der bezuiniging of op andere, aan haar beginselprogramma ontleende eischen, die de antirevolutionaire partij zou hebben gesteld, de coalitie heeft, on danks dat in beide Kamers de meerder heid haar is, moeten erkennen: wij kun nen niet regeeren. Nu niet en laat ons hopen: nooit meer. Niet, omdat wij er ons over zouden verheugen dat, zooals thans wordt beweerd, het parlementaire stelsel bankroet heeft gemaakt. Voor de ge breken daarvan zijn wij niet blind; het wordt meer dan tijd, dat de voorstan ders ervan zijn uitwassen besnoeien; maar het erfdeel van 1848 laten wij ons niet goedschiks ontnemen; met al zijne gebreken is het parlementair stelsel ons liever dan de regeering van ,,de sterke vuist", waarom Dr. Verviers en zijn geestverwanten roepen. Niet aan het parlementair stelsel, maar aan de ten onzent bestaande partij formatie is het te wijten, dat noch rechts, noch links in Nederland kan regeeren. Rechts en links zijn afgedane begrippen. Links had reeds geabdiceerd als begrip van voedingsbodem voor een regeering; rechts had den schijn ervan nog bewaard; nu heeft het ook dien prijs moeten geven. Wie zal het betreuren? Niemand, die aan politieke partijen den eisch stelt, dat zij beantwoorden aan de werkelijkheid der maatschappelijke verhoudingen. Voor de wording van een betere partijformatie, wier wortels niet afge storven zijn, maar die uit onzen tijd zelf is opgegroeid, kan het optreden van een extra-parlementair kabinet bevorderlijk zijn. Ook daarom zouden Het Kerstnummer lllllllllllllllltllllllllllllllMlllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllll ii tii iiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiimiiiiiimiiii umi reeks van impressies over verschillende jaren verspreid, en mist daardoor de kcnteckenen van een persoonlijke verdediging of van een schotschrift. Het blijven randnoten op de historie van een belangrijk ieven. Natuurlijk dat de indrukken sterker zullen zijn wanneer de voorvallen hinderen dan bij een glad voorbijgaan van den dag, en van nature heeft de mensch grieven tegen zijn lot, geen wonder dus zoo er veel aanmerkingen in voorkomen, maar de man die deze aanteekeningen op schrijft, is geen klager van beroep of van aard, hij verdient en hij heeft ons volle ver trouwen. Hofmaarschalk, dat is zijn titel aan het hof. Zij hebben dienst met hun drieën, een heeft de leiding met den rang van opperhofmaarschalk. Graaf Zedlitz heeft als zijn domein het huisbestuur, een leger van lakei en, koks en vrouwelijke bedienden staat onder zijn bevelen, hij moeide inkoopen goedkeuren, ja hij is aansprakelijk voor het menu. Op reis moet worden gezorgd dat de inrichting van treinen en maaltijden goed aaneensluit; geen gemakkelijke taak aan een hof, waar telkens een nieuwe inval de gemaakte plannen verstoort. De geheele dag wordt in beslag genomen, en op zijn beurt heeft ieder van de maarschalken adjudanten dienst bij den keizer te verrichten. Het duurt dikwijls tot in den nacht. Niet altoos is het pleizierig zooveel met den keizer te doen te hebben. Hij was onge duldig, zijn hoofd was voortdurend bezig met de eigen gedachten en hij verlangde daarin niet te worden gestoord, evenmin kon hij echter verdragen niet gekend te zijn inde maatregelen voor den dagelijkschen gang der zaken. Merkte de keizer dat er vragen van den hofmaarschalk voor den boeg waren, dan ontweek hij ze niet groote behendigheid. Ze stapelden zich op. Eens waren het er twaalf geworden, door den hofmaarschalk zuo kort mogelijk samengeperst. Hij kon ze niet aan den man brengen; eindelijk toen het bedtijd was geworden, geleidde hij den keizer en begon. Ja", kreeg hij ten bescheid, ik heb den heelen dag wel gemerkt dat ge me lastig woudt vallen"; en hij gaf op enkele punten antwoord; maar verveel me nu ook niet niet verdere vragen." ,,Zu Befehl, Eure Majestat !" was het gehoorzame refrein. raaf Zedlitz ging kalm terzijde van den keizer; dan stak hij nog drie vragen af, waarop hij antwoord kreeg. Z.M. liet hem er echter niet zoo gemakkelijk afkomen. Hij bleef staan. Ik "heb u reeds eenmaal gezegd, dat ik geen zin heb u te woord te staan, maak nu dat ge dadelijk voort komt." Zu FJefehl. Eure Majestat !" en kalm bleef Zedlitz voortvvandelen, naast den wandelenden potentaat. Weinige oogenblikken verliepen en hij richtte nog drie vragen aan den keizer, ook daarop werd een antwoord gegund en er restte nog slechts een enkele vraag. Maar voordat deze over Zedlitz' lippen was geuit had de keizer de deur van zijn slaapkamer geopend en deze met geweld voor de neus van den hofmaarschalk in 't slot gegooid. Die kon dien avond samen met zijn onbe antwoorde vraag zijn kooi opzoeken. De keizer spitste zich op zulke grappen, die zijn omgeving in ongelegenheid zouden brengen. Soms kon hij eenvoudig goedig wezen, zooals toen hij aan tafel v. Tirpitz toe dronk, die schuin tegenover zat en wiens glas leeg was, zonder dat een ordonnans in de buurt was om het te vullen; Laat mij u helpen", zei de keizer, en schonk uit zijn volle glas de helft over. Maar op anderen tijd konden zijn familiariteiten ook den vorm van een brutale beleediging aannemen. Zie onzen hofmaarschalk na het diner in een belangrijk gesprek met admiraal v. Hollinann, en den keizer die op hem toekomt hem wijzend op een hoopje sigarenasch op den grond. Daar heb je nu mijn hofmaarschalken. In plaats van nog zorg te hebben voor de dingen en op netheid te zien, zijn zij het die alles in het honderd laten loopen," Hij hield zijn vuist vlak voor Zedlitz' gezicht. Maar ik zal hen wel mores leeren en laten merken hoe men zich aan het hot' gedraagt." Het hinderlijke voor Graaf Zedlitz was, dat men de woorden van den grooten man, niet geheel ernstig kon opvatten (hij was ook onschuldig aan het aschstortcn) en dat hij zich niet geraakt mocht toonen. Toch was het voor hem die niet de eerste de beste was en al naar de 45 toeliep een onaangenaam ding om zoo te worden behandeld in 't bijzijn van jonge officieren. Hij beraadde zich en nam den volgenden dag de gelegenheid waar om zijn Heer over de zaak te onderhouden. Deze herinnerde zich nauwelijks het geval en er op gebracht ver klaarde hij het als een gevolg van zijn kameraadschappelijken omgang met z'n menschen, zonder iets verder te willen zien. Het zijn geen zaken van overwegend belang, die Graaf Zedlitz hier aantoont. Laat staan aan 't hof van Koningen; ook onder de gewoonste menschen en in de gewoonste verhoudingen, moet men, naar wordt beweerd, veel leeren opslikken en is het niet licht z'n waardigheid altoos ongerept te bewaren, en in den keizer was toch wel iets buitengewoons. Zedlitz is vol bewon dering voor zijn gaven. Die in zijn nabijheid kwam en dien hij wilde winnen, moest zijn invloed ondergaan, geen onderwerp dat hij niet wilde machtig worden en waarin hij niet al spelend meester scheen te zullen zijn. De natuur mocht hem te kort hebben gedaan door hem het gebruik van een arm te ontzeggen, hoe had hij zich toch weten te redden zoo dat niemand het gemis bij hem erkende. Een groot bezieler van gedachten en plan nen is hij geweest, Zedlitz, die dag aan dag zijn werk heeft geobserveerd, ziet in hem den schepper der Duitsche marine; altoos nieuws gierig, eeuwig bezig, door geen beuzeling van hartstochten afgeleid. Daarin lag een aanzienlijk deel van zijn kracht; hij had zijn jeugd niet verknoeid, hij had zijn oogen open gehouden voor al wat het Leven aanbood aan zijn begeerte om te kennen. Het was hem een schoon schouwspel geworden, waarin hij zelfde eerste rol vervulde, bijna de eenigc effectieve rol, want de anderen waren slechts medespelers. Maar het leven zelf en zijn werkelijkheid had hij niet gevat. Zijn oom Eduard van Engeland, die in het leven gerold en geschud was noemde hij: den duivel, en had van hem een instinctieven afkeer. Want tegenover hem voelde hij zich on schuldig, en inderdaad was hij, met al zijn Evenals vorige jaren zenden wij ook in 1923 aan al onze abonné's een ge llustreerd Kerstnummer gratis. De verzending hiervan zal in de tweede helft van December plaats vinden, (in tegenstelling met vorige jaren, toen het Kerstnummer reeds begin November verscheen) in de eerste plaats omdat ons dit van verschillende zijden werd verzocht en ten tweede omdat wij het ook beter achten, dat Kerstnummers op den daarvoor aangewezen en dus den geschiksten tijd verschijnen. Het Kerstnummer zal o. a. artikelen bevatten van Cyriel Buysse, Jeanne Kloos, Dr. H. W. van Loon, Ds. W. Mackenzie, Herman Middendorp, Is. Querido, Annie Salomons, Herman Salomonson, F. de Sinclair, Anthon Thiry, Felix Timmermans, Minca Verster-Bosch Reitz en teekeningen van Elsa Berg, Joh. Braakensiek, Raoul Hynckes, L. J. Jordaan, Prof. J. H. Jurres, Dr. H. W. van Loon, Martin Monnickendam, Is. van Mens, George van Raemdonck, S. L. Schwarz, B. van Vlijmen. Aan hen die zich voor 1924 als abonn opgeven wordt het Kerstnummer en de tot l Januari verschonende nummers gratis verzonden. Het Kerstnummer is ook afzonderlijk verkrijgbaar tegen den prijs van f 1.?. VAN HOLKEMA & WARENDORF miiiiiHiiiiiiiimiiiiimtmmtEhDtcLEinimiiirtHiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiMimiiir wij het toejuichen, indien de tegenwoor dige crisis op die wijze werd opgelost. Op de kleur van de nieuwe ministers komt het niet aan; wat ons betreft, mogen zij een bonten ruiker vormen; als het maar mannen van sta-vast zijn, voor geen klein geruchtje vervaard. Met de sterke vuist" moeten zij niet regeeren: geen volk, dat zich dat minder laat welgevallen dan het Nederlandsche. Maar zij moeten weten wat zij willen; zij moeten den koers kunnen aangeven, waarop het schip van staat dient te zeilen om in behouden haven te geraken; tegen een schipper, die ver trouwen en ontzag wekt, slaat het scheepsvolk niet aan het muiten; voor al niet wanneer het een tijdlang op God's gena heelt rondgezwalkt. KERNRAMP talenten en al zijn -r/acht niet gehee! uitge groeid. In een van de groote moeilijkheden die midden in zijn loopbaan, voor hem kwamen te staan, wist keizer Wilhelm zich niet te weren; zijn handen stonden geheel verkeerd. Zij gaan niet in détails de opmerkingen van Zedlitz over Hardens artikels in de Zukunft en de aangelegenheden van 's keizers gunstelingen, maar ze plaatsen hen in een juist licht. In zulke omstandigheden van onbepaalde aantijging van perversie moet men vooral niet hardhandig te werk gaan, noch denken dat men door zwaar te straffen de zedelijkheid op haar troon herstelt. Hier ech ter kwam de in 't leven ongeoefende, tusschen uitersten van toorn, depressie en vaag idealisme heen en weergaande geest van den. getroffen keizer aan 't licht. Hij wist niet dat men sommige dingen niet direct te lijf kan gaan. Hoorde hij dat in eenig regiment door de officieren te veel werd gespeeld, dan liet hij door den commandant een lijst opmaken van degeen die hun schuld aan den hartstocht van het spel hadden erkend, alsof niet juist de geroutineerde en hardnekkige spelers met hun bekentenis achterwege bleven. Wat voor toevalligheden regeeren bij ons !" is de eindconclusie waartoe Zedlitz wordt gebracht na het ophalen van de affaire Eulenburg-Harden. Had de Kroonprins niet zijn vader de artikels in de Zukunft voorgelegd, van al die schandalen was misschien niets gekomen. En welke plotselinge besluiten zijn op die wijs aan het toeval te danken ! Wat voor menschen geven meestal de beslissing ! Hoe zelden worden de dingen op zich zelf ernstig met de verantwoordelijke personen besproken ! Hoe weinig kunnen menschen van gezag en invloed hun werkelijke meening tot uitvoering brengen ! Zou men niet denken dat een gansche wereid binnen korten tijd te gronde moest gaan wanneer haar lot op die wijs beschikt wordt. Gelukkig dat de wereld nog te stevig in elkander zit voor de dwaasheid van de menschen ! Maar uitge sloten is het toch niet dat de omstandigheden tot een werkelijk dreigend gevaar kunnen leiden." W. G. C. P ij v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl