Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
l Dec. '23. - No. 2423
M. DE KLERKJf
K. P. G. DE BAZEL f
EN
M. DE KLERK f
Bij het heengaan van den architect
M. de Klerk verzochten wij zijn collega
de Bazel een artikel aan den overledene te
wijden. De heer de Bazel voldeed aan ons
verzoek; Woensdagmorgen ontvingen wij de
copie van zijne hand, die wij hieronder
plaatsen. Des middags werden wij opgeschrikt
door het ontstellend bericht, dat ook de Bazel
plotseling uit het leven was weggerukt. De
Nederlandsche bouwkunst is door het ver
lies van deze beide eminente mannen wél
zeer getroffen.
M. DE KLERK t
Een groot verlies. Het plotseling gebeuren
doet het te dieper beseffen.
Gedurende enkele jaren had ik het voor
recht niet hem samen te werken in het bestuur
van heïgenootschap Architectura", en ik was
er steeds door getroffen hoe hij, hoewel meer
gevoels- dan verstandsmensch, welgericht en
raak zijn meening wist te formuleeren over
vraagstukken, welke in verband met de
fundamenteele waarden der kunst, zijn geest
ontrustten.
Zijn uitingswijze in dit opzicht wees op
een intuïtief helder zien en een vermogen tot
vorm geven gelijk aan dat bij zijn bouwkunst
werk.
Hij kon als het ware wat hij wilde ook
maken, voor eilke wil kon hij den vorm vinden,
voor eiken vorm de methode om deze in mate
riaal om te zjetten; een waarlijk groot
plastisch-beeldend kunstenaarsvermogen.
Vóór ik hem zoo persoonlijk kennen leerde,
zeide ik, in Wendingen" over_ zijn werk
schrijvende, o.a.:
Hij toont zich een der weinigen met de
begaafdheid om de steen te bezielen en ten
leven te wekken, een der weinigen die zooals
voorheen de velen moeten worden, opdat
alle steen leven zal. Dit is alleen mogelijk
door er .zelve a.h.w., in, te treden zijn eigen
levenskracht te geven in het werk, zijn ziel
en geest ten offer er in weg te schenken."
Zoo bleek hij wezenlijk te zijn, de ingetogene,
zich co'ncentfeerend en ten volle uittredend in
het werk zijner handen.
Hoe weinig wordt de waarde van dezulken
in het algemeen erkent.
- Zijn lichaam heeft de spanning niet weer
staan, zijn vrienden en velen met hen zullen
hem met eerbied en bewondering gedenken.
26 November 1923.
Architect M. de Klerk
.Woningcomplex
K- P. C. DE BAZEL
iiiiimiiiiiimiiMiil
BIJ NETSGHER'S HEENGAAN
Nu staat het hoekhuisje aan Santpoort's
Kerkplein verlaten. De bijenkorven in het
tuintje getuigen alleen nog van het vroeger
leven, zoo strak afgesneden. De kleine serre
zal niet meer gevuld zijn van de zware figuur
in den leunstoel, beenen uitgestrekt, boek of
Architect M. de Klerk
BOEKBESPREKING
"^ De Wereld van den Dans door J. W.
FJ. ^ WERÜMEUS BUNING. Em. Querido,
|f' Amsterdam, 1922. ?-f
Toen eenigen tijd geleden, de Vereeniging
Kunst aan het'Volk te Amsterdam aan haar
leden een dansavond van Edith von Schrenck
gaf, schreef Buning in het orgaan een
inleiding, en ik herinner mij, hoe hij daarin
zeer juist opmerkte, dat men iemand, die
de schoonheid van een dans niet ziet, daarvan
geen verklaring kan geven. Met iemand,
die zegt: ik begrijp niet wat men in dat dansen
ziet en zoo zijn er werkelijk velen valt
inderdaad niet te praten, en ik zou het geval
willen vergelijken, met dat van hen, die niet
begrijpen waarom de kleur van een schilderij
iemand in verrukking kan brengen. Het is
eigenlijk een toetstseen: men kan niet langs
verstandelijken weg de schoonheid van een
kleur of van eeri beweging benaderen; slechts
de intuïtie kan dat, omdat de intuïtie voelt
wat er achter leeft.
Wat achter den dans leeft en hem doet
ontstaan, is de wereld van den dans, en ik
voor mij erken, eerst ten volle te hebben
beseft wat deze tjtel beteekende, en hoe hij
letterlijk de bedoeling uitspreekt, na de in
leiding van den schrijver. Over den dans
zelf zou nauwelijks een boek als dit te schrijven
zijn, doch het is de wereld van den dans,
die het onderzoekt.
De dans bestaat slechts, zoolang als hij
gedanst wordt, hij is de Dionysische, de
meest vluchtige, de meest oogenblikkelijke
der kunsten: huis de kunst der levende bewe
ging en nauwelijks omschrijfbaar,". zegt de
schrijver, en, wat verder: déwereld van den
dans lijkt ons belangrijker dan alle dansen
ter wereld. " .
De dans is de onmiddellijkste der kunsten,
waarin de ziel zich uit en tegelijkertijd zich
vergeet, en Paul Valery, dien. 4e schrijver
citeert, spreekt van monasile".
Ik geloof dat wij in deri tegtnwoofdigen
tijd de bezinning op prijs mogen stellen, elk
. zich. rekenschap geven, hoevee! fee meefthier,
'waar. diérekenschap -zoo moejlijk 'Valt.
,.! Eeri' teruggaan .tot den oorsptoag, tè4' het
primitieve was hier noodzakelijk, en toch
....wet&rt^wij zoo, weinig van dien oo/sprong.
...ZocL Ijpmt min ' van zelf tot filosofeeren:
daar de dans tot de eerste aandriften van den
primitieven mensen .heeft behoord, moeten
wij aannemen, dat hij noodzakelijk was voor
dien menscjj, wiens.eenige instincten overigens
die tot levensbehoud tnoeten^,zljn'geWeêt;
en het bewegen als uiting: een ontvluchten aan
het schrikbeeld van den bewegingloozen,
starren dood. Van diéuiterst simpele
verklaring van désimpelste der dansen komen we
op de beelderi'cne^hij gaat oproepen, op de
gevaren die hij gaat afweren, op de machten
die hij bezwqÈi^hetj gelijk daMiij vjertT*H!fèr
is de dans/reeüsssls ^iv ceremonie, eeïi rtt&ftel,
En5 dan 'd* -ginwtft-'ö&fgarrg; mfsséhietf hei
«ogenbl.i^, waarop Avij van een bewuste,luins,t-,j
uiting'töririeïijgaaii" spreken, de' mensch:
Woningcomplex
krant dicht bij de oogen, geheel in aandacht
verzonken. Nu kunnen de schoolkinderen
dartelen, hij zal ze niet meer wegtikken.
De toren van Eysinga's kerkje kijkt verbaasd
neder op de eenzaamheid van het huizeke.
Die er vereigend mee was, zal zich niet meer
vertoonen. De toren zal hem niet meer
naöogen, als hij haastig uitkwam naar de
brievenbus aan d'overzij of het paadje insloeg
tot den straatweg naar de tram, de tram
waarop hij smaalde, maar die hij toch ook
weer mocht lijden, omdat zij hem bracht
naar Haarlem voor zijn journalistenwerk,
of naar Velsen voor zijn raad.
Maar dat laatste was ook al voorbij, eer de
dood hem greep. Zij hadden hier en ginds
den moegeworden werker uitgeworpen. Riems
dijk had Netscher grillig aan den dijk gezet
en de partijgenooten in den raad hadden
hem listig verzaakt, geheel onverhoeds, want
zijn natuur was blind geweest voor wenken
en toespelingen.
Ik was altijd gerust gestemd als ik hem
daar zag zitten aan zijn studie. Hij zou nog
lang mee kunnen, dacht ik zeker. Dankbaar
was ik hem ook. Netscher was de strijder
geweest voor Velsen's Hoogere Burgerschool.
Zonder die school zat ik waarschijnlijk nog in
de benauwenis van een kittig Zeeuwsch stadje.
En had hij ook niet in '99 een eersteling,
over Henri Dunant en de stichting van het
Roode Kruis, tot een boek van de maand"
gekozen, toen niemand anders het opmerkte?
In de eerste jaren der twintigste -had ik hem
gekend bij de Haarlemsche pers, in den
vollen luister van zijn Revue. Met waardee
ring altijd, meestal met ontzag, niet steeds
met instemming echter. Want Netscher
wij noemden hem Frans den Snijder in de
nergensburgsche brieven - kon heel hard
zijn tegen menschen niet bij hem te vergelijken,
kleine luidjes, die hij overal vervolgde als hij 't
op ze voorzien had. Hoe onbarmhartig sneed"
hij bijv. een min of meer bcklagenswaard ig man
als W. J. Stuffers van de N.R.Ct., dien wij,
collega's in de pers, niet zelden tegen zijn
geduchten bespringer in bescherming moesten
nemen. Maar als wij dachten, dat de boozerd
gekalmeerd was, dan zagen wij verblijd hem
weer aan ons tafeltje in de Kroon terug.
Makkelijk ging het niet altijd, maar we kregen
hem toch wel aan het woord, met zijn mooi,
voornaam geluid, over Ten Brink, over
Couperus, over zijn jaren als
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIillllllllMMIMIII'l
IIUIUIIIIIIIUIIIIIIMMHIIIIIUIIIMIIII
gaat dansen; niet omdat hij in extase is, maar
om in extase te komen."
Van zijn beschouwing over de oorsprongen
van den dans gaat de autenr over op een
beschouwing óver de primitieve dansen zelf,
een beschouwing, die'in dit geval, door gemis
aan tastbare gegevens ^?want de dans ver
vluchtigt geen beschrijving kon worden en
misschien is dit toch weer een voordeel voor
den schrijver, want ieder weet dat beschrij
vingen van visueele dingen zelden genoten
worden in boeken over kunst.' Het belang
rijkst van dit hoofdstuk is dan ook de waar
schuwing dat het bevat :'?de terugkeer tot de
bronnen is slechts vruchtbaar voor zoover
zij een inkeer in eigen natuur is" -- een waar
schuwing noodig voor velen, die meenen dat
een reconstructie van 't vroegere ooit de weg
tot het nieuwe .kan zijn. Zouden wij den dans
tot een uiting van dezelfde waarde willen
maken als hij *bij de primitieve volken was,
dan zou hij njet gedanst worden door een
jonge dame, diéonder leidingvan een
impressario reist, en h,eMoonee! m'et tusschenpoozen
een avond voof zich heeft, maar bijvoorbeeld
in de Tweede.-] Kamer bij den val van de
vlootwet. De *Carmagno!e in de Fransche
revolutie was ^igenlijk de laatste echt pri
mitieve dans, en ik geloof niet, dat hij schoon
was. Maar de schoonheid is niet alleen waar
het dansen aangaat, losgeraakt van het leven,
en als wij in d.it boek, na de hoofdstukken
van historiseren aard en een aardige bespie
geling over hè* gestorven ballet, (waarvan
mij alleen spijt,jdat de schrijver het niet aldoor
in den weemo|dig schertsenden toon hield,
u. tmrfiifiiiiiniiu iinuuiiiHHWHiHiHii t
Vogelkoor en Hanenkooi (verkl. reproductie)
De dansers Tokine en Tokina
verkl. reproductie)
waarmee het begint, en het op zijn derde
bladzij bezwaart met een van zijn ingewik
keldste zinnen), als wij aan de moderne dan
sen genaderd zijn, is het nog altijd moeilijk
de maatstaf te vinden, waarnaar ze te
beoordeelen. Het positiefst wat ik er in cit boek
over lees is: dat de moderne dans opnieuw
verband gezocht heeft met de aarde.
Mijn groote waardeering van dit werk, als
een dat naar een verantwoording streeft van
dikwijls met hartstochtelijke vaagheid en meer
of minder schoone lyriek benaderde dingen,
wordt niet geringer naarmate het zelf het
bewijs levert dat zulk een verantwoording
de kern toch nauwelijks kan raken. Ik bedoel
dat ik voor het ondernemen van een taak als
deze, die haar noodlot met zich draagt, meer
eerbied heb dan voor dankbaarder beginnen.
Een werk dat den dans, in welke manifestatie
ook, ons voor oogen bracht, en ons meesleepte
.als hij, zou eigenlijk uit louter lyriek moeten;
bestaan; Buning die dichter is, heeft geen
oogenblik zelfs gedacht aan een overgang tot
lyrisch proza, omdat hij niet van den dans
zelf zou getuigen, maar van de wereld van
den dans wou spreken. Daarom is zijn proza
dat van den onderzoeker, van een die zichzelf
voortdurend vragen stelt en die tracht tt>
beantwoorden, en dus noodzakelijkerwijze^eer
stroef dan bewegelijk en luchtig. Dus, dun
dans onwaardig? Misschien, of althans hem
niet vermaagschapt, maar ik herhaal, hij
beschouwde de wertlc van den dans, die waav
slaggever. Hij zei 't alles kantig en scherp,
van literair doen wist hij niets.
Op 't laatst van '19 zag ik hem terug.
Verouderd, om eerst bedroefd van te zijn.
Hij liep al rond met die groote ellende van
de Holl. Revue, zijn schepping, waaruit ze
hem schandelijk zouden verjagen. Arme,
wankelende reus. Hij was als krankzinnig,
klaagde zijn vrouw: hij wilde zich vergiftigen
met mij."
Zijn vrienden zouden hem weer te paard
helpen. Maar zijn kracht was vervliedende.
Hij deed soms denken aan den weggezonden
Bismarck, maar het bleek wel, dat hij niet
als Bismarck zijn wrok zou moeten betoomen.
Dat zou hem geen moeite kosten. De
oudemensch Netscher immers was verdwenen.
Het forsche, het norsche was heen. Wat
vroeger slechts terloops bij hem om den hoek
kwam gluren, zag men hem nu geheel en voort
durend worden. Goedig, verschoonend, zacht,
medelijdend. Hij streelde een aanvallig kind
en zeide tot de moeder dat hij zulk bezit een
rijkdom vond. De oude Frans de Snijder
mocht dit ook zoo gevoeld hebben, het te
erkennen had hij nooit over- de lippen gekre
gen. Het geeft een vreemd gevoel, een man,
dien wij een eigen wezen hebben toegekend,
in dat eigen verzwakt te zien, ook al heet
hij dan in zijn voordeel veranderd. Het is
een droevig schouwspel: de strijdbare, laat
hij daarom onbemind zijn geweest, vervallen
tot hulpeloosheid, al zou men hem hierom
nu alles vergeven !
In 1922?23 zat Netscher met Schuil,
Theo Bouwmeester, Schneiders en mij in
de jury van den tooneelwedstrijd bij de
IJmuider Varia. Hij wilde zich goedhonden
en slaagde bijna hierin. Maar bij de beoor
deeling was hij onvast en schikte hij zich
naar de uitspraak van de anderen. De rots
hield niet meer tegen.
Louis Couperus, de vriend zijner jeugd,
was plotseling uit het leven gescheiden.
Netscher zeide geen woord van die treurigheid.
Een snauw, maar zwak, aan het advies van
de Haagsche juffers, die op Couperus' zes
tigsten verjaardag drukte hadden gemaakt.
En daarop' zonk de even opgeschoten oude
Netscher weer in.
En dan het eind der aftakeling. In verbijs
tering gegaan naar het raadhuis om mee te
wezen in de vergadering en vandaar gebracht
naar de verpleging te Haarlem, waar hij
sterven zou. Een kleine bejaarde vrouw,
niet te troosten, met zeker voorgevoel, dat
het voorbij is. Betere dagen zouden aanstaande
zijn geweest, het nieuwe tijdschrift zou met
Januari verschijnen, de kopy lag klaar tot
verzenden. Schattie had' hij gezegd
K. P. C. DE BAZEL f
nu kan je weer een dienstmeisje nemen".
We zien het smetteloos eenvoudig interieur,
waar hij schreef, waaruit thans zijn gezellin
onbarmhartig verdreven staat te worden,
hulpeloos verstouten, waarheen? in den
levensstorm waarvoor hij haar behoedde.
Behoedde.... zoolang hij er zelf nog was tot
aan dien gruwzamen avond der scheiding.
De voorzorg voor later, als hij niet meer zou
zijn, had hij niet aangekund. Van alle zaken
was zij onwetend. Wie iets wil doen voor de
weduwe van Netscher, den Nederlandschen
schrijver, wien het leven niet gunstig was,
de heer Rijkens, burgemeester van Velsen,
zal er u den weg toe aangeven. Langdurige
hulp zal het wel niet behoeven te worden.
Mevrouw Netscher is naar het
Diaconessenhuis te Haarlem overgebracht.
C». F. HA/E
Architect K- P. C. de Bazel
uit hij voortkwam en komt; de taak is een
andere. Niet een die uitgaat van het bestaande
en zichtbare, een die tracht te doorgronden.
En omdat zoo hooge waarde is te hechten,
bij de herziening die allerwege noodig is,
aan een zich rekenschap geven, hecht ik
hooge waarde aan het in dit boek bereikte,
want wij komen hier inderdaad, onder lei
ding van den schrijver, nader tot de oorspron
gen van den dans, en niet alleen van den
oorspronkelijken.
Een mooie eigenschap van een dus-opgezet
boek is het streven naar volledigheid: een
geest, die zoo wakker naar het waarvandaan"
zoekt, zal vanzelf tevens zoeken naar het
waarheen", dat wil hier zeggen naar de
verwantschap van den dans met het drama en
zijn invloed daarop.
Het spreekt van /elf dat een boek als dit
critische beschouwingen over verschillende
uitoefenaars van de danskunst bevat, ze zijn
praktisch onmisbaar, al zou het werk zonder
deze misschien zelfs een betere eenheid zijn.
Tal van mooie foto's illustreeren het, en al
geeft zelden voor mij zulk een foto van den
eigenlijken dans een bevredigende karakte
ristiek, zij verfraaien en verlevendigen het,
terwijl bij de afbeeldingen van maskers en
een enkele teekeningookdit bezwaar verdwijnt.
C o R N i; L i s VET
Gebouw Ned. Handel Mij
ilHiiiiiiniiiiiiimiiitMiiMimiiiiiiiiiiiiMilMilliliiiiiiiiiiiiiHilil
BETBOEK
VANDEWEEK
De ontdekking
van
Joost Geiderop
DOOR
F. DE SINCLAIR
DAALDERSEDITIE DEEL 67
Geïll. omslag van B. v. Vlijmen
Prijs inlinnen band met gekleurde
kopsnede f 1.50
Muurschildering uit een graf in Thebe
(veikl. reproductie)
Uitgave van VAX HOLKEMA & WARENDORF, A'dam.
Klokkenspel
Zal ik u te zingen weten
Van mijn' liefde in een lied?
'k Heb te dichten mij vermeten,
Liefde der gedachten giet
Schoone woorden tot een keten
In een stil beleden lied.
Zal mijn lied mijn lief verinooien
En de weerglans van de won
Met een lach haar' lippen tooien,
Lijk een zomeravond-zon?
In den schemer sterren strooien
Nu 'k mijn lied op snaren spon?
Zal mijn lied mijn liefde loonen
Zoete bruid, die ik begeer?
Zullen deze woorden wonen
In uw' ziele, altegeen?
Weerklank vinden deze toonen.
Teeder trillend, weer en wér?
Zal mijn lied mijn lief bekoren
't Hart doen hijgen, in-verheugd?
't Kloppend harte haar doen hooren
Vol van een' vervulde vreugd?
Gaat nu gouden morgen gloren
Van der dagen liefde-deugd?
Al mijn' zon-doorschenen dagen
Heb ik dit, mijn liefde-lied
Als een gouden droom gedragen
Van een' vreugd' in ver verschiet,
Dat mijn hopend hard deed vragen
Stil te luisteren naar mijn lied.
Op de klaarte mijner klanken,
Bij het spel mijner schalmei.
Deinende op lichte-flanken
Bomt de beiaard binnen mij:
Mag ik juichen, mag ik danken,
Zoete lief, wat antwoordt Gij?
C.O R l N T H U S NlELSSEN