Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Dec. '23. - No. 2424
,«? l
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
MIXED PICKLES VAN DE
RIVIERA
? De malaise.... and how (o sfop /(/..
dOOr TOM SCHILPEROORT
Have a drink", zei ie tegen me, toen we
samen aan de bar van het badhuis zaten
van Larvotto, vlak bij Monte Carlo, welks
blanke hotelpaleizen en huizen in de verte,
op de rotsterrassen in de namiddagzon la
gen te gloeien, terwijl voor ons, aan onze voe
ten, in het kristalheldere wa
ter, schoone nymphen met
kleurige badmutsen plasten.
We hadden het over de ma
laise. Had 'm verteld van
Holland, waar ieder erover
klaagt, en het steeds erger
wordt.'... En hij had er niet
veel meer op gezegd, dan: Is
that so? Of 'n kort: yes..
Ik ging er nog even op door,
al had ik het gevoel voor een
leege kerk te preeken. Z'n
blikken dwaalden weg over
de zee, die in breede deining
zachtjes kwam neervloeien op
den goudgelen strandrand,
bezoomd met leiblauwe keitjes,
waarop groepjes badenden, in
hunne coquette tricots, of in
badmantels den zonnegloed
weldadig lieten inwerken op
hunne in-zee-eerst-gedoopte
bodies. Inderdaad een
malaiseconversatie was hier alsof
je een boer in Noord-Holland
sprak over een hongersnood
in China.
Toen we onze orangeades
voor ons hadden en door de
rietjes het kostelijke koele geu
rige warmgetinte vocht inzo
gen, kwam ie tot zich zelf:
Luister es," zei ie, dat is
allemaal onzin. Die malaise,
die is er wel, maar jullie in Hol
land maakt die zelf erger.
Made in Holland ! Jullie Hol
landers zijn wel slimme zaken
lui, maar je bent niet ,,d
brouillards" zeggen ze hier.
Wij Engelschen doen dat an
ders. Als de boel niet loopt
dan gaan we golf spelen. Jullie
Hollanders speelt geen golf. ..
Een fout in je opvoeding....
't Is nog beterdan zwemmen..
Dus spelen we golf. ..Wij zeg
gen: of je op je kantoor zit, of
niet, als de boel niet loopt, dan
loopt het niet, en dan kan je
nuttiger op de golflinks zitten;
verdiend wordt er toch niet,
en uitgeven doe je toch....
ook !.... Bovendien heb je
een frissche omgeving en an
dere gedachten. Maar jullie
Hollanders doen dat niet. Je
hokt op je kantoor, lederen
dag weer opnieuw, je zit tegen
de boel aan te kijken, en je
valt dood, op de een of an
dere halve cent, die je neus
voorbij zou gaan, en je ver
geet, dat je beter die halve
cent kunt opofferen dan je
energie. Als je eruit loopt dan
ga je naar den kroeg, waar je
je vrienden ontmoet, en dan
gaan jullie samen zitten tobben,
onder 'n borrel,, maar die borrel
helpt je toch ook niet Ondertusschen ont
sla je je personeel om uit te zuinigen, waarmee
je echter alleen den algemeenen nood nog ver
hoogt. ... en je het op je kantoor nog ellen
diger maakt, je kunt ze, met minder schade
voor je ziel, van tijd tot tijd eens een week
vacantie geven met behoud van salaris !"
Maar de boel in Duitschland " waagde
ik op te merken....
Duitschland? Dat is eeii fout. Jullie
ziet te veel naar Duitschland, je laat op je
stemming werken door de klachten van je
buurman. Ik geef toe, dat je er veel belangen
hebt, maar die hebben we er allemaal
Wat krijgen wij nog geen hoop geld van ze !
....Jullie zien alleen naar het Oosten
En je deedt beter wat naar het Westen
te zien. Genoeg business te doen ! Maar jullie
staart je suf op oude procédés, en het duurt
te lang voor je tot de nieuwe overgaat,...;
indien tijd verloopt de boel of vischje
achter het net! Jullie Hollanders zijn ook
soms zoo raar sentimenteel. Business is
business.... Maar 't is toch niet noodig als
je handelsvrienden", zooals je dat noemt,
in de put raken, er bij in te kruipen? "
We staarden naar buiten. Goud vloeide
er over de golven van jade der
Middellandsche zee.
Nee jullie moest er zelf meer.... of
minder aan doen. Ga een partij golf spelen,
of visschen, .... dat doen jullie in Holland
meen ik mér.... en.... zit niet op je
geld Je hebt reserve gemaakt, toen je
verdiende, well, gebruik die reserve dan ook,
maar zit er niet op,.... make the best of it.
. .en laat de boel niet in het honderd loopen,
omdat reserve nu eenmaal reserve is....
dat is een vicieuse cirkel, waarin je rond
draait! "
Ik deed er 't zwijgen toe....
,,?Look here, waarover maak je je
druk? Zelfs hier praat jullie er over. Awfully
interesting.... die moreele gesteldheid van
jullie.... business is your life, maar
jullie zijn te zwaar op de hand.... Kijk
eens naar het volk hier, zelfs in deze buurt,
waar ze fel zijn op verdienen Hebben
ze niet allemaal 'n buitenhuisje, waar ze
rustig gaan zitten, als de zaken stilstaan
inden zomer.... Toen het seizoen hier een
jaar geleden zoo slecht was, dacht je toen,
dat ze piekerden? Ze dronken hun wijntje
evengoed, en ze dansten even plezierig onder
de Mei-versierselen op straat, als nu!
Zit Frankrijk zelf er niet heel wat erger voor
dan jullie Hollanders? Verliezen ze hier
daarom den moed, of sluiten ze bijvoorbeeld
de Opera? Heeft Monte Carlo soms
leeggestaan, niettegenstaande den algemeenen toe
stand, die toch bepaald niet rooskleurig
is, nergens niet? Wordt er ergens zóó ge
kankerd als bij jullie, behalve dan in Duitsch
land, waar ze ook meenen het daardoor te
kunnen winnen?.... Gevaarlijke
familietrek, my dear, daar moeten jullie overheen
zien te komen ! . ...Cheerup. .. anotherdrink
... .No?.... good bye.... Leer golf spelen !
... .a demain !...."
Hij spoedde zich de hal! uit,
metveerkrachtigen pas, veerend op z'n witte schoenen,
de broek in onberispelijken plooi.... Buiten
hoorde ik daarop het zachte snorren van den
motor.... en een oogenblik later draaide
een even onberispelijk in het lak-en-nikkel
zittende Rolls-torpedo om, langs de poort,
inde richting van Monte Carlo.... Achter
het stuur zat m'n Engelschman. En terwijl
ik naar buiten keek, kwam de barman
achter me staan, en langs me heen wijzend
naar een glanzend roomkleurig Riviera-paleis,
dat hoog boven, tusschen den tropischen
plantengroei van palmen en cactussen, aloes
en oleanders, olijven en vijgen, op de helling
lag te gloeien, met terrassen, waarvan in
schitterende lila en vuurroode tinten, de
bloemen in dikke trossen afhingen aan alle
zijden, vernitziend over de eeuwig blauwe
zee, zei hij:
,,-?Vous voyez Monsieur, cette maison-la,
.... oh, c'est un petit palais.... c'est la
qu'il demeure.... Ah, vous savez, il ne lui
en manque pas, de la galette !...."
Was het niet Peter Altenberg, die deze
menschen waarschuwde, de dingen des levens
nooit yon ihrem Hunger aus" te bezien?
Als de vrouwen de lengte van haar japonnen mogen bepalen
en de hoogte van haar hakken
Waarom laat men ons mannen dan niet wat meer vrijheid in de
keuze van onze hoofddeksels?
(Limdon Opinion)
?*<
JOVO'S
TOEKOMSTVERTROUWEN
door MAURITS WAGENVOO R T
Eindelijk, mocht Jovo Bellitsj trouwen met
de mooie Melita, de dochter van den rijken
varkensboer: hij maar 'n arme wagenmaker!
Zoo'n koppige kerel, haar vader! Trotsch
er bij ! Omdat zijn vader, lang geleden, voor
Servië's vrijheid, onder aanvoering van Zwar
ten George", den grootvader van koning Petar,
tegen de Turken had gevochten. Maar de tegen
stand van den vader wakkerde de liefde der
jonge twee aan en, schoon Jovo wel eens aan
zijn toekomstig levensgeluk had getwijfeld:
Melita had hem altijd aangehangen, altijd
bemoedigd. Eindelijk was hun geluk opgegaan
over een dag van overwinning. Maar toen....
dadelijk daarop.... de Oorlog! Jovo Bel
litsj moest weg, een week nadat hij Melita
zijn vrouw had mogen noemen.
Over de zwarte bergen en groene dalen
van Serviëklapwiekte nu de grauwe engel
des doods. Oorlog! De Zwaben" hadden
spoedig het leger van koning Petar uiteen ge
slagen, ofschoon het eerst wel leek, of hij de
lauweren, door zijn grootvader Zwarten
George," op de Turken geoogst tegen die daar
zou hernieuwen. Neergeslagen, voor zich uit
gedreven door de Zwaben", koning Petars
leger; overal de bevolking uit haar dorpen
verjaagd; overal de bouwvallen van wat eens
menschengeluk was geweest.
Peinzend, met hangend hoofd, stond Jovo
Bellitsj nu op z'n kameraden te wachten aan
de deur van het Servische kroegje op de Zee
kade van het nog zoo kort geleden Joodsche
Saloniek. Wat zou zijn gedachten daar, op
dat oogenblik, anders vast hebben gehouden
dan de knagende vraag of Melita nog leefde?
Hij wist, dat zij hem vadervreugd" had ge
schonken sedert den dag hoe lang geleden
al, dit wist hij niét dat hij zich een gelukkig
man had geloofd. Leefde zij nog? Leefde zijn
kind nog? En vadervreugd," wat was dat?
Zijn vrouw, zijn kind, waar bevonden die
twee zich? Het dorp, waarin hij en Melita
geboren waren, elkaar zoo lang hadden lief
gehad, den tegenstand van haar vader ten
spijt, het arme dorp was verwoest, alle be
woners waren verdreven. Maar Melita kón
niet dood wezen, dit voelde Jovo. Waar, waar
bevond zij zich dan? Hij verweet het zich, dat
hij dit niet kon voelen.
Jovo Bellitsj stond op den drempel van het
Servische kroegje en zijn jong, breed geschou
derd lichaam leek wel dat van een reus tegen
den zwakken lichtschijn daarbinnen. Toch
hing hem het hoofd op de borst. Het was Iaat
in den avond: een heerlijke sterrennacht in
dit land, aan deze zee, vol lentebeloften. Voor
de kade uit was de zee stil en donker, alleen
de rompen der vreemde oorlogsmonsters van
de zee waren daar ginds, als donkere massa's,
te onderscheiden. Nergens echter een licht,
dat mogelijk den vijand tot vliegbaken kon
dienen. Stilte ! Geen stem in 't rond, het ge
blaf van een waakhond soms. Stilte daarop.
Aldus leunde Jovo Bellitsj ongedurig tegen
den deurpost van het kroegje aan de kade:
soldaat nog, de wijde kapotjas los om de schou
ders, het vlugge soldatenmutsje schuin op
het zwart omlokte hoofd. Een verloopen sol
daat, hier aangespoeld wrak uit de schipbreuk
van het Servische leger, over de bergen
verspreid op den terugtocht. In zijn denken
boorde al maar de vraag door, welke zoo zeer
deed in zijn hoofd, waar zij zich ophield met
het kind? Want dat zij nog leefde was zeker,
en dat hun kind met haar leefde ook. Zoo zeker
als hij wist, dat Serviënog leefde.
Plotseling maakte zijn donkere gestalte
zich van den deurpost los en op een toon van
verlichting mompelde hij: daar zijn zij, ein
delijk!"
In de duisternis naderde een groep jonge
soldaten, neuriënd; hun zware voetstap weer
klonk in de donkere verte van de kade. Wat
ben-jelui lang weg gebleven," gromde Jovo
Bellitsj, toen zij naderbij waren gekomen.
De Engelschen hebben ons zoo lang aan
den weg opgehouden," zei er een.
En Petar Jovanovitsj kon z'n »»«/« nier
meer terug vinden," gaf spottend een ander te
kennen.
Ik sta hier al 'n paar uur te wachten,"
verweet Jovo Bellitsj hun.
Maak-je niet kwaad, Jovo ! De straatweg is
klaar, de Engelschen hebben ons goed betaald.
Daar valt wat te drinken," voegde een derde
er aan toe.
Maar ik wil zingen" !
Je zal ook zingen, zingen en drinken,
Jovo, net als in het liedje van Oom Zmadsj".
De vier jonge mannen duwden zachtjes
den knorrigen Jovo naar binnen, terwijl
zij met hun onmisbare instrumenten tegen
de deur stootten, zoodat de waard daarbinnen
waarschuwde pas-op m' ruiten, jongens" !
Pas-jelui toch op de goezla's" \ bromde
Jovo, die slechts langzaam zijn goed humeur
herwon. Hoe kunnen wij zingen, als jelui
de goezla's breekt"?
Natuurlijk had ieder der pas aangekonieiien
zijn goezla in de hand. Wat zou een gezelschap
Servische bergbewoners zijn zonder dit in
strument? Deze zetten in de schemerachtige
kroeg zich aan een ruw houten tafel, slechts
beschenen door een armoedig electrisch lampje,
dat aan een draad van de berookte zoldering
hing en een van hen riep: Bier"! Wij
drinken allemaal bier." Nog had hij zoo weinig
niet kunnen zeggen of reeds klankpareldcn
de instrumenten onder de tokkelvingers der
spelenden.
Jovo had z'n goed humeur heelemaal
terug en opgeruimd vroeg hij: wat zal
't zijn"?
Zing ons," zei er een, ja, zing ons ,,Jedna
Krvava Hare", maar heel zachtjes, zooals
wij het zongen in de loopgraven. Klaar?
Vooruit dan maar" !
Jovo begon te zingen op de zachte
goezlamuziek zijner makkers. Hij zong ,,Jedna
Krvava H ore": het droefgeestige Servische
soldatenlied, dat in de loopgraven gezongen
werd, toen hun land onderging in honger en
bloed. Zij hadden het daar toen allen gezongen.
Want in Serviëbloeit, zou men zeggen, het
lied zelfs nog op de lippen der stervenden.
Een lied der loopgraven, een lied van vele,
vele nooden, ongeschreven heldenzang,
zooals eens de Ilias, ledere zanger wijzigt het
naar eigen lijden, eigen hoop, eigen vertrouwen
en moed, maar het vertrouwen, dat Jovo
Bellitsj er in uitsprak had nog geen zijner
makkers er ooit in gehoord.
Op de welbekende klanken van dit lied
waren allen in de buurt, die een Servisch
hart bezaten, komen luisteren en het zaaltje
was dra propvol. Het leken wel allemaal
verloopen strijders: gezichten vermagerd,
ongeii diep in de holten, baarden ongeschoren,
haren ongeknipt, kleeren bemodderd en vol
luizen, maar allen staarden vroom luisterend,
met extatisehen buk den zanger aan. Jovo
Bellitsj zong langzaam en /acht, toch scheen
het alsof in zijn lied het neergeslagen Servi
zich oprichtte om van zijn Jijden te vertellen
aan allen, die weten wat leed is. Leed !
Doch de ;w~/<j-spelers verhieven de stem
ming: de oude legenden klonken door in de
pareltjes van hun instrument, de legende der
oude Servische koningen strijdende tegen de
Boelgaren, overwinnend op het Lijsterveld,
koning Steven ! En echter daalde dan hun
muziek weer tot vrede: loflied van den arbeid
in de velden; straks verlevendigde zich de
stemming opnieuw: een dreiging! Zoo even
zong de muziek van vrede, nu, in kreten, in
woede, in klachten zong zij van oorlog tegen de
Turken eerst, tegen de Zwaben" dan,
van moord, van brand. Straks klonken daar
kreten van wanhoop doorheen, die langzaam
overgingen in berusting, in neerslachtigheid;
er klonk zelfs iets in door van den vrede des
doods. De Dood? Nimmer! Plotseling her
leefden de klanken: het was de weerwraak,
de herwinning, die dan echter ei ndigde met
een pastoraal, langzaam van maat als een
wiegelied. Opnieuw herklonken nu de oude
legenden, heldenzangen van een jong volks
leven: Serviëzou herleven, Serviëzou worden
herboren !
Aldus het lied van Jovo Bellitsj, aldus het
j,w;/<i-gekweel zijner makkers in het kroegje
aan de kade van Saloniek.En het laatste woord,
dat van jovo's lippen klonk, was: ,,soctra" !
(Morgen !) Zijn strijdmakkers, die wat hij
zong ook tweemaal doorleefden, eenmaal in
de herinnering der eigen heldendaden, ander
maal in hun ontroering om wat Jovo Bellitsj
hun zong, stemden mee in: soetra" ! soetra" !
Morgen" ! Serviëwas nog niet dood, wisten
zij. Het bezat zonen in de Verspreiding, die
het zouden doen herleven.
Evenals zijn makkers was Jovo Bellitsj
Waarom neem je zoo'n roerend afscheid van je meisje -?je neemt 'r
toch mee op dat ding?"
Dat is 't juist. Nou zal ik 'r zeker 'n uur lang niet zien."
den gevonden riepen zij, der uitputting ten
spijt, elkaar toe: Soetra" \ Morgen!"
Dit Morgen" was voor Jovo Bellitsj ook
het terugzien van Melita, dit Morgen" was
onvermijdelijk, zeker als de zon, die telkens
opkomt. Met al de gevluchte Serviërs, waar
van slechts weinige naar het lied van Jovo
Bellitsj hadden geluisterd, was Saloniek niet
meer de stad der Spaansche Joden, dat het
eens was: een Servische stad nu onder Fransch,
onder Engelsch bestuur. Heele dorpen hadden
de wijk genomen naar Saloniek aan Zee, maar
Jovo's dorp niet, Melita niet. Vrouwen, kin
deren en grijsaards, allen waren Servië's Ziel
gevolgd, waren met het vluchtende leger
mee terug geweken, alleen Jovo's nabestaan
den niet, Melita niet. Reeds waren echter vele
huisgezinnen weer van hier vertrokken.
liefderijk opgenomen op Corsica, in den Midi
door het zelve toch zoo lijdende Frankrijk.
Maar aan boord van de stoomschepen riepen
de vertrekkenden den achterblijvenden toe:
do vigegna" ! -?Tot weerziens" !
Want allen wisten, dat zij hun land en hun
vrienden zouden weerzien. Serviëzou op
nieuw herbouwd, worden, herbouwd met zijn
eigen bouwvallen. Alle verwoest levensgeluk
zou opnieuw worden genoten.
Wanneer? Morgen ! ,,Soetra" \
Want, wist Jovo Bellitsj, aldus klonk er
zacht een lied zelfs uit de ledige en verlaten
loopgraven van zijn vaderland, het lied, dat,
als weleer de Ilias, van mond tot mond ging
en door iedereen met eigen lijden, eigen ver
trouwen op de toekomst werd verrijkt:
Jedna Kmua Hore": Eens zal de oorlog
eindigen, eens zullen de Serven terug keeren als
helden, als overwinnaars. Dan zal de oude, ziek
voort gedragen, vluchtende. koning uit de
vensters van zijn paleis zijn zonen zegenen en
Serviëzal schoon zijn, zooals het eens schoon
was. De kudden zullen meer wol geven dan
eertijds, de akkers rijker graan dragen, de
bongerds sappiger vruchten, en opnieuw zullen
de maagden dan zingen van de liefde, de kin
deren zullen spelen en lachen, de Melita's
zullen in de geopende armen snellen der Jo
vo's en deze zullen vadervreugde" kennen."
Maar terwijl Jovo Bellitsj dit zong in het
duistere kroegje op de kade van Saloniek,
werd zijn stem zachter, zonk zijn hoofd lager,
viel het op zijn op tafel rustende armen en hij
kreunde: Vrouwtje, vrouwtje, waar ben-je
toch? Hoor-je niet, dat ik je roep? En wat is
er van ons kind"?
Bezield, eenstemmig, zongen de omstanders
hem toe: Jedna Krvava 'Hore" ! Zooals de
zon eiken dag opnieuw wordt geboren, gaat
ook stralend voor ieder die lijdt, eenmaal
opnieuw het geluk op !
Soetra" !
Wil-je wel gelooven," schreef Jovo mij
laatst in z'n boersch schrift, met z'n plompe
letters, wil-je wel gelooven, dat m'n oorlogs
kindje, dat moedertje Melita eens dood op
haar knieën zag liggen, in onzen kleinen Petar
herboren is"?
een verslagene, een banneling naar lichaam
en ziel, een lijder, maar evenals heel zijn
volk kende hij Servië's heldenverleden, en
dit waarborgde hem het eigen Morgen".
Slechts een klein jaar geleden had hij tot
de overwinnaars behoord, in Opper-Servië,
waar hij en zijn makkers de gehate Zwaben"
de Oostenrijkers voor zich uit joegen
bij Kragoejevatsj. Maar de Zwaben waren
terug gekomen in veel grooter getallen,
plotseling. Jovo Bellitsj had gestreden tot
het uiterste, was gewond, met een verbonden
arm had hij den terugtocht meegemaakt
door Albaniëover berg en door dal, door
modder en door sneeuw, zonder voedsel,
zonder schoeisel, met stervende makkers,
die langs den weg moesten worden achter
gelaten, maar wier laatste snik daar nog het
soetra" uitademde. En steeds maar de
kanonnen der Zwaben" achter hen aan, die
deze vluchtelingen onmeedoogend neerschoten.
Tegen het eind van November in Driba
aangekomen, hadden de vluchtelingen ver
nomen, dat ook Monastir op vallen stond
en met de brigade des doods" werd Jovo
Bellitsj ter hulpe daarheen gezonden. Doch
Monastir was ai in'svijands handen voor de
hulp der wanhoop het kon bereiken. Op den
landweg van Resna, dik onder de sneeuw,
hadden zij de eerste naar Macedoniëvluch
tende soldaten van Vassitsj achterhaald,
die uit het opgegeven Monastir wegvloden.
Aldus voltrok zich het noodlot over Servië,
over hél Servië. Geen achter de rotsen ver
scholen boerenhuisje of het werd verwoest,
of de bewoners: grijsaards, vrouwen, kinderen
werden gedood, als zij niet waren gevlucht.
Zoo ook Jovo Bellitsj' dorp, zoo ook Jovo
Bellitsj jonge vrouw, moeder geworden pas.
Waar heen? Hij wist het niet. Hij wist enkel
dat Servië's laatste weerstand in uitputting
was neergezonken. De landwegen naar de
grens waren vol vluchtelingen. Slechts n
stukje Servische grond was nog vrij, aan den
Vardar, beschermd door Fransche en
Engelsche troepen. Doch slechts kort maar. Enkele
dagen nog slechts: niet eens lang genoeg om
daarheen te snellen en tenminste op Servisch
grondgebied te kunnen sterven. Twee De
cember was Monastir gevallen, tien dagen
later was er in Serviëgeen Servische strijder
meer, ook geen Engelsche, ook geen Fransch
soldaat. Van Serviëwas niets meer over.
Wat? Niets meer? En het geloof dan in
Servië's toekomst? Grootscher dit geloof,
machtiger dan alles; nog grootscher, nog
machtiger dan nederlaag, lijden en dood.
Het geloof ! Wat het geloof? Het vertrouwen !
De zekerheid ! (jij noemt een Hollander Jan
Jansen, maar een Serviër noemt gij Jovo Bel
litsj: de verpersoonlijking van de Servische
Ziel: kroonprins Alexander en de gehavende
jonge kerels, die daar in het duistere kroegje
aan de kade van Saloniek Jedna Krvava Hore"
zongen. Met tientallen duizenden waren zij
over de bergen aan de overwinnende Zwa
ben" ontsnapt en zoo zou Serviëin hen her
leven. Want Serviëkon niet ondergaan. Over
al waar zij eindelijk een veilige rustplaats had
Typ. Amst. Boek- tn Steendrukkcrij, voorheen Ellerman, Harms A Co.