De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 8 december pagina 8

8 december 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 Dec. '23. - No. 2424 MAURIGE BARRÈS f Een schokkend, een haast ongelooflijk bericht komt tot ons uit Parijs. Barrès ge storven ! Barrès de veerkrachtige, de altijd jonge, de steeds zich vernieuwende, de onver moeide toovenaar met een stijl die slechts van hem was, Barrès de reiziger, de actieve staats man, middenpunt van politieke en letterkun dige kringen, die verleden jaar nog een boek had uitgegeven, het mooiste wellicht van zijn carrière, U n jardin sur 'l Oronte, waarin hij de levenswijsheid, gedurende lange jaren door diepe innerlijke ervaring verworven, verbond met een jeugdigen zang van liefde: werk van een troubadour en van een wijze. De zestigjarige scheen niet ouder geworden. Nog was hij de lenige, magere man met het tanig gelaat, dat hem meer op een Spanjaard deed gelijken dan op een Franschman; nog was de op het voorhoofd vallende lok niet grijs. Zijn jongste werken hadden den glans van de jeugd, ieder artikel van hem scheen een nieuw avontuur, zijn vijanden vroegen of hij nu Rijnland wilde veroveren, zijn vrienden begrepen dat het slechts zijn doel was, de sympathieën voor het nobelste Frankrijk die daar onmiskenbaar van oudsher sluimeren, tot nieuw leven te wekken. Ter wille van de grootheid zijner natie. Want Barrès, de gewezen scepticus, de man die pijnlijk gezocht had naar een ideaal om voor te leven, naar een zekerheid om op te bouwen, had alle zekerheden, alle idealen, die geschiedenis en eigen tijd hem boden, ver worpen verworpen na ze eerst te hebben onderzocht, te hebben doorleefd en n zekerheid, n ideaal had hij tenslotte ver kozen als de zijne: het vaste weten dat Frank rijk moest leven, de vaste wil het sterk en schoon te doen leven. Men mag zeggen dat er hooger idealen denkbaar zijn, dat het goed zou zijn een Kerk te verheerlijken, de Menschheid te dienen, Europa tot zijn vaderland te proclameeren, of zelfs de wereld; men mag betreuren dat Bar rès geen internationalist, of geen socialist, of geen katholiek is geworden: het zijn ijdele verwijten, want wie na moeilijken innerlijken strijd een zekerheid wint, welke het dan ook zij, is alleen daarom reeds even verdienstelijk als gelukkig. Welk een smart zouden de mees ten onzer gevoelen als zij.... zich hun inner lijke onzekerheid bewust konden worden. Welk een pijnlijke aarzelingen, in dat geval, welk een zenuwachtig heen-en-weer-rukken in de gemoederen van haast alle menschen in onzen tijd ! Zij denken te weten, zij denken te gelooven, en ze weten niets, ze gelooven niets. Zij maken het zich maar wijs. Hoe heeft Pas cal dezen strijd gekend, met welk een smarte lijk vallen en opstaan heeft ook die groote geest ten laatste een einddoel bereikt. Barrès had dan gekozen, zij het niet als Pas cal. Hij had het belang van zijn land gekozen: eenig antwoord op alle vragen. Daardoor moest hij naar Syriëtrekken, naar Rijnland, daar door had hij vroeger den Elzassers moeten raden hun land te bewaren voor het weer keerend Frankrijk; daardoor was hij genoopt de Katholieke kerk, die naar zijn inzicht Frankrijk gemaakt had tot wat het in geeste lijk opzicht was, te verdedigen tegen grove anti-clericale drijverij. Daardoor ook was hij er in den oorlog toe gekomen, alle literaire werk te staken en bijna iederen dag een dier pakkende, moedgevende krantenartikels te schrijven, waardoor hij zoovelen in de loop graven tot steun en zijn land tot een raads man ten goede is geworden. Toch kon men dit staken zijner literaire werkzaamheid betreuren, en over de verschij ning van het gelukkig in hoofdzaak weer on politieke Un jardin sur l'Oronte was onder de minnaars zijner heerlijke lyriek maar n roep: eindelijk! Het kwam wel onverwacht. Een zijner vurigste bewonderaars had hem in 1920 gevraagd of hij weldra weer romans ging schrijven en had er de onderstelling bij ge opperd, dat dan het Keltische element in zijn gemoedsleven de bron zou worden van een nieuwe, frissche poëzie: dat Keltische had den buitenlandschen aanhanger zoo getroffen in het werk dat, naast Le jardin a Bérénice, wel zijn mooiste eigenlijk gezegde roman was: La colline inspirée. Hij bleek het denkbeeld niet te verwerpen; plannen in die richting had hij echter nog niet, hij sprak nog hoofd zakelijk van politiek. En nu was hij tot zijn romanlyriek, of schoon dan voorloopig zonder keltisme, terug gekeerd. .We konden weer hopen. We keken uit wat nu zou komen. We verwachtten weer die verrukkende zangen van begeerte en ver smading, van opperste verheerlijking en alles ontkennende moedeloosheid, van eindelijk verzoende daad en droom, waardoor Barrès zoo innig menschelijk is was" moet ik zeggen, want terwijl ik dit schrijf, op den avond van zijn dood, ligt hij strak achterover; we meenden nieuwe beschrijvingen Van vreemde landen te zullen lezen, van ons eigen land misschien dat hij van plan was te bezoeken, beschrijvingen waardoor die landen beter gekend zouden worden dan door welke exact heid ook. Want deze Fransche patriot was een groot reiziger, hij had niet het ne ge kozen uit onbekendheid met het andere, en nooit weer zullen wij Spanje, Griekenland of Venetiëkunnen bezoeken zonder aan de veer kracht van Barrès te Toledo, aan zijn roman tische gevoelens tegenover het klassieke Parthenon, aan Barrès den koortsigen genieter van de ondergaande schoonheid der lagunen te denken. Hij is n met die plaatsen omdat hij een der grootsten is die ze bezochten en omdat hij de dwingende gevoelens, die hem vervulden toen hij er stond, heeft weten te zeg gen in een beurtelings zweepende en kwijnen de, in een altijd zingende taal, die hem on sterflijk zal maken. En nu: deze in waarheid onvergelijkelijke, met niemand te vergelijken, mensch is niet meer. Niets zal hij ons meer schenken. Nu is hij zelf een dier voorvaderen geworden wier vereering hij zoozeer heeft trachten te be vorderen; nu is het aan de Fransche jongeren, zij het met afwijkingen door nieuwe levens vormen geboden, ,,de mettre leurs pas dans ses pas". 5 Dec. 1923. JO HANNES TlELROOY ilmiiiuimiiii i KAREL DE BAZEL f JEUOD-HERINNERINGEN Het is een meermalen geconstateerd feit, dat persoonlijkheden, die van den beginne af een zwakke gezondheid bezaten, daarvoor vergoeding vonden in een ontzettende werk kracht. Het schijnt, dat dezulken door een geheimzinnige kracht ertoe gedreven worden, het werk, dat hun hier te doen gegeven werd, in een minimum van tijd af te doen. Aldus ook De Bazel. Veel te vroeg is hij gestorven. En toch heeft geen dergenen, die hem intiem gekend hebben, vermoed, dat zijn constitutie het zoo lang nog uitgehouden heeft. Steeds, van zijn vroege jeugd af, is het een voortdurend opstaan en vallen geweest, tot eindelijk voor eenige dagen het einde toch nog geheel onverwacht kwam. Reeds veel werd de laatste dagen over hem geschreven; het kan diis allerminst mijn doel zijn, hier in herhalingen te vervallen. Dat een groot bouwmeester en een uitstekend mensch in hem heengingen, zijn velen reeds komen ver kondigen. Dat dezen in het constateeren hiervan gelijk hebben weinigen kunnen dat zoo volmondig erkennen als ondergeteekende, die meer dan dertig jaar hem kende en met hem omging. Mogen enkele jeugdherinneringen hier vluch tig de revue passeeren. De groote voorsprong van De Bazel op al zijn tijd-collega's was, dat hij als jonge vent van nog geen twintig uitstekend praktisch onder legd op het bureau van Dr. Cuypers kwam. Hij had het timmeren geleerd en 's avonds zijn tijd aan de Haagsche academie besteed om zich in de bouwkunst zoo goed als dat dan ging te bekwamen. Terwijl zijn medebroeders op 't atelier Cuypers van het beroep niets anders wisten, dan wat op de teekenschool de teekenhaak en plank hun geleerd hadden, stond hij met beide beenen in de praktijk. Dit veroorzaakte, dat de oude Cuypers er niet voor terugdeinsde, hem op nauwlijks 20jarigen leeftijd de leiding van den bouw der St. Vituskerk te Hilversum op te dragen. Het klinkt nu haast ongelooflijk, dat De B. deze kerk geheel alleen heeft gebouwd. Niet alleen als opzichter, doch haar ook geheel detailleer de tot in de kleinste onderdeelen; en tevens de pastorie welke tegelijkertijd gebouwd werd. Ik kan hier niet teveel in details afdalen, doch mag niet nalaten erop te wijzen, dat De Bazel hier een uitstekenden steun vond aan Jacques van Oroenendael, den uitvoerder van het werk, die dit voor zijn vader, die het werk aangenomen had, deed, een der grootste kerkenbouwers in ons land, toen nagenoeg niemand in de aannemerswereld in staat was een kerk met gemetselde gewelfconstructies te maken. Een inniger samenwerking tusschen hoofd opzichter (bouwleider) en aannemer (uitvoer der) heb ik nimmer ontmoet. Ieder stond vast op zijn standpunt (tegenstrijdige belangen) en toch was er een harmonie, die maar zelden verstoord werd. De Bazel's constitutie was echter op den duur niet tegen zoo een groote inspanning opge wassen. Toen het werk zijn voltooiing nader de, zonk hij ineen. De geraadpleegde genees heer vreesde het ergste. Het was toen echter de tijd, dat Pastoor Kneipp met zijn waterkuur grooten. opgang maakte, ja een wereld reputatie verkregen had. De Bazel wenschte hem te raadplegen, en was, ondanks het advies van zijn dokter, die niet geloofde, dat hij de reis naar Wo reshofen zou kunnen doorstaan, niet van dat idee af te brengen. Hij vertrok met den beeldhouwer Oosschot (later zijn zwager). Na een angstige reis (daar elk oogenblik het ergste gevreesd werd) be reikte hij zijn doel, en.... kwam na eenigen tijd genezen terug; genezen voor zoover dat dan mooglijk was. Na de voltooiing dezer kerk kwam hij op Dr. Cuypers' bureau aan het Rijksmuseum terug en werd tot Chef de bureau aangesteld. Ongetwijfeld zou hij een der grootste kerkenbouwers van ons land, en Dr. Cuypers' besten SINTERKLAAS EN HET NEDERL. FASCISME Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck Wat Dr. Emile Verviers niet kreeg op 5 December iiiiiiiiiiriimiiiiiiiii iiui iiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiui iiiiiiiifiiiifiiur iiiiiimiiiiM minimum iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiii Jeugdportret van K- P. C. DE BAZEL opvolger in dezen geworden zijn, ware niet een geestelijk conflict tusschenbeiden getreden. Het was de storm- en drang-periode, toen dertig jaar geleden, voor allen die later op kunst- als op zooveel ander gebied iets zouden beteekenen. Domela Nieiiwenhuis slingerde zijn vervloekingen in de verouderde maat schappij. Hoe zouden talentvolle jongeren, op den drempel van hun leven, ongevoelig hebben kunnen zijn voor diens machtige, in verschil lend opzicht zoo ware woorden? Toch was de invloed van dezen volksmenner op jonge, in den grond religieuze geesten van korten duur. Het materialistische der bewijsvoeringen of betoogenfbevredigde hen niet, en instinctmatig zochten ze verder. Onder leiding van den afgetreden predikant Willem Meng was de vereeniging WIE DENKT OVERWINT" gesticht, waarvan het weekblaadje LICHT EN WAARHEID" de spreekbuis was. Het verkondigde maatschappelijke theorieën, welke misschien het best als ethisch-anarchistisch aangeduid kunnen worden. Het anar chisme van Kropotcine, de gebroeders Leches, verbonden met de beschouwingen van Renan was het. Maar ook dé/.e invloed y.ou slechts van kor ten duur zijn. Daar was geen verheffing, geen climax; het bleef steeds'op dezelfde hoogte. De theosofie van H. P. Blavatski deed haar intrede in ons land, en van toen af zou de Sanskriet-spreuk: Satian nasti paro dharma," er is geen godsdienst die boven waarheid gaat," de geestelijke wereld der jongeren inspireeren. Tot zijn laatste oogenblik is De Bazel theo soof gebleven; het blijkt dus, dat hij in de door de theosofie gehuldigde wereldbeschouwing zijn bevrediging gevonden heeft. Ik zie er geen kans toe, in enkele woorden De Bazel's geestelijk leven verder te schetsen. Dat ik ertoe kwam, bovenstaande enkele zin nen te schrijven, vindt slechts hierin zijn grond, dat alle werk van dezen bouwmeester zijn oorsprong had in zijn innerlijke gesteld heid. De voornaamste karaktertrek van zijn scheppingen is het wel-gewogene, het \veloverwogene. Ja, zoo zelfs heeft de nagedach te" zijn werk belieursdit, dat liet, niet geheel ten onrechte, soms koel genoemd wordt. Steeds meer begon deze eigenschap de inspiratie te overheerschen. In 't kort: het boven vluchtig geschetste levensbeloop was oorzaak, dat er conflict ontstond tusschen geesten, als die van Dr. Cuypers en De Bazel; en dat de laatste zich met zijn bureau-makker en geestverwant Lauweriks zelfstandig als architect ging vestigen. Het zou mij niet mogelijk zijn, de moeilijk heden te teekencn, waarmede deze beide jonge architecten jaren lang te kampen hadden. De wereld stond teen zoo geheel. anders tegen over waarlijk echte kunst. Nieuwe kunst" zou ik bijna neergeschreven hebben. Doch er is geen nieuwe kunst, of, er is slechts uitslui tend nieuwe kunst (al naar men dat nemen wil). Tot de schoonste werken van deze fr rescompagnon behooren de vele houtsneden voor dat zelfde bovengenoemde blaadje Licht en Waarheid" gemaakt. Con atnore"; natuurlijk Con amore". Deze houtsneden zijn nu door kenners gezocht. Wat De Bazel's gezondheid betrof, het was altijd, en altijd weer, een opstaan en ineenstorten. Zooals ik in den aanvang dezer vluchtige schets schreef, voor zijn intieme bekenden is het een wonder, dat hij telkens weer er bovenop kwam. Na enkele dagen van inzinking begon hij op zijn bed direct weer te werken; dan schetste hij op randen van kranten of op alles wat hij in handen kreeg. Een zeker teeken voor zijn ge zin was dit dan van zijn wederopleving. Een woord van diepe waardeering ten slotte voor Mevrouw de Bazel-Oosschot, die van zijn jeugd af haar man terzijde stond. H. M. W A I. E N K A M P CZ. iiiiiiiiiliimmiiiiiiim m iiiiiiiiiiiimiiiiii n WILHELMINA P. FRYLINCK. The tragedy of Sir John van Olclen Baniawlt. Anonymous play editeti /rom ilie manuscript u'ith introductiun and notes. Amsterdam, H. O. van Dorssen, 1922. in-8. Het oude Engelsche stuk, waarin Oldenbarnevelt wordt ten tooneele gebracht, is ten onzent niet onbekend. Jaren geleden werd het reeds uitgegeven door Bullen in zijn Collection of old English plays. Maar deze uitgave werd naar een eigenaardige Engelsche gewoonte slechts in weinige exemplaren gedrukt. Niettemin kreeg Friiin er op deze wijze kennis aan; onmiddellijk zag hij er de beteekenis van in. Hij gaf een herdruk van den door Bullen uitgegeven tekst, maar gaf er een inleiding bij, ie het stuk in verband brengt met onze geschiedenis en de gegeven voorstelling van het karakter van Oldenbarnevelt en van de verhoudingen ten onzent tijdens het bestand toetst aan de werkelijke historische gegevens. Met alle waardeering voor de tragische kunst van den dichter of liever van de dichters komt Fruin tot de slotsom, dat het stuk geen recht doet aan de historische beteekenis van den grooten lands advocaat. Fruin drukte den tekst naar de uitgave van Bullen af. Op zijn standpunt was dat volkomen verantwoord. Toch was een nieuwe uitgave van het handschrift noodig om de eenvoudige reden, dat de tekst van Bullen niet volledig was. Het stuk was immers door de handen van den censor gegaan; deze had naar de gewoonte van zijn ambt een vrij groot aantal regels en soms geheele passages geschrapt. Het motief schijnt daarbij vooral te zijn geweest de wensch om Maurits te ontzien; althans zijn passages doorgehaald, waar minder gunstig over den prins wordt gesproken. In 1619, na den val van den advocaat, had de Engelsche regeering na tuurlijk geen enkele reden om den nieuwen machthebber in de republiek onaangenaam te stemmen. Eerder moet men zich lichtelijk verwonderen, dat het in den zomer van 1619 te Londen werd vergund een tooneelstuk op te voeren, waarvan Oldenbarnevelt de tragische en dus sympathieke held was. Maar dat daar gelaten, het spreekt van zelf, dat de doorgeslagen regels tot het stuk be hooren en dus bij een uitgave behooren te worden afgedrukt. Niet hoe het tooneelstuk uit de handen van den censor kwam, maar hoe het uit die van den dichter kwam, moeten wij weten. Intusschen werd daardoor de arbeid van Mej. Frijlinck zeer verzwaard. leder die wel eens met een dergelijken arbeid is aangehaald geweest, weet, hoe bijzonder moeilijk en inspannend de ontcijfering van zulke teksten is. Dat werk is gebeurd naar het eenig bekende handschrift, dat sedert 1851 in het Britsch Museum berust; het is klaarblijkelijk een net kopie, afkomstig van de tooneeldirectie, die door haar aan den censor is aangeboden. Wij danken dus aan Mej. Frijlinck een bete ren en meer volledigen tekst. Wij hebben haar nog meer te danken. In de inleiding bespreekt zij eerst de oudere uitgaven en het handschrift; vervolgens geeft zij een overzicht van het stuk. Zij stelt vervolgens den datum van het stuk vast en ontwerpt zijn geschiedenis op het tooneel. Van groot belang is haar bespreking van de bronnen, waaruit de inhoud van het stuk is geput, en evenzeer haar onderzoek naar het auteurschap en wat daarmede samenhangt, de verdeeling van den tekst tusschen de twee dichters. Mej. Frijlinck stelt vervolgens de plaats vast, die dit drama in de geschiedenis van het tooneel inneemt en geeft daarna haar aesthetische en letterkundige waardeering ervan. Dan komt zij te spreken over de behandeling van het onderwerp en de his torische waarde daarvan. Eindelijk onderKunstzaal Ca el van Lier naast liet Postkantoor te LAREN (N.H). Antiquiteiten Oude Oostersche Kunst Schilderijen Kunstnijverheid zoekt zij de vertalingen en geeft een histo rische waardeering. Het ligt voor de hand, dat wij op deze rijke stof bezwaarlijk in alle onderdeelen kunnen ingaan. Slechts op enkele punten mogen wij hier de aandacht vestigen. De tijd van het stuk is nauwkeurig aan te geven. Het was voltooid den 14 Augus tus 1619 en werd den 27sten van die maand voor het eerst te Londen gespeeld. Na tuurlijk is het geschreven na de exe cutie van Oldenbarnevelt, dus na 13 Mei. Zelfs kan men het nog iets later stellen. Er wordt gezinspeeld op het ontslag van Stoutenburg als gouverneur van Bergen-opZoom, dat eerst den 14 Juli door Carleton, den Engclschen gezant, wordt vermeld als pas gebeurd. Tusschen 14 Juli en 14 Augustus 161'J moet het stuk dus zijn geschreven. Naar onze meening is die termijn wel kort, maar toch volstrekt niet ondenkbaar. In nauw verband nu met deze dateering staat het vraagstuk van de bronnen, waarnaar de dichter of de dichters werkten. Daar het niet is aan te nemen, dat Nederlandsche bron nen in Engeland bekend waren, is de keuze beperkt tot Engelsche gegevens en uit den aard der zaak bij voorkeur gedrukte. Nu trok ken de godsdienstige en staatkundige ge schillen tijdens het bestand in Engeland zeer de aandacht; niet groote belangstelling volg den koning Jakob I en het Engelsche volk de ontwikkeling der gebeurtenissen in de republiek. Geen wonder, dat een vrij groot aantal Nederlandsche pamfletten van en over den strijd in het bestand in het Engelsen zijn vertaald. Bullen vestigde reeds de aandacht op Baniavcls Apologie o r Hollands Mysteria", Newes out of Holland" en The Arniignment of |ohn Van Oldeit.-Barnavelt" zonder evenwel het tooneelstuk met deze pamfletten, die men in hun Engelsch gewaad gemakkelijk zal herkennen, te vergelijken. Mej. Frijlinck vestigt bovendien de aandacht op The Golden Legend of the New St. John", The Arminian Road t o Spain", Declarations of the golden Bcllows', waar van Motley reeds veronderstelde, dat zij in Engeland bekend waren. Dan moeten nog worden genoemd Leidenberch his Confessions", A Proclamation given bij the States of Gelderlandt", Sententia lata et pronunciata adversus Ledenbergium", ten slotte een ballade Murther unmasked or Barneviles base Conspiracie against his oune Country, discovered." Het is al dadelijk merkwaardig, dat vier van deze pamfletten in het stuk zelf worden genoemd en dus aan de schrijvers bekend moeten zijn geweest. Een vergelijking van den tekst van het tooneelstuk en van de pamfletten lag dus voor de hand. Die verge lijking nu is door mej. Frijlinck ingesteld. Het resultaat is inderdaad zeer verrassend. Ten duidelijkste blijkt, dat de dichters den inhoud van eenige pamfletten niet alleen feitelijk, maar soms zelfs woordelijk hebben overgenomen. Zeer veel is overgenomen uit Barnavels Apologie", het bekende verweer schrift van den advocaat van 1618, waarin hij een uitvoerig overzicht geeft van zijn leven, zijn beginselen en zijn daden. Maar, men zou haast zeggen om een soort tegen wicht te geven, is bovendien in ruime mate partij getrokken van The Golden Legend of the New St. John", een der vuilste en boos aardigste pamfletten, die in die dagen tegen den advocaat zijn verschenen en waarin de laaghartigste laster tegen hem wordt uitge braakt. Dat voor de tooneelen, waarin o.a. Ledenberg optreedt, met name dat van den zelfmoord van den ongelukkigen man, Leidenberch his Confessions" zijn gebruikt, ligt voor de hand. Zoo gaat het ook met andere pamfletten, zooals met de stukken door mej. Frijlinck wordt aangetoond. Ik zou daarnaast de mogelijkheid willen openhouden, dat ook geschreven bronnen zijn gebruikt. Ik zou dat willen afleiden van t\r namen der personen, die in het stuk een rol spelen. Die namen zijn in het algemeen vrij nauwkeurig naar de Nederlandsche (of ook Fransche) overgenomen. Alleen n naam verschilt niet onbelangrijk: Modesbargen. Dat hiermede Moersbergen is bedoeld, staat natuurlijk vast. Maar vanwaar- de zonder linge verhaspeling van dezen naam? Mij dunkt, zij is niet anders te verklaren dan door het verkeerd lezen van den geschreven naam. De geschreven e kan in bepaalde ge vallen als een d worden gelezen, wat met de gedrukte letter natuurlijk onmogelijk is. Ik zou dus willen onderstellen, dat althans de namen der historische personen voor een deel op schriftelijke overlevering teruggaan. Ook de kwestie van het auteurschap is door mej. Frijlinck op afdoende wijze opgelost. Bullen schreef het stuk toe aan Massinger en Fletcher en meende zelfs de tooneelen te kunnen aanwijzen, die door beide dichters waren geschreven. Die meening wordt ge deeld door allen, die zich sedert met het stuk hebben bezig gehouden. Een dergelijke samen werking van. twee auteurs is in die dagen in de dramatische poëzie niet ongewoon; van Massinger en Fletcher zijn meer tooneelstukken bekend. Het is alleen maar de vraag hoe wij ons die samenwerking moeten denken. Voornamelijk op metrische gronden, daarnaast op argumenten, aan de behandeling van de stof ontleend, betoogt mej. Frijlinck, dat het drama als zoodanig moet zijn ontworpen door Massinger, aan wien ook de voornaamste tooneelen kunnen worden toegeschreven. Aan Fletcher komt een veel minder belangrijk deel toe; hij is de auteur der populaire, met name der komische scènes, die den voortgang der handeling afwisselen en soms afbreken. Op deze wijze is een tooneelstuk ontstaan, dat hoewel door twee handen geschreven, toch een eenheid is geworden. Een aantrekkelijk stuk is het bovendien. Daarom is het goed, dat mej. Frijlinck het tot onderwerp van haar proefschrift koos. En nog beter is het, dat zij de problemen, die eraan zijn verbonden, op wetenschappelijke wijze behandelde en op gelukkige manier tot oplossing wist, t o brengen. H. B K i; n M A N s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl