Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Dec. '23. - No. 2424
MAURIGE BARRÈS f
Een schokkend, een haast ongelooflijk
bericht komt tot ons uit Parijs. Barrès ge
storven ! Barrès de veerkrachtige, de altijd
jonge, de steeds zich vernieuwende, de onver
moeide toovenaar met een stijl die slechts van
hem was, Barrès de reiziger, de actieve staats
man, middenpunt van politieke en letterkun
dige kringen, die verleden jaar nog een boek
had uitgegeven, het mooiste wellicht van zijn
carrière, U n jardin sur 'l Oronte, waarin hij
de levenswijsheid, gedurende lange jaren door
diepe innerlijke ervaring verworven, verbond
met een jeugdigen zang van liefde: werk van
een troubadour en van een wijze.
De zestigjarige scheen niet ouder geworden.
Nog was hij de lenige, magere man met het
tanig gelaat, dat hem meer op een Spanjaard
deed gelijken dan op een Franschman; nog
was de op het voorhoofd vallende lok niet
grijs. Zijn jongste werken hadden den glans
van de jeugd, ieder artikel van hem scheen
een nieuw avontuur, zijn vijanden vroegen of
hij nu Rijnland wilde veroveren, zijn vrienden
begrepen dat het slechts zijn doel was, de
sympathieën voor het nobelste Frankrijk die
daar onmiskenbaar van oudsher sluimeren,
tot nieuw leven te wekken.
Ter wille van de grootheid zijner natie.
Want Barrès, de gewezen scepticus, de man
die pijnlijk gezocht had naar een ideaal om
voor te leven, naar een zekerheid om op te
bouwen, had alle zekerheden, alle idealen, die
geschiedenis en eigen tijd hem boden, ver
worpen verworpen na ze eerst te hebben
onderzocht, te hebben doorleefd en n
zekerheid, n ideaal had hij tenslotte ver
kozen als de zijne: het vaste weten dat Frank
rijk moest leven, de vaste wil het sterk en
schoon te doen leven.
Men mag zeggen dat er hooger idealen
denkbaar zijn, dat het goed zou zijn een Kerk
te verheerlijken, de Menschheid te dienen,
Europa tot zijn vaderland te proclameeren,
of zelfs de wereld; men mag betreuren dat Bar
rès geen internationalist, of geen socialist, of
geen katholiek is geworden: het zijn ijdele
verwijten, want wie na moeilijken innerlijken
strijd een zekerheid wint, welke het dan ook
zij, is alleen daarom reeds even verdienstelijk
als gelukkig. Welk een smart zouden de mees
ten onzer gevoelen als zij.... zich hun inner
lijke onzekerheid bewust konden worden.
Welk een pijnlijke aarzelingen, in dat geval,
welk een zenuwachtig heen-en-weer-rukken
in de gemoederen van haast alle menschen in
onzen tijd ! Zij denken te weten, zij denken te
gelooven, en ze weten niets, ze gelooven niets.
Zij maken het zich maar wijs. Hoe heeft Pas
cal dezen strijd gekend, met welk een smarte
lijk vallen en opstaan heeft ook die groote
geest ten laatste een einddoel bereikt.
Barrès had dan gekozen, zij het niet als Pas
cal. Hij had het belang van zijn land gekozen:
eenig antwoord op alle vragen. Daardoor moest
hij naar Syriëtrekken, naar Rijnland, daar
door had hij vroeger den Elzassers moeten
raden hun land te bewaren voor het weer
keerend Frankrijk; daardoor was hij genoopt
de Katholieke kerk, die naar zijn inzicht
Frankrijk gemaakt had tot wat het in geeste
lijk opzicht was, te verdedigen tegen grove
anti-clericale drijverij. Daardoor ook was hij
er in den oorlog toe gekomen, alle literaire
werk te staken en bijna iederen dag een dier
pakkende, moedgevende krantenartikels te
schrijven, waardoor hij zoovelen in de loop
graven tot steun en zijn land tot een raads
man ten goede is geworden.
Toch kon men dit staken zijner literaire
werkzaamheid betreuren, en over de verschij
ning van het gelukkig in hoofdzaak weer on
politieke Un jardin sur l'Oronte was onder de
minnaars zijner heerlijke lyriek maar n
roep: eindelijk! Het kwam wel onverwacht.
Een zijner vurigste bewonderaars had hem in
1920 gevraagd of hij weldra weer romans ging
schrijven en had er de onderstelling bij ge
opperd, dat dan het Keltische element in zijn
gemoedsleven de bron zou worden van een
nieuwe, frissche poëzie: dat Keltische had den
buitenlandschen aanhanger zoo getroffen in
het werk dat, naast Le jardin a Bérénice, wel
zijn mooiste eigenlijk gezegde roman was:
La colline inspirée. Hij bleek het denkbeeld
niet te verwerpen; plannen in die richting
had hij echter nog niet, hij sprak nog hoofd
zakelijk van politiek.
En nu was hij tot zijn romanlyriek, of
schoon dan voorloopig zonder keltisme, terug
gekeerd. .We konden weer hopen. We keken
uit wat nu zou komen. We verwachtten weer
die verrukkende zangen van begeerte en ver
smading, van opperste verheerlijking en alles
ontkennende moedeloosheid, van eindelijk
verzoende daad en droom, waardoor Barrès
zoo innig menschelijk is was" moet ik
zeggen, want terwijl ik dit schrijf, op den avond
van zijn dood, ligt hij strak achterover; we
meenden nieuwe beschrijvingen Van vreemde
landen te zullen lezen, van ons eigen land
misschien dat hij van plan was te bezoeken,
beschrijvingen waardoor die landen beter
gekend zouden worden dan door welke exact
heid ook. Want deze Fransche patriot was
een groot reiziger, hij had niet het ne ge
kozen uit onbekendheid met het andere, en
nooit weer zullen wij Spanje, Griekenland of
Venetiëkunnen bezoeken zonder aan de veer
kracht van Barrès te Toledo, aan zijn roman
tische gevoelens tegenover het klassieke
Parthenon, aan Barrès den koortsigen genieter
van de ondergaande schoonheid der lagunen
te denken. Hij is n met die plaatsen omdat
hij een der grootsten is die ze bezochten en
omdat hij de dwingende gevoelens, die hem
vervulden toen hij er stond, heeft weten te zeg
gen in een beurtelings zweepende en kwijnen
de, in een altijd zingende taal, die hem on
sterflijk zal maken.
En nu: deze in waarheid onvergelijkelijke,
met niemand te vergelijken, mensch is niet
meer. Niets zal hij ons meer schenken. Nu is
hij zelf een dier voorvaderen geworden wier
vereering hij zoozeer heeft trachten te be
vorderen; nu is het aan de Fransche jongeren,
zij het met afwijkingen door nieuwe levens
vormen geboden, ,,de mettre leurs pas dans
ses pas".
5 Dec. 1923.
JO HANNES TlELROOY
ilmiiiuimiiii i
KAREL DE BAZEL f
JEUOD-HERINNERINGEN
Het is een meermalen geconstateerd feit,
dat persoonlijkheden, die van den beginne af
een zwakke gezondheid bezaten, daarvoor
vergoeding vonden in een ontzettende werk
kracht. Het schijnt, dat dezulken door een
geheimzinnige kracht ertoe gedreven worden,
het werk, dat hun hier te doen gegeven werd,
in een minimum van tijd af te doen.
Aldus ook De Bazel.
Veel te vroeg is hij gestorven. En toch heeft
geen dergenen, die hem intiem gekend hebben,
vermoed, dat zijn constitutie het zoo lang
nog uitgehouden heeft. Steeds, van zijn vroege
jeugd af, is het een voortdurend opstaan en
vallen geweest, tot eindelijk voor eenige dagen
het einde toch nog geheel onverwacht kwam.
Reeds veel werd de laatste dagen over hem
geschreven; het kan diis allerminst mijn doel
zijn, hier in herhalingen te vervallen. Dat een
groot bouwmeester en een uitstekend mensch
in hem heengingen, zijn velen reeds komen ver
kondigen. Dat dezen in het constateeren
hiervan gelijk hebben weinigen kunnen dat
zoo volmondig erkennen als ondergeteekende,
die meer dan dertig jaar hem kende en met
hem omging.
Mogen enkele jeugdherinneringen hier vluch
tig de revue passeeren.
De groote voorsprong van De Bazel op al zijn
tijd-collega's was, dat hij als jonge vent van
nog geen twintig uitstekend praktisch onder
legd op het bureau van Dr. Cuypers kwam.
Hij had het timmeren geleerd en 's avonds
zijn tijd aan de Haagsche academie besteed
om zich in de bouwkunst zoo goed als dat
dan ging te bekwamen.
Terwijl zijn medebroeders op 't atelier
Cuypers van het beroep niets anders wisten,
dan wat op de teekenschool de teekenhaak en
plank hun geleerd hadden, stond hij met beide
beenen in de praktijk.
Dit veroorzaakte, dat de oude Cuypers er
niet voor terugdeinsde, hem op nauwlijks
20jarigen leeftijd de leiding van den bouw der
St. Vituskerk te Hilversum op te dragen. Het
klinkt nu haast ongelooflijk, dat De B. deze
kerk geheel alleen heeft gebouwd. Niet alleen
als opzichter, doch haar ook geheel detailleer
de tot in de kleinste onderdeelen; en tevens
de pastorie welke tegelijkertijd gebouwd werd.
Ik kan hier niet teveel in details afdalen,
doch mag niet nalaten erop te wijzen, dat
De Bazel hier een uitstekenden steun vond
aan Jacques van Oroenendael, den uitvoerder
van het werk, die dit voor zijn vader, die het
werk aangenomen had, deed, een der grootste
kerkenbouwers in ons land, toen nagenoeg
niemand in de aannemerswereld in staat was
een kerk met gemetselde gewelfconstructies te
maken.
Een inniger samenwerking tusschen hoofd
opzichter (bouwleider) en aannemer (uitvoer
der) heb ik nimmer ontmoet. Ieder stond vast
op zijn standpunt (tegenstrijdige belangen)
en toch was er een harmonie, die maar zelden
verstoord werd.
De Bazel's constitutie was echter op den duur
niet tegen zoo een groote inspanning opge
wassen. Toen het werk zijn voltooiing nader
de, zonk hij ineen. De geraadpleegde genees
heer vreesde het ergste. Het was toen echter
de tijd, dat Pastoor Kneipp met zijn
waterkuur grooten. opgang maakte, ja een wereld
reputatie verkregen had.
De Bazel wenschte hem te raadplegen,
en was, ondanks het advies van zijn dokter,
die niet geloofde, dat hij de reis naar Wo
reshofen zou kunnen doorstaan, niet van dat
idee af te brengen.
Hij vertrok met den beeldhouwer Oosschot
(later zijn zwager). Na een angstige reis (daar
elk oogenblik het ergste gevreesd werd) be
reikte hij zijn doel, en.... kwam na eenigen
tijd genezen terug; genezen voor zoover dat
dan mooglijk was.
Na de voltooiing dezer kerk kwam hij op
Dr. Cuypers' bureau aan het Rijksmuseum
terug en werd tot Chef de bureau aangesteld.
Ongetwijfeld zou hij een der grootste
kerkenbouwers van ons land, en Dr. Cuypers' besten
SINTERKLAAS EN HET NEDERL. FASCISME
Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck
Wat Dr. Emile Verviers niet kreeg op 5 December
iiiiiiiiiiriimiiiiiiiii iiui iiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiui iiiiiiiifiiiifiiur iiiiiimiiiiM minimum iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiii
Jeugdportret van K- P. C. DE BAZEL
opvolger in dezen geworden zijn, ware niet een
geestelijk conflict tusschenbeiden getreden.
Het was de storm- en drang-periode, toen
dertig jaar geleden, voor allen die later op
kunst- als op zooveel ander gebied iets zouden
beteekenen. Domela Nieiiwenhuis slingerde
zijn vervloekingen in de verouderde maat
schappij. Hoe zouden talentvolle jongeren, op
den drempel van hun leven, ongevoelig hebben
kunnen zijn voor diens machtige, in verschil
lend opzicht zoo ware woorden? Toch was de
invloed van dezen volksmenner op jonge, in
den grond religieuze geesten van korten duur.
Het materialistische der bewijsvoeringen of
betoogenfbevredigde hen niet, en instinctmatig
zochten ze verder.
Onder leiding van den afgetreden predikant
Willem Meng was de vereeniging WIE DENKT
OVERWINT" gesticht, waarvan het weekblaadje
LICHT EN WAARHEID" de spreekbuis was.
Het verkondigde maatschappelijke theorieën,
welke misschien het best als
ethisch-anarchistisch aangeduid kunnen worden. Het anar
chisme van Kropotcine, de gebroeders Leches,
verbonden met de beschouwingen van Renan
was het.
Maar ook dé/.e invloed y.ou slechts van kor
ten duur zijn. Daar was geen verheffing, geen
climax; het bleef steeds'op dezelfde hoogte.
De theosofie van H. P. Blavatski deed haar
intrede in ons land, en van toen af zou de
Sanskriet-spreuk: Satian nasti paro dharma,"
er is geen godsdienst die boven waarheid
gaat," de geestelijke wereld der jongeren
inspireeren.
Tot zijn laatste oogenblik is De Bazel theo
soof gebleven; het blijkt dus, dat hij in de door
de theosofie gehuldigde wereldbeschouwing
zijn bevrediging gevonden heeft.
Ik zie er geen kans toe, in enkele woorden
De Bazel's geestelijk leven verder te schetsen.
Dat ik ertoe kwam, bovenstaande enkele zin
nen te schrijven, vindt slechts hierin zijn
grond, dat alle werk van dezen bouwmeester
zijn oorsprong had in zijn innerlijke gesteld
heid. De voornaamste karaktertrek van zijn
scheppingen is het wel-gewogene, het
\veloverwogene. Ja, zoo zelfs heeft de nagedach
te" zijn werk belieursdit, dat liet, niet geheel
ten onrechte, soms koel genoemd wordt. Steeds
meer begon deze eigenschap de inspiratie te
overheerschen.
In 't kort: het boven vluchtig geschetste
levensbeloop was oorzaak, dat er conflict
ontstond tusschen geesten, als die van Dr.
Cuypers en De Bazel; en dat de laatste zich
met zijn bureau-makker en geestverwant
Lauweriks zelfstandig als architect ging vestigen.
Het zou mij niet mogelijk zijn, de moeilijk
heden te teekencn, waarmede deze beide jonge
architecten jaren lang te kampen hadden. De
wereld stond teen zoo geheel. anders tegen
over waarlijk echte kunst. Nieuwe kunst" zou
ik bijna neergeschreven hebben. Doch er is
geen nieuwe kunst, of, er is slechts uitslui
tend nieuwe kunst (al naar men dat nemen wil).
Tot de schoonste werken van deze fr
rescompagnon behooren de vele houtsneden
voor dat zelfde bovengenoemde blaadje
Licht en Waarheid" gemaakt. Con atnore";
natuurlijk Con amore". Deze houtsneden
zijn nu door kenners gezocht. Wat De Bazel's
gezondheid betrof, het was altijd, en altijd
weer, een opstaan en ineenstorten. Zooals ik
in den aanvang dezer vluchtige schets schreef,
voor zijn intieme bekenden is het een wonder,
dat hij telkens weer er bovenop kwam. Na
enkele dagen van inzinking begon hij op zijn
bed direct weer te werken; dan schetste hij op
randen van kranten of op alles wat hij in
handen kreeg. Een zeker teeken voor zijn ge
zin was dit dan van zijn wederopleving.
Een woord van diepe waardeering ten
slotte voor Mevrouw de Bazel-Oosschot, die
van zijn jeugd af haar man terzijde stond.
H.
M. W A I. E N K A M P CZ.
iiiiiiiiiliimmiiiiiiim m iiiiiiiiiiiimiiiiii n
WILHELMINA P. FRYLINCK. The tragedy
of Sir John van Olclen Baniawlt.
Anonymous play editeti /rom ilie
manuscript u'ith introductiun and notes.
Amsterdam, H. O. van Dorssen,
1922. in-8.
Het oude Engelsche stuk, waarin
Oldenbarnevelt wordt ten tooneele gebracht, is
ten onzent niet onbekend. Jaren geleden
werd het reeds uitgegeven door Bullen in
zijn Collection of old English plays. Maar deze
uitgave werd naar een eigenaardige Engelsche
gewoonte slechts in weinige exemplaren
gedrukt. Niettemin kreeg Friiin er op deze
wijze kennis aan; onmiddellijk zag hij er de
beteekenis van in. Hij gaf een herdruk van
den door Bullen uitgegeven tekst, maar
gaf er een inleiding bij, ie het stuk in verband
brengt met onze geschiedenis en de gegeven
voorstelling van het karakter van
Oldenbarnevelt en van de verhoudingen ten onzent
tijdens het bestand toetst aan de werkelijke
historische gegevens. Met alle waardeering
voor de tragische kunst van den dichter of
liever van de dichters komt Fruin tot de
slotsom, dat het stuk geen recht doet aan de
historische beteekenis van den grooten lands
advocaat.
Fruin drukte den tekst naar de uitgave
van Bullen af. Op zijn standpunt was dat
volkomen verantwoord. Toch was een nieuwe
uitgave van het handschrift noodig om de
eenvoudige reden, dat de tekst van Bullen
niet volledig was. Het stuk was immers door
de handen van den censor gegaan; deze had
naar de gewoonte van zijn ambt een vrij groot
aantal regels en soms geheele passages
geschrapt. Het motief schijnt daarbij vooral
te zijn geweest de wensch om Maurits te
ontzien; althans zijn passages doorgehaald,
waar minder gunstig over den prins wordt
gesproken. In 1619, na den val van den
advocaat, had de Engelsche regeering na
tuurlijk geen enkele reden om den nieuwen
machthebber in de republiek onaangenaam
te stemmen. Eerder moet men zich lichtelijk
verwonderen, dat het in den zomer van 1619
te Londen werd vergund een tooneelstuk
op te voeren, waarvan Oldenbarnevelt de
tragische en dus sympathieke held was.
Maar dat daar gelaten, het spreekt van zelf,
dat de doorgeslagen regels tot het stuk be
hooren en dus bij een uitgave behooren te
worden afgedrukt. Niet hoe het tooneelstuk
uit de handen van den censor kwam, maar
hoe het uit die van den dichter kwam, moeten
wij weten. Intusschen werd daardoor de
arbeid van Mej. Frijlinck zeer verzwaard.
leder die wel eens met een dergelijken arbeid
is aangehaald geweest, weet, hoe bijzonder
moeilijk en inspannend de ontcijfering van
zulke teksten is.
Dat werk is gebeurd naar het eenig bekende
handschrift, dat sedert 1851 in het Britsch
Museum berust; het is klaarblijkelijk een
net kopie, afkomstig van de tooneeldirectie,
die door haar aan den censor is aangeboden.
Wij danken dus aan Mej. Frijlinck een bete
ren en meer volledigen tekst. Wij hebben
haar nog meer te danken. In de inleiding
bespreekt zij eerst de oudere uitgaven en
het handschrift; vervolgens geeft zij een
overzicht van het stuk. Zij stelt vervolgens
den datum van het stuk vast en ontwerpt zijn
geschiedenis op het tooneel. Van groot belang
is haar bespreking van de bronnen, waaruit
de inhoud van het stuk is geput, en evenzeer
haar onderzoek naar het auteurschap en wat
daarmede samenhangt, de verdeeling van
den tekst tusschen de twee dichters. Mej.
Frijlinck stelt vervolgens de plaats vast,
die dit drama in de geschiedenis van het
tooneel inneemt en geeft daarna haar
aesthetische en letterkundige waardeering
ervan. Dan komt zij te spreken over de
behandeling van het onderwerp en de his
torische waarde daarvan. Eindelijk
onderKunstzaal Ca el van Lier
naast liet Postkantoor
te LAREN (N.H).
Antiquiteiten Oude Oostersche Kunst
Schilderijen Kunstnijverheid
zoekt zij de vertalingen en geeft een histo
rische waardeering.
Het ligt voor de hand, dat wij op deze
rijke stof bezwaarlijk in alle onderdeelen
kunnen ingaan. Slechts op enkele punten
mogen wij hier de aandacht vestigen.
De tijd van het stuk is nauwkeurig aan
te geven. Het was voltooid den 14 Augus
tus 1619 en werd den 27sten van die maand
voor het eerst te Londen gespeeld. Na
tuurlijk is het geschreven na de exe
cutie van Oldenbarnevelt, dus na 13 Mei.
Zelfs kan men het nog iets later stellen.
Er wordt gezinspeeld op het ontslag van
Stoutenburg als gouverneur van
Bergen-opZoom, dat eerst den 14 Juli door Carleton,
den Engclschen gezant, wordt vermeld als
pas gebeurd. Tusschen 14 Juli en 14 Augustus
161'J moet het stuk dus zijn geschreven.
Naar onze meening is die termijn wel kort,
maar toch volstrekt niet ondenkbaar.
In nauw verband nu met deze dateering
staat het vraagstuk van de bronnen, waarnaar
de dichter of de dichters werkten. Daar het
niet is aan te nemen, dat Nederlandsche bron
nen in Engeland bekend waren, is de keuze
beperkt tot Engelsche gegevens en uit den
aard der zaak bij voorkeur gedrukte. Nu trok
ken de godsdienstige en staatkundige ge
schillen tijdens het bestand in Engeland zeer
de aandacht; niet groote belangstelling volg
den koning Jakob I en het Engelsche volk
de ontwikkeling der gebeurtenissen in de
republiek. Geen wonder, dat een vrij groot
aantal Nederlandsche pamfletten van en over
den strijd in het bestand in het Engelsen zijn
vertaald. Bullen vestigde reeds de aandacht
op Baniavcls Apologie o r Hollands
Mysteria", Newes out of Holland" en The
Arniignment of |ohn Van Oldeit.-Barnavelt"
zonder evenwel het tooneelstuk met deze
pamfletten, die men in hun Engelsch gewaad
gemakkelijk zal herkennen, te vergelijken.
Mej. Frijlinck vestigt bovendien de aandacht
op The Golden Legend of the New St.
John", The Arminian Road t o Spain",
Declarations of the golden Bcllows', waar
van Motley reeds veronderstelde, dat zij in
Engeland bekend waren. Dan moeten nog
worden genoemd Leidenberch his
Confessions", A Proclamation given bij the States
of Gelderlandt", Sententia lata et
pronunciata adversus Ledenbergium", ten slotte
een ballade Murther unmasked or Barneviles
base Conspiracie against his oune Country,
discovered." Het is al dadelijk merkwaardig,
dat vier van deze pamfletten in het stuk
zelf worden genoemd en dus aan de schrijvers
bekend moeten zijn geweest. Een vergelijking
van den tekst van het tooneelstuk en van de
pamfletten lag dus voor de hand. Die verge
lijking nu is door mej. Frijlinck ingesteld.
Het resultaat is inderdaad zeer verrassend.
Ten duidelijkste blijkt, dat de dichters den
inhoud van eenige pamfletten niet alleen
feitelijk, maar soms zelfs woordelijk hebben
overgenomen. Zeer veel is overgenomen uit
Barnavels Apologie", het bekende verweer
schrift van den advocaat van 1618, waarin
hij een uitvoerig overzicht geeft van zijn
leven, zijn beginselen en zijn daden. Maar,
men zou haast zeggen om een soort tegen
wicht te geven, is bovendien in ruime mate
partij getrokken van The Golden Legend of
the New St. John", een der vuilste en boos
aardigste pamfletten, die in die dagen tegen
den advocaat zijn verschenen en waarin de
laaghartigste laster tegen hem wordt uitge
braakt. Dat voor de tooneelen, waarin o.a.
Ledenberg optreedt, met name dat van
den zelfmoord van den ongelukkigen man,
Leidenberch his Confessions" zijn gebruikt,
ligt voor de hand. Zoo gaat het ook met
andere pamfletten, zooals met de stukken
door mej. Frijlinck wordt aangetoond.
Ik zou daarnaast de mogelijkheid willen
openhouden, dat ook geschreven bronnen
zijn gebruikt. Ik zou dat willen afleiden van
t\r namen der personen, die in het stuk een
rol spelen. Die namen zijn in het algemeen
vrij nauwkeurig naar de Nederlandsche (of
ook Fransche) overgenomen. Alleen n naam
verschilt niet onbelangrijk: Modesbargen.
Dat hiermede Moersbergen is bedoeld, staat
natuurlijk vast. Maar vanwaar- de zonder
linge verhaspeling van dezen naam? Mij
dunkt, zij is niet anders te verklaren dan
door het verkeerd lezen van den geschreven
naam. De geschreven e kan in bepaalde ge
vallen als een d worden gelezen, wat met de
gedrukte letter natuurlijk onmogelijk is. Ik
zou dus willen onderstellen, dat althans de
namen der historische personen voor een
deel op schriftelijke overlevering teruggaan.
Ook de kwestie van het auteurschap is door
mej. Frijlinck op afdoende wijze opgelost.
Bullen schreef het stuk toe aan Massinger
en Fletcher en meende zelfs de tooneelen
te kunnen aanwijzen, die door beide dichters
waren geschreven. Die meening wordt ge
deeld door allen, die zich sedert met het stuk
hebben bezig gehouden. Een dergelijke samen
werking van. twee auteurs is in die dagen in
de dramatische poëzie niet ongewoon; van
Massinger en Fletcher zijn meer
tooneelstukken bekend. Het is alleen maar de vraag
hoe wij ons die samenwerking moeten denken.
Voornamelijk op metrische gronden, daarnaast
op argumenten, aan de behandeling van de
stof ontleend, betoogt mej. Frijlinck, dat het
drama als zoodanig moet zijn ontworpen
door Massinger, aan wien ook de voornaamste
tooneelen kunnen worden toegeschreven.
Aan Fletcher komt een veel minder belangrijk
deel toe; hij is de auteur der populaire, met
name der komische scènes, die den voortgang
der handeling afwisselen en soms afbreken.
Op deze wijze is een tooneelstuk ontstaan, dat
hoewel door twee handen geschreven, toch een
eenheid is geworden.
Een aantrekkelijk stuk is het bovendien.
Daarom is het goed, dat mej. Frijlinck het
tot onderwerp van haar proefschrift koos.
En nog beter is het, dat zij de problemen,
die eraan zijn verbonden, op wetenschappelijke
wijze behandelde en op gelukkige manier tot
oplossing wist, t o brengen.
H. B K i; n M A N s