Historisch Archief 1877-1940
8 Dec. :23. - No. 2424
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ROEMRUCHTIGE
BEDRIJVEN VAN RIDDER
DON QUICHOTEDELAMANCHA
(met teekewngen voor de Amsterdammer"
door J. W. Bloem)
ZEVENDE ZANG.
BEZINGENDE HET WERELDBEROEMDE AVON
TUUR VAN DEN GOUDEN HELM VAN
MAMBRINO; VOORTS BEVATTENDE DON QuiCHOT's
MINNEDICHT AAN ZIJNE DULCINEA, EN TEN
SLOTTE BEZINGENDE HOE DE RIDDER ZICH
ANDERMAAL STORT IN EENEN HEETEN STRIJD,
WELKE EVENWEL KOUD EINDIGT.
Voort weer sjokt het tweetal, voort.
Plotsling klinkt des ridders woord:
.,Ha ! wat zien mijn oogen daar?
't Is Mambrino's helm, zoo waar!
Kunstwerk van gedegen goud,
Honderd duizend eeuwen oud !
Zie dien ridder onvervaard
Rijdend op zijn aschgrauw paard !
Honderd boeken las ik al
Over dit beroemd geval."
Wat hij zag was een barbier,
Op een schamel ezeldier,
Die op weg was naar een klant,
Met zijn scheerkwast in zijn hand,
't Koopren bekken op zijn pet.
Dat had hij er op gezet,
Daar het wat bescherming bood,
Want het sausde dat het goot.
Nauwlijks ziet de ridder hem,
Of hij roept met luider stem:
Ha, Mambrino ! 'k Heb u, schelm !
Ridder met den gouden helm,
Op uw nobel, aschgrauw paard !
Deze helm is schatten waard,
Sancho Panza ! Laat me los !
'k Werp den bloodaard van zijn ros,
En 'k ontruk dien onverlaat
Zijn onschatbaar hoofdsieraad !"
En hij voegt de daad bij 't woord.
Onder 't angstgeschreeuw van: Moord!'
Valt de kapper bleek van schrik,
Van zijn ezel in het slik;
't Bakje tuimelt van zijn pet,
Als hij 't op een loopen zet.
Donkie, haast van vreugde dol,
Drukt het op zijn kalen bol,
En, omdat het niet goed past,
Bindt hij 't i.net een touwtje vast.
Dulcinea, teedre maagd,
Als g'uw ridder zoo eens. zaagt!"
Lispt hij, en, met blijden blos,
Klimt hij op zijn krakend ros.
Na een ritje van een uur
Krijgt hij weer een kippekuur.
Sancho," sprak hij, kom eens hier,
Geef mij potlood en papier,
Dat ik een epistel dicht
Aan mijn lieve Levenslicht.
Voor 't geval je 't eens verloor,
Lees ik je den inhoud voor,
Leer 't uit 't hoofd, onthoud het goed,
Als je 't soms vertellen moet;
Werk 't in elk geval wat uit,
Ter verklaring voor mijn bruid."
Na verloop van een kwartier
Stond zijn vaers al op 't papier.
Toen borst onze ridder los,
Met de loeistem van een os:
iiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiii iiiiiiiiiiiiiiiin
Noderl. Munt
Hollmntl* be»to IO cent» sigaar
NEDERLAND OP HET INTERNATIONALE POSTCONGRES
Teekening vaor de Amsterdammer" door Joh. Braakensieh
,,Dulcinea, kuische maagd !
't Moede damhert, opgejaagd,
Smacht niet feller naar de rust, ?
Dan hij, die Uw zolen kust,
Zij het dan ook slechts per brief
Smacht naar U, mijn Zoetelief!
Dat mijn wakk're metgezel
U omstandiglijk vertelt',
Hoe een hoog verheven hand
Mij verhief in d'adelstand,
Hoe ik d'Onschuld heb gered,
En Uw naam bevrijd van smet,
Hoe ik een reuzen-heir versloeg,
Legers uit elkander joeg,
En Mambrino's gouden helm
Heb ontfutseld aan een schelm
Dit, en duizend daden meer
Deed uw Ridder, U ter eer.
Zoo aanvaard dan, eedle Vrouw,
Mijne liefde, mijne trouw!
Thans leg ik de veder neer.
Wacht, totdat ik wederkeer,
Overleden, of beroemd !
Die zich, lotus tuus, noemt
RIDDER tot mijn stervensuur
VAN DE DROEVIGE FIGUUR."
Sancho nam den brief, ging heen,
En de ridder bleef alleen.
Minister Van Swaay : Goede reis, heeren! Maar denk er om, dezelfde taktiek als hier
niet praten^over je weet wel"
ui in ui iiiiiiiiH
CHARIVARI A
Te Rijswijk kan men leeren, hoe'de ware
Christen hoon en smaad beantwoordt. Tot
den scheldenden secretaris," schrijft de
Rijswijksche Courant, werden eenige woorden
van hartelijken dank gericht."
De meeste" predikanten nemen rust na
het neerleggen van hun betrekking, maar
van'Ds. Posthumes Meyjes schrijft de O. H. C.:
Zijnjemiraat^gaat in l Febr. 1924." t
Opgestegen op zijn ros,
Reed hij door, langs veld en bosch,
Tot, op 't einde van den dag,
Hij een nacht-taveerne zag.
Don Quichot had trek en reed,
Schoon 't met zijn principes streed,
Door de donkre oprijlaan
Naar de deur en klopte aan.
Want principes zijn geschikt,
Als je lekker hebt gebikt,
Maar voor vulsel van de maag
Zijn beginselen te vaag.
De waardin, een flink stuk mensch,
Liet hem binnen op zijn wensch.
Verrassende mededeelingen
De leeftijd der soldaten werd bij voortdurenden
eisch van aanvulling en uitbreiding der eenheden
steeds hooger, die der aanvoerders in de suhalterne
officiersrangen steeds lager." (N. R. Ct.)
De waardin holt weg, ontzet.
Don Quichot zit suf op 't bed,
Want half slapend, half ontwaakt,
Had hij dat kabaal gemaakt.
Maar zijn soesbui duurt niet lang,
Want daar komt iets uit den gang
Aaneenlijmsels
Het Kruger-Telegram." (N. R. C.)
De rechtbankpresident in het Vreewijk-proces."
(Gr.)
De Vaz-Diaz-correspondent meldt liet volgende
over de landverraad-zaak." (L. D.)
De fnaffers, de fnuiters en de fnachteraars
Fnuit het breede venster, maar beter nog fnaf
liet terras boven, zagen we Parijs." (WereldpJ
Fnuit Kaapstad ontvingen wij de volgende
beschrijving." (Auto)
Fnuit de kringen der studenten ontving hij
medewerking." (Stem)
Fnachter de brilleglazen fonkelden de scherpe,
diepliggende oogen." (O. H. C.i
Komen aanloopen een hond luisterend naar den
naam Doilie." (Adv. I\ H. C.)
Het beleefde beestje heeft zich dus be
hoorlijk voorgesteld.
In een kamer met een bed
Werd zijn eten klaar gezet.
Leeren zakken vol met wijn,
Stonden bij zijn bedgordijn.
Maar toen hij gegeten had,
En ontkleed te soezen zat,
Greep hem zijn verbeeldingskracht
Weer met onweerstaanbre macht.
Patsj ! Daar pletst hem 't wilde wijf
Een puts water over 't lijf,
Dat het ver in 't ronde spat
Maar de boel was toch al nat
En ze schreeuwt met luid misbaar..
Wat ze zei, verzwijg ik maar.
Thans is Don Quichot ontwaakt,
En, terwijl hij zuchten slaakt,
Gespt hij zich zijn harnas aan,
Om naar buiten toe te gaan.
Spreker behandelt vervolgens de intuïtionistische
theorie der juistheidspraedicaten, waarbij naast juist
heid en ongerijmdheid als nieuw praedicaat de
ongerijmdheid der ongerijmdheid wordt ingevoerd,
alsmede de theorie der inhullïngsrelaties van een
prent en een prentsoort, waarbij een getal op drie
verschillende niet aequivalente wijzen rationaal en
eveneens op drie verschillende niet-aequivalente
wijzen irrationaal blijkt te kunnen zijn. Ten slotte
blijken twee prentsoorten op vier verschilende
nietaequivalente wijzen te kunnen samenstellen en op
vijf verschillende nietijaequivalente wijzen van elkaar
te kunnen afwijken." (N. R. C.)
Dan nog maar liever de [bioskoop.
4IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIII lllllllltlllllllllflIIIIIMIIIIIIIIIllHII
Plots weerklinkt een luid getier,
De waardin kijkt door een kier
Van de deur, en wat ze ziet,
Doet haar beven als een riet.
Don Quichot staat in zijn hemd,
't Slagzwaard in de vuist geklemd,
En hij hakt met wilden grijns
Op een zak vol zoeten wijns.
't Purpren vocht stroomt door een scheur,
Van de ramen tot de deur.
Booze reus ! Daar ligt uw hoofd,
Door mijn ridderzwaard gekloofd !"
Brult hij, adderengebroed !
Ha! Uw lichaam baadt in 't bloed !"
En bezeten springt hij rond
Door de wijnplas op den grond.
Daar wacht hem een marteling,
Als geen mensch nog onderging.
Somber peinzend stond hij daar,
't Water droop hem van zijn haar,
Op zijn lichaam, klets en klam.
Maar wat daarna overkwam
Aan de Droevige Figuur
In het middernachtlijk uur,
Zing ik in den achtsten zang,
Anders wordt dit rijm te lang.
't Water had den storm gestuit;
Trek daar dus de leering uit,
Als 't niet strijdt met je fatsoen,
Water bij den wijn te doen.
C u A R i v A R i u s
Darius Milhaiid.
Tijdens Milhaud's tournee door Amerika
verleden winter, maakte een der
Amerikaansche bladen zich boos, omdat deze componist
zijn muziek als in directe lijn van Rameau,
Berlioz, Chabrier, Bizet en Satie afstammend
noemde.
Er is niet veel phantasie voor noodig om
zich voor te stellen, dat een groot gedeelte
van het publiek, dat het Concertgebouw
bezoekt, de muziek van Milhaud, een der
Six", voor alles anders houdt dan vooreen
voortzetting van de kunst der melodisten,
die begrijpelijk en helder componeerden in
een begrijpelijk en volgbare tonaliteit en geen
klanken lieten hooren, die, naar een criticus
het eens formuleerde, eerst in een fabriek
zorgvuldig waren geradbraakt. Want dit
effect heeft de aanwending der
polytonaliteit nog op het oor van een anders gewend
publiek: alsof opeens alle spelers van het
orkest van de wijs geraken, waarbij b.v.
de hoorn middenin een geheel andere toon
soort gaat inzetten en onbekommerd om de
cacophonie", die hij teweeg brengt, zijn partij
uitspeelt.
Toch, de polytonaliteit in de muziek van
Milhaud en andere modernen is van ge
heel anderen aard dan die, van Schönberg
en de Weeners, en Milhaud heeft toch gelijk,
wanneer hij haar een voortzetting noemt van
de melodie en de unitonaliteit van Rameau,
Berlioz, Chabriez en Bizet.
Een korte uitweiding is thans noodzakelijk:
De uitbreiding der harmonie in de mocerne
muziek heeft ook de harmonische draagwijdte
der melodieën uitgebreid. De tonaliteit,
aanvankelijk binnen den omvang van een
akkoord aangegeven, heeft zich bij het eigen
karakter van iedere melodie aangesloten,
zoodat, waar vroeger een contrapunt van
melodieën zich liet hooren, nu een contrapunt
van harmonieën iedere melodie van vroeger
thans met de harmonieën in zijn eigen tona
liteit -?hoorbaar wordt. De aanvankelijke
tonaliteit, splitst zich dus in bi- of polytona
liteit. Wij zien twee of meer akkoorden ieder
in hun eigen tonaliteit boven elkaar optreden,
die op zich zelf hun eigen melodie tonaal
begeleiden, doch in de samenklanken
atonale klankenbcelden vormen. De
polytonale muziek is niettemin van origine essen
tieel diatonisch, d.w.z. gebruikt slechts de
noten, waaruit de gamma is samengesteld
van de toonsoort waarin iedere melodie
geschreven werd. Zij is dus niet a-tonaal,
omdat haar a-tonale klankenbeelden slechts
gevormd worden door samenklanken, die
het resultaat zijn van polytonale contrapunten.
Men begrijpt, dat men deze muziek slechts
in haar voortgang, in haar stroom", horizon
taal, ten volle kan verstaan, dat de
klankenbeelden met de snelheid van een film, buiten
een vertikaal hooren der akkoorden om,
moeten worden opgenomen. De groote drager
van het geheel wordt dan het rythme (niet de
maat), dat wij in de moderne muziek in ver
schillende vormen, als continuo", als
stroomverwekker", als syncope (der negermuziek)
zien optreden.
Wij hoorden Milhaud zijn eigen oeuvre
hier inlroduceeren. Hij speelde zelf twee
Saudades do Bra/.il", met het Concertge
bouw-orkest zijn Ballade" voor piano en
orkest, met Schmuller zijn Sonate voor
piano en viool, en begeleidde Berthe Seroen
in zijn liederen Les soirees de Petrograd".
Mengelberg dirigeerde zijn Serenade". Men
kon dus indrukken genoeg van zijn talent
krijgen, waarbij zich ook het gevoel deed
gelüen, dat niet alles als geheel bezon
ken kan worden beschouwd en er
onevenwichtigs valt aan te wijzen. Men zou Mil
haud wat minder gemakkelijk productief
wenschen en wat meer bezonken; doch wel
licht beteekende dat hem zijn eigen zuide
lijke natuur ontzeggen, voor wier uitings
vorm deze snelle, vloeiend-vluchtige gedaan
ten vol esprit (en innige muzikaliteit !)
een uitdrukking van zijn overvloedige vita
liteit beteekenen. De stroom", de primaire
levenskracht in zijn werk maakt er feitelijk
de grootste factor van uit. Zijn muzikale
beelden bewegen zich snel, zijn
polytonaliteiten schuiven als kleuren naast en door
elkaar, zijn rythmen zijn boeiend, met accenten
van tango's, zooals in de Ballade" en de
Saudades do Brazil".
Milhaud had een succes, waarvan niet
geheel viel uit te maken of het ten slotte alleen
een succes d'estime was.
C O N S T A N T VAN W E S S E M