De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 15 december pagina 2

15 december 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Dec. '23. - No. 2425 a, . DE VRAAG VAN DEN DAG Teekentng voor de Amsterdammer" door Jordaatt . toegevoegd, dat, wanneer men principieel op het eerste standpunt staat, daarmee niet is uitgesloten, dat men voor bijzondere ge vallen de tweede opvatting huldigt. Nu behoeft er nauwelijks op gewezen te worden, dat, ook als de eerste opvatting, die van een objectieve" koopkracht van het geld, juist zou blijken te zijn.de bewe gingen der prijzen van verschillende artikelen over eenzelfde tijdsverloop toch zouden uiteenloopen, niet alleen in intensiteit, maar zelfs in richting. In een tijd van algemeene stijging der prijzen zullen sommige sterk, andere minder omhoog gaan en het is zelfs niet buitengesloten, dat sommige prijzen dalen, en het omgekeerde heeft ook plaats. Hier onder zijn eenige cijfers gegeven, die de be wegingen van de prijzen over verschillende tijdvakken karakteriseeren. Zij zijn deels ontleend aan de prijzen waaruit het indexcijfer van The Statist (de opvolger van het index cijfer van Sauerbeek) is berekend, deels uit die waarop het Nederlandsche indexcijfer der groothandelsprijzen gebaseerd is. De per centages, waarmee de prijzen in de beschouwde tijdvakken zijn gestegen of gedaald zijn daar toe eerst naar hun grootte gerangschikt, daarna is bepaald, welke stijging (of daling) in het midden van de reeks ligt (mediaan), welke de reeks in vieren verdeelen (kwartilen) welke in tienen (decilen). Men zou den eisch kunnen stellen, dat alleen die prijzen in het indexcijfer werden verwerkt, die den invloed van de veranderingen in die koopkracht zoo zuiver mogelijk ondergaan, maar daarmee is de beperking van de keus der artikelen ook afgedaan. Binnen die perken is de keus vrij. Vervanging van een artikel door een ander mag dus slechts een geringen invloed op het indexcijfer hebben. Daartoe moet de dispersie gering zijn, vooral in de omgeving van het indexcijfer. Het blijkt dat daaraan het best voldoen indexcijfers, die slechts over korte perioden loopen, wanneer de beweging der prijzen rustig is. Daarom zijn weieens z.g.n. kettingindex cijfers voorgesteld, waarbij voor ieder jaar het onmiddellijk daaraan voorafgaande als basis wordt gebruiktMaar ook de gewone indexcijfers cijfers, waar de basis maar zelden wordt ver legd, geven over korte perioden wel een indruk van den loop van de koopkracht van het geld. En wat lange perioden betreft: de recht streeksche vergelijking van twee ver uiteen liggende jaren moge het voorwerp van eenigen twijfel zijn, de algemeene gang, die toch eigenlijk een aaneenschakeling is van verge lijkingen van jaar op jaar, is gewoonlijk wel te vertrouwen. Het blijkt dan ook meestal dat de verschillende indexcijfers, die voor n land bestaan, in hun algemeene allure veel overeenkomst vertoonen, al wijken de spronCijfers ontleend aan The Statist: periode .................... ' 1896?1913 1906?1907 1913?1919 1919?1920 gemiddelde stijging (+) of daling (?) .............. -i- 39 + 3 +154 +17 mediaan .................. +40 +4 +132 +17 kwartilen .................. -t 19, -i- 57 O, -! 10 + 100, + 194 O, -i 47 (omvattende de helft der prijsbewegingen.) uiterste decilen ............ 10, ^65 8, +15 + 76, +260 3, +59 (omvattende 4/5der prijsbewe? gingen) uiterste cijfers ............ 35, + 236 20, -i 38 + 27, + 304 30, + 72 Cijfers ontleend aan de Nederlandsche groothandelsprijzen. periode gemiddelde mediaan kwartilen uiterste decilen uiterste cijfers 1906?1907 1913?1919 1919?1920 -r 4 + 206 l + 2 + 174 7 4, f 10 +119, + 233 16, +12 12, -21 + 86, + 342 24, +22 17, +26 + 44, +1120 48, +94 1921?1922 16 12 -21, - 4 31, + 19 38, + 40 illliMMiitiiiiiiiiiiiirtiiliiliilllllliiiHllllllllllllllllllllllllllllllllimillllllllll IETS OVER INDEXCIJFERS VAN PRIJZEN, IN HET BIJ ZONDER DE NEDERLANDSCHE INDEXCIJFERS De prijzen der goederen zijn aan voortdu rende schommelingen onderhevig, sommige meer, sommige minder; er zijn er die geruimen tijd vast blijven, maar op den duur blijkt ook op dit gebied niets bestendig te zijn. Het gevolg is dat men op verschillende tijden voor dezelfde som geld een geheel verschil lende hoeveelheid van dezelfde waren kan koopen. Uit te wijden over de moeilijkheden, welke hiervan het gevolg zijn, is overbodig; een blik, reeds op de toestanden in ons eigen land in de laatste tien jaar, maar in veel grooter mate op die in de ons omringende landen, geeft een lec.on de choses, waartegen alle theoretische overwegingen het aan duidelijk heid moeten afleggen: inkomens, voorheen ruim, worden onvoldoende, verbintenissen, korter of langer tijd geleden aangegaan, kunnen niet meer nagekomen worden, aan berekeningen, waarnaar men zijn handelingen zelfs voor niet verre toekomst zou willen in richten, ziet men eiken grond ontzinken. Een eerste vraag is wel: is die verandering in de koopkracht van het geld tusschen twee bepaalde tijdstippen in cijfers uit te drukken? Deze vraag doet aanstonds een andere rijzen: Kan men de koopkracht van het geld waar deze toch slechts gemeten kan worden naar hetgeen men voor dat geld verkrijgt als iets algemeens, objectiefs opvatten, onaf hankelijk van bepaalde waren ten aanzien waarvan men die koopkracht denkt, of moet men niet veeleer die koopkracht steeds be schouwen ten aanzien van bepaalde artikelen? Deze vraag is niet afdoende te beantwoorden. De prijzen komen voort uit de wisselwerking van vraag en aanbod van goederen en geld, de overvloed of schaarschte der goederen maakt hen goedkoop of duur met betrekking tot andere, wijzigt het beroep op het ruilmiddel. Al de impulsen die op deze wijze van de ruil verhoudingen der afzonderlijke goederen uit gaan, vereenigen zich tot resultanten, die van den eenen kant de koopkracht van het geld beïnvloeden; de hoeveelheid ruilmiddel, dat in omloop is, en de snelheid waarmede die om loop geschiedt, werken er van den anderen kant op in. Het is nu de vraag: komen die impulsen ten slotte tot n enkele kracht samen, zoodat men op een bepaald oogenblik in het algemeen van een objectieve koopkracht van het geld kan spreken, of blijven zij naar verschillende groepen, gebieden, behoeften, gescheiden en zou men ten slotte van de algemeene koopkracht van het geld" alleen mogen spreken als men al de transacties, waarbij het geld een rol speelt, op zeker oogenblik samenneemt en de verhouding van de totale hoeveelheid geld met het totaal van hetgeen daarvoor wordt omgezet verge lijkt? Beide opvattingen hebben haar vooren tegenstanders. De onderscheiding is van belang, omdat de twee opvattingen princi pieel tot twee verschillende wijzen van be rekeningvoeren. Aanstonds zij hier echter aan Hieruit blijkt duidelijk, hoe sterk de cijfers voor elke periode uiteenloopen, maar tusschen de verschillende perioden bestaan weer groote verschillen. Betrekkelijk gering is de ver spreiding over korte tijdvakken en vooral in het tijdvak 1906?1907, dat in een periode van rustige ontwikkeling ligt. De helft van de stijgingen en dalingen ligt daar tusschen nauwe grenzen. In het tijdvak 1921 1920 is de dispersie wat grooter, en vooral in 1919 1920; veel belangrijker is die intusschen over lange perioden. In de periode 1896 1913 ligt de helft der stijgingen en dalingen ver spreid over een ruimte van 38 punten, tegen 10 en 14 in 1906?1907, 28 in 1919^1920 (Nederland) en 17 in 1921?1922, maar vooral bij de uiteinden is de grootere verspreiding duidelijk te zien. Nog sterker loopen de prijs bewegingen in de hoewel kortere oorlogsperiode uiteen, waarbij voor Nederland zelfs een uiterste verspreiding van meer dan 1000 punten bestaat. Wil nu die objectieve koopkracht van het geld" een bruikbaar begrip zijn, dan moet het in zekeren zin onverschillig zijn aan welke prijzen men ze meet. loninklijki HeubiltianspoiI-Haatscliappïi IDEGRUYTER&CO. DEN HAAQ AMSTERDAM ARNHEM l Verhuizingen per Auto-Trein ISRAËL'S WEZEN EN WILLEN ning voeren. Aanstonds zij hier echter aan ^i^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^?^ umi MUI,n m i l "»» ?»"' " ' ""' ' " '" ' Rrpt^-icraöi nu rrph.^i hpt Wpnswprk kowskv ! De een. de sterke mannelijke dragei gen in grootte nog wel eens van elkaar af. Voor Nederland worden de indexcijfers voor de groothandelsprijzen samengesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek te 's-Gravenhage, uit de prijzen van 48 artikelen die hier een geregelden afzet vinden. Zooveel mogelijk worden marktprijzen ge bruikt, of anders gemiddelde maandprijzen verstrekt door bekende makelaars enz. Tot zoover de indexcijfers der groothandels prijzen. Eenigszins anders staat het met de indexcijfers van de kosten van het levensonder houd". Hierbij gaat het om de concrete vraag, de veranderingen in de kosten van een bepaald budget door een cijfer voor te stellen. Hier zijn bepaalde artikelen gegeven, die in bepaalde hoe veelheden gebruikt worden. De opgaaf is nu, de waarde van dat budget op verschillende tijdstippen te vergelijken. Individueele beteekenis kan zoo'n index cijfer natuurlijk niet hebben; het budget kan slechts een gemiddeld budget zijn, een normaal budget, in elk geval een budget dat als typeerend voor een groep kan worden beschouwd, zonder daarom wellicht op n geval nauwkeurig te passen. Maar wel moet men onderscheiden naar de groep, waarvoor het indexcijfer zal gelden. De levenswijze der arbeidersklasse verschilt van die der meer gegoede, in de stad is zij anders dan op het land, ook wijzigt zij zich van streek tot streek. In een klein land, zooals het onze, zijn de geografische verschillen minder groot dan in grootere landen; het doordringen van het verkeer tot in de uiterste hoeken, het toenemen van de nijverheid op het platteland, de industrialiseering ook van den land- en vooral van den tuinbouw, het afnemen van de Eigenwirtschaft", naarmate landbouw- en veeteelt meer en meer voor export gaan werken en het gebruik van uitheemsche voortbrengselen ROOKT Si-FA-Ko's El Gusto" SUMATRA 10 cent Jozef Israels" VORSTENLANDEN 8 cent AMSTERDAMSCH HANDWERK. Verkrijgbaar bij alla voorname Sigarenwinkeliers. tot in de meest bescheiden gezinnen en in de verste uithoeken doordringt, leiden er toe om die verschillen nog te verminderen. Dit geldt echter alleen voor de groote posten: voeding, kleeding, huishoudelijke uitgaven; in woning en belasting, om nog twee zeer belangrijke categorieën te noemen, heerschen zeer groote plaatselijke verschillen. Voor een werkelijk principieel onderzoek, dat de ver schillen in de kosten van het levensonderhoud in onderscheidene deelen des lands duidelijk zou vaststellen, zooals dat b.v. reeds eenige jaren geleden in Zweden is ingesteld, konden bij ons de benoodigde gelden nog nimmer worden gevonden, alleen voor den belasting druk worden thans vergelijkende cijfers ge publiceerd. Hoever de uniformiseering van de levenswijze reeds is doorgedrongen, en welke verschillen er daartegenover bestaan in uitgaven voor huishuur enz. is dus thans niet na te gaan. Het overzicht der kleinhandelsprijzen van een aantal voedingsmiddelen en huishoude lijke artikelen in een aantal plaatsen, waar coöperatieve verbruiksvereenigingen zijn ge vestigd, voorts van de prijzen van cokes, van zuivelproducten en van brood in een kleiner of grooter aantal plaatsen vermag slechts voor een klein deel in de leemte te voorzien: omtrent het verschil in levensge woonten in verschillende streken tast men toch nog in het duister. Wat wij thans van indexcijfers van de kosten van het levensonderhoud hebben, beperkt zich tot de cijfers voor arbeiders gezinnen te Amsterdam en voor gezinnen van arbeiders en van ambtenaren te 's-Gravenhage. Deze drie indexcijfers worden door de statistische bureaux van die gemeenten samengesteld. Het Amsterdamsche bureau be rekende vroeger twee indexcijfers, het eene op grondslag van de levenswijze en-het prijspeil van 1911, het andere op dien van de maand waarvoor het indexcijfer berekend was, ten einde door het verschil der beide cijfers de wijzigingen in de levenswijze te doen uit komen, welke df abnormale jaren van den oorlog en nog daarna noodig maakten; sinds Maart 1920 is hiermede gebroken, en wordt de levenswijze van die maand als grondslag aangenomen. Een verschil tusschen de Haagsche en de Amsterdamsche cijfers is verder, dat eerstgenoemde de belasting meetellen, laatstgenoemde niet. Opgemerkt dient nog, dat het Amsterdamsche bureau getracht heeft tusschen de beide reeksen van indexcijfers, met basis 1911 en Maart 1920, verband te leggen, door de cijfers van de laatste reeks te vermenigvuldigen met het indexcijfer van Maart 1920 (de basismaand van de nieuwe reeks) in de oude reeks. Hierdoor is een, zij het ook ruwe vergelijking ook met jaren vóór 1920 mogelijk geworden. JHR. W. M. J. DE BOSCH K E M P E R. iiiiiiiiiiimmiimiiiii m" i i DE HERLEVING VAN HET HEBREEUWSCH Een van de merkwaardigheden der Joodsche renaissance onzer dagen, en zeker niet de geringste harer wonderen is de herleving van het Hebreeuwsch. Heb ik hier niet zóó maar voor mij liggen, door een Jerusalemsche firma in het Hebreeuwsch uitgegeven, iets zoo kostbaars als een paar klassieke kinder boeken: Halord Fauntleroy hakatan" en Ivanhoe" ter verheugenis van de Palestijnsche jeugd, zooals wij in onze jeugd met die boeken rijk waren? En de Hebreeuwsche prentenboeken, en de leerboeken en de dag bladen, die wij uit Palestina ontvangen, ja de Hebreeuwsche touristen-advertenties: bezoekt Palestina, aan onze Europeesche stations? Het is waar, dit alles is nog slechts een begin. Dagbladen en tijdschriften zijn nog geen kunst werken, nieuw-vertaalde romans zijn nog geen eigen nieuwe litteratuur. Toch is het al een onschatbaar ding, dat de eerste voorwaarde voor het ontstaan eener eigen litteratuur, dat hechtste cement van een volksgemeenschap, zoo onbetwistbaar, zoo niet-meer-te-vernietigen sterk aanwezig is: dat namelijk het He breeuwsch als dagelijksche spreektaal eener groeiende volksgemeenschap wordt gebruikt. Voor welk een groot deel is dit te danken aan den onlangs gestorven Ben-Jehoeda, dien fanatieken ijveraar, die als jong medicus uit Rusland naar Palestina getogen nog vóór dat de nieuwe joodsche kolonisatie daar een aanvang nam, nog vóórdat er een Hebreeuwschsprekende kring in het land bestond, zijn geheele leven van bezielde geleerdheid aan de zaak van het Hebreeuwsch gewijd heeft. Hoe heeft hij gestreden tegen het Jiddisch, die onaanzienlijke bastaardtaai der balling schap; en tegen de overheersching van vreem de talen, het Engelsch, en vóór den oorlog het Duitsch. Van het Hebreeuwsche leven is hij het middenpunt geweest, in den feilen, sterk politiek getinten taalstrijd HebreeuwschDuitsch, kort vóór den oorlog, was zijn kring de ruggegraat van het verzet; van de Waad Halaschoon (den Taai-raad) en het Hebreeuw sche purisme was hij de ziel. In zijn levenswerk, zijn Woordenboek, heeft hij den woordenschat van het nieuwhebreeuwsch nauwgezet gekatalogiseerd. Want die woordenschat was er ! Heel dat plotse linge opbloeien van het gesproken Hebreeuwsch in Erets-Isracl en geheel het levenswerk van Ben-Jehoeda ware niet mogelijk geweest, als niet de nieuwe spreektaal voor haar ontwikkeling had kunnen putten uit den rijken woordenschat van een moderne litteratuur. En deze litteratuur op zichzelf, de Hteeeuwsche Oost-Europeesche Hebreeuwsche litte ratuur, is ook weer zulk een wonderlijk ver schijnsel, waarvan men in West-Europa weinig weet 1). Ze berust niet op een Hebreeuwsch sprekende massa die was er toen niet en ze is toch volkskunst. Ze is ook daarin volkskunst dat zij geen be wust litterair streven kende: l'art pour l'art", aan die luxe was zij niet toe. Daarvoor was de gemeenschap waarin deze litteratuur ont stond veel te zeer verdrukt, de nood te schrij nend. Ook zelfs geen nationale motieven be zielden deze Hebreeuwsche dichters en schrij vers der 19de eeuw. Maar het licht der moderne ideeën inde duistere ghetto's te brengen, en de massa te bevrijden van wat zij als haar boeien beschouwde: het star-dogmatisch rabbinisme, dat was het ware Atifklarungs" ideaal, dat deze Oost-Europeesche schrijvers in het WestEuropa der 19de eeuw zoo vurig bewonder den en zoo fanatiek wilden navolgen. Ge heel een school van humanistische schrijvers wijdt zich, vele generaties lang, aan deze taak met toewijding en vurigen ijver. In hunne handen verliest het Hebreeuwsch, de eeuwen lang niet meer gesproken profetentaal, al reeds de stroefheid van den ouderdom, en wordt soepeler en leniger in het streven, de moderne denkbeelden tot in fijne nuances weer te geven. Zoo vormt zich deze litteratuur zonder eenige aanmoediging van buiten af, zonder n Maecenas, zonder academie noch salon, en ondanks een hevige vervolging van den kant der niet minder fanatieke tegenstan ders. Ook zijn daar niet alleen de vurige Maskiliem ( = rationalisten), zooals Cordon. Er zijn de romantischen, de lyrischen, zooals Dolitzky, die' in zijn weemoedige Zionsliederen zijn eeuwig lief: de maagd van Zion, bezingt. Of zooals Maiiee, en de populaire J. L. Perez. En, in dezen tijd levend, de meer epische, breedere Bialik, wiens gedichten reeds in vele talen zijn vertaald. Tscliernikowfky is niet opgegroeid in het enge ghetto, zijn jeugd doorleefde hij in het schoone en milde land van de Krim, waar van oudsher een vrije Joodsche boerenbevolking leefde; daardoor wel is hij de dichter der levensvreugde, de Griek onder de Hebreeuwers, Bialik en Tschernikowsky ! De een, de sterke mannelijke drager en bepeinzer van het schrijnende leed van millioenen, de ander de bazuin van hun onver woestbaar geloof in het leven en iu de toe komst ...." 2). Maar de werkelijkheid van de toekomst die blijkt altijd oneindig moeilijker en armelijker! Ook voor het Hebreeuwsch. Het wonderlijke gewas der Oost-Europeesche ty pische galoeth-litteratuur kan niet wortel schieten in den vrijen bodem van Palestina, kan zich niet handhaven in die nieuwe, van geheel andere problemen vervulde, door geheel andere natuur en menschen omringde gemeen schap. Er moét daar een nieuwe litteratuur, met nieuwe vormen van voelen en denken ont staan. Die dan wel de twee genoemde gegevens : een Hebreeuwsch sprekende menschengroep, en den woordenschat, al bezit. Maar nog niet het subtielste en moeilijkste: de wederzijdsche aanpassing van het moderne denken en voelen aan de oude taal, waarvan elk woord boorde vol is van begrip dat er sinds eeuwen in ge vangen is. Dit geldt natuurlijk niet alleen het dichterlijk voelen, het geldt misschien nog sterker voor het wetenschappelijk denken. Het is wel uitgesloten dat dit geslacht, dat eerst later Hebreeuwsch leerde, daarin origi neel zou kunnen denken. En omgekeerd, die uit het Galoeth komen, uit het gehebraïzeerde Galoeth dan, en die wel origineel Hebreeuwsch denken, die bezitten een stijl als b.v. Achad Haam, de grootste Hebreeuwsche essayist van onzen tijd. Voor een schrijver als Achad Haam is het ideaal, dat hij wonderwel bereikt een taal te-schrijven waarvan ieder woord, elke uitdrukking, iedere zinswending liefst een citaat is uit of minstens denken doet aan een uitdrukking uit den Bijbel of uit de ont zaglijk omvangrijke Talmoed-litteratuur. Als de ware fijnproever geldt hij die elke woord speling genieten kan, die elke uitdrukking op zijn herkomst savoureert!Toch is Achad Haam een der overtuigdste toepassers van modern denken zij het modern van voor twintig jaar , op de Joodsche problemen. Wie zijn schitterende essays kent over de onbewuste evolutie in de zich onveranderlijk wanende Wet, zal aan zijn ontledingsvermogen en denkkracht niet twijfelen. Maar hoe omslach tig en haast absurd doet ons dan een stijl aan, die in den lezer deze bij elk woord wisselende associaties oproept welke met het onderwerp niets te maken hebben, die hem vermoeit met het aanduiden van moeilijkheden, hem ver blindt met het oproepen van schoonheden die niets ter zake doen? De moderne Hebreeuw sche stijl zal zich moéten ontworstelen aan een schrijfwijze waarbij men telkens opnieuw wordt ondergedompeld in den casuïstischen denk trant van Middeleeuwsche geslachten. Zóó valt er geen wetenschappelijk, exact betoog te voeren. En toch is het Hebreeuwsch zelf een uiterst exacte taal. Exn taal die zonder hulpwerk woorden, alleen door een uitgebreid stelsel van vervoegingen, alle nuances van het werk woord,?actief, causatief, iteratief, intensitief enz., en dit alles nog met zijn passief, kan uitdrukken, eischt een sterk formalistisch denken, en staat geen Noordelijke vaagheid ,toe, evenmin als het Latijn. Maar de Latijnsche talen bezitten een geheel anderen zinsbouw dan het opdat punt hoogst primitieveHebreeuwsch. De concisie, de Westersche geordendheid van het denken drukt zich wel in de lenigheid en fijnvertaktheid van de Latijnsche syntaxis het sterkst uit. Het Hebreeuwsch daarentegen stamt uit een kring waar niet zoozeer het ordenen en wetmatig rangschikken van kennis, als wel het opeenstapelen, het compileeren als wetenschap geldt; waar hij die het meest van den Koran en van de commen taren op den Koran uit het hoofd kent, res pectievelijk hij die den Pentateuch en diens commentaren en de commentaren op die commentaren het best in zijn hoofd paraat heeft,alsdegrootstegeleerdegeldt. 3) De syste matiek van dit denken is een systematiek van het opstapelen meer dan van het naarzijn-beteekenis rangschikken; een formeele, om zoo te zeggen uitwendige, systematiek. En de primitieve Hebreeuwsche syntaxis kent dan ook geen mogelijkheden als de Latijnsche ablativus absolutus, de accusativus cum infinitivo, geen eenvoudige, vergrootende en overtreffende trappen, niet al die grammatische figuren die ons spreken verduidelijken en vergemakkelijken doordat zij ons denken ordenen. Het Hebreeuwsch plaatst alle zinsdeelen naast elkander en geeft slechts een stroeve mogelijkheid tot het allernoodigste subordineeren. Waar taal en denken zulk een wisselwerking op elkander uitoefenen, de woorden evenzeer de begrippen stempelen als de begrippen de woorden vullen; de ordening van het denken evenzeer de ordening van het spreken, den zinsbouw, bepaalt als omgekeerd de bouw der taal de mogelijkheden van het denken begrenst hoe zal het Hebreeuwsch zich dan aanpas sen aan het Westersch-wetenschappelijk den ken, en dit denken omgekeerd aan de taal, zonder dat beide hun kenmerken verliezen? 4) Het zal moeilijk zijn, maar het zal gaan. En de kostbare bijdrage van dit geslacht reeds: de spreektaal, de dagelijksche omgangstaal, zal de rol vervullen van de omzwervingen der kinderen Israels in den woestijn, die periode van afleeren, ómdenken, zich aanpassen, die overgangstijd tot zelfstandig vruchtbaar leven. J. O K N S 'l' E I N?H O O F I K N 1) In den laatsten tijd zijn enkele namen als Lifschiitz, Oordon, Schapirah, bekender geworden doordat Darius Milhaud op texten dezer dichters, door Nahoum Slousch in het Fransch vertaald, liederen gecomponeerd heeft. 2) Van Campen, ,,Over litteratuur", in een critiek op het belangrijke werk van dr. Slousch La Poésie lyrique hébraïque con temporaine". 3) Voorbeelden die dit aardig illustreeren: l'Histoire de la docte Sympathie (Deel VII van Mardrus' vertaling der 1001 Nacht); of de geleerde Cheik-el-Zaki uit het volgens kenners van het Oosten zoo juiste Livre de Goha Ie simple"; een geestige charge van deze soort geleerdheid vindt men ook in Gronemann's boek Tohu Wabohu". 4) Een stap van heteekenis op dezen weg is een allerbelangrijkste nieuwe instelling: de uitgave der Scripta Universitatis atque Bibliothecae Hierosolymitanarum". Zooals elk land zijn Akademi'e van Wetenschappen heeft, die periodiek de nieuwe studiën harer leden en die van andere geleerden van dat land publiceert, zoo zijn deze Scripta" als 't ware de voorlooper der Jerusalemsche Akademie van Wetenschappen, die met de Jerusalemsche Universiteit zal ontstaan. Voorloopig verschijnen alleen een mathematischphysfsche afdeeling welke onder redactie staat van de professoren Einstein, Hadamard (Parijs), Landau (Göttingen), Levy-Civita (Rome ) en Ornstein (Utrecht) en een voor Orientalia en Judaica, waarvan de redactie nog niet vaststaat. In beide afdeelingen publiceeren geleerden van grooten naam. Elk der bijdragen verschijnt in de taal waarin zij geschreven is en in het Hebreeuwsch.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl