De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 15 december pagina 6

15 december 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Dec. '23. - No. 2425 DE SALON D'AUtOMNE 1923 (Slot) D'eigen tijd peilen? De uitzinnigheid, waar geen tijd zichzelf te wegen wist? Weet ik of Matisse een meester is en Bonnard een groote? Zijn wij, levenden, niet ziende blind als alle vorige levenden? Ikschreef over Cézanne's grootheid en geen tien zijner tijdgenooten zagen zijn macht. Voor wie van nu zijn wij weer onrechtvaardig? Ik las critieken: ? M. un Tel is een der grootste landschapschiiders van onzen tijd".... en ik zal u zelfs zijn naam niet noemen want ik zie niets, niets! En ik las er zoo: Dan Vermelden we nog M.M. die en die en die " en straks zal ik ieder een alinea enthousiasme geven ! Geloof, lezer, schrijver noch schilder weet iets van hen. Aldus de handen in onschuld, in bescheiden heid gewasschen, gaan wij beweren dat een openbaring onder de jongeren ditmaal ont breekt. Ik vergeef * mij niet?» verleden jaar ge zwegen te hebben over de Salon waar twee machtige Segonzac's daverden van geweld, levens groote Jiaaktenlklaterendfvanblankpicht in somber donkere geboomten. Dit jaar domineert niemand. Niemand met iets nieuws, niemand ook verheft zich boven zich zelf. Want Matisse is een wonder artiest vol verfijnde trouvailles van zeldzame kleur vlakken en vol vondsten van compositie. Matisse is verloren in een schepper van zeer vele, veel kleine, heel fijne maar dan ook on tegensprekelijke, algemeen aanvaarde meester werkjes, doekjes, niet een ongelooflijke smaak" gearrangeerd het genie breekt smaak" te pletter onder zijn geweld een naakt is smaakvol halfomhuld, er staan wat bloemen naast of er is een venster niet een aangenaam uitzicht.... de leeuw is lieflijk geworden ! Op hoe schoone en sterke wijze. Sterk niet als verfbehandeling, niet met uiterlijke kracht en pracht van materie de verf is maar zoo eventjes gewasschen over het witte doek maar sterk door de ondersteu nende teekening, sterk door de suggestie van de volumes, sterk ook door de origineele compositie. Elk plaatsje indedoekoppervlakte, elke afsnijding, elke vulling zijn vondsten. De kleur is niet brillarit, noch verzadigd. Zij is niet rijk van volheid maar rijk van subtili teit. Matisse vindt kleuren en kleurcombinaties als génjvoor hem. De kleur is vlak enlbijna mat en bijna arm GROMAIRE LA RUE iiiiimiiiiiiiiiiiii Nieawe Fransche Boeken F. DOUCET, L'esthétique de Zola et son application d la critique, Den Haag, 1923. Dit jaar is te Groningen, op een uitstekend proefschrift over Zola, gepromoveerd de heer F. Doucet, leeraar te 's-Gravenhage. De heer Doucet is een geboren Franschman, yan wien voornamelijk bekend was, dat hij jaren geleden een voor het onderwijs bestemd boek had geschreven over de fabels van Lafontaine en dat hem wegens in den oorlog betoonde dapperheid het Legioen van Eer was geschonken. Die Fabels van Lafontaine" van den heer Doucet (ze werden, worden misschien nog gebruikt bij de opleiding voor een der akten M. O.) behooren tot mijn minder aangename en tegelijk tot mijn vroolijkste herinneringen. Wat heb ik mij geërgerd bij de gedachte dat ik al die uiteen zettingen over fabels, zoo klaar als de dag, terdege had te onthouden omdat... de heer Doucet wel eens mijn examinator voor het onderdeel Lafontaine" kon worden; maar hoe zeer ook heb ik me vermaakt met het parodiè'eren van 's heeren Doucet's vaderlijke, goedige en overvloedige toelich tingen l Intusschen, aan schoolmannen die als bijkomstige bezigheid ook wel eens iets schrijven, moet niet alles even zwaar worden aangerekend; het is niet verwonderlijk dat nergens de kwaal der verduidelijking van het overduidelijke zoo hecrscht als in de wereld der paedagogen; zij hebben veel gedoceerd, hun 'zal veel vergeven worden ! De wraak is zoet, en daarom haal ik dit op; ook echter om begrijpelijk te maken, dat wie hem min of meer kenden, den heer Doucet tot dusverre hielden voor een flink, een eerlijk, een goed hartig man,- wiens voornaamste geestelijk bezit gelegen scheen in een ruime mate van gezond verstand en de gave om met vele zeer onbijzondere woorden iets zeer ? oubijzonders te zeggen. En nu valt hij mee, al blijft hij herkenbaar. Ook zijn dissertatie is ongemeen rijk aan onnoodige woorden en vaste zegswijzen; en van deze laatste zijn er niet weinig die aan oefenboekjes voor de Fransche taal herin neren, als rompre une lance pour" (het is niet te gelooven hoeveel lansen" er ge broken" worden door het personeel van lager en middelbaar onderwijs men zie slechts de vakbladen), als jeter Ie manche après la cognée". (?Maak een goeden zin met cognée"). Ook zijn dissertatie is breedsprakig, uitlegzuchtig, vaderlijk van toon. Ook uu weer ontmoeten wij toelichtingen die niet of nauwelijks ter zake dienen en mededeelingen waardoor het boek noch mooier, noch over tuigender wordt. Het is niet mogelijk hier ter plaatse van al mijn beweringen bewijzen bij te brengen; maar ik wil toch vragen waarom over Sainte-Beuve zoo lang is uitgeweid en waarom ons in vredesnaam op p. 23 wordt medegedeeld, wat de broeder van den heer Doucet, die naar het schijnt officier van beroep is, eens tot dezen heeft opgemerkt over zijn liefde tot het land waar hij geboren was. Indien de heer Doucet een wetenschappelijk werk'over Zola heeft willen schrijven, dan vragen wij feiten over Zola; was het zijn be doeling ook een critisch kunstwerk te schep pen, dan hopen wij op belangwekkende uitin gen van hem zelf; maar in geen van beide gevallen zijn wij geneigd aandacht te schenken aan de gevoelens van zijn familieleden of aan de maatschappelijke bezigheden waarmee zij in hun onderhoud voorzien. Is dit boek over den kunstenaar Zola in zekeren zin ook zelf een werk van kunst te noemen? Persoonlijke uitlatingen van den schrijver en de warmte van toon die telkens doorbreekt zouden ons er toe brengen hier ja" op te zeggen; maar die losse briefstijl, die toon van den onderrichtenden praatvaer doen ons dan weer aarzelen. Bovendien, ook de compositie lijkt er mij te onvast voor. De lezer is op de eene bladzijde vol belang stelling voor den jongen Zola van 1871) en als hij een blaadje heeft omgeslagen houdt men hem den grauwgebaarden, zwaar gerimpelden verdediger van Dreyfus voor oogen; op de eene bladzij meent "hij over Zola's houding tegenover de Goncourt's volledig te zijn ingelicht en vele tientallen bladzijden verder blijkt er zoo waar al weer sprake te zijn van hun roman Germinie l.ucerlenx. Zoo is er meer. lichter, het is waar, iedere stofverdeeling heeft bezwaren, de chronolo gische evenzeer als die waartoe de heer Doucet is overgegaan; deze laatste heeft ook haar voordeden en schijnt bij hem boven dien weloverdacht. In hoofdzaak beschouw ik dus dit boek als een in warmen, persoonlijken toon ge schreven werk van wetenschap; meer mag men overigens van een akademisch proef schrift niet eischen. Zulk een geschrift be hoort in de eerste plaats nieuwe feiten en inzichten te brengen, en dat doet het werk van den heer Doucet. Ik heb natuurlijk niet alles gelezen wat vóór hem over Zola op schrift was gesteld; maar ik geloof toch te mogen zeggen dat uit deze dissertatie het volgende valt te loeren, ook voor den des kundige. Zola was in zijn vroegste periode geen zoo volkomen anti-realist,anti-materialist, spiritualist als wel beweerd wordt; de wijze waarop hij zich documenteerde voor zijn romans was op lange na niet zoo opper vlakkig als sommigen, in hun machtelooze vijandschap tegen den grooten, ofschoon ruwen vizionair, gelieven rond te strooien; zijn prachtige roman L'Oenvie is in veel sterker mate dan algemeen gedacht wordt eeir roman a chjt"; Zola's critiek, die, vind ik, maar al te vaak grot en pedant was, is inlusschen niet zelden dooi het nageslacht bekrachtigd; bovenal, deze critiek is niet zoo eenzijdig als het wel eens wou schijnen en Zola heeft naar een eklektische houding althans gestreefd. Dat alles, en nog heel wat meer, toont ons de heer Doucet, niet zoo maar, als een persoonlijken indruk, maar als iets dat hij waar kan maken, iets dat hem uit goede bron bekend is. Hij heeft het inder daad uit de beste bron: uit de tallooze niet herdrukte krantenartikels, uit de Corres pondentie, uit de manuscripten van Zola, die hij alle met een niet genoeg te waardeeren ijver ter plaatse is gaan doorzoeken. Mag men den heer Doucet om zijn uitge breide kennis, zijn ijverige documentatie VALDO BARBEY LE PêCHEUR en bijna leeg maar met zijn ontstellende virtuositeit is zij vol eu' rijk."5! Matisse is een der grootste schilders van onzen tijd, de grootste aquarellist met olieverf op 't witte doek. Bonnard is mij liever. Omdat mij zeer persoonlijk liever is: de verf zelf vol ge voeligheid, de verf ondefineerbaar wijl diep, wijl oneindig genuanceerd. trillend en bevend, dan de kleur als een effen vlak, ge houden in contouren, als bij Matisse, als bij Ingres, de strakke tegenstander van Delacroix, den hewogene. Zij he^ dat de teekening als contour be grepen, niet als karakteriseering bij Bon nard losser is dan bij Matisse. Bonnard slaat, met Vuillard uogdichlerbijde impressionisten. Matisse komt ??over Van Gogh tot grooter vastheid. Maar het origineele van Bonnard is zijn compositie, zooals zijn grootste schoonheid zijn lieflijke gevoeligheid is. Hij breekt met alle Europecsche wetten van evenwichtige compositie en baseert zich wederom over Van Gogh direct op de Japaneezen. Hij componeert figuren half of kwart uit de lijst, of half onderaan, of scheet' afgesneden, hij snijdt schijnbaar met wille keur een hoek uil ecu werkelijkheid ; hij vreest de groote leegten niet. Want al is een vlak van teekening leeg, vol van gevoeligdocn blijft liet toch. Bonnard's innigheid en vihreerende overgevoeligheid is schier super-tïansch. Fransch is: klaar, pre cies en net. Bonnard is een bloesemende gevoeligheid, zijn doeken zijn rechthoekige bloembouqtietten; n vlak vol trillende teederheden, een schemering vol zoet beid, een zondwarrelen door droomen van bloemkleuren. iiimiiiimiimiiiiiiiiiiiiii lllklllllllltllllllllllllll prijzen en hem dan tegelijk van die eigen aardige vragen stellen, die in den grond beteekenen, dat de besprokene er, naar des vragers bescheiden oordeel, op sommige punten het fijne niet van heeft begrepen of gevoeld? Ik wil het erop wagen. Is Duranty zoo onbeduidend, zoo waardeloos als hij het voorstelt? Wat mij in dezen miskenden realist zoo getroffen beeft, is juist.dat bij zulk een persoonlijken stijl schreef. Is het verder waar, dat Zola eigenlijk altijd optimist geweest is en mag men, met den heer Doucet,de tegen werping dat zijn onderwerpen dan toch nogal een zwartgalligen kijk bewezen op mensch en maatschappij, terzijde schuiven met de opmerking, dat de onderwerpen er niet toe doen? Het is naar mijn overtuiging een der groote overwinningen van de moderne critiek, all hans bij de jongeren het inzicht gev>'sligd te hebben, dat niets ons omtrent een schrijver zooveel leert als de keus zijner onderwerpen. Zoo zou ik misschien nog enkele vragen kunnen opwerpen; maar tenslotte zou de lezer op zijn beurt niet boosaardige bijbedoe ling gaan vragen, of er aan deze critiek op critiek haast een eind kwam. Aangenamer is het mij tot|besluit te ver klaren, dat voor mijn gevoel uit dit boek over n onderdeel van Zola's uitgebreide werkzaamheid tenslotte de geheele mensch en schrijver oprijst, duidelijk geteekend, met al zijn feilen, die niet verzwegen, maar naar mogelijkheid verklaard en vergoelijkt worden; met al zijn grootheid ook, waarvoor de criticus den vereischten eerbied en de, voor ieder onbevooroordeeld schoon heidsgeniete r slechts natuurlijke bewondering aan den dag legt. En nu wilde ik nog iets /eggen lot mijn vriend Jan Greshoff. Ik doe het in het open baar omdat ik hem over een van zijn open bare daden wil aanvallen en omdat de zaak van eenig algemeen belang is. Hij heeft in een veelgelezen maandblad, Den (lulden Winckel, in het nummer, met name, van 15 November j.l., een artikel over de nu ook hier besproken dissertatie laten drukken, dat verbazingwekkend is. Ik zal zijn welluidende, maar grootendeels onware woorden citeeren. Eerst heeft hij hel over den heer Doucet. Deze, zegt hij, schrijft met rustige, zuiver wetenschappelijke objectiviteit", met kalme zakelijkheid in methode en lu-Mcliouwingswijzc", op gelijkmatigen onheroeidfii toon". l let volgt al uit het hier boven staande, maar ik wil het herhalen: kalme zakelijk heid" is niet beelemaal juist; onberoerde toon" is heelemaal niet juist. Maar nu kornt iets veel vreemders. Doucet's boek, zegt Greshoff, is een requisitoir" tegen Zola. Zonder zich volledig uil te spieken, suggereert hij ons de conclusie dat noch de mensch, noch zijn arbeid zwaar wegen". Deze conclusie is gek, maar de bewering dat Doucet baar zou hebben getrokken, hadde hij zich wel volledig uitgesproken, is nog gekker; en die bewering ligt niettemin iu Greshoff's zin opgesloten. Ik ga over tot het noemen van bladzijden, waar Doucet zich integendeel gunstig over Zola uitlaat; de feiten, liever dan mijn verbazing, wil ik laten spreken. Het zijn o.a. de blz. 13 Zooals van doode generaties slechts enkelen ons blijven, zoo blijven reeds van de oudere levenden slechts enkelen voor ons, wreede jongeren, recht opstaan in onze achting. En zoo zou ik waarlijk niet weten wie wij na Matisse en Bonnard nog meer dit jaar onder de ouderen moeten bewonderen. Ouder of jonger wordt vaak niet bepaald naar het jaar van geboorte, maar meer of de school waartoe zij behoorden ouder dan wel joiiger is. Nu het cubisriie op sterven ligt en de ge zonde na-oorlogsche kunst begint te leven, zullen wij jongsteu noemen ook wie, ouder in jaren, jong van opvatting weten te zijn en als zoodanig waardeer ik in de groep goede schilders als Lotiron en Valdo Barhey. Mij lijken beiden onderschat, waar beiden te be scheiden zijn voor het strijdende Parijs. Lo tiron werkt vaak met groote volle ge mpateerde vlakken klare kleuren; deze vlakken weinig genuanceerd in hem zelven, maar fijn onderscheiden van de nabijstaanden. Zijn stugheid maakt zijn teekening zwaar, zijn eenvoud reikt tot primitiefheid zijn compo sitievermogen vindt wondere vondsten van originaliteit. Valdo Barbey wijkt minder van oude wegen, maar zijn kleur heeft niet het krijtachtige dat soms Lotiron's blonde, muurachtige verfbe handeling kenmerkt. Valdo Barbey toont n groot doek, een oude visscherin zijn schuit. In het centrum de diep blauwe boezeroen tegen de bruin verbrande handen. De donker roode kop en een witte baard tegen een mat grijsgroen van de haven van Rouen. Valdo Barbey schiep dezen zomer een heele reeks levendige, kleurige, fonkelendejiotities van de beneden Seine. De ook in jaren jonge Gromaire, oud in rijp-, heid en wijs als talent, schept langzaam aan een geheele serie werken uit het bewogen leven van Parijs nevens de reeks tafereelen uit het boerenleven die hem aan Breughel" (niet alleen door het onderwerp) verwant doen zijn. Hij toonde reeds la Gare" Ie Metro," Ie Boxeur" la Vendeuse" Ie Music hall" en toont nu la Rue" benevens Nu couché'sur fond ocre".Opdendirecten voorgrond een kwart van een heer links, rechts een ouden man drie kwart. Achter, tusschen hen, enkelen ten voeten uit, die de straatmenigte maken. Boven hun hoofden steekt dwars een scherm van een kroeg in de straat, een transparant met Hotel" zwaait als een waaier in de lucht, een groote roode sleutel van een uithangbord is als een zwaard boven de hoofden gestoken. De huizeklompen bonken als forten en stuwen hun massa's naar boven. Met een uiterste oeconomie van kleur?een blauw van een mantel, de roode sleutel houdt Gromaire zijn doeken in bruintoon, waar hij alle krachten, al zijn oerkracht geeft aan zijn sterk te sterk? karakteriseerende teekening. Want teekenen is hem: expressie, karakter en volume. Het leven. Hij mismaakt zijn menschen om er sterker mee te zeggen mensch en herschept de dingen om directer te bepalen het ding. Teekenen is een gespannen lijn uit het model overspannen, een hals verrekken als een hals gerekt moet worden, teekenen is: de natuur verkrachten om te sterker natuur te verwekken CONRAD [K l C-K E R T LOTIRON LA RUE HIIIIIIIIIIMHIIIIIIII minimin illiiiiiiiiiiiliiiiiii (over zijn breuk met Cézanne), 15 (over zijn karakter), 73 (over zijn beweerde geldzucht), 118 (over y.ijn dorst naar rechtvaardigheid), 284 (over de juistheid van zijn critieken), 312 (idem: Depnis 1878 bien des classements littéraires ont eu lieu: je n'en connuis aucun qui, dans ses grandes lignes, n'ait ratifiéen grande partie Ie jugement qifémettait cette année-l;'i l'anteur uu Roman expérimental" et si ces jugements nous paraissent aujourd'hui courants, banals, c'est justement que Zolaj avait Ie mérite de dire trente ans avant et du vivant de ces messieurs", des choses que tont Ie monde répète sans se gènerdepuis qu'ils ne sont plus : . . . .c'est nioins impertinent mais.... c'est aussi moins crane".) Ik ga voort Greshoff's beweringen aan te halen, nu over Zola zelf, niet meer over het boek van Doucet. Het zijn er vier. lo Zola was een voor niets terugdeinzende eerzuchtige". Antwoord: hij deinsde alleen wel terug voor leugens. Hij is altijd zichzelf gebleven, heeft ziel) nooit verkocht. 2o De documentatie van Zola zou onvoldoende geweest zijn. Antwoord : wat ter wereld is wel volmaakt? Zie echter boven. 3o Zola was een platte, grove geest", die niets van poëzie begreep. Hier is plat en grot", zoo zonder eenige beperking, veel te sterk. 4o Als criticus heeft Zola een onafgebroken rij van vergissingen" begaan. Zie hierover de zooeven aangehaalde mee ning van den door Greshoff zelf zoo geprezen heer Doucet. Op het laatst wordt Greshoff op eens voorzichtig. Ik weet tenslotte niet of de heer Doucet dit zoo bedoeld heeft", staat er na de bewering over Zola's critiek. Nu, ik weet dan, dat'de heer Doucet het niet zoo bedoeld heeft, en dat het ook niet waar is. Hel overgroole deel van het publiek vormt zich, en het is tenslotte begrijpelijk, een oordeel over boeken als dit van den heer Doucet naar de critieken, die het erover onder de oogen krijgt. Tot werkelijke kennismaking met zulk een omvangrijk werk hebben maar weinigen den tijd. Daarom echter mag van den criticus verlangd worden, dat hij er zich niet door partijzucht, of wat het dan ook zijn mag, toe laat verleiden om zooais hier geschied is een ernstig, met liefde ge schreven wetenschappelijk boek voor te stellen als een soort van geniepig pamflet. N N r S T l E L R O O Y smaak en zijn geest staat open voor iedere edelmoedige gedachte. Men zal genieten van de nobele en afdoende wijze waarop hij den beklagenswaardige!! snoever Léon Daudet zijn plaats wijst, een plaats die eigenlijk niet in de Kamer of aan een redactiebureau is, maar in een kennistent. Ook leze men zijn beschrijving van een dadaïstische séance; ermain is hier tegelijk grappig en fijn, wat zeldzaam is bij tegenstanders van het dadaïsme. Hij schrijft een traditioneelmooi Fransch met eenigszins plechtig-rythmische zinnen, die tenslotte toch wel pakken. De beer Germain is medebestuurder van de interessante, internationaal-gezinde Revue liiiropéeiine (éd. Siinon Kra, (i, rue Blanche). De Amsterdamsche uitgever S. L. van Looy viert het derde eeuwfeest van Molière op waardige wijze. Hij onderneemt de volledige uitgave van diens werken, onder leiding van prof. Gustave Cohen, den bekenden oudhoogleeraar te Amsterdam, nu te Straatsburg in dezelfde functie werkzaam, en auteur van een lijvig en doorwrocht boek over de Fransche schrijvers die in de 17e eeuw ons land bezocht en bewoond hebben. De leiding kon in geen beter handen zijn. De heer Cohen is bij uitstek deskundig,' hij heeft van de laatste vondsten der wetenschap gebruik gemaakt en zich de moeite van eigen nasporingen getroost, o.a. in de bibiiathjek van het Théatre Francais. Hij voorziet ,ëjk der tooneelstukken van een inleiding en van verklarende noten, waarbij hij in het bijzonder aan Nederlandsche lezers denkt. Tot dusverre zijn twee deelen verschenen, bevallende vijf stukken, waaronder de on volprezen Précieuses Ririicutes. De nolices en de noten van deze twee deeltjes schijnen mij uitstekend. Het geheele werk zal compleet zijn in 18, ook uiterlijk zeer goed verzorgde deelen, waarvan het laatste een studie over Molière door prof. Cohen zal bevatten. Hier ter plaatse zal elk der nog te verschij nen deelen worden besproken. .1. T. Een Fransih schrijver, wiens Vioegste werk al van HKKi dagteekent, AndréGermain, heeft Nederland en eenige Nederlandsche literatoren bezocht, nieuwsgierig naar onze wetenschappen en kunsten, en voornemens daarover te schrijven. In de handen van eenige zijner gastheeren liet hij zijn twee laatste boeken: Re nee Vivien, tude (Crès HU 7) en Têtes et Fantdmes (Emile-Paul, 11J23). Het eerste is de studie van een dichterlijk prozaïst over een subtiele dichteres; liet tweede een bundel geestige, fantazierijke, gevoelige critieken vn essay's, waarin politieke en literaire salons beschre ven, eu vele figuren van schrijvers en staats lieden gekenschetst worden, meest van onzen tijd. De heer Germain is een man die in zijn weelderig hotel" veel ontvangt en die ook veel ontvangen wordt; hij is een man van iiiiiiiimiiiiiimiiiimiiiiitiiimiimiii Brengt de pijn tot bedaren t Gemakkelijk en zeker met Sloan's L i n i m e n t alleen maai besmeren inwrijven onnoodig en de pijn verdwijnt. Uit muntend voor ulle spier- en zenuw-pijnen. Probeert het l Verkrijgbaar bij alle Apothekers co Drogisten. Prijafl.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl