De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 22 december pagina 2

22 december 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Dec. '23. No. 2426 DE OVERHEID WAAKT Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan VRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS (?De Burgemeester van Amsterdam heeft eene muziekuitvoering, waarbij het de bedoeling was ernstige muziek ten gehoore te brengen op Zondag morgen in het Rembrandttheater, verboden." Dagbladbericht). D'r uit, jij Sabbathschender!" «IIIIHtnilllflIllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIUlllllllllllllllllllllllUIIIIIHIHIIIIIHIIIIIII LEERPLICHT-EVOLUTIES iiitiiiiiiiniiiiiiifiiiii In het voorloopig verslag van de Tweede Kamer, uitgebracht over het hoofdstuk Onderwijs van de Staatsbegrooting 1924, verdient de volgende opmerking eenige aan dacht : Sommige leden achtten intrekking van ,,de Leerplichtwet gewenscht en zouden deze vervangen willen zien door eenige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht ter wering van schoolverzuim. De Leer plichtwet is bij den tegenwoordigen stand van zaken niet meer noodig te achten." Deze leden achten dus de intrekking der Leerplichtwet gewenscht, omdat ze haar niet ^STRQNOIlSQmiMGMENTEN door AËROBATES 16. DE STER VAN BETHLEHEM Als een aangename verrassing na de vragen om inlichtingen over het weer, waar mede zelfs zeer ontwikkelde menschen hem het geheele jaar door komen plagen, hoort de astronoom zich als het jaar ten einde spoedt ??regelmatig de vraag stellen: hoe verklaart gij, sterrenkundigen, ae verschijning van de Ster van Bethlehem?" Ook nu weer staan wij aan den vooravond van de herden king van de geboorte van het Christendom, wij hooren of lezen de simpele beschrijving van het wonderbare gebeuren en opnieuw staan wij voor het raadsel van de Ster. Geen enkele astronoom is in staat van een hemelverschijnsel een bevredigende verklaring te geven anders dan op grond van betrouw bare waarnemingen. Wanneer wij uit het Bijbel-verhaal alleen die gedeelten lichten, die op de verschijning der ster betrekking hebben, dan komt astronomisch gesproken de (overigens zeer onvolledige) waarne ming hierop neer: Waar is zeiden de Magiërs de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben Zijne ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem ,,te aanbidden.Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld en geheel Jerusalem met hem Toen ontbood Herodes heimelijk de Magiërs en ondervroeg hen nauwkeurig over ,,den tijd, waarop hun ster was verschenen. .. Als zij den koning gehoord hadden, gingen zij heen. En zie, de ster, welke zij in het Oosten gezien hadden, ging hen voor, totdat zij kwam en stond boven (de plaats) waar het kind was. Toen zij dan de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde". Indien wij deze waarnemingsfeiten" letterlijk aanvaarden, zijn wij van een verklaring ervan vrijgesteld. Op hun tocht naar Jerusalem zien drie menschen een hemelücht dat in die stad door niemand gezien werd; het bleef onzichtbaar gedurende de enkele dagen van hun verblijf aldaar en tot hunne groote blijdschap stond het weer aan den hemel toen de tocht naar Bethlehem aanvaard werd. Het ging hen voor" kan desnoods doelen op het feit, dat de ster zoowel als de waar nemers naar het Zuiden liepen, maar was het werkelijk de bedoeling te zeggen dat het hemeilicht, na die beweging tot stilstand kwam? Daar de Magiërs sterrenwichelaars waren en dus volkomen bekend met den stand van den sterrenhemel, was er voor hen geen aanleiding verrast te zijn door het misschien na een paar dagen van bedekte lucht ? weder zichttfaar worden van een meer noodig achten. Immers, blijkens het laatstverschenen Overzicht van het betrekkelijk verzuim op de lagere scholen in het jaar 1921 kwamen op 10.000 schooltijden slechts 62 ongeoorloofde verzuimen voor, d.i. iets meer dan 1/2 pCt. Absoluut schoolverzuim komt bijna in het geheel niet meer voor." Ziezoo, eenvoudiger kan het al niet, en simplistischer ook niet. Is het betrekkelijk schoolverzuim zoo ver teruggeloopen, en het absoluut verzuim ongeveer geheel verdwenen, doordat er een Leerplichtwet bestaat, op overtreding van welker bepalingen straf is gesteld, óf kan de wet verdwijnen, omdat het verzuim ongeveer niet meer bestaat? Wie de menschen kent, en de werkelijkheid onder het oog pleegt te zien, weet heel goed, dat het eerste het geval is. Men zou vreemd opkijken van de gevolgen, indien de wet eens ingetrokken werd. Het zou weieens kunnen zijn, dat we weer heel gauw teruggevallen waren tot den toe stand van voor 1900 ! Nu willen de Kamerleden, die in het boven staande aan het woord zijn, wel een aan vulling van het Wetboek van Strafrecht ter wering van schoolverzuim, maar het is aan eenigen twijfel onderhevig, of zoo iets wel zoo gauw en gemakkelijk tot stand te brengen zou zijn, en bovendien kan wor den opgemerkt, dat wering van schoolver zuim geen object van strafwetgeving behoort te zijn. Leerplicht, wering van schoolverzuim, is object van onderwijswetgeving, en behoort dit ook te blijven. Ouders, die uit eigen beweging hun kin deren van onderwijs verstoken doen blijven, maken zich niet zoozeer schuldig aan een strafbaar feit in den zin van ons strafrecht, doch plegen een moreel verzuim tegenover hun kinderen als toekomstige staatsburgers en dus tegenover de toekomstige volksont wikkeling. Vermoedelijk is de vermelde opmerking afkomstig van principieele tegenstanders van de wettelijke leerverplichting, welke opmer king alleen thans in een anderen vorm dan in vroeger dagen placht te geschieden wordt opgediend. Toen het ontwerp-Leerplichtwet van mi nister Borgesius in 1900 aan de orde was, werd er een felle oppositie tegen gevoerd en werden de verschrikkelijkste voorspellingen gedaan omtrent de heillooze gevolgen, welke de wet zou hebben. Het recht der ouders kwam in het gedrang, het persoonlijk geweten werd aangerand, de wetgever tastte de heiligste gezinsrechten aan. Vooral antirevolutionairen en christelijkhistorischen voerden een feilen strijd tegen het onzalig voornemen van minister Borgesius, en ook in katholieke kringen werden ernstige bezwaren gehoord. Bekend is de zwarte schildering, welke het toenmalige roomsche Kamerlid Travaglino over de gevolgen van de'wet gaf. De uitslag bij de Kamerverkiezing van 1901 bewees dat het volk het met de bestrijders eens was: het ministerie-Borgesius werd weggevaagd, en Dr. Kuyper, de aanvoerder en auctor intellectualis van alle verzet, trad zelf als minister op. Hij regeerde met een flinke en volgzame meerderheid, doch de wet bleef, ofschoon als antirevolutionair strijdmiddel het afgeven op den leerplicht werd gehandhaafd. Tien jaar later eerst hield een regeering zich opnieuw met de Leerplichtwet bezig; het was het rechtsche kabinet-Heemskerk, dat een herzieningsvoorstel indiende, echter niet om de wet geheel of gedeeltelijk in te trekken of verschillende bepalingen er van te verzachten, doch om gebleken gebreken weg te nemen, en overigens enkele verscher pingen aan te brengen. De ramp" werd niet van hetNederlandsche volk weggenomen ! En van het principiëele verzet vernamen we langen tijd alleen inaar zoo nu en dan principieel een en ander, praktisch niets. In de antirevoiutionaire gelederen gromde en rommelde het zoo nu en dan nog eens, Toen de verkiezingen van 1918 in 't zicht kwamen, en er een antirevolutionair program van actie gepubliceerd werd, lazen we in art. 5 over leerplicht en schoolbezoek b.v.: Het gewone Lager onderwijs worde allengs zoo meer van het zesde tot en met het veer tiende jaar, desverlangd, verkrijgbaar ge steld. Leerplicht blijve geweerd, doch de Overheid kan van lieverlede het school bezoek tot en met het 14e jaar als arbeids voorwaarde doen gelden en het als eisch stellen voor wie dingen wil naar eenig ambt, bediening of publieke betrekking". Een woordspelletje, zooals men ziet. Alsof er nog nimmer een leerplichtwet was geweest, lezen we hier dat leerplicht geweerd blijve, en overigens blijft het woord Leerplichtwet contrabande, maar de zaak wordt aanvaard; als paedagogische en maatschappelijke eisch mag verplicht schoolbezoek niet gesteld wor den, echter wel als arbeidsvoorwaarde. Zoover we weten, werd dit program van actie aldus vastgesteld, maar in den politieken strijd hoorde men er niets meer van. Maar de verkiezingen, waarvoordit program gemaakt was, brachten weer een rechtsche regeering aan het bewind, en onze eerste onderwijsminister nam al spoedig het ontwerpHeemskerk ter hand, verscherpte het op menig punt, en verlengde de leerverplichting van zes tot zeven jaar. In zijn memorie van antwoord aan de Tweede Kamer zeide deze minister, dat hij zich er toe bepaald had uitbreiding tot zeven jaren voor te stellen, en niet tot acht jaren, alleen uit overweging dat ten deze geleidelijk te werk moet worden gegaan, en de onverbiddelijke eischen der praktijk niet uit het oog verloren mochten worden; hij sprak verder van een op zichzelf wenschelijke uitbreiding der leerverplichting, doch meende zich te moeten beperken tot hetgeen terstond bereikbaar was. Alles dus zakelijke, praktische overwegingen, onbeperkte instemming met het beginsel en de noodzakelijkheid van teerplicht, niets van al het onheil, dat in vroeger jaren zoo ruim schoots was voorspeld. Bij de Kamerdiscussies openbaarde zich llllllltllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIMIIIIIIItlllllltlllllllll bepaald hemellicht. Derhalve kunnen wij slechts herhalen, wat vele astronomen vóór ons gezegd hebben: ,,wat -hier van cie ster verteld wordt, doet een hemellicht niet; deze beschrijving heeft indien ze juist is niet op een natuurlijk hemelverschijnsel betrekking. Het was een bovennatuurlijke, wonderbare verschijning en dus.... exit astronomia." Een Amerikaansch onderzoeker heeft het eens zoo goed gezegd: ,,in regard to the,first point (a miraculous light appearing ,,like a star), the student of science can have nothing to say as to its truth or falsity, because hèknows nothing about it by his methods of study. His opinions are his own and hèhas a right to them, and if a seeker after truth, hèwill express them with deference and becoming modesty in view of the opinions of Christian men, which are drawn from premises, that .may be true, but are ??wholly different in kind." Wil men evenwel de beschrijving van het gebeurde niet volkomen letterlijk opvatten en veronderstellen dat ze met de noodige beeld spraak wél gedoeld heeft op een natuurlijk hemel-verschijnsel,dan komen daarvoor slechts vier gebeurtenissen in aanmerking en wel 1. een samenstand (conjunctie) van heldere planeten, 2. de verschijning van een komeet, 3. het opvlammen van een nieuwe ster en 4. een bijzonder gunstige en daardoor opvallend heldere oppositie van een der buitenplaneten. Zulk een planeet staat dan voor ons recht tegenover de zon en zoo dicht mogelijk bij de aarde. De binnenplaneten Mercurius en Venus komen, wegens hunne snelle beweging, niet in aanmerking. Over al deze mogelijk heden is, tot in de laatste jaren toe, door astro nomen, geschiedkundigen en theologen een zeer omvangrijke litteratuur bijeengebracht. AI hunne uitkomsten en onderstellingen zijn echter waardeloos, wanneer de 2e moeilijkheid die het vraagstuk oplevert (de 1ste bestaat, zooals gezegd, in de onvolledige beschrijving der gebeurtenis) n.l. de onzekerheid in het gebürte-jaar van Christus niet uit den weg geruimd is. Ook daarover bestaat een omvang rijke litteratuur: aanvaarden wij de uitkomst der onderzoekingen van onzen landgenoot Dr. D. A. W. H. Sloet, neergelegd in zijn werk De tijd van Christus geboorte" ]) dan behoeven wij slechts na te gaan wat er zich voor bijzonders aan den hemel kan hebben afgespeeld in de jaren 7 en 6 v. Chr. en desnoods in de eerste maanden van het jaar 5. Dit onderzoek toch leerde, dat Christus werd geboren in het laatste kwartaal van het jaar 748 van de aera na Rome's stich ting", d.i. in het Juliaansche jaar 40 of het jaar 6 vóór het begin der Christelijke tijd rekening. De kans dat de ster van Bethlehem" betrekking heeft gehad op den samenstand van 2 planeten bijv. op het vlak bij elkaar staan van Jupiter en Saturnus, is bijzonder klein, tenzij het geval zich zou hebben voor gedaan dat de twee hemellichten te dicht bij elkaar stonden om nog afzonderlijk te worden waargenomen en dus als een enkele ster van ongemeenen luister het oog zouden bekoord hebben. Een dergelijke, zeer zeldzame, ge TENTOONSTELLING IS. VAN MENS Zondag, 23 December is de laatste dag van onze tentoonstel ling van schilderijen, aquarellen en teekeningen door Is. VAN MENS in Tunis vervaardigd. Zij is geopend van 2?4 uur en kosteloos toegankelijk, Heeren gracht 545-549, Amsterdam. HIIIIIIIIIIIIIM UÏEHBUK t FOLMEI IPBC 1ALITH ITi ond»r Garmnlia Bergp/aatten voor beurtenis heeft zich o.a. in Febr. 1892 met Venus en Jupiter afgespeeld; zij schitterden tezamen als een vurige bol en gedurende drie kwartier kon men, zelfs met een zeer goeden tooneelkijker, niet bemerken dat de ster" uit twee hemellichten bestond. In de genoemde kritieke jaren heeft echter een dergelijke conjunctie van planeten niet plaats gehad; de ster"'zou trouwens dan niet weken achtereen zichtbaar zijn geweest. Bij alle conjuncties van planeten in het jaar v.Chr. bleef de afstand tusschen de beide hemellichten steeds zóó groot, dat de middel lijn der maan-schijf er nog wel twee maal op afgepast had kunnen worden. Een dergelijke conjunctie levert natuurlijk geen opvallend verschijnsel en heeft stellig niets verrassends, daar men ze als het ware van dag tot dag kan zien aankomen. Als tweede mogelijkheid noemde ik de verschijning van een komeet; er is tegenwoor dig bijna geen plaat of Kerstkaart, die het verschijnsel in beeld brengt, of men ziet er als Ster van Bethlehem" een komeet op prijken. Deze onderstelling is o.a. in 1913 door Stenzel in een lijvig boek Jezus Christus und Sein Stern" naar voren gebracht. Volgens hem zou het bewuste hemellicht de periodieke komeet van Halley zijn geweest, waarvan de laatste verschijningen in de nabijheid der zon in 1759, 1835 en 1910 hebben plaats gehad. De tijdstippen der vroegere ver schijningen konden dikwijls na veel moeite en omvangrijke becijferingen tot in oude tijden worden [aangegeven; de komeet van Halley moet in October van het jaar 12 v. Chr. in groote helderheid aan oen hemel geprijkt hebben. De steller der hypothese geeft o.a. in verband hiermede, 17 Sept. van dat jaar als geboorte-datum van Christus aan. Het omgekeerde van het vraagstuk zou daarmede echter tot oplossing gebracht zijn. Natuurlijk kan er in het jaar 7 v.Chr. wel een geheel andere komeet aan den hemel gestaan hebben, maar deze zou vooral in oude tijden, toen zulk een verschijnsel als voorbode van allerlei narigheden werd beschouwd in dagen vol gespannen Messiasverwachting, stellig niet voor de inwoners van Jerusalem verborgen zijn gebleven. Zij en Herodes werden omtrent het geheimzinnige hemellicht het eerst door de Magiërs ingelicht en aan een verschijnsel dat algemeen de aandacht ge trokken moet hebben, behoeft men dus voor een verklaring niet te denken. Dit bezwaar geldt niet voor de reeds door Kepler geopperde 3de mogelijkheid, het opvlammen van een nieuwe ster. De H. Ignatius schreef in de eerste eeuw van onze jaartelling aan de Ephesiërs over de open baring eer geboorte van Christus; een ster aan uen hemel overstraflde alle sterren en haar licht was onuitsprekelijk en hare nieuwheid 2) wekte verwondering". Indien er nu inderdaad van een nieuwe" ster sprake was (het Bijbel verhaal gebruikt alleen de astrologische term Zijn Ster"), dan is het best mogelijk dat de Wijzen ze op hun reis naar Jerusalem gezien hebben, terwijl ze in die stad onop gemerkt bleef; en zelfs wanneer men geen bedekte lucht onderstelt tusschen aankomst echter eenig verzet, echter niet van christelijk-historische, noch van katholieke zijde, en niet eens van alle antirevolutionairen. De heer Van der Molen stelde een motie voor om de leerplichtwet in te trekken, doch wist slechts zes stemmen te verkrijgen, n.l. van vijf antirevolutionairen (de Kamer telde toen 13 antirevolutionairen) en.... van den heer Braat. Dat de uitgebreide Leerplichtwet tot heden zoo goed als geen toepassing gevonden heeft, is uitsluitend te wijten aan de economische depressie; beginselen zijn daar niet voor aangevoerd. Ook het voornemen der Regeering, kenbaar gemaakt in de millioenen-nota van minister Colijn, om het zevende leerjaar der lagere school te laten uitsterven, berust op econo mische, niet op principieele overwegingen. Met eenigen grond kon derhalve worden verwacht, dat het vraagstuk van den leer plicht thans van het terrein der praktische politiek zou zijn verdwenen. Wel opperde de Waarheidsvriend" van 2 November j.l. in een klagend artikel over de verwerping van de Vlootwet de onder stelling, dat de rechtsche regeering zoo aan stonds wellicht den leerplicht ook zou hebben opgegeven, maar politieke waarde was noch is aan dergelijke verspreide stemmen toe te kennen. Zonder verrassing is daarom de nieuwe wending, welke de zaak blijkens het voorloopig verslag der Kamer wellicht wil nemen, niet. Zou het een nieuwe fase in de leerplichtevolutie beteekenen? Zoo ja, dan kan ook hieraan niet veel succes worden toegekend. De onverbiddelijke eischen der praktijk, waarvan minister De Visser gewaagde, maken nog altijd een wettelijke leerverplichting noodig, niet in den vorm van bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, maar als punt van onderwijsbeleid. We willen alleen maar hopen, dat de evolu tie een zoodanigen loop zal hebben, dat een maal het volk het zonder wetsdrang op dit gebied zal kunnen stellen ! Maar dat duurt nog eenigen tijd. C. G. Roos tlllllUllllllllillllllIIIIIIIIIMHflIlHIIHIIIIIIII IIIMIIlllllllllllimWHIlltllMlim te Jerusalem en vertrek naar Bethlehem, is het toch denkbaar gezien de merkwaar dige, grillige lichtwisselingen, waaraan der gelijke sterren kort na hare opvlamming onderhevig zijn, dat deze nova", nadat ze al bijna onzichtbaar geworden was, ten tweeden male tot grooten luister is gekomen. Met de uitdrukking totdat zij kwam en stond...." behoeft men niet verlegen te zitten; vooreerst zou de vertaling van den oorspronkelijken tekst waarschijnlijk ook mogen luiden: totdat zij kwam te staan "; en verder bestaat de mogelijkheid dat het daarna dag werd en een verdere beweging dus niet kon worden waargenomen, of wel dat bedoeld werd: totdat zij haar hoogsten stand aan den hemel innam" (in het Zuiden culmineerde). De uitdrukking in kwestie wordt ook thans nog aan boord van schepen gebruikt; wanneer de scheepsofficieren tegen 12 uur met hunne sextanten de hoogte der zon gaan bepalen, stellen zij door voortdu rende metingen vast dat zij nog rijzende is en pas wanneer zij het er over eens zijn dat ,,de zon staat", mag de gemeten hoogte gebruikt worden om er de breedte-parallel, waarop het schip zich bevindt, uit af te leiden. Er zou dan ook geen reden zijn, de onderstelling omtrent een nieuwe ster te verwerpen, ware het niet dat de astronomen, reeds vele eeuwen vóór Christus' geboorte, het opvlammen van nieuwe sterren hadden opgeteekend,met vermelding van de plaats aan den hemel waar dit geschiedde. Niet alleen is ons dien aangaande uit de bewuste jaren niets over geleverd, maar de sterrenbeelden die, krach tens het Bijbelverhaal, als zetel van een der gelijke opvlamming in aanmerking kunnen komen, liggen ver van den Melkweg, d.i. ver van het uitverkoren terrein der novae". Zoo komen wij tot de laatste mogelijkheid, de meer dan gewone helderheid van een pla neet, die de Magiërs getroffen had, maar anderen ontgaan kan zijn. Dit geval is in 1920 uitvoerig door Dr. Sloet, wiens naam ik reeds noemde, behandeld in zijn boek De Ster der Wijzen" 1). Ik kan de lezing van dit werk, waarin het vraagstuk streng wetenschap pelijk wordt aangepakt, en dat een schat van astrologische en astronomische gegevens bevat, aan allen die in het onderwerp belangstellen, warm aanbevelen. De schrijver komt er in tot de slotsom, dat de Ster van Bethlehem indien geen boven-natuurlijk verschijnsel de planeet Mars geweest moet zijn. Deze planeet was voor de astrologen van dien tijd de ster van den koning van het Westland (Palestina)". Zij had de bijzondere aandacht der ingewijden op zich gevestigd, doordat ze in de eerste helft van Maart van het jaar 7 v. Chr. alle vaste sterren in helderheid had overtroffen; een reden om, van dat oogenblik af, op alle merkwaardige hemelteekenen scherp te blijven letten. Dr. Sloet laat zien dat er in het genoemde jaar, zoowel astro nomisch als astrologisch gesproken, zooveel bijzonders aan den hemel te zien was, dat men met recht van een glans-periode" spreken kan. Aan het einde daarvan stond Mars in het sterrenbeeld de Maagd, symbool der vruchtbaarheid 2) en culmineerde, bij het aan breken van den dag van 26 December onge veer boven de later aldus genoemde Grot der Geboorte". Met deze uitkomst, dat bij het verhaal van Christus' geboorte het sterrenbeeld de Maagd nauw betrokken is, komt de schrijver van een werk, dat op Christelijk geloovig standpunt staat, gevaarlijk dicht bij de con clusie waartoe zij,die het ontstaan der gods dienstige denkbeelden van een evolutionistisch standpunt bekijken, reeds sedert lang gekomen waren. Volgens hen immers is het Christendom niet spontaan ontstaan, maar langzaam geworden uit de evolutie der oude zonne-diensten. Daarin was de Verlosser de Lente-zon, eerst in het sterrenbeeld de Stier, heilig dier der aanbidding gedurende vele eeuwen, later door den teruggang" van het Lente-punt vervangen door het heilige Lam (het door de Perzen zoo genoemde beeld de Ram). Bij deze opvattingen spelen, behalve het sterrenbeeld de Maagd, ook de Os en de Kribbe (sterrengroep in het beeldde Kreeft, een belangrijke rol. Wie van deze beschouw ingen kennis wil nemen, leze het boekje van Dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen, ge titeld: Over den oorsprong der godsdienstige denkbeelden van een evolutionistisch stand punt". 3) Het daarin geopperde vermoeden aangaande de ster van Bethlehem (een groep van 4, betrekkelijk zwakke, sterren in het beeld Pegasus, door de oude Chineesche astronomen ster van den Mensen" genoemd) lijkt al heel weinig gewettigd. In den 26sten Jaargang van het Amertkaansche tijdschrift Popular Astronomy" (1918) werd, in 4 opstellen, een verhandeling van S. Hagar opgenomen: What was the Star of Bethlehem?" Daarin wordt?waar schijnlijk niet voor het eerst het Geboorteverhaal als een dichterlijke beschrijving beschouwd van den zodiakalen hemel-gordel van den Ram tot de Maagd, welke gordel bij het aanbreken van het winter-solstitium het uitspansel in den vooravond sierde. De ster der Wijzen zou, naar deze opvatting, een of ander herkennings-teeken (Pollux bijv.) geweest zijn, dat in een bepaalde positie den astrologen aankondigde dat het winter-solstitium nabij was. Men ziet het weer.... zooveel hoofden, zooveel zinnen; het gevleugelde woord du choc des opinions jaillit la vérité" zal wel nooit op de Ster van Bethlehem kunnen worden toegepast. Wat doet het er toe? de Schoonheid van het verhaal overstraalt immers al het gekrakeel over de Waarheid er van. 1) Uitg. Mij. Paul Brand, Bussum. 2) cursiveering van mij. 3) Uitg. J. van Loo, Amsterdam (1915) IMHIIIIIIIMIIII IIIIIIIIIIIHIIIIHIIIIIIIIIHIHIIHIIII Hodorl. Munt Holland» bo»to tO contm mlgaar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl