De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 29 december pagina 6

29 december 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 29 Dec. '23 No. 2428 SCHILDERKUNSTKRONIEK SCHILDERIJEN VAN ARTHUR VERBEECK. Huize Flandria, Bergen-Binnen. Wie de schilderijen van Arthur Verbeeck ziet en zelfs wie hem spreekt en zijn schil derijen niet ziet ??behoeft naar zijn herkomst niet te vragen. Zijn persoon en zijn kunst hebben een uitgesproken Vlaamsch karakter. Hij is een figuur- en tevens een stillevenen landschapschilder. Van huis uit vermoede lijk vooral het eerste, door de omstandigheden in hoofdzaak het laatste. Een Hollander staat dus allerminst vreemd tegenover zijn onder werpen". Toch moet hij aan hem wennen. In Verbeeck's atelier waar de schilder expo seert is het een figuurstuk dat trekt en de sympathie, behoudt. Het vrij omvangrijke Kbek werd in Antwerpen, vóór de Duitsche invasie, geschilderd. Adieu de la vie de garC.on". Een jongelui's afscheidsfuif; een wat ' uit-den-tijdsch drinkgelag; een kleine ruimte metTrook gevuld, van links door een grijzen dag'verlicht; gestalten in ongewone, liefst uitbundige houdingen; voor een piano (op den rand een brandende sigaret) een sentimenteel pianist; rechts in den hoek een stille dien de drank te pakken heeft; in het midden om een tafel de fuivers in engeren zin". De stemming in dit stuk is onnederlandsch. Er is een jovialiteit in, die ons gauw opgeschroefd lijkt. Dat verhindert niet dat wie een dergelijke opgave er behoorlijk afbrengt, recht heeft op onze waardeering. Het is een daad en een durf en vereischt de samenwerking van allerlei facul teiten: volharding, een sterke visie, composi tie-begrip, phantaisie, kleurgevoel, wat j ( maar wilt. Er is iets van dat alles in dit doek. Maar de hoofd verdienste lijkt me de onver saagdheid waarmee het is aangepakt. Aan lan, aan geestdrift ontbreekt het dezen kunstenaar niet. Hij behoort tot het ras der schilders. Hij heeft zijn vak lief. Zijn enthousiasme is op recht. Hij voelt zich een geroepene. Zelfs de eigenschap die hem voor mijn gevoel het sterkst typeert, staat in verband met zijn naïeve eerlijkheid: hij bemint het uiterlijk effect. Als zijn onderwerp het van nature niet meebrengt zooals wél in dit figuurstuk dan brengt hij het aan. In zijn landschappen noemt hij zich gaarne een zonne-schilder. Toch is hij het niet in den zin waarin Willem Mans het was en Oabrié'l het kon zijn. Zijn zonne-landschappen in den regel zijn niet in zonnewarmte gedrenkt, zuigen het licht niet op, wasemen de warmte niet uit, trillen er niet van. Het zonlicht bij Verbeeck is een zon-effect. Hij schildert graag de reactie van het late zonlicht met de lange schaduwen. Hij houdt van het buitengewone moment en besteedt al zijn energie aan het vasthouden daarvan. Maar die pracht duurt kort, en zoo proeft ge in Verbeecks landschappen een koortsMAGNETISME EN JOGCULTISME" Het is nu ongeveer anderhalve eeuw geleden dat Mesmer bemerkte, dat verschillende per sonen eigenaardige sensaties bespeurden, als hij in hunne nabijheid bepaalde bewegingen maakte. Ook verdwenen dan somtijds pijnen en andere onaangename gevoelens. Vooral dit laatste had voor hem, als geneesheer, groote waarde; hij maakte daarom bij de behandeling zijner patiënten veelvuldig ge bruik van zijne passes". Hij meende de eigenaardige werking dier bewegingen te moeten toeschrijven aan de werking van een eigenaardige kracht, ge bonden aan een overal aanwezig fluide, dat het levensprincipe der levende wezens vormt, en noemde die veronderstelde kracht daarom dierlijk magnetisme". Hij meende dat stoor nissen in de verdeeling van dat fluide de oorzaak zouden zijn van pijnen en onaange name gewaarwordingen, welke stoornissen dan zouden opgeheven worden door toevoer van magnetisme uit zijn lichaam. In een tijd waarin men nog heel weinig wist van magnetisme en andere natuurkrachten en nog minder van de verrichtingen onzer organen, was eene dergelijke verklaring be grijpelijk. Ook is het te begrijpen dat de eigen aardige uitwerking, die de passes" van Mesmer hadden, en vooral de gunstige invloed dien ze op sommige zieken uitoefenden, ande ren tot navolging aanspoorden. Natuurlijk werden daardoor deze verschijn selen van verschillende zijden bekeken en werden allerlei bijzonderheden nauwkeuriger bestudeerd. Toen later door Puységur werd ontdekt dat door die passes" sommigen in een eigenaardigen toestand geraken, die men hypnose noemt, werd vooral op den geestelijken kant van deze processen de aan dacht gevestigd. k- In de eeuw, die daarop volgde, hebben de natuurwetenschappen zich op buitengewone wijze ontwikkeld en in het bijzonder is onze kennis der levende natuur geweldig toege nomen. De ontdekkingen op het gebied van natuur- en scheikunde wierpen een nieuw licht op de organische processen der levende wezens. De ontdekking dat alle levende wezens uit cellen bestaan, leidde tot dieper inzicht in alle levensverrichtingen. Ook onze psy Strandgezicht achtige drift en'een'koortsachtigelhaast. Hij laat niet bezinken wat hij zag. Het moment pakte hem en daarvan moet hij het hebben. Hij is een enthousiaste, geen diepe en geen doorschouwende natuur. Zijn landschappen hebben dus dikwijls het hevige maar ook het ongecontroleerde van directe gevoelsuitstortingen. Zijn hand, zijn oog, zijn penseel houden zijn visie niet bij. Noch voor ruwheid, noch voor onevenwichtigheid weet hij zich altijd te hoeden. Misschien zit in deze eigenschap de grond waarom voor mijn gevoel Verbeecks Maanlandschappen het winnen. Daar ligt het effect voor het grijpen en het buitengewone is er gewoon. Ik heb trachten aan te duiden wat mij een domineerend gevaar lijkt in de landschapvertolking van Verbeeck. Onvermeld mag niet blijven dat een achttal schilderijen zeker niet de minste door den schilder voor een Londensche tentoonstelling waren afgestaan, toen ik zijn atelier bezocht. Zijn bovenvermeld genre-schilderij en een strandgezicht waarin het branden der zon gelukkig en raak is weergegeven beelden wij af. H E N N u s TOOROP, IN DE LAECKENHALLE'TE LEIDEN. Zelden gaf een tentoonstelling zoo zeer den indruk van Toorop's grootheid, van zijn ver scheidenheid, van zijn kracht en verfijning van die kracht, van zijn psychologische ver mogen en van zijn altijd levende voordracht. Vooral de groote zaal", waar de werken zoo uitstekend door Coert werden geplaatst, gaf een verrassend gevoel van Toorop's beteekenis; ge vondt er toch den niet-volprezen Pelgrim, dm Ijzergieter, den Opstandige, den Berustende, de Koptische vrouw enz.... Het eerste werk in den katalogus is het schilderij: Trio fletiri (uit 85?86), de drie vrouwen buiten zittend, waarvan vooral de voorste .linksche, figuur trof door een ongerepte blankheid, in 't licht en in de lichtvolle scha duw. Een humanitaire teekening uit Londen volgt (miserabelen voor een schuilhuis uit die stad); dan komt de teekening, met het forsche oranje, die Toorop Floris Verster op zijn bruidsdag gaf en symbolisch is (92). We zijn in Toorop's symbolischen tijd: Lijnenspel (93) en de Legende (met den dood, die een vrouw meesleurt in de lucht) en wier kleur herinnert aan de Jonge Generatie, zijn daarvan de bewijzen. Zeven portretten volgen, waarvan het verfijnde van Janet Hall (99), dat van den forschen van Straelen (1904) en het ge schilderde van Casals (1904) te noemen zijn. De zeilende schuit uit 1905, een schilderij, is weer aan zijn symboliek verwant; acht portretten vertoonen, in opvolging, Toorop's eenvoudige, zekere, sobere teekenwijs, zijn klassieke werk. Belangrijk zijn daarbij: het chische processen, vroeger meest het onderwerp van bespiegelingen, werden thans aan stel selmatig onderzoek onderworpen. Vanzelf werden daardoor de oorzaken van stoornissen beter begrepen. Daardoor weten we thans dat magnetisme berust op electriciteit en dat in ons lichaam door allerlei processen, bijv. door iedere spierbeweging, electrische verschijnselen wor den teweeg gebracht. We weten ook dat electriciteit allerlei werkingen op onze organen kan uitoefenen. Maar we hebben tevens geleerd, dat die electrische werkingen niets te maken hebben met de verschijnselen, door Mesmer aan mag netisme toegeschreven. We weten thans dat alle gewaarwordingen, verwekt door passes", berusten op psychische processen. Door Braid werd die psychische invloed suggestie" genoemd en ook thans wordt die naam nog veel gebruikt. Verdere studie heeft ons echter geleerd, dat de psychische processen, welke daarbij in het spel zijn, niet in alle gevallen dezelfde zijn en voorts dat ze ook door allerlei andere middelen kunnen worden teweeg gebracht. Daarbij hebben tal van geneeskundigen, waaronder Liébeault, Bernheim, Cliarcot, Janet, Freud en vele anderen, verschillende methoden van psychische behandeling ontwikkeld, die eene waardige plaats innemen .j naast de physische en medicamentense me?;. thoden, die ons ten dienste staan. We zijn - daardoor steeds meer in staat gesteld onze psychische behandeling aan te passen aan de individueele behoeften van iederen patiënt, evenals we dat reeds lang met geneesmiddelen deden. Evenmin als wc iederen zieke wónderolie laten slikken, evenmin zullen we iederen zieke gaan hypnotiseeren. In sommige gevallen zal eenvoudige sug gestie voldoende zijn; door medici worden daartoe gewoonlijk geen passes" meer aangewend, doch we geven die meestal een voudig mondeling, vaak verborgen achter de verzekering dat eenig geneesmiddel de gewenschte uitwerking hebben zal. In andere gevallen, vooral bij menschen mei weinig in/.icht of /elfbeheersching zal men leiding moeten geven en trachten opvoedend fe werken. In weer andere gevallen zal eene meer ingrijpende psychische behandeling noodig zijn, in het bijzonder wanneer reeds van jongs af onbewuste gevoelsconflicten bewogene van Ariëns; het naar den geest blanke van , Raaymakers; het hevig-geschilderde (tegen een gelen grond) van Schrörs; het bijna barsche van Noorduyn; het opene en grootteedere van mevrouw Hüffer. Oediviseerd is een Waalgezicht (1911); krachtig een Paulus (1911); ruim en open van schilde ring de bisschop Galliër; zwierig en toch met nadruk generaal Drabbe; vol intensiteit een Miek Janssen. In 1914 zijn niet minder dan drie teekeningen zeer belangrijk; twee maal de kop van Dante (hoe duikt neer voor eigen visioen de kop van voren gezien ! en hoe werd eenzaam het profiel, dat als een donkere kaap uitsteekt tegen de besneeuwde bergen). Minder sterk is d'Adoratie Brugge (de lijnengang in de teekening wordt gehin derd door de lijst met de afgesneden hoekenl) Fel van eenvoudige kracht is de Cellospeler (1918); groot en ernstig de opstandige, meer nog dan de Berustende; de Koptische Vrouw (ontstaan naar een photp; een schoone herscheppinge !) welft het jonge, donkre, volle lijf vóór een achtergrond vol figuraties van ruiters. Weer ruiters, en een brug, vindt ge achter den lenig-gespierden Ijzergieter (1920); maar in kracht en spanning overtreft de Pelgrim (1921) allen. Daar is Toorop onaf wijsbaar een macht, en ik zie niemand van ons, die realistische details door het stijl volle overige zóó kon beheerschen; die zóó zwaar van hartstocht kon zijn in zóó deco ratieve formuleering. II. Een toenemende kracht treft u in het werk van den teekenenden en schilderenden Toorop ? die tot nu toe ongeschonden is. Die macht is, betrekkelijk vroeg al, uitgedrukt door de bruusk-gebroken lijn (in de Drie Bruiden b.v.). Maar die lijn heeft sinds die Drie Bruiden een nog heerschender allure aange nomen; de Pelgrim,de Dante's,de Berustende, d'Opstandige, en, vloeyender, de Ijzergieter, bewijzen dat. In zulke werken is Toorop's talent onaantastbaar door den tijd. Even zeker is dat talent in de portretten. De psychologische rea list, die Toorop van huis uit is, kent alle schakeering, al zoekt hij bij voorkeur, en dat is niet te verwonderen, maar te bewonderen in dezen zoeker van het Leven, de signatuur, de duidelijke signatuur van dat leven op de menschegezichten: Ariëns, Drabbe, en Mignot zijn daarvan de bewijzen. Verstilder leven kan hij echter even goed uitdrukken, de vreugdlooze droom van Janet Hall en Raaymakers zijn de voorbeelden op deze tentoonstelling. Maar heeft Toorop de mannen getcekend, vrouwen vol spanning als Miek Janssen, vol hevigheid als de prophetes, vol gelaten levenswijsheid of vol verwachtende jeugd, liggen binnen zijn bereik. Daarnaast is hij een phantaisie-rijke; hij bezit het ver mogen tot groepeeringen, van de daaglijksche verschillend, en die een stemming, droef geestig dikwijls, uitdrukken.... Hij nadert tot den Stijl door een vereenvoudiging en versterking van sommige accenten van een eerst realistisch begrepen figuur. Ik behoef u, na dit, niet meer te zeggen wat wij in hem bezitten; eiken dag, dat wij hem bewaren, is voor ons land een winst want eiken dag rnaakt zijn hart, hoofd en hand iets voor onzen nationalen rijkdom, voorden rijkdom, die niet vergaat. JAMES ENSOP TE ANTWERPEN Ensor is te weinig bekend in Holland, eindeloos veel te weinig. Het is een der dingen die we goed hebben te maken jegens de Belgische Kunst, zooals we door de tentoonstelling van Stobbaert's werken een ander ding goed moeten maken. Ik dacht, dat we in Holland in 't algemeen ons nog al goed op de hoogte hielden (we houden ons meer op de vlakte); 'ik was, dat overkomt me soms, verbeten-trotsch op onzen nationalen (?) kritischen, dat is keu renden, en eklektischcn, dat is uitkiezenden zin, maar ik weet en ik wist bij buien (niemand is steeds gehee!-en-al gezond) dat we onze tekortkomingen hebben in hét aesthetische. We hebben ze soms, het was juist me bitterduidelijk, te toomeloos, te onbeschroomd. Want als ge de moeite ziet en het gesleur van de dierbare kunstgenootschappen met werken die geen smalste sikkepit ons verrijken, maar feitelijk ons verarmen, doordat ze zoo iets kostbaars ons ontstelen als tijd (deze cent gesneden uit den goudgulden, die de Eeuwigheid is), en ge weet ook maar eenigszins wat voor schilders we naast de deur den patiënt het leven moeilijk hebben gemaakt en hem door onbegrepen angsten beletten te zijn en te presteeren wat hij zou kunnen. Inmiddels zijn er nog altijd menschen, die van deze dingen niet voldoende op de hoogte zijn en nog steeds ineenen dat er een dierlijk magnetisme" bestaat als af zonderlijke geheimzinnige kracht, die ze dan ook gewoonlijk in verband brengen met allerlei andere occulte" vermogens. In verse hillcrd steden vindt men personen, die zich aandienen als magnetiseurs en er bestaat zelfs eene vereeniging voor psychisch-onderzoek en toe gepast magnetisme", die cursussen houdt en een maandblad uitgeeft. Telkens hoort men van pogingen om die geheimzinnige kracht door middel van bijzondere instrumenten te demonstreeren. Zoo hebben ook eenige magnetiseurs ge poogd liunne buitengewone vermogens te bewijzen aan de Staatscommissie, die in 1917 werd benoemd om een onderzoek in te stellen naar de doeltreffendheid van de door niet wettelijk toegelaten beoefenaren van de geneeskunst toegepaste geneeswijzen en de door dezen verkregen resultaten." In het Rapport dier Staatscommissie (uitgegeven door Gebrs. v. Langenhuysen te 's Gravenhage) dat, jammer genoeg, veel te weinig bekend is, vermeldt Prof. Julius o.a. een proef, in zijn laboratorium genomen door een magnetiseur met een paar radiometertjes van Crookes. Het bleek dat het door den magnetiseur verkregen resultaat ook door de andere aanwezigen bereikt werd en een voudig berustte op plaatselijke verwarming van het glas der radiometers door de er tegen aan gedrukte vingers. Een andere magne tiseur, door Prof. Wertheim Salomonson onderzocht, bleek eenigszins op de hoogte te zijn van actiestroomen en dergelijke en schreef dan ook het dierlijk magnetisme toe aan electrische werking van het menschelijk lichaam; J-ij kon echter omtrent die werking geen enkel feit mededeelen of vertoonen, dat nog niet bekend was bij geneeskundigen of natuurkundigen. Hel duel /onderling aan, dergelijke opvat tingen thans nog bij een geneeskundige te ontdekken. Door Li/.e Ueutmann, arts te 's Gravenhagc, is een boekje geschreven over Magnetisme en Occultisme", dat uitgegeven is door den Boekhandel ,,f A.^VERBEECK hebben, in België, aan Ensor (die leeft) en aan Stobbaert en de Braekeleer (die gestorven voor den dageteller, glimlachend wijlen en leven in die fameuse Eeuwigheid, waarop en waarin we wouden.gaan als in een eeuwige voorjaars-wei) en ge weet maar n kwart hoe voortreffelijk ze zijn, en hoe we deze konden verstaan in hun werk (groote reali teit en felle phantasie), dan begrijpt ge (ieder mensch heeft van die plotse, bittere ont goochelingen !), dat al het gesleur en gesol, en de ernst in dat gesleur en gesol, van onze dierbare kunstgenootschappen met de werken hunner leden vooral, een beetje belachelijk is. En zeer belachelijk. En te belachelijk ! Ja, onze dierbare kunstgenootschappen zijn zeer belachelijk met den ernst van hun ernst. Ik gun (wie weet dat nog niet?) den leden, of lidmaten, dezer genootschappen alles goeds; ik gun hun drank en pijpe-rooken, borrels, sigaren en cigaretten en een kaartje" maar ik wou nu toch, dat ze d'anderen ook wat gunden, en dat ze de menschen wat meer op de hoogte hielden (boven hun eigen gemiddeld niveau !) van dat wat net buiten onze deur is, en wat we konden gebruiken, omdat we (of is dit weer nationale? verbeten trots?) het konden benaderen, erkennen, verstaan. We konden Ensor toch verstaan ! Want als we dat niet kunnen, wat bazelen we over Jeroen van Aken, Hieronymus Bosch; wat ijlen we koortsig over dien duivelzieken Bosch, als we in Ensor niet onmiddelijk den natuurlijken Bosch zien van onzentijd \ Want dat is hij, deze schilder, die alle moderne pogingen een vierde van "een eeuw, volgens eigen en juiste bekentenis, vooruit was, voorzag, maakte ! Hij is de door duivels en ironie bezeten Bosch van dezen tijd, die Engelsche Vlaming, die een zoo lichtzoet, lichtwankel schilder kan zijn; die het licht kon proeven, zooals een wijnzot wijn proeft (met zijn heele tong en met heel zijn bedenken, met zijn gevoel zóó stil-gespannen, dat het bij iedre druppel zich schakeert) Ensor is verwonderlijk. Ik wist het, maar ik was het wat vergeten (door onze dierbare kuristgetioütschappenen hun lidmaten !) Ensor is verwonderlijk, omdat hij zoo echt, zoo eigen ons moet zijn; omdat hij zoo is van dezen tijd en van dien vroegen tijd; omdat hij zoo natuurlijk is en zoo ongewoon; omdat hij zoo bitter kan zijn als het bitterst uur, en omdat hij 't licht kan laten wan kelen" (naar waar zal het in zijn zoetheid vallen? naar waar? en wat zal het zachter dan een bloemblad bedekken met zijn glanzen?) Ensor is verwonderlijk (drie malen wil ik het uitzingen, maar niet als de haan die den verrader zichzelf te zien gaf, maar als de klokketoren, die een feest uitluidt over de stil-verbaasde stad !); Ensor is bewonderenswaard, om n eigenschap meer dan om zijn vele andere: om zijn meedoogenlooze, bitse, azijnzure, wreede, waarheid, omdat hij de waarheid ziet, die geeft. Afscheidsfuif Want als hij van de zielen de waarheid niet zag, zooals hij ze zien kan van het licht; als zijn phantasie niet praecies de pijl joeg in 't feil der dingen dan hadden onze dierbare kunstgenootschappen en hun lid maten, en jongmaten gelijk ! Maar ze hebben geen enkel gelijk tegenover deze kunst!.... En zijn ze te schraal bij kas (hollandsche kunstgenootschappen beweren dat dikwijls; ze zijn zoo bezeten-gezeten !), dan kunnen ze beginnen met de tentoonstellingen van de etsen en van de teekeningen. Daar kunnen ze mee beginnen, en misschien kunnen ze nog wel het transport betalen van een paar schil derijen? Of moet alles op aan de lidmaten in de vergulde lijsten? Maar laat ze beginnen met de teekeningen van dezen Ensor-Bosch, met de Etsen. Met de etsen vol van den ver wonderden, dagelijkschen, den lamentabelen Christus; met de duivels; met den HopFrog; met den Christus, die den storm kon bedaren (zelden voer op een ets iemand door zóó heilig licht); met de komische veldslagen, vol als een gekrjeuwel van mieren, ridicuul en toch zoo bittere hoon! met de muzikanten (de dood leidt het orkest, nog vóór het gordijn); met' de havens vol van schepen, wier vorm het licht lichtelijk en listiglijk aantast; met de verwarrende volksmenigte om den Christus, die Brussel binnenkomt; met de singuliere insecten, die daar schriklijk staan te leven, en verschriklijk leven.... Laat ze daar mee beginnen, en met de teekeningen ! En ze zullen zien, dat de dood van Jezabel (uit 1880, een opgaaf op de Akademie, waarvoor Ensor den derden prijs kreeg) Bauer is, Baucr voor Bauer eigentlijk; ze zullen hier en daar doen, zien wat Toorop Ensor dankt (ook in zijn schilderijen, want wat was zonder Ensor Toorop's Vrouw in 't wit?); ze zullen de zoetheid doen zien, ik herhaal, van het licht, in menig neerschrijven van dat licht (hoe groot en zedig is een teekening niet van Marie Ensor uit '80 en toch hoe onzwaar voor d'oogen !). En kunnen ze nog wat meer betalen, dan kunnen ze in de schilderijen laten zien: klank van kleur, speelsch licht, en schrille kleur, rijke onverwachtheden en verwachte, maar niet-gekende, rijkdommen, en ook daar phantasieën, die niet 'een eigen kleur leven en waar de lijnen wapperen, als linten door de lucht Laat de dierbare kunstgenootschappen dat eens geven aan ons: Ensor, Stobbaert, de Braekeleer en dan kunnen ze mij nentwege weer de vergulde lidmaten ons een tijd voor de waaksene en open oogen hangen; ze kunnen die lidmaten ons voor d'oogen hangen aan twee schroefoogen en aan het roode koord, dat deze twee schroef oogen verbindt, en aan den haak waarover het koord gaat, dat die lidmaten voor eenigen tijd doet hangen in de tentoonstcllingzalen dat kan dan, want wc zullen ze niet zien, vervuld van de herinnering aan dat wat voorafging. P i. A s s c ii A E R T de oude theorie van Mesmer wordt verdedigd dat er iets concreets is dat, hoewel niet zichtbaar en niet tastbaar, toch bestaat en dat genezingen kan bewerken." Door enkele proeven met een lakstang en een vulpenhouder, die ze gemagnetiseerd heeft, is ze tot de conclusie gekomen, dat dit concrete iets ten onrechte magnetisme" wordt genoemd, maar dat het electriciteit is. Zij meent dat suggestie wel een rol kan spe len, doch slechts iets bijkomstigs is. Het eigenlijke agens dat nooit gemist kan worden, om eene ziekte te doen genezen, is onze ingeboren geneeskracht en ze meent dat die verfijnde electriciteit is. Bij slechte verdeeling of niét voldoende hoeveelheid van die elec triciteit, meent ze dat die uit een ander organisme kan aangevuld worden. Door de werking van eene electriseermachine kan die vitale electriciteit niet vervangen worden, want deze grovere electriciteit zou door het menschelijk organisme niet opgenomen worden (pag. 117). Deze zonderlinge electriciteit, die van de ons bekende belangrijk verschilt, zou zich ook langs gematerialiseerde draden van den eenen persoon naar den anderen kunneg begeven en daaruit zou haar samenhann met andere occulte verschijnselen blijken. Op de occultistische fantasieën der schrijfster zal ik echter hier niet ingaan. Voornamelijk omdat ik dan veel te uitvoerig zou moeten worden. Maar ook omdat, zelfs al ware alles wat ze omtrent occulte krachten meent te moeten gelooven, inderdaad bewezen, dit niets te ma ken heeft met den invloed van passes" op pijnen en andere gewaarwordingen. De schrijfster schijnt niet bekend te zijn met het uitgebreide onderzoek dat daaromtrent ver richt is, door mij straks vermeld, en waaruit gebleken is dat alle verschijnselen, toegeschre ven aan de werking van magnetisme, te weeg gebracht worden door andere dan materieele krachten. II est incontestable qu'il ne peut y avoir aujourd'hui que des théories psychologiques de ces phénomënes complexes" zegt Prof. Janet, die deze verschijnselen reeds van 1889 af als voornaamste onderwerp van studie koos, in /ijn pas verschenen werk La médecine psychologique," IHKven weinig als van hetgeen het onderzoek in de laatste halve eeuw ons leerde omtrent i suggestie, hypnose, psychoanalyse, enz. schijnt de schrijfster op de hoogte te zijn van de vorderingen onzer kennis omtrent zenuw en zielsziekten en van hetgeen de moderne behandeling dier zieken reeds heeft bereikt. Ze vertelt bijv. allerlei omtrent eene patiënte die in 1868 door een bekend Haagsch genees heer magnetisch zou zijn behandeld; volgens . hare opvatting zou die patiënte zonder dien dokter en diens magnetisme in een krankzin nigengesticht ten onder zijn gegaan. Ook meent ze dat verscheiden patiënten in krank zinnigengestichten zitten, die er slechts in zijn gekomen omdat hun toestand niet is begrepen, als gevolg van de materialistische denkwijze der medici. Dat iemand, die beter behoorde te weten, dergelijke dingen neerschrijft, is bedenkelijk. Want velen zullen allicht denken dat er iets van waar is. Eene patiënte, als door schrijfster bedoeld, loopt echter weinig kans in een gesticht te worden opgenomen en zou, bij eventueele opneming, wel spoedig weer ontslagen worden. En er gaan geene patiënten ten onder door hunne opneming in een gesticht, maar alleen ondanks hunne opneming. In ieder jaarverslag van een gesticht kan men lezen, dat een belangrijk percentage der patiën ten genezen ontslagen is. Een krankzinnigen gesticht is een ziekenhuis, waar met alle stoffelijke en geestelijke middelen, die de wetenschap ter beschikking stelt, getracht wordt de patiënten te genezen. Het is dan ook volmaakt onjuist dat de psychiatrie zich niet gehaast zou hebben .de organische electriciteit te onderzoeken om er haar voordeel mee te doen, doch die botweg blijft negeeren, zooals de schrijfster op de laatste bladzijde van haar boek beweert. Wel verre van het dierlijk magnetisme" te negeeren, zijn het juist psychiaters en neurologen geweest die het grondig bestu deerd hebben en wier studie, zooals ik in het begin vermeld heb, het uitgangspunt is geweest voor de geheele moderne psychotherapie, die zich steeds meer omwikkelt. Wel merkwaardig is het dat die mate rialistische" geleerden daarbij tot zuiver geestelijke theorieën en behandelingsmethoden zijn gekomen, terwijl de occultisten, die zichzelf als de paladijnen van het spiritua lisme beschouwen, nog steeds vasthouden aan verouderde materieele opvattingen. Dr. A D o i. p H F. M E ij E'R Haarlem,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl