De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 29 december pagina 7

29 december 1923 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

29 Dec. '23. No. 2428 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND KOETA QOENOENGAN ATJEH IN EEN NIEUW LICHT WAT NEDERLAND GEDAAN HEEFT VOOR DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING Louis Couperus heeft, toen hij langs de blau we bergen voer op de kust van Atjeh, iets als wroeging gevoeld. Het is jammer, dat gij daar niet eens gaat zien," zeide men tot hem. Zijn reisplan liet het niet toe. Of fluisterde zijn intuïtie hem in, dat er juist een boek in den maak was waarin men zou kunnen vinden een beeld van het land zooals het wordende is onder Nederlandsen bestuur? Op Couperus' Oostwaarts", dat ter perse ligt, vormt het werkje van den heer Langhout l) een uiterst welkome aanvulling. De naam Atjeh heeft geen goeden klank. Vijftig jaar geleden werd hij in soldatenliedjes gehoond en het groote publiek verbindt dien naam onwillekeurig nog steeds met oorlog voering. Vijftig jaar geleden juist nam onze inmenging in Atjeh een aanvang en dat feit heeft de schrijver willen herdenken door in een kort bestek te vertellen, wat Nederland in dien tijd voor land en volk heeft gedaan. Hij wil toonen het Atjeh van vroeger en het Atjeh van thans. Zelfs meent hij, dat Nederland in die halve eeuw daar te lande iets groots heeft verricht. Op dit laatste punt lijkt mij zijn betoog zwak. Hier ware een vergelijking met de kolo niaal-economische politiek in andere deelen onzer Bezittingen, allicht ook met den arbeid door andere koloniseerende mogendheden verricht, noodzakelijk geweest. Maar aan vaarden wij zijn bewering slechts als een uiting van journalistieke geestdrift de heer Lang hout schijnt dit werkje als een soort van jour nalistiek beschouwd te willen zien dan kan ze ons welkom zijn. Er wordt zooveel gesmaald ; er wordt zoo veel getwijfeld ! Een beetje geest drift moedigt allicht ook tot lezen aan. En ruimschoots verdient het boek dat het gelezen wordt. Wat de heer Langhout niet zegt, maar wat vooral den vreemden beschouwer van ons optreden in Atjeh moet treffen is, dunkt mij, dit: onze belangstelling, onze zorg voor het land begon met de oorlogsverklaring van 1873. Het was als schaamde Nederland zich, dat het de Atjehers niet eens flink klopte ! En eigen lijk was dat ook het geval, wanneer men voor Atjehers"denSultan leest. Hetsultanaat hield de beschaving tegen. Wat de Atjehers betreft het beroemde werk van Snouck Hurgronje 2) maakt hen ons bijna sympathiek; de verrassen de staaltjes van hun oude kunstnijverheid, welke de Jubileum-tentoonstelling in het Koloniaal Instituut te zien gaf doet hen bijna bewonderen. Waartoe hun dan onze bescha ving opgedrongen? Niemand zal dit meer vragen wanneer hij het Atjeh zooals het was vergelijkt met het Atjeh zooals het werd. Het is zoo: Nederland's werk begon met den oorlog en de pacificatie-idee thans verwe zenlijkt is zoo oud als 1874. Er moesten verouderde toestanden omver worden ge schoten, zouden de nieuwe duurzaam zijn. Wel heeft de oorlogstoestand dikwijls handel en HET PRINCESSE-TOONEEL, Demon, door Jan Fabricius. Schrijvers kunnen toch zoo raar omspringen met de driftige sympathie, die zij, al naar hun behoefte, hartstocht of liefde noemen. En zoo'n ongelukkige actrice, die dan de demonische" krijgt uit te beelden met essentieel dezelfde middelen, waarmee haar verheven rivale de engelreine" demonstreert n doel heilige deze alle weet dan ook al niet hoe zich duivelachtig genoeg te onderscheiden. En dan kan ik me nog voorstellen, dat er minderargelooze menschen in de zaal zitten, die het op de duivelin, welke zich geeft zooals ze is, nog wél zooveel begrepen hebben als op de jongejuffrouw, die in haar onschuld Zondag ochtend-bezoeken komt brengen op de kamers van een aantrekkelijken jongen professor, om hem het levensraadsel" als het vuur aan de schenen te leggen, en niet heen te gaan vóór zij den broederkus-op-het-voorhoofd, als het eerste schaap over de brug, gevoegelijk in ontvangst genomen heeft. Van dezen jongen man, getooid met het praedicaat Prof. Dr. Otto Paul, Baron Flak van Mansveld, een vlag die de lading dekte, was Louise" zooveel-als de vrouw; beiden ongehuwd, leefden zij dusdanig, en er kwam geen geldelijke vergoeding aan te pas, noch blijkt ons dat deze Louise zich gedurende dit huwelijk", als ik het zoo noemen mag, elders te buiten gaat. Wel vernemen wij, dat de pro fessor in meervoudigen zin dames" ontvangt, verkeer belemmerd, maar uit het overzicht dat de schrijver geeft van de bestuursmaatregelen in de opeenvolgende perioden blijkt toch dat, hoewel onregelmatig, de economi sche grafische lijn steeds stijgt. Er was geen onderwijs, er waren geen wegen; epidemieën teisterden de bevolking; rechtszekerheid ontbrak; de rijkdommen van den bodem werden niet ontgonnen. Vóór Nederland's inmenging was een geregelde normale ont wikkeling van het staatsbestuur of de recht spraak in Atjeh onmogelijk. Er bestonden geen orde en veiligheid ook niet onder de vorsten onder wier regeering het land grooten bloei kende. De heer van Langen vermeldt 3) enkele edicten tot invoering van staatkundige, godsdienstige en maatschappelijke hervor mingen, welke niet de minste verandering ten goede konden teweegbrengen. De belangen van het binnenland werden opgeofferd[aan die van de havenkoningen", een in stituut, dat een groote rol in Atjeh's geschiedenis gespeeld toeeft. De vorsten verrijkten zich; en de weelde der aanzienlijken kwam wel de kunst maar niet de wel vaart ten goede. Wat Nederland gedaan heeft? Men vergelijke eens het Atjehkaartje in het boekje van Alex over It-gen. Van Heutsz (1903) of zelfs de kaart inde Mededeelingen van het Bureau van Bestuurs zaken der Buitenbezittingen", be werkt door het Encyclopaedisch Bureau (1916) met die in het nieuwe werk van den Archivaris van het Atjeh-instituut den heer J. Kreemer (1922) 4). Het is heel jammer dat de heer Langhout geen kaart van Atjeh geeft; daar mee slaat hij zijn lezers veel te hoog aan; 99 percent van ons volk weet van Atjeh misschien alleen waar Koeta Radja ligt, terwijl het ook wel eens iets van een soort van baai met name Sabang ver nomen heeft. Dat dit een der be langrijkste havens is van het verre Oosten, daarvan heeft de meerderheid slechts een flauw ver moeden. Revenons a nos moutons. Op het allernieuwste kaartje is vooral de uitbreiding der Atjeh-tram waaraan onze schrijver een apart hoofdstuk geeft treffend. Van Koeta Radja, heel in het noorden, volgt de lijn de kust tot zij aan sluit op den spoorweg van Sumatra's Oostkust, zoodat Tandjong Balei op die kust, thans recht streeks per spoor met Koeta Radja verbonden is?een afstand van 510 kilomteer. Teekenend voor den toestand van het land is ook de^vermeerdering van het aantal 'auto's en rijwielen. Zeg, dat er van jaar tot jaar zoo veel scholen bijkwamen; dat post- en telegraafdienst zich gestadig uitbreiden; dat de Atjeher meer en meer de Nederlandsche rechtsbedeeling zoekt; dat het grootste deel der bevolking, vroeger door pokken soms gedecimeerd, nu gevaccineerd is;dat de ontgin ningen toenamen tot de jongste crisis dit alles spreekt toch niet zoo tot de verbeelding als het eenvoudige feit dat er in 1918 reeds 154 auto's in het land waren en dat de bevol king verzot is op fietsen. Het ploegijzerverving het zwaard, de fiets den klewang ! Dank baar herdenken wij de mannen die zulke veranderingenwrochtten: Kroesen, van Lansberge, de Van der Heydens, de Deykerhoffs, Vetters, Van Heutszen. Roemrijk in economisch opzicht was vooral het be stuur van Van Heutsz en den H. kol. Swart. De eerste bur gerlijkegouverneur, de heer A. O. H. Van Sluys, die sedert September 1918|het bewind voert, heeft tot taak, het werk der anderen te conso.lideeren. Zijn voorgangers bereidden de pacificatie voor, die in be ginsel voltrokken onder Van Heutsz en Van Daalen en onder Swart voltooid werd; aan van Sluys staat het nu, zegt de schrijver, die pacificatie in toepassing te brengen. De heer Van Sluys en de oud-gouverneur H. N. A. Swart gaven het boekje van den heer Langhout een welwillend voorwoord mee. Bij het noemen van namen mogen ook niet vergeten worden de heeren jhr. O. C. Quarles van Ufford en C. G. Vattier Kraane, aan wie de Sabanghaven zulk een groot deel van haar bloei hier door cijfers toegelicht dankt. Een critiek op de beschouwingen van onzen schrijver is in deze aankondiging minder op haarplaats.Trouwens, hij geeft vooral feiten en laat die feiten spreken. Bezwaar kan men dus alleen hebben tegen opmerkingen als deze over het bestuur van gouverneur Swart: In woord noch beeld kan worden aangetoond alles wat in zijn bestuursperiode in het belang van land en volk is gedaan. Maar dat is ook niet HOUTAANKAP OP SlMALOER noodig. Daartoe spreken de feiten voldoende". Hier nu maakt de schrijver het zich wat al te gemakkelijk: feiten, die niet geboekstaafd worden, zeggen den lezer niet veel ! Maar misschien bedoelt de heer Langhout een stilzwijgende verwijzing naar uitgebreider werken als o.a.het reeds genoemde boek vanden heer Kreemer, dat over allerlei onderwerpen die buiten het bestek van onzen schrijver lagen een economische geschiedenis ont brak tot dusver zoo veel interessants bevat en belooft (het tweede deel is nog niet ver schenen). Men vindt er o.a. een beschrijving van de hierbij afgebeelde merkwaardige Atjehsche bouwwerken, die producten van modern expressionisme schijnen, maar in waar heid staaltjes zijn van 17de eeuwsche bouw kunst. Het eerste, de Koeta Ooenongan, is een nagebootste berg dien sultan Iskandar Moeda deed maken voor zijn gemalin, toen zij heim wee naar de bergen kreeg, en de Pinto Khob is een overblijfsel van een poort in den Kraton, de omwalling van het vroe gere sultansverblijf. Als Keesje in de Camera" zouden we ze niet zoo trektgherkend" hebben en een toelichtend onderschrift ware welkom geweest. Maar hoe dit zij: over het ge heel heeft de schrijver zijn doel ongetwijfeld bereikt. De samen steller van het bovengenoemde ambtelijke verslag [verwachtte (1916) dat reeds in de naaste toekomst de naweeën van den harden strijd vergeten zullen zijn en Atjeh steeds meerde plaats zal nabijkomen, welke hetdank zij de vruchtbaarheid zijner uitgestrekte laag- en hoogvlakten, den rijkdom van zijn wouden en de goede eigenschappen zijne bevolking kan innemen". De heer Langhout draagt met zijn [boekje krachtig bij tot onze overtuiging,dat Atjeh voor Nederland's toekomst van groote beteekenis kan worden. H. S. M. V A N W I C K E V O O R T C R O M M E L I N 1) Joh. Langhout, Vijftig ja ren Economische Staatkunde in Atjeh". Den Haag W. P. v. Stockum en Zn. De illustraties b ij dit artikel zijn aan het hiergenoemde boek van den heer Langhout ont leend. 2) Dr. C. H. Snouck Hurgronje De Atjehers". 3) K. F. H. van Langen Het Atjehsche Bestuur onder het Sul tanaat". 4) J. Kreemer Atjeh" Ie d! Leiden, E. J. Bril!. PINTO KHAB MUI iiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiMiiiiitiiifi de klassieke valet de chambre licht ons daar omtrent breedvoerig in, doch dit is het privi legie des mans en doet geen afbreuk aan de goede trouw der vrouw, die hem op haar beurt wil geven wat zij heeft. Wanneer het gordijn opgaat wacht Otto Paul haar vol natuurlijk verlangen, en ook niet zonder poëzie; tot de Mondscheinsonate" brengt hij het. Doch juist vóór haar komst valt, als uit de wolken, de andere Eva", een blonde, zijn kamer binnen, die den beroemden pro fessor van den katheder heeft hooren rede voeren over de Liefde en er gaarne meer van zou willen weten. Zij blijkt de beginselen dier kunst van: opstaan.... en weer gaan zitten, wég-willen en toch blijven, alreeds mach tig. Complimenten om een kannibaal te doen blozen maakt zij den geleerde; haar treurige jeugd, waarbij zij de vuile wasch van haar ouders voor zijn vreemde blikken uitstalt, volgt in tweede instantie; dan stijgt zij tot de mededeeling hoe eens een jonge dominee, aan wien zij in zielsverwantschap een vorigen Zondag spendeerde, haar reinheid met niet meer of minderdaneen kus had belaagd. Welke man zou het harden! Baron Otto Paul schuift op zijn stoel, en aangezien het tempo mede op de eeuwigheid berekend was, wij met hem. En eindelijk komt de kardinale vraag over haar lippen, die ons na zooveel oude trucs in haar onalledaagschheid frisch verrast: Zeg mij de waarheid: ben ik dan geen maagd naar ziel en lichaam?" Tilly Lus speelde dit tooneel als een myste riespel, om de vijf minuten een gevoelslettergreep, en alles wat bij haar jubileum over haar bezielde oogen is geschreven, bleek in dit oogenblik nog nauwelijks genoeg. Ook een acteur met van nature minder aplomb dan Nico de Jong zou zich met n stoutmoedig ja !" uitde perikelen hebben gered, inaar van dezen Otto Paul, die nog daarbij Nico de Jong was, klonk de hypothese als een decla ratie, een voorziening, en een bezwering tege lijk, en begrepen wij inéns waarom Simon Koster dit tooneelspel van Fabricius visionnair" heeft genoemd. Louise ontmoet de jonge Vestaalsche op de trap, doch als zij daarna binnenkomt, maakt zij geen scène", zij zegt eenvoudig, menschelij'k: Daar moet ik eerst eens even van be komen". Dit was voor mij het meest waarachtige woord uit het stuk, hier herkenden wij het talent van den gevierden dramaturg, hier bekwamen" ook wij. De strijd tusschen de twee vrouwen, van wie de eene den man wil behouden, de andere den man wil hebben, was met dit menschelijke ingeluid. Het overige verloop stond niet op deze hoogte, maar dat lag aan den man, die, in reinheid bevangen, zich uitputte in grofheden jegens de versmade Louise, welke hem niets misdeed dan dat zij zijn zinnen opwekte" de echtelijke staat brengt dit in de beste gevallen mee en daaraan, ter eere der nieuwe Eva, niet zóó onmiddellijk een einde maken kon. In 11 zien wij den geslingerde" de wijdingsstonden met Eva op de gebruikelijke wijze voortzetten. Wij zien haar bloemetjes in zijn vazen schikken de erotiek van dergelijke Eva's vindt in deze lieve taak altijd den rech ten weg en als een vriend uit de Rimboe op bezoek bij Otto Paul haar bij vergissing me vrouw" noemt, vinden wij haar glimlach ge slaagd, en niet al te voorbarig. Na deze idylle komt dan weer Louise,die het harerzijds ook zij mag op den titel van mevrouw" haar aan spraken doen gelden niet opgeeft. Verne derd en bedroefd, maar oprecht en plausibel pleit zij voor haar hoogste recht, en we moe ten erkennen dat zij fatsoenlijker is in haar woordenkeuze dan de professor-baron, die zich nog wel verbeeldt een levenskunstenaar" te zijn. Ten einde raad grijpt ook zij naar het uiterste middel,in haarstadium: zij waarschuwt hem voor de wanhoopsdaad waartoe zijn laat dunkende houding haar drijven zal. Maar aangezien zij nu eenmaal de demon" is, volhardt Qlto Paul veiligheidshalve in deze Aan de redactie van de Amster dammer, alhier. Met zeer veel belangstelling las ik in uw geacht blad het artikel van Ellen Forest over Onze Consuls". Wilt u mij toestaan een korte aanvulling te geven door even op den heer Hosang, onzen consul te Genua, te wijzen, aan wien ik, en zeer zeker velen met mij, de aangenaamste herinneringen bewaar ten opzichte van zijn hulpvaardigheid en belangstelling in het wel en wee van zijn landgenooten in Genova la Superbe. Na een langdurig verblijf in de tropen, kort na den oorlog te Genua aan wal stappende, zag ik wel wat op tegen een verblijf in Italië, want allerlei verhalen waren me gedaan over de toestanden daar. Ook over de moeilijk heden om een hotel te krijgen. Bij aankomst van een boot van de Maat schappij Nederland", de eerste Nederlandsche boot met passagiers, welke, na den oorlog, de haven van Genua aandeed, kwam de heer Hosang als agent van bovengenoemde maat schappij aan boord, maar was weldra ook de consul, die iedereen raad gaf en voor de noodige kamers in de hotels zorgde. Toen ik mijn vrees uitte, dat we geen kamer zouden kunnen krijgen, verzekerde hij ons, dat hij niet eer zou gaan slapen voor we allen goed waren verzorgd. Door een vergissing was mij slechts een verblijf van vijf dagen in Italiëtoegestaan, hij zorgde dat ik zoo lang kon blijven als ik wilde. Hij-kende mijn plan nen Florence te bezoeken. Den dag van mijn vertrek uit Genul, op het punt staande mijn hotel te verlaten, kwam de heer Hosang op een drafje aangeloopen. Ga niet naar Florence. U leest, natuurlijk, nu geen kranten, daarom kom ik u waar schuwen. Er dreigt een spoorwegstaking onder de spoorweglieclen te Florence. Misschien komt u er nog wel, maar je weet niet wanneer je weer weg kunt." Ik weet zeker, dat ik niet de eenige ben, die op zulk een voortreffelijke wijze werd ge holpen en bijgestaan. Met de plaatsing van deze aanvulling" zult u mij ten zeerste verplichten, want Dein Verdienste seine Kronen". I. S c n A A p Koop een qoed boek, hèL heef t « blijvende waarde. sznazEm^r houding van sta-vast, en wascht, wat ook Louise overkomen moge, zijn handen in Eva's onschuld. Louise wordt de mattresse van een rijkaard en zoekt de vergetelheid, waar ze te koop is. Daar ziet Otto Paul, die bij Eva het ware ook nog niet gevonden had, haar terug. Hij volgt haar tot in haar huis, en schiet zich, alleen in haar slaapkamer, dood. Wij moeten bij dezen overijlden zelfmoord aannemen, dat een door de wol geverfd professor in de psychologie der liefde, die zich eensklaps in de praktijk om de hoogere" en de lagere" gaat bekommeren, het spoor licht bijster raakt, aangezien voor dezulken de liefde altijd hoog begint, en laageindigt. Na Louise", in gevorderd stadium: de jonge Eva", juist ontloken; na Eva: wellicht weer een ontluikende jonge Louise, enz. Maar is dit inderdaad tragisch voor een ondernemend vrijgezel met uitmuntend ge schoold dienstpersoneel? Mij dunkt, had Otto Paul, baron Flak van Mansveld zich dit leven niet ontnomen, zijn colleges zouden bij een en ander slechts gewonnen hebben. De Bernstein-scène tusschen de beide vrou wen, Eva, die den geliefde komt zoeken, en Louise, zou dan eindelijk kunnen voeren tot een eerlijk vergelijk, doch de schrijver trekt zoo soliede partij voor de blonde Eva, ons in de gedaante van Tilly Lus nog dubbel aan bevolen dat de zwarte Louise geen kansje krijgt. Een valsch tooneel-effect van drie, ongemotiveerd als pierrots verkleede huis vrienden, terwijl Eva als het beeld der heilige triomfantelijkheid, wit-belicht. over den drempel van de sterfkamer treedt, geeft relief aan een valsche moraal, en een slot-dat-pakt. De hartelijke Hollander in de rechte lijn, die Fabricius is, en die, al zijn de meeste zijner stukken niet zuiver op de graat, in de groote trekkenuit zijn werk spreekt -- zijn onderwerp althans stuurt in den regel heen op burger deugd en edelen zin heeft vermoedelijk vóór hij Demon" schreef wat veel buitenlandsch tooneel gezien en gemeend zich het internationaal liberalisme op het punt van denBurgerlijken stand, en het rauw raffinement van bijv. een Wcdekind, wel eigen te kunnen maken. Maar dit was nu juist het gevaarlijkste wat hij zijn eenvoudige levensopvatting en eenvoudig,talent kon aapdoen. Zijn mon daine" menschen bleven niet alleen ledepop pen, ook de schrijver zelf spreekt door deze marionetten met een stem, die de zijne niet is, en ons niets zegt. Wie de psychologie der liefde op het tooneel aandurft, haar schei dend in hartstocht en genegenheid, moet niet beginnen alle fijne nuancen uit zijn werk te bannen, want juist op die nuancen, op de overgangen," op de qualiteit en de evo-lufie dier gevoelens komt het aan. Hij late Schnitzier dit terrein, de groteske aan Wedekind, en schrijve met zijn welvtrsneden pen tooneelen van hartelijke vriendschap, huiselijke liefde, rechtschapen heid en trouw, zonder met grove vingers te tasten naar wat soms, bezijden het gangbaar levenspad, aan enkelen in smartelijke ver wardheid wordt geopenbaard. Ware Demon" gespeeld in het vereischt internationaal tempo, de vertooning zou juist in de helft van den tijd begrepen zijn geweest, en waarschijnlijk beter hebben voldaan. De spelers moesten er echter een geheelen avond mee toe komen. Nico de Jong als Otto Paul, maakte derhalve zwaar tooneel; Kitty Kluppell (Louise) deed in japonnen, dun-over-bloot, zoo demonisch mogelijk, en overtuigde ons door haar natuurlijke intonaties juist van het tegenovergestelde: dat daar geen mensen zoo slecht is als zijn romantische reputatie, zelfs geen vrouw. Tilly Lus zien we liever in abstracte rollen, waarin zij de poëzie van haar wezen kan leggen, zonder door, haar op gelegde, burgerlijke sentimenten te worden gedrukt. T o p N A E F F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl