De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 29 december pagina 8

29 december 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

l IV "» K K, «f DE AMSTERDAM VIER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 29 Dec. '23. No. 2428 JAARWISSELING Teekening voor De Amsterdammer" door George van Raemdonck IIIIUIIItlIIIIIIIIIHII itiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii NAAR AANLEIDING} VAN DE TWEEJAARLIJKSCHE INTERNATIONALE KUNST TENTOONSTELLING TE ROME Hoe somptueus is het gebouw met zijn hooge trappen en geweldig imponeerende ingangen, waarboven vaandels wapperen en ?lambrequins ! Daarop lezen we ook de namen der exposeerende landen, maar het woord Olanda" zoeken we er tevergeefs; we zijn er dan ook alleen maar met een paar zaaltjes wit- en zwart-kunst vertegenwoordigd en deze collectie moge in haar soort nog zoo voor naam zijn, voor de kleurlievende Italianen, die van veel en dikop houden, was die afdeeling klaarblijkelijk het noemen niet waard. We gaan door de lange en volle zalen met haar honderden schilderijen en verbazen ons over die massa waaronder zoo bitter weinig is wat ons een oogenblik emotionneert. Een uitzondering maakt Franz Mare, de jong gesneuvelde Duitscher; de synthese van zijn katten en paarden is geweldig diep gevoeld en doordacht en uit dien kleurengloed laait ons een ingehouden hartstocht tegen. Wanneer we aannemen dat we ons, waar we een kunstwerk hebben te beoordeelen, in de eerste plaats af te vragen hebben óf we in geluid, kleur, woord of lijnen-complex de trilling van een menschenziel navoelen, dan constateeren we, dat uit het werk van Mare de geweldige vibratie van een hevig kunste naarstemperament stroomt, een vibratie, die zich aan ons meedeelt en ons er telkens weer heen trekt, al kunnen we ook niet met Rookt TABA SIGAREN 't nieuwste 't fijnste iiiimimimiiiiiiitiiiiiiiiiii iiiitiiiiiiniiiiiiiiiii DE GESCHIEDKUNDIGE ATLAS VAN NEDERLAND Het behoeft zeker geen betoog, dat een geschiedkundige atlas van eenig land, op wetenschappelijken grondslag opgebouwd, dus samengesteld door verschillende geleerden naar oorspronkelijke bronnen, met duidelijke en goed gedocumenteerde verklaringen, van uitnemend belang is voor de wetenschap. Niet lang geleden ontbrak zulk een hulp middel, dat op de hoogte was van onzen tijd, voorde studie der geschiedenis van Nederland geheel. Wel bestond de Historische Atlas van Noord-Nederland door G. Mees A.zn., maar deze behandelt alleen onze geschiedenis na de middeleeuwen en werd samengesteld in een tijd (1865), toen onze rijks-, gemeente- en andere archieven nog niet geordend en voor belanghebbenden toegankelijk waren; vele kaarten zijn bovendien zeer ruw en niet veel meer dan schetsmatig behandeld. Wel be stonden ook eenige atlassen voor schoolgebruik, min of meer voor dit doel geschikt, maar natuurlijk niet in staat om de bedoelde leemte aan te vullen. Maar reeds vele jaren geleden is de hand aan het werk geslagen. Het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, in 1897 te Dordrecht gehouden, benoemde eene Com missie van Nederlanders en Belgen om het tot stand komen van een Geschiedkundigen atlas van Noord- en Zuid-Nederland voor te bereiden, welke commissie hare eerste ver gadering in 1898 te Dordrecht hield. Zij heeft ongeveer 11 jaar lang vergaderd en gerede neerd, vóórdat er heusch geteekend werd ! Ik zeg dit alleen om te doen zien hoeveel tijd commissies noodig hebben om tot een resultaat te komen. Intusschen hadden de Belgen om verschillende redenen de commissie verlaten, o.a. zeer waarschijnlijk omdat zij inzagen dat hunne regeering niet zou mee werken om de geschiedenis van het Noorden en van het Zuiden in n werk samen te vatten. Eindelijk meende men, dat een wetenschap pelijke atlas betreffende de staatkundige, rechterlijke en kerkelijke geschiedenis van Nederland wel zou kunnen worden samenge steld. Een Atlas-commissie" werd benoemd, waarvan Prof. Dr. P. J. Blok voorzitter is, en de ondergeteekende nam op zich de copy voor alle kaartbladen te teekenen, deels naar de gegevens die hij daartoe van verschil lende medewerkers zou ontvangen, deels voor die kaarten die hij zelf zou ontwerpen. En om geen tijd te doen verloren gaan het was in middels 1909 geworden begon ik met zekerheid zeggen in welke omgeving we dit ne blanke, als luisterend zich oprichtende paard zien; we voelen dat hier de synthese van het leven gegeven is, het begrijpen van de innerlijkheid van het leven. Maar hoe schaarsch vinden we in deze zalen de afspie geling van een aandoening die onwederstaanbaar tot scheppen dreef. Groot is Hedler, de machtige Zwitser. Zijn gedésilusioneerde, vijf levensgroote mannen op een rij, de pro totypen elk in het eigen karakter van den mensch wien het leven niets bracht van wat hij ervan verwachte. Dit doek laat ons niet los; door lijnen alleen, want van kleur is hier haast geen sprake, is de hoogste tragiek uitgebeeld. Daarnaast straalt zijn Voorjaar"., twee heel jonge menschen in een kleurige weide. Als een mooi gezien brokje realiteit treft ons ook een Larensch kind van Liebermann. Boven het paars-roze schortje staat het kleine ronde gezicht als een openbloeiende klaproos; een groote innigheid ligt er over dat jonge wezen. Het is niet de bewonderaar van Israëls, Degas of Renoir die zoo dikwijls in het werk van dezen knappen schilder om den hoek komt kijken, maar de heel eigene fijne psy chologische noot van Max Liebermann klinkt ons uit dit doek tegen, dat met een groote onstoffelijkheid gepenseeld is. Vier of vijf museumstukken te vinden onder deze paar duizend schilderijen is misschien toch niet zoo weinig als het oppervlakkig lijken mag. Het heel bezonkene, dat een groote aan doening in ons wekt en een herinnering die blijvend is, kan niet anders dan schaarsch zijn in dezen zoo onrustigen, naar nieuwe vormen zoekenden tijd en het houden van dergelijke exposities op reuzenschaal zou wellicht de eerste vijftig jaar veilig achterwege kunnen blijven, daar zij den beeldenden kunstenaar onnoodig in de verzoeking brengen veel onrijp werk af te leveren. Van de vermoeiende wandeling door deze ,,Biennale" thuiskomende, vond ik de Gids" van November op mijn tafel liggen met de gedenkschriften van van Deyssel. Toen ik die bladzijden eerst half werktuigelijk te lezen aanving, had ik niet gedacht dat deze woord kunstenaar mij door een schilderijengalerij IMItlllllllllllllMIIIIMIIIIIIMIMMlnillllllllllllllllllllllll een dezer laatste, de kaart van de Republiek met de staatkundig-rechterlijke indeeling in 1795 (19 bladen). De Regeering, eenige genootschappen en particulieren steunden de uitgave met een jaarlijksch subsidie. Maar hun zeer gewaar deerde hulp zou toch bij lange na niet voldoen de zijn om het uitgeven van zulk een werk, dat duizenden en nog eens duizenden guldens kost, mogelijk te maken. Gelukkig echter werd de ondernemende firma Martinus Nijhoff bereid gevonden om dat op zich te nemen. En nu zijn reeds 81 bladen verschenen en zullen er in 5 a 6 jaar nog ongeveer 40 volgen, zoodat de geheele arbeid dan in ongeveer 20 jaar zal zijn volbracht. Om een denkbeeld te geven van den rijken inhoud moge de mededeeling daarvan hier volgen; in de nog niet verschenen kaarten zal wellicht nog eenige wijziging worden gebracht, terwijl misschien nog een enkele kaart zal worden bijgevoegd. (I). Van den Romeinschen en Frankischen tijd zullen op kaarten van den tegenwoordigen tijd aanwijzingen worden gegeven van de volks stammen en de indeeling in gouwen benevens een oudheidkundige kaart (vondsten) van die tijdperken. De Territoriën ± 1300. De vorstendommen van Noord- en Zuid-Nederland. Carton: De Comitatus van Lotharingia Inferior en Frisia ± 1050 door Prof. Dr. I. H. Gosses. Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300 door Dr. A. A. Beekman: 1. Hollands Noorder kwartier, 2. Holland t. Z. van het IJ (noord. gedeelte), 3. Cartons: Wendeldijk, Amsterdam in 1425, Haarlem in 1375, 4. "Holland t. Z. van het IJ (zuid. gedeelte), 5 Cartons: De noordzijde van den Maasmond en Bedijkingen in Schicland langs de Merwede, 6. Zeeland. De marken van Drente, Groningen, cn~. l?4.* Drente, Wcsterwoldc, enz,, door Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet en Mr. J. G. C. Joosting; Overijse! door G. A. J. van Engelen van der Veen; Gelderland door Mr. A. H. Martens van Sevenhoven; Utrecht en Gooiland door Mr. A. Ie Cosquino de Bussy. De Bourgondische lijd. l en 2.* De Noor delijke Nederlanden in 1476 door Prof. Dr. P. J. Blok, 3.* Het Bourg. Rijk in 1576 door denz., 4.* De St. Elizabethsvloed 1421 door Dr. A. A. Beekman, 5 en 6.* De stederechten door Mr. A. Telting en Dr. W. S. Unger. *De Zeventien Provinciën in 1555 door Prof. Dr. P. J. Blok en Dr. A. A. Beekman. 4 bldn met carton: Het gebied van Karel van Gelre; Bid. 5-12.* De voormalige zeeboezems in Friesland t. W. en t. O. van de Lauwers door Dr. A. A. Beekman. *De Kerkelijke Indeel ing nmstr. 1550, Koens ONZE KOLONIËN: BALI Teekening voor de Amsterdammer" door J. G. Sinia zou voeren, wel anders dan die ik zooeven ver liet, eene waarvan het eene tafreel het andere nog in fijnheid van uitbeelding overtrof. Ik kreeg weldra de weldadige sensatie in een intiem woonvertrek te zijn, waar de meest volmaakte zestiende en zeventiende eeuwsche peinttire de muren versierde. Of heeft Holbein ooit fijner een vrouwenkleed geschilderd, dan waar van Deyssel de japon zijner moeder aldus beschrijft: De met zachte,dof glanzendzwarte voeten .geschoeide waren op den grond stil aanwezig. Daajop stond de onderrand van het goede kleed, dat bedekkend en be schermend zich afwaarts had gestrekt, en nu opstond als een rond soepel schut, dat in zijn hellingen en plooiengleuven met zwarte schaduw was en waarover aan den lichtkant fijne stil zilverende glans met het zwart was doorsprenkeld. Soms hangen plooien als smalle kokers op wier ronden een zeer stille lichtglans is en die in een bocht achterwaarts een groote schaduwgift naast hunnen bocht af werpen, in eenen vlakken vorm eindigen gaan. Als waterriet is dan zoo'n plooi, in zwierige ronding opstaand, uit zwarten zomerpoel tegen een zilverig nachtverschiet." Zoo deed het daglicht tegen moeder's japon. En heeft Clouet een psychologischer vrou wenportretje voor ons geconterfeit dan van Deyssel die ons zijn moeder aldus verbeeldt: Hooger dan de schouders in het midden der gestalte was moeders hoofd. Als nachtkleurige gordijnen, die voor het venster in bochten naar twee zijden opgenomen worden en de aanwezig heid van den aangedrongen dagochtend ontblooten, waren moeders zwarte haren, die schuin over het voorhoofd en halverwege de' slapen lagen. Tusschen die gordijnen stond moeders aangezicht in lieve rust gericht naar het leven. Van tusschen e bescherming, der lidjes als rozenbladen zagen de oogen naar de dingen die er waren en wat men al zoo o^r de dingen denken moest, ook over die hcele andere waaraan je denkt terwijl je ziet de zaken van de kamer of van den tuin". Was er daar ginds op die expositie onder die honderden landschappen een enkel dat ons, zóó sterk den indruk van buiten weergeeft als deze dichter-schilder het vermocht in zijn: Wat is het groot om ons heen! Hoe hoog is de ruimte boven onze hoofden ! Hoe hoog is de ruimte tusschen den witten boomgaardschijn laag bij de aarde en den zilverwitten sterrenschijn, hoe stil zijn in de ruimte de witte schijnsels, als ijle witte mantels van den melkweg tot de kim ! Voelt gij den zomernachtwind aan onze slapen? De witte boomgaardboomen zijn voor het oog gelijk aan de scharen witte vogels, die, met de kopjes ingetrokken en de vleugels van den een over de vleugels van den ander, zijn slapen gegaan, onbewegelijk nu, terwijl een enkel buitenveertje soms door den wind naar boven wordt bewogen...." Ook mogen er veel tuben witte verf ge smeerd zijn op de doeken, in de Biennale" en toch werd er geen wit verkregen zooals dat waarvan van Deyssel zegt: Heerlijk is het oude wit van oude tolslagboomen hetzelfde, dat ook tafels en banken op oude wat verschoten buitenplaat sen hebben. Het lijkt veel op het berkenwit. Berken zijn gladder en minder dof, maar juist om die ingekerfde afgeschilferde plekken van grauwgrijs, die beide in hun oude witheid, gelijkt het heel veel op het berkenwit". Toch hebben wij van die zelfde verinniging die ons in van Deyssel's gedenkschriften zoo roerde, als een echo gevonden in een ets van Nieuwenkamp, die in de Hollandsche afdeeling hangt, maar aan wier zilvergrijs vierkantje wel haast ieder voorbij zal loopen. Het is een III. Desa Tabanan l let landschap^Tabanan wordt in het Noor den ingenomen door een deel van het centraal gebergte v;m Bali en hier verheffen zich vele, met dichte bosschen bedekte toppen, waarvan de voornaamste is de Kegan of Piek van Tabanan. Van dit gebergte gaan verschil lende ribben naar het Zu den en het zijn deze ribben met de daartusschen liggende diepingesneden ravijnen en rivieren, welke het reizen in deze streek zeer kunnen bemoei lijken. En toch, het reizen is hier die moeite, evenals elders up Bali, wel waard, want schil derachtig in hooge mate is ook het bergachtige gedeelte van Tabanan. Zie het gezicht op de desa Tabanan, waarvan de teekening, uit den aard der zaak, slechts een zwakke afspie geling kan zijn ! Als het ware tegen een heuvel aangesmeten, gedeeltelijk op den top gebouwd, ligt deze desa te midden van diepe, van vocht druipende, ravijnen, waarin tal van slinger planten naar omlaag kronkelen. Weelderig opgeschoten varensoorten, waartusschen hier en daar een schitterend mooie orchidee op duikt of het zachte rood van talrijke aard beien helaas, zonder geur of smaak ! aanlokkend oplicht, bedekken allerwegen den grond, terwijl met mos en gebladerte bedekte, in het zachte tufgesteente uitgehouwen, trap pen zich naar omhoog slingeren. Hier ziet men voor huizenbouw veel gebruik maken van het hiervoor genoemde tufgesteente, doch ook bamboe en hout komt reeds veel voor om hooger op in het gebergte leem en gesteente geheel te vervangen. Vandaar, waar de donkere koele wouden beginnen, waar nog tijger en panter rondsluipen, belagend het prachtige Balische rund, hetwelk in zijn jeugd zoo sterk aan het hert doet denken, heeft men een schitterend gezicht op het grootste ge deelte der landen Tabanan en Badoeng en heel, heel in de verte, kan het gewapend oog opmerken de witte kruinen der ontzaglijke rollers, welke de Indische Oceaan in eeuwige en eindclooze opvolging tegen het Balische land opstuwt. ^ J. G. SINIA iiliiiinriiiiiiiiiiiiiifiuiiliiifiuiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiKiiiiiiiHiiiiii"!!!"""""""'"!!"11'"1"""""""!""""! iJiiiifiiffimJiiimiimiiiiiiiifiim hoekje van Edam zóó gezien als alleen een diep mensch en een kunstenaar het zien zal. Aan de hoornen en huizen en aan dat stille vaartje heeft deze visionnair zich als vast gezogen en met zóó groote liefde teckende hij dat heel intieme leven, dat hij, alsof hij er noode van. scheidde, nog met een decoratief randje ver sierde. Zooals ons na veel drukke en klankrijke muziek toch nog een kwartet van Mozart de volkomenste kunstuiting van alle mag schijnen, zoo genoten wij van deze enkele bladzijden proza en van de teer doorvoelde ets van Nieuwenkamp, die veel analogie vertoont met het beeld van van Deyssel's reinen kindertijd, zooals deze dien met zijn kunst zoo heerlijk voor ons geëtst heeft. E T H ,\ FLES Ltventvtrztkering Maatschappij H A A B L B M" Wll«on»pl«l o 11 DE Kloosterkaart door Mr. S. Muller Hzn., Mr. ]. G. C. Joosting, Dr. J. S. van Veen en Dr. A. A. Beekman, (19 bldn). BI. 20.* De kloos ters van Windesheim en de huizen van de broeders en zusters des gemeenen levens, door Dr. A. A. Beekman. BI. 21.* De Immu niteiten der Kapittelkerken te Utrecht door Mr. S. Muller Hzn. *De nieuwe bisdommen van 1559. l en 2. door Prof. Dr. A. H. L. Mensen, en Dr. A. A. Beekman. De Hervormde Kerk in de 17e eeuw. l 4. door Prof. Dr. L. Knappert. *De Republiek der Vereenigde Nederlanden in 1648. l en 2. door Pre f. Dr. H. Brugmans; * De oorlog van 1672 door Dr. A. A. Beekman; De zeeslagen op de Noordzee en in het Kanaal door Prof. Dr. P. J. Blok. *De Republiek in 1795 met de ambachten, heerlijkheden, enz. door Dr. A. A. Beekman (19 bladen); *de Rijnverdeelingen in de 17e en 18e eeuw door Ir. J. W. Welcker (5 bldn); de Zuidergrenzen in de 18e eeuw. De Barrière steden door Dr. W. A. F. Bannier. De Fransclie tijd, door Ir. J. C. Ramaer. De Bataafsche Republiek in 1798, ld. 1801, ld. 1805. Het Koninkrijk Holland 1806. De departementen van liet Keizerrijk (öbldn.) Het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 door Ir. J. C. Ramaer. *'Dc rechter!ijkt indeelingen na 1795 (3 bid n) door Mr. Dr. |. C. Overvoorde. De Roomseh Katholieke Kerk in 1853 (2 bldn) door Prof. Dr. A. H. L. Mensen. De Koloniën door R. Posthumus Meijes; kaarten van de ontdekkingsreizen der Ne derlanders, van de hervormde kerken der Nederlanders, van ons bezit in Oost-Indi in 1619, in de 18e eeuw, in 1810 en thans, Oost- en West-Indische Compagnie, ZuidAfrika, Brazilië, Guyana, Nieuw-Nederland, enz. Bij elke kaart is een tekst gevoegd, ter ver klaring en met bewijsgronden, met verwijzing, naar .de vele oorspronkelijke bronnen. Uit het hier medegedeelde moge de zuiver geschiedkundige waarde van den atlas blijken. Maar het is van belang hier ook te wijzen op de aardrijkskundige beteekenis er van. De/.c vloeit voort uit een bijzondere omstandig heid die alleen voor Nederland geldt, n.l. uit de eigenaardige gesteldheid van de lage helft yan ons land. Moet men een geschiedkundigen atlas van eenig ander land vervaardigen, dan heeft men slechts op een bestaande kaart van dat land, de verlangde grenzen of andere geschied kundige aanwijzingen te teekenen: 't doet er niet toe of de voor te stellen feiten in 1300 of in 1800 hebben plaats gehad, want op die beide tijdstippen zag liet land er hetzelfde uit. Maar dit is met Nederland niet het geval. Immers wij weten dat de westelijke en noor delijke helft daarvan aan zeer groote gedaante wisselingen is onderhevig geweest. Aan den eenen kant verlies, n.l. door afneming der kusten, door overstroomingen die niet ge volgd werden door herdijking, door het voor goed verdwijnen van gronden door de ver schrikkelijke vallen" in Zeeland, ? aan den anderen kant winst door aanwas en bedijkiiig, door droogmaking van meren; voorts belang rijke veranderingen door verplaatsing van benedengedeelten der groote rivieren. Binnen korten tijd was er soms groot verschil in de gesteldheid van bodem en wateren in eenig gewest. Men kan geen kaart teekenen van eenig deel van dit eigenaardige land zonder het jaartal, liefst ook den datum, te noemen van het tijd stip van den toestand die wordt weergegeven. Een Kaart van Zeeland in de 16e eeuw" b.v. heeft geen zin. Voorde vreeselijke vloeden van 5 Nov. 1530 en 2 Nov. 1532 zag dit gewest er geheel anders uit dan daarna, om van de overige veranderingen in die eeuw maar niet te spreken ! I)e/.e atlas heeft voorstellingen te geven van feiten en toestanden, die nagenoeg alle op verschillende tijdstippen vallen. En nu is er aan vastgehouden om, al had dit met het duel der kaart weinig of niets te maken, de voorstelling der natuurlijke gesteldheid altijd in overeenstemming te doen zijn met het tijd stip waarvan de kaart spreekt. Dit geldt echter alleen voor den tijd na 1300 a 1350. Van vóór dien tijd bezitten wij te weinig ge gevens om daaruit' een deel der kaart van eenige uitgestrektheid te kunnen samenstellen. Voor stellingen van oudere tijden zijn wei beproefd, vooral door oudere schrijvers, wier fantasie in dit opzicht veelal zeer groot was, maar /ij zijn meer te beschouwen als pogingen om de werkelijkheid nabij te komen, zoodat de resultaten dan ook dikwijls zeer wein g op elkaar gelijken. Door deze wijze van bewerken geeft de atlas dus een overzicht van de groote veranderingen. die de natuurlijke gesteldheid des lands heeft ondergaan, van ongeveer 1300 tot op onzen tijd, wat van een groot aardrijkskundig belang is. Men zal dit misschien niet dadelijk inzien . Nederlandsche Automobiel Mij. FRANKENSTBAAT 57*835, 'S'ORAVENnAQE en mecnen dat zoo'n overzicht nu ja, wel zeer belangwekkend is, maar niet noodig of nuttig om de tegenwoordige geographie van Neder land goed te leeren kennen. Maar dan houdt men geen rekening met het feit, dat wij hier met ons hoogsteigenaardig, eigenlijk eenig land te doen nebben. De kennis van ons land toch is zelfs bij het grootste gedeelte der ontwikkelde Neder landers nog zeer gebrekkig. Er is in dit op zicht in de laatste 30 a 40 jaar wel wat verbe tering gekomen, maar zelfs de hoofdbegrippen omtrent den bouw van de lage helft van het vaderland ontbreken in den regel, zelfs nog bij hen van wie men wegens den aard van hun positie of betrekking anders zou ver wachten. Ik zou daarvan vele vermakelijktreurige staaltjes kunnen noemen. Verbetering hiervan moet van boven komen, d.w.z. om den Nederlanders hun eigen land goed te leeren kennen moet aan een of meer van onze hoogescholen een leerstoel gevestigd worden, bezet door een erkend deskundige op dit gebied. Intusschen is een machtig middel om den tegenwoordigen toestand goed te leeren ken nen ongetwijfeld de kennis van wat er met ons land in den loop der eeuwen is geschied. Want daardoor kan men inzien wat er mede gebeuren kan, ook nu nog, en dit bevordert in belangrijke mate het inzicht op hydrographiscli-topographisch-geoiogisch gebied. Moge de reuzenarbeiri cie vastgelegd wordt in dezen Geschiedkundigen Atlas van Neder land ook in dit opzicht de ontwikkeling van het Nederlandsche volk ten goede komen. A. A. BEEK M A N 1) De met een * voorziene titels zijn die van de reeds verschenen bladen. Alle bla den zijn ook afzonderlijk verkrijgbaar. 12 oer* 12 cent

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl