De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 5 januari pagina 15

5 januari 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND * f tr *. *?? f ' Het muziekleven Een tijdelijke stilstand in de belangrijkste concerten in de hoofdstad moge mij aanleiding zijn ook eens toe te geven aan de algemeene neiging, o ie de menschheid blijkt te hebben om bij het eind van het ouce en den aanvang van het nieuwe jaar zich aan. bespiegelingen te wijden. En daar bij het concertseizoen het nieuwe jaar geen aanvang beteekent en een bespiegeling daarover eerst aan het eind ervan op zijn plaats is., slaan wij eens een blik terzijde, houden wij een kleine beschouwing van dat concertleven zelf, dat nog ieder jaar zijn stroom van concerten voortbrengt, dat nog altijd aan den gang wordt gehouden", doch dat niet zoo flo reert, daar het niet door een eigen kracht van intens leven bewogen wordt als oogenschijnlijk het geval is. Feitelijk ligt ons hedendaagsch concertleven, buiten het werk- van een min of meer particulier beheerde instelling als het Concertgebouw, vrijwel geheel open voor cevrijbuiterij vaneen betalende" d.w.z. de cpncertbureauxondernemen tegenwoordig eigenlijk niets meer wat niet van te voren finantieel geaekt" is, hetzij dat voor rekening van den concertgevet wordt gewerkt, hetzij dat men beroe»tóè>ofï-pbpulair- geworden namen, als van Kreisler, Hubermann, Erna Rubinstein op de programma's kan zetten. Aan alles wat in opkomst is, blijft door dit innemen van een uitsluitend com mercieel standpunt de pas afgesneden voor een toekomst op het podium. ? Ik weet wei dat het zoo eenvoudig niet is, als ik het nu voorstel, dat er vele oorzaken, ook verande ring m wat het publiek begeert en vraagt ver andering in smaak, noemt de critiek het invloed hebben gehad op het eenzijdig commercieel standpunt, oat de concertbureaux, niet meer zeker van wat het publiek zal trekken, zijn gaan inne men. Maar dit neemt niet weg, dat voor Ge muziek zelf de zaken thans zoo precair mogelijk staan en een ingrijpen noodzakelijk bleek, wilae men niet tot een algeheele verwordingen verval komen van wat een muziekleven gezond en animeerend houdt. Reeds ging een eerste verweer tegen de misstanaen uit van de door particulier initiatief opge richte kunstkring. Voor Allen", die begrepen heeft, welke taak hij in het hedendaagsche muziekleven had te vervullen en ook zooveel mogelijk aan het vervullen is, n.l. van, naast goede en goedkoope concerten voor zijn leden, ook aan jonge Neaerlandsche mucisi den weg naar het poaium te banen en aan ae moderne muziek gelegenheid te verschaffen zich ook ten onzent te doen kennen. De tijden van het virtuozen-concertleven liggen langzamerhand achter ons, de minder virtuosen, die alleen maar technici blijken interesseeren ons niet: wenden wij ons dus tot de muziek zelf. Niet de uitvoerende, maar de muziek gaat ons thans hoofd zaak worden en waar een gezond muziekleven zich slechts kan ontplooien wanneer de muziek waar dige, doch dienende uitvoerders heeft, behartigde de Kunstkring, goed gezien, juist beider belangen. - Doch het geheele gebied, waarop de misstanden heerschten kon doordeze Kunstkring. Voor Allen" die reeds 10.00.0 leden telt, niet bestreken worden, en tegen misstanden zooals de voor den Nederland schen musicus doodende concurrentie der buitenlandsche valuta-artiesten en de- opvoeding van het publiek door een niet streng genoeg gecontroleerd muziekonderwijs misstanden dus, die het meer interne leven van den musicus raken was een optreden van een eigenlijke musici-organisatie noodig. Zulk een vereeniging is, gedachtig aan het een dracht maakt macht, dezer dagen opgericht en noemt zich Nederlandsche organisatie van tponkunstenaren". Blijkens een mededeeling die zij de wereld inzond, keert zij zichtegende bovengenoem de factoren, die op het oogenblik de belangen van den Nederlandschen musicus zoo zeer schade doen. Haar doel is: Het behartigen der ideëele zoowel als der materieele belangen der componisten, concerteerenden en lesgevenaen en al datgene wat tot de bloei van de Neaerlandsche Toonkunst kan leiden. Zij tracht dit doel o.m. te bereiken door: Samenwerking met zuster-organisaties- en orkest-vereeniglngen; het stichten van een concertbureau; het oprichten van een inlichtingen-bureau, voor hen, die voor lichting wenschen bij hun muziekstudie; het uit geven van een tijdschrift en andere werken, tenemae de algemeene belangstelling voor de Toon kunst te vergrooten; het oprichten van een onder steuningsfonds voor ouden van dagen en jonge talenten; en met alle wettige, haar ten dienste staande, middelen de Overheid die gegevens te I. MOSSEL f verschaffen, die noodig zijn in 't belang der Neder landsche Toonkunst en hare beoefenaren. Men ziet hoe langzamerhand de middelen gevonden worden om door aaneensluiting herstel te brengen in den eenigszins in het ongereede geraakten normalen gang van zaken en hoe deze aaneensluiting feitelijk geheel op een verweer, als logisch gevolg, tegen de heerschende vrijbuiterij in ons heoendaagsch muziekleven, heeft moeten ge grondvest worden. En het was noodig dat dit aaneengesloten verweer kwam. Hopen wij dat deze organisatie zich niet verlieze in een al te egocen trische belangenbehartiging en zij niet vergete met welke schoone doeleinaen zij zich opmaakte ten strijde. Het jaar ging niet ten einde zonder dat ons nog een onzer bekwame musici ontvallen moest: De violoncellist I. Mossel overleed op 53-jarigen leeftijd. In de laatste jaren verwierf Mossel zich zijn be kendheid het meest als paedagoog; o.a. in de func tie van leeraar aan het Conservatorium en de Muziekschool stond hij den meesten van ons voor pogen, en hoewel hij sinds 1904 nog vaak optrad in concerten, had hij zijn eigenlijken podium-tijd reeds toen, met zijn afscheid van het Concertge bouworkest waarin hij in 1888 op verzoek van Kes plaats nam, achter zich gelaten. Tot zijn leerlingen behooren o.a. de cellisten Hans Kindier, Max Orobio de Castro en Johan IJdo. CONSTANT VAN WESSEM Mijn kleuters, door MARTHA DE VRIES. (C. A. J. van Dishoeck, Bussum. 19233) ' Wat is dit een vriendelijk boek! Ik heb onder 't lezen telkens moeten denken aan die onder wijzeres, die iederen dag met zoo'n stralend gezicht de kinderen opwachtte en toen een van de moeders eens wat met haar doorpraatte over les-geven", antwoordde: Ik vind het ook zoo'n heerlijk werk en als ik weer op de wereld kwam, zou ik me geen oogenblik bedenken, dan werd ik weer onderwijzeres." Dat zijn verkwikkende woorden in dezen tijd, nu er zoowel door ouders, als door onderwijzende menschen zooveel verwijten worden gedaan aan de school, aan de methodes, aan les-geven en aan de kinderen. En evenzoo verkwikkend is dit boekje: een reeks kleine verhalen van een Fr belschoolonderwijzeres en haar klasse kinderen uit de arbeiderskringen. In de eerste verhalen staat Martha de Vries ons wel eens in den weg, als ze over de kinderen schrijft in zinnetjes als: Ik wou dat ge hem toen de eerste dagen gezien had, 't was schattig, zooals mijn bengel zijn best deed," of sprekenae over een jongen die padvinderskousen draagt: Kent gij ze, die bruine kousen met een omgeslagen groenen rand, die de knieën onbedekt laat?' Maar dat zijn kleinig heden. Twee en veertig kinderen heeft ze in haar klas, aardige, gemakkelijke kinderen, kinderen, thuis verwaarloosd en hopeloos dom opgevoed, Hele, bekoorlijke kinderen en groezelige, vieze 'kinderen als Lientje een norsch meisje, van wie ze niet houden kan op wie ze geen vat heeft. Op een dag, dat ze zonder het te willen Lientje prikkelt, hoort ze haar mompelen: Vuil rotschoolwijf dat je bent." Vreeselijk beleedigd is ze: Lientje ga maar weg, als ik zoo'n nare juffrouw ben als jij daar zegt, hoef je niet meer bij me te zitten." Dan gaat Lientje en dan ziet ze haar, zooals ze haar van te voren nooit gezien heeft lang zaam schoorvoetend, haar hoofdje diep gebogen, zoodat je niets ziet dan een slordige haardos. Ze lijkt nu zoo klein, zoo'n echt kindje nog, niets op de ruwe, wilde Lien; zoodat ik plotseling mijn stemming voel verteederen. Mijn gevoel van beleedigd-zijn" is weg; ik zie in eens in haar de kleuter, de arme, kleine kleuter, die thuis niet veel heeft en ook op school niet vindt, wat zij zoekt." En eerst daarna wordt de verhouding goed. Dit is het mooie van dit boek, dat we achter al die verhalen voelen, hoe de onderwijzeres zoekt naar de goede verhouding met die heel kleine kinderen, hoe ze weet, dat ze eerst dan wat met hen kan bereiken, omdat het goed-willen van de kinderen dan voortkomt uit een innerlijken drang en daardoor van werkelijke waarde is. Om met sommige kinderen in de goede verhou ding te komen, moet ze wel beginnen met veel te geven. En daarvan lezen we tusschen de regels. Een snikkend kind op je schoot te nemen ook al is het niet aantrekkelijk och, dat is zoo moeilijk niet; een bedroefd kind raakt in al zijn hulpeloosheid en afhankelijkheid altijd wel aan een gevoelige snaar van een vrouwenhart. En verrassingen voor de kinderen bedenken, dat sluit al zooveel vreugde in voor haar, die de verrassing bereidt. Maar het groote, het fijn gevoelige in deze onderwijzeres, in haar verhou ding tot de kinderen, dat ligt voor mij hierin, daar ze haar ongelijk bekennen kan, dat ze zich voor een heele klasse kindertjes kan vernederen te genover een pop, omdat ze in die pop het kind gekrenkt heeft. Wim, het kleine artistieke jongetje, dat telkens een andere rol vervult, heeft een wollen soldatenpop, Gerard, die evenals Wii zelf, den Belgen is toegedaan, die wonderlijke heldenfeiten vol bracht heeft en altijd op Wims bank zit. Maar eens op een dag, als Wim wat lastig is en een oogenblik de klas uitgaat, neemt de juffrouw Gerard op en zet hem achter het bord voor de grap. Als Wim weer terugkomt mist hij bij den eersten oogopslag den soldaat: Waar is Gerard? vraagt hij verschrikt. Weggeloopen, zeg ik, hij zei, als mijn vriend je zoo brommerig is, ga ik liever weer naar Belgi terug." Het is bedoeld, deels om hem op zoo'n booze bui te wijzen, deels als een grapje en ik verwacht dan ook, dat Wim het als zoodanig opvatten zal. Maar wat gebeurt, heb ik niet voorzien en daarom verschrikt het mij zeker zoo. Wim kijkt ontdaan rond, dan valt hij met een plotselingen snik voor over op de bank en huilt verschrikkelijk. O.... o..... hij.... zal zoo moe worden.... hij loopt .... zoo slecht met z'n eene been.... hij leunt.... altijd op mij.... en.... en.... nou zullen de Duischers hem pakken.... en en als.... als ze nou maar niet z'n hoofd .. Maar plotseling kniel ik naast hem neer en sla m'n arm om hem heen: Wim, Gerard staat veilig achter het bord, we wilden een grapje" Hij laat me niet uitspreken, hij stoot me haastig op zij en vliegt naar het bord, waar hij Gerard, stoffig en wel, achter vandaan haalt. Maar daarna brengt Wim Gerard dagen achter een niet meer mee naar school. En dat hindert haar en dan vraagt ze eindelijk: Is Gerard ziek? Neen. Waarom kont hij dan niet meer mee? ? Hij wil niet. Waarom niet? We kijken elkaar zwijgend aan, dan zegt Wim langzaam: Hij vond het zoo akelig achter het bord, daarom wil hij nooit meer mee!". ??Nooit meer? Neen. Dan doe ik het eenige wat mij in dit geval te doen staat, ik steek Wim m'n hand toe en zeg: Wil je aan Gerard zeggen dat het mij spijt dat ik hem weggestopt heb. Als hij weer meekomen wil, dan zal het nooit meer gebeuren." Het is een boek van veel geven en veel ontvangen. En ondanks den weemoed moet voor deze onder wijzeres, die allerlaatste dag een stille feestdag geweest zijn, als zij afscheid genomen heeft van haar kleuters, die nu naar de groote school zullen gaan, als zij alleen naar huis gaat en op den hoek van de straat een heele troep bijeen vindt, als een verrassing. En de grootste bengel vliegt op haar af, steekt z'n hand in de hare en juicht tot verklaring: We brenge je allemaal thuis, we hebbe op je gewach omdat het vedaag veur het laast is!" C. M. V A N H I L L E?G A E R T II

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl