Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
*
f
tr
*.
*??
f
' Het muziekleven
Een tijdelijke stilstand in de belangrijkste
concerten in de hoofdstad moge mij aanleiding zijn
ook eens toe te geven aan de algemeene neiging, o ie
de menschheid blijkt te hebben om bij het eind
van het ouce en den aanvang van het nieuwe jaar
zich aan. bespiegelingen te wijden. En daar bij het
concertseizoen het nieuwe jaar geen aanvang
beteekent en een bespiegeling daarover eerst aan het
eind ervan op zijn plaats is., slaan wij eens een blik
terzijde, houden wij een kleine beschouwing van
dat concertleven zelf, dat nog ieder jaar zijn stroom
van concerten voortbrengt, dat nog altijd aan
den gang wordt gehouden", doch dat niet zoo flo
reert, daar het niet door een eigen kracht van intens
leven bewogen wordt als oogenschijnlijk het geval
is. Feitelijk ligt ons hedendaagsch concertleven,
buiten het werk- van een min of meer particulier
beheerde instelling als het Concertgebouw, vrijwel
geheel open voor cevrijbuiterij vaneen betalende"
d.w.z. de cpncertbureauxondernemen tegenwoordig
eigenlijk niets meer wat niet van te voren finantieel
geaekt" is, hetzij dat voor rekening van den
concertgevet wordt gewerkt, hetzij dat men
beroe»tóè>ofï-pbpulair- geworden namen, als van
Kreisler, Hubermann, Erna Rubinstein op de
programma's kan zetten. Aan alles wat in opkomst
is, blijft door dit innemen van een uitsluitend com
mercieel standpunt de pas afgesneden voor een
toekomst op het podium.
? Ik weet wei dat het zoo eenvoudig niet is, als ik
het nu voorstel, dat er vele oorzaken, ook verande
ring m wat het publiek begeert en vraagt ver
andering in smaak, noemt de critiek het invloed
hebben gehad op het eenzijdig commercieel
standpunt, oat de concertbureaux, niet meer zeker
van wat het publiek zal trekken, zijn gaan inne
men. Maar dit neemt niet weg, dat voor Ge muziek
zelf de zaken thans zoo precair mogelijk staan en
een ingrijpen noodzakelijk bleek, wilae men niet
tot een algeheele verwordingen verval komen van
wat een muziekleven gezond en animeerend houdt.
Reeds ging een eerste verweer tegen de
misstanaen uit van de door particulier initiatief opge
richte kunstkring. Voor Allen", die begrepen heeft,
welke taak hij in het hedendaagsche muziekleven
had te vervullen en ook zooveel mogelijk aan
het vervullen is, n.l. van, naast goede en
goedkoope concerten voor zijn leden, ook aan jonge
Neaerlandsche mucisi den weg naar het poaium
te banen en aan ae moderne muziek gelegenheid
te verschaffen zich ook ten onzent te doen kennen.
De tijden van het virtuozen-concertleven liggen
langzamerhand achter ons, de minder virtuosen, die
alleen maar technici blijken interesseeren ons niet:
wenden wij ons dus tot de muziek zelf. Niet de
uitvoerende, maar de muziek gaat ons thans hoofd
zaak worden en waar een gezond muziekleven zich
slechts kan ontplooien wanneer de muziek waar
dige, doch dienende uitvoerders heeft, behartigde
de Kunstkring, goed gezien, juist beider belangen.
- Doch het geheele gebied, waarop de misstanden
heerschten kon doordeze Kunstkring. Voor Allen"
die reeds 10.00.0 leden telt, niet bestreken worden,
en tegen misstanden zooals de voor den Nederland
schen musicus doodende concurrentie der
buitenlandsche valuta-artiesten en de- opvoeding van het
publiek door een niet streng genoeg gecontroleerd
muziekonderwijs misstanden dus, die het
meer interne leven van den musicus raken was
een optreden van een eigenlijke musici-organisatie
noodig.
Zulk een vereeniging is, gedachtig aan het een
dracht maakt macht, dezer dagen opgericht en
noemt zich Nederlandsche organisatie van
tponkunstenaren". Blijkens een mededeeling die zij de
wereld inzond, keert zij zichtegende bovengenoem
de factoren, die op het oogenblik de belangen van
den Nederlandschen musicus zoo zeer schade doen.
Haar doel is:
Het behartigen der ideëele zoowel als der
materieele belangen der componisten, concerteerenden
en lesgevenaen en al datgene wat tot de bloei van
de Neaerlandsche Toonkunst kan leiden. Zij tracht
dit doel o.m. te bereiken door: Samenwerking met
zuster-organisaties- en orkest-vereeniglngen; het
stichten van een concertbureau; het oprichten
van een inlichtingen-bureau, voor hen, die voor
lichting wenschen bij hun muziekstudie; het uit
geven van een tijdschrift en andere werken,
tenemae de algemeene belangstelling voor de Toon
kunst te vergrooten; het oprichten van een onder
steuningsfonds voor ouden van dagen en jonge
talenten; en met alle wettige, haar ten dienste
staande, middelen de Overheid die gegevens te
I. MOSSEL f
verschaffen, die noodig zijn in 't belang der Neder
landsche Toonkunst en hare beoefenaren.
Men ziet hoe langzamerhand de middelen
gevonden worden om door aaneensluiting herstel
te brengen in den eenigszins in het ongereede
geraakten normalen gang van zaken en hoe deze
aaneensluiting feitelijk geheel op een verweer, als
logisch gevolg, tegen de heerschende vrijbuiterij in
ons heoendaagsch muziekleven, heeft moeten ge
grondvest worden. En het was noodig dat dit
aaneengesloten verweer kwam. Hopen wij dat deze
organisatie zich niet verlieze in een al te egocen
trische belangenbehartiging en zij niet vergete met
welke schoone doeleinaen zij zich opmaakte ten
strijde.
Het jaar ging niet ten einde zonder dat ons nog
een onzer bekwame musici ontvallen moest:
De violoncellist I. Mossel overleed op 53-jarigen
leeftijd.
In de laatste jaren verwierf Mossel zich zijn be
kendheid het meest als paedagoog; o.a. in de func
tie van leeraar aan het Conservatorium en de
Muziekschool stond hij den meesten van ons voor
pogen, en hoewel hij sinds 1904 nog vaak optrad
in concerten, had hij zijn eigenlijken podium-tijd
reeds toen, met zijn afscheid van het Concertge
bouworkest waarin hij in 1888 op verzoek van
Kes plaats nam, achter zich gelaten.
Tot zijn leerlingen behooren o.a. de cellisten
Hans Kindier, Max Orobio de Castro en Johan
IJdo.
CONSTANT VAN WESSEM
Mijn kleuters, door MARTHA DE VRIES.
(C. A. J. van Dishoeck, Bussum. 19233)
' Wat is dit een vriendelijk boek! Ik heb onder
't lezen telkens moeten denken aan die onder
wijzeres, die iederen dag met zoo'n stralend
gezicht de kinderen opwachtte en toen een van
de moeders eens wat met haar doorpraatte over
les-geven", antwoordde: Ik vind het ook zoo'n
heerlijk werk en als ik weer op de wereld kwam,
zou ik me geen oogenblik bedenken, dan werd
ik weer onderwijzeres."
Dat zijn verkwikkende woorden in dezen tijd,
nu er zoowel door ouders, als door onderwijzende
menschen zooveel verwijten worden gedaan aan
de school, aan de methodes, aan les-geven en
aan de kinderen.
En evenzoo verkwikkend is dit boekje: een
reeks kleine verhalen van een Fr
belschoolonderwijzeres en haar klasse kinderen uit de
arbeiderskringen. In de eerste verhalen staat
Martha de Vries ons wel eens in den weg, als
ze over de kinderen schrijft in zinnetjes als:
Ik wou dat ge hem toen de eerste dagen gezien
had, 't was schattig, zooals mijn bengel zijn best
deed," of sprekenae over een jongen die
padvinderskousen draagt: Kent gij ze, die bruine
kousen met een omgeslagen groenen rand, die
de knieën onbedekt laat?' Maar dat zijn kleinig
heden.
Twee en veertig kinderen heeft ze in haar klas,
aardige, gemakkelijke kinderen, kinderen, thuis
verwaarloosd en hopeloos dom opgevoed, Hele,
bekoorlijke kinderen en groezelige, vieze 'kinderen
als Lientje een norsch meisje, van wie ze niet
houden kan op wie ze geen vat heeft. Op een
dag, dat ze zonder het te willen Lientje prikkelt,
hoort ze haar mompelen: Vuil rotschoolwijf
dat je bent."
Vreeselijk beleedigd is ze: Lientje ga maar
weg, als ik zoo'n nare juffrouw ben als jij daar
zegt, hoef je niet meer bij me te zitten."
Dan gaat Lientje en dan ziet ze haar, zooals
ze haar van te voren nooit gezien heeft lang
zaam schoorvoetend, haar hoofdje diep gebogen,
zoodat je niets ziet dan een slordige haardos.
Ze lijkt nu zoo klein, zoo'n echt kindje nog,
niets op de ruwe, wilde Lien; zoodat ik plotseling
mijn stemming voel verteederen. Mijn gevoel
van beleedigd-zijn" is weg; ik zie in eens in haar
de kleuter, de arme, kleine kleuter, die thuis
niet veel heeft en ook op school niet vindt, wat
zij zoekt."
En eerst daarna wordt de verhouding goed.
Dit is het mooie van dit boek, dat we achter
al die verhalen voelen, hoe de onderwijzeres
zoekt naar de goede verhouding met die heel
kleine kinderen, hoe ze weet, dat ze eerst dan wat
met hen kan bereiken, omdat het goed-willen
van de kinderen dan voortkomt uit een innerlijken
drang en daardoor van werkelijke waarde is.
Om met sommige kinderen in de goede verhou
ding te komen, moet ze wel beginnen met veel
te geven. En daarvan lezen we tusschen de regels.
Een snikkend kind op je schoot te nemen
ook al is het niet aantrekkelijk och, dat is
zoo moeilijk niet; een bedroefd kind raakt in
al zijn hulpeloosheid en afhankelijkheid altijd
wel aan een gevoelige snaar van een vrouwenhart.
En verrassingen voor de kinderen bedenken,
dat sluit al zooveel vreugde in voor haar, die de
verrassing bereidt. Maar het groote, het fijn
gevoelige in deze onderwijzeres, in haar verhou
ding tot de kinderen, dat ligt voor mij hierin,
daar ze haar ongelijk bekennen kan, dat ze zich
voor een heele klasse kindertjes kan vernederen te
genover een pop, omdat ze in die pop het kind
gekrenkt heeft.
Wim, het kleine artistieke jongetje, dat telkens
een andere rol vervult, heeft een wollen
soldatenpop, Gerard, die evenals Wii zelf, den Belgen
is toegedaan, die wonderlijke heldenfeiten vol
bracht heeft en altijd op Wims bank zit.
Maar eens op een dag, als Wim wat lastig is
en een oogenblik de klas uitgaat, neemt de
juffrouw Gerard op en zet hem achter het bord
voor de grap. Als Wim weer terugkomt mist
hij bij den eersten oogopslag den soldaat:
Waar is Gerard? vraagt hij verschrikt.
Weggeloopen, zeg ik, hij zei, als mijn vriend
je zoo brommerig is, ga ik liever weer naar Belgi
terug."
Het is bedoeld, deels om hem op zoo'n booze
bui te wijzen, deels als een grapje en ik verwacht
dan ook, dat Wim het als zoodanig opvatten zal.
Maar wat gebeurt, heb ik niet voorzien en daarom
verschrikt het mij zeker zoo. Wim kijkt ontdaan
rond, dan valt hij met een plotselingen snik voor
over op de bank en huilt verschrikkelijk.
O.... o..... hij.... zal zoo moe worden....
hij loopt .... zoo slecht met z'n eene been....
hij leunt.... altijd op mij.... en.... en....
nou zullen de Duischers hem pakken.... en en
als.... als ze nou maar niet z'n hoofd ..
Maar plotseling kniel ik naast hem neer en sla
m'n arm om hem heen:
Wim, Gerard staat veilig achter het bord,
we wilden een grapje" Hij laat me niet
uitspreken, hij stoot me haastig op zij en vliegt
naar het bord, waar hij Gerard, stoffig en wel,
achter vandaan haalt.
Maar daarna brengt Wim Gerard dagen achter
een niet meer mee naar school. En dat hindert
haar en dan vraagt ze eindelijk: Is Gerard ziek?
Neen. Waarom kont hij dan niet meer mee? ?
Hij wil niet. Waarom niet? We kijken elkaar
zwijgend aan, dan zegt Wim langzaam: Hij
vond het zoo akelig achter het bord, daarom
wil hij nooit meer mee!".
??Nooit meer?
Neen. Dan doe ik het eenige wat mij in dit
geval te doen staat, ik steek Wim m'n hand toe
en zeg: Wil je aan Gerard zeggen dat het mij
spijt dat ik hem weggestopt heb. Als hij weer
meekomen wil, dan zal het nooit meer gebeuren."
Het is een boek van veel geven en veel ontvangen.
En ondanks den weemoed moet voor deze onder
wijzeres, die allerlaatste dag een stille feestdag
geweest zijn, als zij afscheid genomen heeft van
haar kleuters, die nu naar de groote school zullen
gaan, als zij alleen naar huis gaat en op den hoek
van de straat een heele troep bijeen vindt, als
een verrassing. En de grootste bengel vliegt op
haar af, steekt z'n hand in de hare en juicht tot
verklaring: We brenge je allemaal thuis, we hebbe
op je gewach omdat het vedaag veur het laast is!"
C. M. V A N H I L L E?G A E R T II