Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2429
f
VAN MARIONETTEN EN
?? SPROOKJES
DOOR
SAMUEL FALKLAND
. I
Pas van *h sterfbed gekomen, waar de lijder
niemand herkende, geen der op 't geld azende
verwanten 'n traan had gelaten, neeg zich de
eeuwigwandelende Dood over den nijgenden mond van
den man en over de oogen, die in eindeloos geween
niets meer zagen.
Waarom, mijn vriend ?", sprak hij in
mededoogen, terwijl z'n knekelhanden, de vochtige en met
schimmel doprtrokkene, de vingers van den zieke
met nauwelijks .voelbaar geweld, aan die van de
bij het bed in diepste vermoeidheid ingeslapen
jonge vrouw ontnamen met het hoofd op 't bed,
afgebeuld door 't lange nachten waken, bewoog
ze zich zelfs niet, toen de bleeke hand 'r ontglipte
: ..waarom zooveel zotte tranen?.. Ga ik
niet rond met 'n grijns, zonder oogen?Waarom
dat klagen en steunen? Zijn dooden zijn tranen
te tellen?"
Ik heb", fluisterde de man, of-ie bang was voor
't gerucht in de stilte van 't huis: ,,'n moeder,
'n vrouw en twee kinderen Wat 'k bereiken
wilde, ligt in scherven wat 'k begon kan ik
alleen verder bouwen Ik wil nog niet heengaan,
mag nog niet heengaan Gij groote Vernieler,
die om alles glimlacht, en u met 'n glimlach over
me buigt, die met tranen dolt, en op 't
deel-van't-uur waarin mijn oogen uitgedoofd zullen zijn,
wacht gij kunt met tranen spotten, omdat God
u met een grijns, zonder tranen geteekend heeft..-"
Zwijgend schudde de Dood het hoofdkussen
van den stervende, zacht beklotsten de holle
vingerkootjes mekaar. Toen, in neevlende ge
dachten, stapte-ie onhoorbaar tot bij 't raam, waar
z'n bekken en ribben zwartelijk-paars 't troebel
groene geschemer'van den maannacht
doorstriemden en als 'n gedoken reuze-spin de
blauwigwazige ruiten met uithoekende pooten beleien.
Dan ineens keerde-ie zich om, den schedel
met de dampende oogkassen tegen den wieglenden
rand van 't gordijn, de armen strak-neer door den
ballast der handen.
Ik ben," sprak hij, ende dorre wind buiten, die
al-spelend de blaeren der struiken kwam plukken,
groeide saam met 't droefgeestig gezang van z'n
woorden: ik ben de vijand van niemand. Ik kom
omdat ik moet komen, nooit te rap, nooit te laat
wat ik oogst is rijp ik vernielde niets, dat
zichzelf niet vernielde 't te-vroeg kunt gij in uw
klein levensspel niet beoordeelen Toch, mijn
vriend, ben ik bereid langs de wegen verder te
trekken, en u nog vele en velerlei maanswisselingen
met rust te laten, als ge mij iets van uzelf, dat
bij mijn glimlach ontbreekt, iets dat ge mij ver
weten hebt en dat ik bij anderen noodig kan
hebben, wilt afstaan "
Wat ge begeert! Wat ge verlangt! Ge moogt
't allerbeste waarover ik te beschikken heb kie
zen ...", gretigde 't in den stervende, en z'n
koortsoogen gloeiden z'n bonzend hoofd uit: gam'n
woning rond, maar spaar die ik lief heb Ge
kunt.... Ge moogt Ik zal u 'r op m'n knieën
voor danken, als ge me toestaat morgen n over
morgen n deze week n "
Ik beloof u langer en meer," klonk 't uit de
doorschijnende grot van kaken en wervels: wan
neer ge mij bij wat u verder gebeurt, bij smarten
en vreugden, of ge met anderen tezamen zijt of
u in eenzaamheid beweegt uw tranen verkoopt
al uw tranen "
j.Zoo waarlijk helpe mij God....", sprak de
man in 't bed, en terwijl z'n hand weer gegrepen
werd door de twee van de slapende, jonge vrouw,
die zich om de zijne heen-nestelden of ze in't verre
Land-der-droomen voor 't geluidloos heen-slui
pen van wat van haar was, vreesde, woti-ie in
blijmoedigen roes verder beloven.
Bedenk," zei de Dood, de knekelvingers naar
de kwijnende lamp uitstrekkend, en ze doofde
door de enkele aanraking: bedenk, wat ge zoo
straks zeide herinner uw eigen woorden !
dat God me met een grijns, zonder tranen getee
kend heeft.. Als ik in ruil voor een aantal maans
wisselingen uw tranen medeneem, zult gij op uw
beurt "
Wat deert mij dat!", krijschte de man:,, hebt
gij zelf niet beweerd, dat de niet te tellen tranen
zot zijn.... Ik heb in mijn leven al zooveel ver
driet gehad, dat ge me 'n godendienst bewijst door
heen te trekken en dat van mij mede te ne
men...."
Zweer," glimlachte de Dood: bij alles wat
u heilig en dierbaar is, dat ik over uw verdere
tranen beschik "
Dat zweer ik...."
Dat ik te nacht en ontij
bij u mag aankloppen, als
ge steelt wat mij toebe
hoort...."
Dat zweer ik "
Dat ge. bij leed, noch
uit deernis, noch tijdens
't gebed...."
Dat zweer ik...."
Leg uw hand op 't
hoofd van de vrouw, die
naast uw bed in is geslapen,
en zeg het nog eens..,."
Ik zweer 't ", herhaal
de de zieke, en z'n hand
bedrukte den haarwrong
der ontwakende.
Wat is 't, liefste?',
vroeg ze verschrikt.
Omdat-ie niet antwoord
de, enkel met 'n bizarren
glimlach naar 't venster
staarde, keek ze ook die
richting uit.
Waarom ze huiverde
wist ze niet.
In den zwoel-groenen
mist, onder de koppeling
der boomtakken, en bij
't gedein der als op 'n
losgeraakte schuit
meedobberende struiken, gleed
'n schaduw voorbij, of een
van de wilgen met 't voort
jagen van 't maantje langs
de wolke-branding mee wou
bewegen.
Was 'r iets?", zei ze
heesch.
Niets," glimlachte hij:
ik voel me beter...."
Goddank," zei ze, z'n
voorhoofd bekussend, en
omdat ze zich na de in
spanning der dagen en
nachten niet inhouden kon,
glejen haar tranen langs zijn wangen.
Doe dat niet!", weerde hij af.
Waarom niet, liefste?"
Omdat de Dood....," zette hij in en glim
lachte zoo zonderling naar de zij van 't
schaduwspel buiten, dat ze angstig het gordijn weer
liet zakken.
Langs de weiden en greppels in 't telkens door
de wolken gegrepen maanlicht, liep de Dood, en
op 'n eenzaam plekje van 't bosch bekeek-ie ver
wonderd de zilverende dauwdruppels, die-ie uit
't kleine huis aan de vliet mee had genomen.
T tekening voor de Amsterdammer" door. Jordaan
Verdwaald!
2 Januari '24.
(Wordt vervolgd).
TAALVERWOESTING
22. OPVALLEND?OPVALLEN
Maar wat vooral in de laatste jaren meer en
meer opvalt, is de toenemende slordigheid in stijl,
taal en spelling. En dat is te meer opvallend...."
Aldus las men onlangs in een klacht van Prof.
Brugmans over de mishandeling van het Neder
landsen, een kwaal, waaraan hij als lid van examen
commissies zich herhaaldelijk bij de candidaten
had moeten ergeren. Prof. Br. trok zich hier de zaak
van het Nederlandsch ijverig aan en zoo kan men
hem licht vergeven, dat hij, in zijn vuur een
oogenblik verblind, zijn beschermelinge zelf niet onver
let kon laten. Tot tweemaal toe, vlak na elkaar,
trof hij haar met een opvailer". Of moet men zeg
gen: opvallend zit in onze taal zoo breed en zoo d iep
genesteld, dat zelfs haar trouwste vrienden het
niet als bederf herkennen. Zoo zal het wel zijn.
In de geschreven taal ziet men opmerkelijk, in
't oog vallend, treffend, eigenaardig, vreemd, zon
derling, buitengemeen" door opvallend overwel
digd en ook in de spreektaal is men veroordeeld,
dit germanisme telkens en telkens te moeten
aanhooren.
Opvallend'K anders een oude taaierd. Het behotrt
tot den troep van daarstellen, verzwinden, aan
stalten, voorradig, eigendommelijk, tot zijn recht
komen, doorgevoerd worden, op de spits drijven,
in het worden begrepen zijn," altegader bejaarde
bandieten, van wie er sommige wel weer verjaagd
zijn, maar andere onuitroeibaar zijn gebleken. Te
gen zulke helpt ook geen strijden meer: men kan
slechts voor ze waarschuwen.
In het verleden ontmoet men opvallen(d) bij
Kneppelhout, bij Jonckbloet zoomede bij Vlamin
gen als Conscience en Rooses. De leelijkerd wordt
gehekeld door Beets.door Van Lennepen Lulofs, 1)
Jielaas met weinig succes. !n den loop tles
tijds heeft opvallend bewezen, dat inderdaad
d°aanhouder wint, hoe'n hateling hij ook moge
zijn. Slechts hee! zelden bemerkt men, dat iemand,
die er zijn taal mede ontsiert, zich des bewust
wordt. Zoo noteerde ik uit een stuk van W. E. ).
Kuiper deze plaats: Het is opvallend dat het meest
opvallende ons meestal niet opvalt". Brnvo! dat is
knauwende ironie, waarvoor het monster haast de
plaat zou moeten poetsen. Maar bepaald heerlijk
luidt het geduchte vonnis, dat Van Deyssel in zijn
Verzamelde Opstellen 25 over den aterhng uit
spreekt ,,'t Valt u op.... als vogelenpoep op «ir
iaskraag".
Heel tammetje? daarentegen zegt het Woorden
boek der Nederlandschs Taal, ons Groote Woorden
boek, i.v.: Opvallen. Oneigenlijk. In navolging
van het Hoogduitsch gezegd met betrekking tot
iets dat bevreemdt of den spreker treft". Oneigen
lijk! zeker, de wetenschap mag niet aan het bul
deren slaan, maar zou zij niet een iets juister en
sterker uitdrukking bedacht kunnen hebben voor
wat onrein Nederlandsch, voor wat schimmel en
kanker is aan onzen taalstam? Toch keurt het
G. W. hier tenminste het onzuivere af. Veelal echter
praat de redactie kennelijk taalbederf goed, om niet
te spreken van in bescherming nemen. Dit grieft
hen, die in het G'. W. niet alleen de schatkamer,
maar ook het bolwerk van onze moedertaal
dachten te aanschouwen.
H.
(Wordt vervolgd)
1) Prof. Mr. B. H. Lulofs, een welmeenend,
ofschoon niet al te sterk toegerust verdediger van
het Nederlandsch. In zijn Kakografie in taai en
stijl, den 4dcn druk, herzien door'Dr. A. de Jager,
Groningen 1860, maakt men op blz. 44 v.v. kennis
met de toenmaals ingeslopen germanismen. Een
kennismaking om van te huiveren. Ik begin te
gelooven, dat de staat van zaken toen nog een
graadje erger was dan tegenwoordig;, wat geen
kleinigheid wil zeggen.
PAST STALEN RAM EN TOE
VAN DE
KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT
SPECIALITEIT; VERZINKTE STALEN RAMEN.
.